61986C0024

Conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn van 17 september 1987. - VINCENT BLAIZOT EN ANDEREN TEGEN UNIVERSITE DE LIEGE EN ANDEREN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LUIK. - NON-DISCRIMINATIE - TOEGANG TOT UNIVERSITAIR ONDERWIJS - TERUGBETALING VAN HET ONVERSCHULDIGD BETAALDE. - ZAAK 24/86.

Jurisprudentie 1988 bladzijde 00379
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00335
Finse bijz. uitgave bladzijde 00339


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

Evenals in zaak 309/85 ( Barra ) is dit verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Luik, deze keer naar aanleiding van een geding ingeleid door zeventien Franse onderdanen ( verzoekers ) die onderwijs volgden aan een van de vier navolgende universiteiten : de Université de Liège, de Université catholique de Louvain, de Université libre de Bruxelles, en de Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix te Namen ( verweersters ). Het voornaamste verschil met de zaak Barra is, dat verzoekers in het onderhavige geding dit onderwijs niet aan instellingen voor technisch onderwijs, maar aan universiteiten volgden . Partijen zijn het niet eens over de vraag, of die studies moeten worden beschouwd als een vorm van beroepsopleiding - die binnen de werkingssfeer van het EEG-Verdrag valt -, in welk geval verzoekers zich op artikel 7 EEG-Verdrag zouden kunnen beroepen .

In België bestaat de studie in de diergeneeskunde uit twee studieperioden van drie jaar; in de eerste periode worden de studenten voorbereid voor het "kandidaatsexamen" dat tot een eerste diploma leidt, in de tweede periode voor het doctorsexamen . Van de vier betrokken universiteiten verstrekt alleen de Université de Liège het onderwijs voor het doctorsexamen . De Université de Liège, de Université catholique de Louvain en de Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix te Namen verstrekken het onderwijs voor het kandidaatsexamen, en de Université libre de Bruxelles verstrekt één jaar basisonderwijs in de geneeskunde, waarna de studenten hun verdere studies voor het kandidaatsexamen elders dienen te volgen . Een student die voor het doctorsexamen is geslaagd, kan zich in België zonder nadere voorwaarden op de lijst van veeartsen laten inschrijven en zijn beroep gaan uitoefenen .

Verzoekers volgden het onderwijs voor het kandidaatsexamen aan een van de betrokken universiteiten en dienden daarvoor een inschrijvingsgeld voor buitenlandse studenten (" schoolgeld ") te betalen .

In april 1985, onmiddellijk na het arrest Gravier, vorderden verzoekers in kort geding teruggaaf van het betaalde schoolgeld . De behandeling van de zaak werd blijkbaar geschorst wegens de op handen zijnde wijziging van de Belgische wettelijke regeling . Die wijziging is vervat in de wet van 1985, die ik in mijn conclusie in zaak 293/85 ( Commissie/België, Jurispr . 1988, blz . 0000, het "rechtstreeks beroep ") heb behandeld en waarop ik hier niet opnieuw zal ingaan . Ik gebruik in deze conclusie dezelfde afkortingen als in mijn conclusie in het rechtstreeks beroep .

Na de goedkeuring van de wet van 1985 werd het geding voor de nationale rechter voortgezet . De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Luik verzoekt het Hof om een prejudiciële beslissing over de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van sommige bepalingen van de wet van 1985, inzonderheid artikel 63 daarvan, alsmede over de vraag of het door verzoekers gevolgde onderwijs een onder het Verdrag vallende vorm van beroepsopleiding is . Zijn prejudiciële vraag luidt als volgt :

"Vallen de financiële voorwaarden voor toelating tot het universitair onderwijs voor het kandidaats - en het doctorsexamen in de diergeneeskunde, zowel met betrekking tot het collegejaar 1985/1986 als met betrekking tot de collegejaren 1979 tot 1985, binnen de werkingssfeer van het EEG-Verdrag, in de zin van artikel 7 ervan?"

De Belgische regering en de Commissie wijzen erop, dat de aan het Hof voorgelegde vraag in wezen twee problemen aan de orde stelt, te weten : is de universitaire studie in de diergeneeskunde een vorm van beroepsopleiding en, zo ja, kan artikel 63 van de wet van 1985 beperkingen stellen aan de mogelijkheid om zich te beroepen op het in het arrest Gravier geformuleerde beginsel van gemeenschapsrecht, dat een Lid-Staat voor de toegang tot de beroepsopleiding geen voorwaarden mag stellen waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen eigen onderdanen en studenten uit andere Lid-Staten .

Dezelfde geschilpunten zijn in het rechtstreeks beroep aan de orde gekomen en de gevolgen van artikel 63 zijn ook uitvoerig behandeld in de zaak Barra .

