EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AR0217

Advies van het Comité van de Regio's Beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen in EEA en behandeling van AEEA

OJ C 141, 29.5.2010, p. 55–64 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 141/55


Advies van het Comité van de Regio's Beperking van het gebruik van gevaarlijke stoffen in EEA en behandeling van AEEA

2010/C 141/11

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

pleit ervoor dat de Richtlijn de lidstaten aanbeveelt om de producenten van elektrische en elektronische apparaten ertoe te verplichten (en niet slechts ertoe aan te sporen) hun producten zo te ontwerpen dat ze, eenmaal afgedankt, gemakkelijk kunnen worden gerepareerd, gedemonteerd, hergebruikt of nuttig toegepast. De bijdrage aan nalevingsregelingen moet gerelateerd zijn aan de mate waarin een bepaald product kan worden hergebruikt of gerecycled;

roept ertoe op om het inzamelingspercentage voor elke categorie elektrische en elektronische apparatuur afzonderlijk te laten gelden en te berekenen op basis van de gemiddelde levenscyclus van die apparatuur. De lidstaten moeten er eveneens voor zorgen dat er geen kleine afgedankte elektrische en elektronische apparatuur in de ongesorteerde afvalstroom terechtkomt;

wil dat producenten er klip en klaar toe worden verplicht de kosten te dragen van de inzameling van en van de inzamelingsinrichtingen voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Om de financiële aansprakelijkheid verder te harmoniseren en de concurrentieomstandigheden in de EU te verbeteren, moeten de producenten ook verplicht verantwoordelijk worden gesteld voor de gescheiden inzameling bij huishoudens;

dringt erop aan een afzonderlijk streefcijfer van minstens 5 % voor hergebruik vast te stellen, in lijn met de hiërarchie voor afvalbehandeling. Wellicht kan daarmee de huidige terughoudendheid om apparaten te hergebruiken worden verminderd en tevens worden bewerkstelligd dat apparaten van goede kwaliteit hergebruikt worden;

pleit ervoor alle kosten van een voor de volksgezondheid en het milieu veilige verwerking van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die gevaarlijke stoffen bevat, door te berekenen in de prijs van deze producten, en betreurt dat de Europese Commissie de lijst met stoffen die zij voorstelt te verbieden (bijlage IV bij de BGS-richtlijn) niet heeft uitgebreid;

beveelt aan meer belang te hechten aan milieueducatie en bijvoorbeeld voorlichtingscampagnes over het milieu. De lokale en regionale overheden moeten steun krijgen voor de voorbereiding en uitvoering van projecten op dit vlak, waarmee het gedrag van consumenten enorm kan worden beïnvloed.

Rapporteur

:

Jerzy Zająkała, burgemeester van Łubianka

Referentiedocumenten

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (BGS) (herschikking)

COM(2008) 809 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (herschikking)

COM(2008) 810 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

A.   Regionale en lokale dimensie

Algemene opmerkingen

1.

Het Comité van de Regio's (CvdR) benadrukt het belang van adequate regelgeving voor het beheer van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), aangezien AEEA zeer schadelijk is voor de volksgezondheid en het milieu.

2.

In de meeste lidstaten zijn de lokale en regionale overheden verantwoordelijk voor de uitvoering van het EU-beleid inzake afvalstoffen. Zij stellen beleidsplannen op, geven vergunningen af en beheren systemen voor afvalinzameling en -verwerking. Daarom zouden zij een sleutelrol moeten spelen bij de uitwerking van nieuwe werkwijzen en voorstellen voor afvalstoffenbeheer.

3.

Het CvdR is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde herschikking van de twee EEA-richtlijnen en stelt tot tevredenheid vast dat zij in haar voorstellen rekening heeft gehouden met een van zijn adviezen ter zake uit 2000. In dat advies pleitte het ervoor om alle niet noodzakelijke kosten en administratieve rompslomp voor bedrijfsleven en overheden tot een minimum te beperken, om het beleid efficiënter te maken en vooral om de schadelijke gevolgen van de snel groeiende berg AEEA voor het milieu te beperken.

4.

Het CvdR onderschrijft dat het EU-milieubeleid is gebaseerd op het beginsel „de vervuiler betaalt”. Het concept „producentenverantwoordelijkheid”, een sleutelbegrip als het gaat om afvalbeheer en een hoeksteen van de AEEA-richtlijn, vloeit rechtstreeks uit dit beginsel voort.

5.

De omzetting van de AEEA-richtlijn heeft vertraging opgelopen, waardoor de lokale en regionale overheden en producenten niet tijdig duidelijke aanwijzingen hebben gekregen voor een correcte uitvoering van de regelgeving.

6.

In de nieuwe AEEA-richtlijn zou moeten worden bepaald dat nalevingsregelingen moeten voorzien in gepaste en permanente compensatie van de betrokken lokale en regionale overheden voor alle financiële en administratieve lasten die de tenuitvoerlegging van de Richtlijn met zich meebrengt.

B.   De regelgeving verbeteren

Gezamenlijke behandeling van de AEEA- en BGS-richtlijn

7.

Deze beide Richtlijnen moeten zo veel mogelijk samen en in samenhang met andere Europese regelgeving op dit gebied worden betracht. Alleen zo kunnen problemen adequaat worden aangepakt.

Harmonisatie van de regelgeving — creëren van coherente systemen

8.

Het CvdR zou graag willen dat de bij de afvalketen betrokken partijen (producenten, distributeurs, lokale en regionale overheden) allemaal in dezelfde mate verantwoordelijk worden voor de inzameling van huishoudelijke AEEA. De huidige situatie, waarin elke lidstaat een eigen aanpak hanteert, leidt tot oneerlijke verschillen in de door deze partijen te dragen kosten en verstoort daarmee de concurrentie. Het erkent echter dat inzamelingsmethodes per regio kunnen verschillen afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse.

9.

De herschikking van de Richtlijnen is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Door het grensoverschrijdend karakter van de schadelijke milieugevolgen van (afgedankte) EEA en het feit dat deze goederen vrij op de gehele interne markt kunnen circuleren, moet regelgeving op Europees niveau worden vastgesteld. Initiatieven van afzonderlijke lidstaten kunnen ertoe leiden dat het milieu minder effectief wordt beschermd en er problemen op de interne markt ontstaan, zoals hogere nalevingskosten ten laste van producenten en consumenten.

10.

Doel van de BGS-richtlijn is meer samenhang en synergie te creëren met andere relevante regelgeving voor hetzelfde soort producten, met name REACH. De verduidelijking van het toepassingsgebied van en de definities uit deze Richtlijn, de invoering van geharmoniseerde handhavingsbepalingen en de verbetering van de regeling voor het verlenen van vrijstellingen vergroten de rechtszekerheid.

11.

Het in artikel 2 van de AEEA-richtlijn beschreven toepassingsgebied en de in artikel 3 opgenomen definities zijn terecht geharmoniseerd. Heldere voorschriften die consistent zijn met andere relevante regelgeving op hetzelfde terrein komen immers de juridische duidelijkheid ten goede en leiden tot minder administratieve kosten.

12.

Het CvdR ziet de positieve kanten van de voorgestelde harmonisatie van de registratie van EEA-producenten, maar wijst erop dat het huidige registratiesysteem in een aantal lidstaten pas de afgelopen vier jaar is ingevoerd en dat die invoering veel heeft gekost. Alvorens een nieuw systeem voor producentenregistratie in te voeren, zou daarom eerst moeten worden nagegaan of zo'n systeem wel efficiënt genoeg is. Ook moeten de eisen van de lokale en regionale overheden t.a.v. eigen rapportage verder worden ingewilligd.

13.

Het CvdR is ingenomen met de minimale inspectie-eisen voor de lidstaten en de minimale controlevoorschriften voor de overbrenging van AEEA. Een en ander maakt de uitvoering van de Richtlijnen eenvoudiger. De lidstaten zouden aan hun bevoegde instanties echter tevens voldoende middelen voor die uitvoering moeten toekennen, onder meer voor de scholing van handhavingspersoneel. Verder zou het IMPEL-netwerk (1) moeten worden betrokken bij de formulering van minimale controlevoorschriften.

14.

Er bestaan te weinig duidelijke inspectie- en controlevoorschriften om na te kunnen gaan of gezamenlijke en afzonderlijke systemen aan de gestelde eisen en individuele producenten aan hun financiële verplichtingen op grond van de Richtlijn voldoen.

15.

Helaas wordt het ontstaan van een pan-Europese markt voor gerecycleerde producten en voor de nuttige toepassing van afgedankte producten in de herschikking onvoldoende bevorderd. Zo'n markt kan worden gestimuleerd d.m.v. maatregelen die de vraag beïnvloeden (bijv. „groen aanbesteden” door overheden, de consument prikkelen om gerecyclede materialen te kopen via heffingen op nieuwe materialen waarvoor gerecyclede alternatieven bestaan enz.). Dat zou ongetwijfeld helpen om de milieu-impact van AEEA te verminderen en de burgers meer vertrouwen geven dat AEEA op gepaste wijze wordt verwerkt.

C.   Milieubewustzijn vergroten en milieuvriendelijk gedrag stimuleren

16.