Om de redenen die ik in het rechtstreeks beroep heb genoemd, ben ik van mening dat universitair onderwijs een vorm van beroepsopleiding kan zijn, doch dat niet al het universitair onderwijs beroepsopleiding is . Het studieprogramma moet in zijn geheel worden bekeken, om te bepalen of het leidt tot of "opleidt voor een bevoegdverklaring" of "bijzondere bekwaamheid verleent voor de uitoefening" van een "beroep, vak of betrekking ". Het kan zijn karakter van beroepsopleiding behouden, wanneer er een aantal algemene vakken in zijn opgenomen .

Onderwijs voor het doctorsexamen in de diergeneeskunde, dat degene die voor dit examen slaagt het recht geeft de diergeneeskunde uit te oefenen met als enige voorwaarde dat hij zich eerst laat inschrijven op de lijst van veeartsen, lijkt mij een vorm van beroepsopleiding, ongeacht of de betrokkene dit beroep - in dienstverband of als zelfstandige - zal uitoefenen .

Aangevoerd is dat het onderwijs voor het kandidaatsdiploma geen beroepsopleiding is, omdat dit diploma de houder ervan niet onmiddellijk het recht geeft het betrokken beroep uit te oefenen . Indien het juist is, dat dit onderwijs een noodzakelijke voorwaarde is voor en voorbereidt op het onderwijs voor het doctorsexamen, dient het mijns inziens als een integrerend deel van de beroepsopleiding te worden beschouwd . Dit onderwijs is daarvoor bedoeld, daar het zowel theoretische als praktische kennis bijbrengt, en overigens ook materies behandelt die onder de richtlijn van de Raad inzake de onderlinge erkenning van diploma' s van dierenarts vallen ( richtlijn 78/1026/EEG van de Raad, PB 1978, L 362, blz . 1 ). Het feit dat studenten hun studies na het behalen van het kandidaatsdiploma kunnen beëindigen ( zo dit in de praktijk al ooit gebeurt ), belet niet dat dit onderwijs, als integrerend deel van de voorbereiding voor het beroep van dierenarts, zelf een vorm van beroepsopleiding is; de bedoeling van de individuele student is niet van belang .

Mijns inziens kan dit onderwijs een vorm van beroepsopleiding zijn als bedoeld in artikel 7 EEG-Verdrag, en op basis van de gegevens die aan het Hof zijn verstrekt, moet worden geconcludeerd dat dit in casu kennelijk het geval is .

Verder is er nog het door de Université libre de Bruxelles aangeboden eerste jaar geneeskunde; volgens de verwijzingsbeschikking leidt dit studiejaar op tot het kandidaatsdiploma . Indien de nationale rechter oordeelt, dat dit eveneens een noodzakelijk of integrerend deel van het onderwijs voor het doctorsexamen in de diergeneeskunde of van het onderwijs voor het kandidaatsexamen is, behoort het volgens mij ook tot de beroepsopleiding . Mijns inziens beschikt het Hof niet over voldoende gegevens om een definitieve uitspraak te doen over de vraag of dat onderwijs een vorm van beroepsopleiding kan zijn . Het staat aan de nationale rechter dit te bepalen aan de hand van de door het Hof aangereikte elementen .

Wanneer het Hof, gelijk in de zaak Gravier, voor recht verklaart, dat een bepaald soort onderwijs een vorm van beroepsopleiding kan zijn en dat het heffen van een inschrijvingsgeld van onderdanen van andere Lid-Staten, doch niet van Belgische studenten, een door artikel 7 EEG-Verdrag verboden discriminatie op grond van nationaliteit vormt, geldt die uitspraak algemeen en niet slechts voor de toekomst . Om de redenen die ik in mijn conclusie in het rechtstreeks beroep heb genoemd, komt het mij evenwel billijk voor, de gevolgen van een dergelijke uitspraak in het onderhavige geval te beperken tot de studenten die op 13 februari 1985 of daarna dergelijk onderwijs volgden aan de universiteit of die vóór de datum van deze conclusie een rechtsvordering tot terugbetaling van het schoolgeld hebben ingesteld voor alle door hen gevolgde studiejaren .

Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de vraag te beantwoorden als volgt :

"Een universitaire studie kan, ook al omvat zij een aantal algemene vakken, een vorm van beroepsopleiding zijn, ten aanzien waarvan de Lid-Staten geen op grond van nationaliteit discriminerende toelatingsvoorwaarden mogen stellen, wanneer zij met name wordt georganiseerd als voorbereiding op een bevoegdverklaring of om een bijzondere bekwaamheid te verlenen voor de uitoefening van een vak, beroep of betrekking . "

Het komt mij billijk voor, de gevolgen van het arrest in de onderhavige zaak te beperken zoals ik hiervóór heb aangegeven .

Over de kosten van partijen in het hoofdgeding dient de nationale rechter te beslissen . De door de Commissie en het Verenigd Koninkrijk gemaakte kosten kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen .

(*) Vertaald uit het Engels .