Er moet absoluut meer belang worden gehecht aan milieueducatie. Een voorbeeld daarvan zijn voorlichtingscampagnes over het milieu voor alle leeftijdsgroepen die zijn aangepast aan de lokale omstandigheden en consumptiepatronen. Met doeltreffende maatregelen op dit vlak kan het gedrag van consumenten enorm worden beïnvloed. De lokale en regionale overheden moeten dan ook steun krijgen voor de voorbereiding en uitvoering van milieueducatieprojecten.

17.

Wetenschappelijk onderzoek naar een effectief beheer van de nuttige toepassing van afgedankte producten en bestanddelen daarvan, alsmede naar succesvolle methoden om burgers te laten zien hoe zij zich milieuvriendelijk kunnen gedragen, moet door de lidstaten en de EU worden gestimuleerd en ondersteund.

18.

De EU en de lidstaten zouden steun moeten geven aan maatregelen om het milieubewustzijn van de consument te vergroten, en aan de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden tussen de lidstaten en lokale en regionale overheden.

D.   Herschikking van de AEEA-richtlijn

19.

Het is essentieel dat regelingen voor de nuttige toepassing van AEEA hetzelfde zijn ongeacht de waarde van de apparatuur in kwestie.

20.

Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen hergebruik van goederen die nog geen afval zijn (en die daarom niet onder de doelstellingen van de Richtlijn zouden mogen vallen) en hergebruik van goederen die wel als afval kunnen worden aangemerkt en die bijv. afkomstig zijn uit door lokale overheden beheerde afvalcentra. Het is lastig na te gaan in welke staat de AEEA verkeert die bij inzamelpunten wordt aangeboden. Ook zou het beter zijn sommige oude, onbruikbare apparaten te recyclen dan te hergebruiken.

21.

Het CvdR is ingenomen met de verduidelijking van het toepassingsgebied van de Richtlijn en met de heldere specificatie van categorieën en soorten EEA in de bijlagen bij de BGS-richtlijn. Er kunnen zich echter problemen voordoen bij de indeling van goederen voor tweeërlei gebruik. Die goederen zouden daarom moeten worden aangemerkt als huishoudelijke AEEA. Gebeurt dit niet, dan zou dat er in sommige situaties toe kunnen leiden dat andere marktpartijen met onevenredig hoge kosten worden opgezadeld, en zou de financieringsbasis voor de verwerking van huishoudelijk AEEA kunnen verslechteren. Gebeurt dit wel, dan zou dat tevens leiden tot meer duidelijkheid en zekerheid voor producenten.

22.

De Richtlijn zou een aanbeveling moeten bevatten aan de lidstaten om de producenten van EEA ertoe te verplichten (en niet slechts ertoe aan te sporen) hun producten zo te ontwerpen dat ze, eenmaal afgedankt, gemakkelijk kunnen worden gerepareerd, gedemonteerd, hergebruikt of nuttig toegepast. Daardoor zou de hoeveelheid AEEA die op stortplaatsen of in verbrandingsovens terechtkomt, afnemen. In dit verband moet worden nagedacht over de invoering van een stimuleringsregeling met financiële voordelen voor producenten die met de nuttige toepassing van een bepaalde categorie producten hoger scoren dan het voor die categorie vastgestelde minimum.

23.

Het CvdR wil erop wijzen dat de toepassing van het voorgestelde nieuwe inzamelingspercentage in collectieve systemen anders kan uitpakken dan beoogt. Als dit percentage, zoals de Commissie voorstelt, voor een (collectief) systeem als geheel (dus voor alle EEA tezamen) geldt, kunnen zich namelijk ongewenste effecten voordoen. In dat geval zal in nalevingsregelingen de nadruk waarschijnlijk veel meer worden gelegd op de inzameling van zware AEEA (die het meest bijdraagt aan het in te zamelen gewicht) dan van lichte AEEA. Vermeden moet worden dat het voorgestelde percentage ertoe leidt dat de nadruk komt te liggen op de inzameling van zware in plaats van zeer schadelijke AEEA. Daarom moet het inzamelingspercentage voor elke categorie EEA afzonderlijk gelden.

24.

De wijziging van de formule voor de berekening van het inzamelingspercentage AEEA – niet meer op basis van het aantal kilogram per inwoner, maar als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid op de markt gebrachte EEA – is een stap in de goede richting. De voorgestelde periode van twee jaar voor de berekening van de gemiddelde gewichtshoeveelheid doet echter geen recht aan de levenscyclus van sommige soorten EEA, die beduidend langer is dan twee jaar. Daar komt bij dat producten met een langere levenscyclus het afvalprobleem verkleinen. Consumenten zouden derhalve bij voorkeur dit soort producten moeten aanschaffen.

25.

Overwogen zou moeten worden het streefcijfer te berekenen op basis van de gemiddelde levenscyclus van EEA en niet op basis van de verkoop van nieuwe producten in de voorgaande twee jaren. Deze periode van twee jaar lijkt willekeurig en zou kunnen leiden tot ongewenste milieugevolgen, aangezien de levensduur van afzonderlijke apparaten zeer verschillend is.

26.

Het baart het CvdR zorgen dat het streefcijfer voor inzameling nog steeds gebaseerd is op het gewicht van EEA, dat niets zegt over de milieugevolgen ervan, en wijst er in dit verband op dat het lastig is consumenten ertoe te bewegen om kleine EEA in het kader van gescheiden afvalinzameling voor recycling aan te bieden. Kleine huishoudelijke apparaten eindigen in grote hoeveelheden in gemeentelijke huisvuilcontainers en komen daarmee uiteindelijk op stortplaatsen terecht. Om die reden zou in de in artikel 5, lid 1, van de Richtlijn beschreven verplichting voor de lidstaten ook naar kleine EEA moeten worden verwezen.

27.

Het beginsel „de vervuiler betaalt” betekent dat de kosten voor het beheer van AEEA via de producenten van EEA uiteindelijk voor rekening moeten komen van de consument, en niet, via voornamelijk de lokale overheden, voor rekening van de belastingbetaler. Dit impliceert dat de producenten van EEA moeten instaan voor de kosten van inzameling, beheer en verwerking van AEEA alsmede voor de kosten van voorlichting en de aanpassing van het ontwerp van producten. Met deze vorm van producentenverantwoordelijkheid wordt de basis gelegd voor goede en heldere samenwerking tussen producenten en lokale en regionale overheden, hetgeen nodig is om de doelstellingen uit de Richtlijn te realiseren.

28.

Hoewel de producenten van EEA terecht de verantwoordelijkheid hebben gekregen voor het realiseren van de inzamelingsdoelen, leeft bij hen de vrees (2) dat zij hierover slechts in beperkte mate controle kunnen uitoefenen. Zo kunnen zij met name weinig veranderen aan de toegankelijkheid van inzamelpunten en de door de consument geproduceerde hoeveelheden afval. Lid 1 van artikel 7 bepaalt terecht dat uiteindelijk de producenten ervoor moeten zorgen dat het inzamelingspercentage wordt gehaald. Het CvdR is echter van mening dat:

de rol en verplichtingen van alle bij de afvalketen betrokken partijen (niet alleen producenten, maar ook distributeurs en lokale en regionale overheden) duidelijker moeten worden vastgelegd, teneinde het principe van producentenverantwoordelijkheid te verankeren en te garanderen dat over AEEA op transparante wijze wordt gerapporteerd en AEEA overeenkomstig de milieunormen uit de Richtlijn wordt verwerkt;

moet worden bijgehouden welke en hoeveel AEEA niet haar weg vindt naar de terugnamesystemen van de producent, maar bij geregistreerde organisaties wordt ingeleverd, en de producenten daarover moeten worden geïnformeerd;

er mechanismen moeten worden gecreëerd waarmee producenten kunnen nagaan of er sprake is van misbruik van de in de artikelen 12 en 13 bedoelde kosten en gegevens, en daartegen bezwaar kunnen aantekenen, hoewel dit geen extra rompslomp voor de lokale overheden met zich mee zou mogen brengen.

29.

Het CvdR pleit voor een verplichte in plaats van een vrijwillige uitbreiding van de producentenverantwoordelijkheid met de kosten voor gescheiden inzameling van huishoudelijke AEEA.

30.

Tot tevredenheid van het CvdR zijn de in artikel 11, lid 1, genoemde minimale streefcijfers met 5 % verhoogd en gelden die nu ook voor medische hulpmiddelen. Voor hergebruik zou een afzonderlijk streefcijfer van minstens 5 % moeten worden vastgesteld, in lijn met de hiërarchie voor afvalbehandeling. Wellicht kan daarmee de huidige terughoudendheid om apparaten te hergebruiken worden verminderd en tevens worden bewerkstelligd dat apparaten van goede kwaliteit hergebruikt worden.

31.

Het CvdR wijst erop dat producenten van b2c-producten er weinig of geen belang bij hebben om hergebruik van hun apparatuur te bevorderen. Dat gebeurt dan ook niet. De samenvoeging van de streefcijfers voor hergebruik en recycling zal hieraan niets veranderen. Producenten zullen in dat geval de streefcijfers voor recycling proberen te halen en de mogelijkheden voor hergebruik links laten liggen. Organisaties die zich bezighouden met hergebruik, weten uit eigen ervaring dat 20 % tot 30 % van alle AEEA het nog doet of met een kleine reparatie weer aan de praat kan worden gekregen. Het CvdR neemt de hiërarchie voor afvalbehandeling zeer serieus en staat achter de bevordering van hergebruik van volledige apparaten. Om die reden pleit het voor een apart streefcijfer voor hergebruik van volledige apparaten.

32.

Het CvdR wijst erop dat lokale overheden vaak met buitensporig veel administratieve rompslomp en financiële lasten worden geconfronteerd als gevolg van de speelruimte die sommige bepalingen uit de huidige Richtlijn bieden, en de onduidelijkheid in de nationale wetgeving omtrent verplichtingen en verantwoordelijkheden. De kosten die op grond van de Richtlijn door de producenten zouden moeten worden gedragen, komen uiteindelijk op het bord van de lokale overheden terecht, aangezien zij wettelijk gezien doorgaans verantwoordelijk zijn voor de inzameling van afval en moeten ingrijpen als de terugnamesystemen van de producenten niet goed functioneren. Het CvdR vindt dat de lokale en regionale overheden niet de financiële gevolgen zouden mogen dragen van dit soort hiaten in de AEEA-wetgeving.

E.   Herschikking van de BGS-richtlijn

33.

Het CvdR spreekt zijn bezorgdheid uit over de nog altijd grootschalige vervuiling door gevaarlijke stoffen en materialen uit EEA. Deze producten bevatten niet alleen veel gevaarlijke stoffen en materialen, bij de recycling of verwerking van afgedankte EEA komen ook nog eens andere schadelijke stoffen vrij, zoals dioxines en furanen.

34.

Er zou actie moeten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat economische groei niet automatisch meer leidt tot een grotere afvalberg (o.a. bestaande uit gevaarlijke stoffen). Het CvdR vindt dat er geen belastingverhogingen mogen komen om het beheer van gevaarlijk afval te financieren. Het gebruik van gevaarlijke stoffen in EEA is een keuze van de producenten (en de distributeurs die producten van buiten de EU invoeren). Daarom zouden alle kosten van een voor de volksgezondheid en het milieu veilige verwerking van AEEA die gevaarlijke stoffen bevat, moeten worden doorberekend in de prijs van deze producten.

35.

De Commissie heeft er goed aan gedaan om van de lijst van verboden stoffen en hun getolereerde maximumconcentraties een bijlage bij de Richtlijn te maken. Toch betreurt het CvdR dat zij de lijst met stoffen die zij voorstelt te verbieden (bijlage IV), niet heeft uitgebreid, waarbij het met name denkt aan stoffen als HBCDD, DEHP, BBP en DBP, die in alle EEA voorkomen.

36.

Het CvdR roept op tot een analyse van zowel de argumenten vóór een volledige uitvoering van REACH via de BGS-richtlijn als van de argumenten op grond waarvan de BGS-richtlijn een aanvulling op het REACH-proces zou moeten blijven, aangezien de BGS-richtlijn een strikter tijdschema omvat voor de melding van nieuw geïdentificeerde gevaarlijke chemische stoffen die door veiligere alternatieven moeten worden vervangen.

37.

Het CvdR is ermee ingenomen dat de vierjaarlijkse toetsing van vrijstellingen is vervangen door een geldigheidsduur voor vrijstellingen van maximaal vier jaar, die op verzoek kan worden verlengd. Daarmee wordt het zoeken naar vervangende stoffen gestimuleerd en de bewijslast van de bevoegde publieke instanties naar de producenten en distributeurs die een verlengingsverzoek indienen, overgeheveld.

38.

Om rechtszekerheid voor de marktpartijen te creëren, moet de Commissie onverwijld gedetailleerde regels voor de toekenning van vrijstellingen vastleggen alsmede bepalingen opstellen inzake de toepassing, bij de toekenning en toetsing van vrijstellingen, van de nieuwe criteria m.b.t. sociaaleconomische voor- en nadelen, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b.

39.

Het CvdR vindt de in de artikelen 6-8 opgenomen regels duidelijk en samenhangend. Vermindering van het aantal producten dat niet aan de normen voldoet via een strikter en geharmoniseerder markttoezicht vormt een kostenefficiënte methode om de milieuvoordelen van de Richtlijn te vergroten.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

AEEA-richtlijn (herschikking), overweging 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

()

Gebruikers van elektrische en elektronische apparatuur in particuliere huishoudens dienen de mogelijkheid te hebben hun AEEA ten minste kosteloos in te leveren. De producenten dienen ten minste de inzameling door inzamelingsfaciliteiten, en de verwerking, nuttige toepassing en verwijdering van AEEA te financieren. De lidstaten dienen de producenten aan te sporen om de volledige verantwoordelijkheid voor de inzameling van AEEA op te nemen, met name door de financiering van de inzameling van AEEA in de hele afvalketen met inbegrip van de particuliere huishoudens, teneinde ervoor te zorgen dat gescheiden ingezamelde AEEA niet op onjuiste wijze wordt verwerkt of illegaal wordt geëxporteerd, dat uniforme concurrentievoorwaarden tot stand worden gebracht via een harmonisatie van de producentenfinanciering in de hele EU, en dat de kosten voor de inzameling van deze afvalstoffen — overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt — worden verlegd van de belastingbetaler in het algemeen naar de consument van EEA. (…)

()

Gebruikers van elektrische en elektronische apparatuur in particuliere huishoudens dienen de mogelijkheid te hebben hun AEEA ten minste kosteloos in te leveren. De producenten dienen de inzameling en verwerking, nuttige toepassing en verwijdering van AEEA te financieren. De lidstaten dienen de producenten de volledige verantwoordelijkheid voor de inzameling van AEEA op nemen, met name door de financiering van de inzameling van AEEA in de hele afvalketen met inbegrip van de particuliere huishoudens, teneinde ervoor te zorgen dat gescheiden ingezamelde AEEA niet op onjuiste wijze wordt verwerkt of illegaal wordt geëxporteerd, dat uniforme concurrentievoorwaarden tot stand worden gebracht via een harmonisatie van de producentenfinanciering in de hele EU, en dat de kosten voor de inzameling van deze afvalstoffen - overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt - worden verlegd van de belastingbetaler in het algemeen naar de consument van EEA. (…)

Motivering

De financiële verantwoordelijkheid van de producent zou moeten beginnen op het moment dat de consument het elektronische artikel weggooit, hetgeen doorgaans thuis gebeurt. De Richtlijn moet op grond van de in deze overweging genoemde redenen en met het oog op een optimaal beheer van AEEA niet de mogelijkheid bieden om de producentenverantwoordelijkheid op verschillende manieren toe te passen.

Wijzigingsvoorstel 2

AEEA-richtlijn (herschikking), artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten stimuleren, overeenkomstig de communautaire productwetgeving met inbegrip van Richtlijn 2005/32/EG inzake ecologisch ontwerp, maatregelen ter bevordering van ontwerp en productie van elektrische en elektronische apparatuur, met name met oog voor het vergemakkelijken van het hergebruik, de ontmanteling en nuttige toepassing van AEEA onderdelen en materialen . Deze maatregelen mogen geen belemmering vormen voor het correct functioneren van de interne markt. In deze context nemen passende maatregelen opdat specifieke designelementen of productieprocessen van de producenten het hergebruik van AEEA niet in de weg staan, tenzij de voordelen daarvan zwaarder wegen, bij voorbeeld in verband met milieubescherming of milieueisen.

De lidstaten , overeenkomstig de communautaire productwetgeving met inbegrip van Richtlijn 2005/32/EG inzake ecologisch ontwerp, maatregelen ter bevordering van ontwerp en productie van elektrische en elektronische apparatuur, met name met oog voor het vergemakkelijken van het hergebruik, de ontmanteling en nuttige toepassing van AEEA onderdelen en materialen . Deze maatregelen mogen geen belemmering vormen voor het correct functioneren van de interne markt. In deze context nemen passende maatregelen opdat specifieke designelementen of productieprocessen van de producenten het hergebruik van AEEA niet in de weg staan, tenzij de voordelen daarvan zwaarder wegen, bij voorbeeld in verband met milieubescherming of milieueisen.

Motivering

De Richtlijn zou een aanbeveling moeten bevatten aan de lidstaten om de producenten van EEA ertoe te verplichten (en niet slechts ertoe aan te sporen) „groenere” producten te ontwerpen. De bijdrage aan nalevingsregelingen moet gerelateerd zijn aan de mate waarin een bepaald product kan worden hergebruikt of gerecycled. Daartoe moet in de AEEA-richtlijn een specificatie worden opgenomen van de berekening van de (zichtbare) bijdrage voor nalevingsregelingen.

Wijzigingsvoorstel 3

AEEA-richtlijn (herschikking), artikel 5, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten nemen passende maatregelen om de verwijdering van AEEA in de vorm van ongesorteerd stedelijk afval tot een minimum te beperken en een hoog niveau van gescheiden inzameling van AEEA te bereiken, met name, en bij voorrang, voor koel- en diepvriesapparatuur die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevat.

1.

De lidstaten nemen passende maatregelen om de verwijdering van AEEA in de vorm van ongesorteerd stedelijk afval tot een minimum te beperken en een hoog niveau van gescheiden inzameling van AEEA te bereiken, met name, en bij voorrang, voor koel- en diepvriesapparatuur die ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen bevat.

Motivering

Een aanzienlijke hoeveelheid kleine AEEA komt via gemeentelijke vuilniscontainers in de ongesorteerde afvalstroom terecht. De nuttige toepassing van dit soort AEEA is kostbaar en zorgt voor een onnodige belasting van de lokale overheden, die aanvullende regelingen moeten treffen met de producenten. Door hieraan een eind te maken kunnen de kosten voor nuttige toepassing omlaag.

Wijzigingsvoorstel 4

AEEA-richtlijn (herschikking), artikel 7, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Artikel 7

Inzamelingspercentage

1.

Onverminderd artikel 5, lid 1, zorgen de lidstaten ervoor dat de producenten of in hun naam handelende derden een inzamelingspercentage van ten minste 65 % halen. Het inzamelingspercentage wordt bepaald op basis van het totale gewicht van de AEEA die in de loop van een gegeven jaar overeenkomstig de artikelen 5 en 6 in de lidstaat is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur die de voorgaande twee jaren in die lidstaat op de markt is gebracht. Dit inzamelingspercentage moet met ingang van 2016 jaarlijks worden gehaald.

Ontwerpadvies

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Artikel 7

Inzamelingspercentage

1.

Onverminderd artikel 5, lid 1, zorgen de lidstaten ervoor dat de producenten of in hun naam handelende derden een inzamelingspercentage van ten minste 65 % halen . Het inzamelingspercentage wordt bepaald op basis van het totale gewicht van de AEEA die in de loop van een gegeven jaar overeenkomstig de artikelen 5 en 6 in de lidstaat is ingezameld, uitgedrukt als percentage van de gemiddelde gewichtshoeveelheid elektrische en elektronische apparatuur die de voorgaande twee jaren in die lidstaat op de markt is gebracht. Dit inzamelingspercentage moet met ingang van 2016 jaarlijks worden gehaald.

Motivering

Omzetting van paragraaf 23 uit het advies in een concreet wijzigingsvoorstel.

Wijzigingsvoorstel 5

AEEA-richtlijn (herschikking), artikel 11, lid 1 en 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

.

Wat alle AEEA betreft die gescheiden is ingezameld en die bestemd is voor verwerking volgens artikel of voor voorbereiding voor hergebruik, dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten op 31 december 2011 de volgende minimale streefcijfers bereiken:

a)

AEEA van de categorieën 1 en 10 van bijlage I van Richtlijn 20xx/xx/EG (BGS)

wordt 85 % nuttig toegepast , en

wordt 80 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

b)

AEEA van de categorieën 3 en 4 van bijlage I van Richtlijn 20xx/xx/EG (BGS)

wordt 80 % nuttig toegepast , en

wordt 70 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

c)

AEEA van de categorieën 2, 5, 6, 7, 8 en 9 van bijlage I van Richtlijn 20xx/xx/EG (BGS)

wordt 75 % nuttig toegepast , en

wordt 55 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd;

d)

afgedankte gasontladingslampen wordt 85 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd.

2.

Deze streefcijfers worden berekend als percentage van het gewicht van de gescheiden ingezamelde AEEA die aan inrichtingen voor nuttige toepassing wordt toegeleverd.

.

Wat alle AEEA betreft die gescheiden is ingezameld en die bestemd is voor verwerking volgens artikel of voor voorbereiding voor hergebruik, dragen de lidstaten er zorg voor dat de producenten op 31 december 2011 de volgende minimale streefcijfers bereiken:

a)

AEEA van de categorieën 1 en 10 van bijlage I van Richtlijn 20xx/xx/EG (BGS)

wordt 85 % nuttig toegepast , en

wordt gerecycleerd;

b)

AEEA van de categorieën 3 en 4 van bijlage I van Richtlijn 20xx/xx/EG (BGS)

wordt 80 % nuttig toegepast , en

wordt gerecycleerd;

c)

AEEA van de categorieën 2, 5, 6, 7, 8 en 9 van bijlage I van Richtlijn 20xx/xx/EG (BGS)

wordt 75 % nuttig toegepast , en

wordt gerecycleerd;

d)

afgedankte gasontladingslampen wordt 85 % voorbereid voor hergebruik en gerecycleerd.

2.

Deze streefcijfers worden berekend als percentage van het gewicht van de gescheiden ingezamelde AEEA die aan inrichtingen voor nuttige toepassing wordt toegeleverd.

Motivering

De voorstellen van de Commissie bevatten geen aparte streefcijfers voor hergebruik van AEEA. Daardoor worden de producenten niet geprikkeld AEEA voor te bereiden voor hergebruik. De vastlegging van één inzamelingspercentage voor hergebruik en recycling samen kan producenten er dus van weerhouden producten voor te bereiden voor hergebruik. Een aanzienlijke hoeveelheid AEEA kan echter onmiddellijk of na een paar kleine reparaties worden hergebruikt. Daarom worden aparte inzamelingspercentages voor recycling en hergebruik voorgesteld.

Wijzigingsvoorstel 6

AEEA-richtlijn (herschikking), artikel 12

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten ten minste voorzien in de financiering van de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van AEEA van particuliere huishoudens vanaf de afgifte bij krachtens artikel 5, lid 2, gecreëerde inzamelingsinrichtingen. De lidstaten moedigen de producenten waar passend aan om alle kosten te dragen van de inzamelingsinrichtingen voor AEEA van particuliere huishoudens.

2.

Wat producten betreft die na 13 augustus 2005 op de markt worden gebracht, is elke producent verantwoordelijk voor de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen voor de verwerking van het afval van zijn eigen producten. De producent kan voor de organisatie van die financiering kiezen tussen collectieve en individuele regelingen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten, wanneer zij een product op de markt brengen, een waarborg stellen waaruit blijkt dat het beheer van de AEEA zal worden gefinancierd, en dat zij hun producten duidelijk overeenkomstig artikel 1, lid 2, markeren. De waarborg heeft betrekking op de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen voor dit product. Hij kan de vorm hebben van een recyclingverzekering, geblokkeerde bankrekening of deelneming van de producent aan passende financiële regelingen voor de financiering van het beheer van AEEA.

3.

De verantwoordelijkheid voor de financiering van de kosten voor het beheer van AEEA die is ontstaan uit apparatuur die vóór op de markt is gebracht („historische voorraad”) berust bij een of meer systemen waaraan alle producenten die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop de betrokken kosten ontstaan, naar evenredigheid bijdragen, bijvoorbeeld naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de betrokken apparatuur.

1.

De lidstaten dragen er zorg voor dat de producenten ten minste voorzien in de financiering van de inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van AEEA van particuliere huishoudens vanaf de afgifte bij krachtens artikel 5, lid 2, gecreëerde inzamelingsinrichtingen. De lidstaten de producenten alle kosten dragen van de inzamelingsinrichtingen voor AEEA van particuliere huishoudens.

2.

Wat producten betreft die na 13 augustus 2005 op de markt worden gebracht, is elke producent verantwoordelijk voor de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen voor de verwerking van het afval van zijn eigen producten. De producent kan voor de organisatie van die financiering kiezen tussen collectieve en individuele regelingen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de producenten, wanneer zij een product op de markt brengen, een waarborg stellen waaruit blijkt dat het beheer van de AEEA zal worden gefinancierd, en dat zij hun producten duidelijk overeenkomstig artikel 1, lid 2, markeren. De waarborg heeft betrekking op de financiering van de in lid 1 bedoelde handelingen voor dit product. Hij kan de vorm hebben van een recyclingverzekering, geblokkeerde bankrekening of deelneming van de producent aan passende financiële regelingen voor de financiering van het beheer van AEEA.

3.

De verantwoordelijkheid voor de financiering van de kosten voor het beheer van AEEA die is ontstaan uit apparatuur die vóór op de markt is gebracht („historische voorraad”) berust bij een of meer systemen waaraan alle producenten die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop de betrokken kosten ontstaan, naar evenredigheid bijdragen, bijvoorbeeld naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de betrokken apparatuur.

Motivering

Het belang van deze problematiek vereist dat de producenten er klip en klaar toe worden verplicht de kosten te dragen van de inzameling van en van de inzamelingsinrichtingen voor AEEA. Hun verantwoordelijkheid begint op het moment dat elektrisch afval wordt ingezameld omdat de betreffende producten niet meer worden gebruikt. Om de financiële aansprakelijkheid verder te harmoniseren en de concurrentieomstandigheden in de EU te verbeteren, moeten de producenten ook verplicht verantwoordelijk worden gesteld voor de gescheiden inzameling bij huishoudens.

Brussel, 4 december 2009.

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


(1)  Netwerk voor de tenuitvoerlegging en handhaving van het milieurecht.

(2)  EESC 2008, CECED 2009, Digitaleurope 2009, Orgalime 2009.


Top