EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008DC0865

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding {SEC(2008) 3058} {SEC(2008) 3059}

/* COM/2008/0865 def. */

52008DC0865

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, Het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding {SEC(2008) 3058} {SEC(2008) 3059} /* COM/2008/0865 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.12.2008

COM(2008) 865 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding

{SEC(2008) 3058}{SEC(2008) 3059}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding(Voor de EER relevante tekst)

1. INLEIDING

De verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels met het oog op de ontwikkeling van hogere vaardigheden vormt een essentieel onderdeel van de Europese strategie om aan toekomstige uitdagingen (bijvoorbeeld de vergrijzing) het hoofd te bieden en voor de hoge niveaus van duurzame en op kennis gebaseerde groei en banen te zorgen die de kern van de Lissabonstrategie vormen. Kennis, vaardigheden en competenties zijn bepalend voor iemands kansen op de arbeidsmarkt en zijn actieve rol in de samenleving. Zij zijn van cruciaal belang voor zowel de sociale samenhang als het innovatie- en concurrentievermogen van bedrijven en de hele economie.

Zoals uiteengezet in het samen met het Lissabonpakket van dit jaar gepubliceerde initiatief Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen , vergen de veranderingen op de arbeidsmarkt een modernisering van de vaardigheden van de bevolking en beleidsmaatregelen ter ontwikkeling van vaardigheden die beter bij de bestaande en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt aansluiten. Dit is alleen mogelijk als een leven lang leren niet louter een slogan blijft maar een realiteit wordt die mensen in staat stelt in een vroeg stadium belangrijke competenties te verwerven en hun hele leven lang vaardigheden te ontwikkelen, en als de onderwijs- en opleidingsstelsels beter op veranderingen inspelen en meer voor de wijdere wereld openstaan.

De EU-lidstaten en de Commissie hebben nauw samengewerkt om de nationale hervorming van de onderwijs- en opleidingsstelsels te steunen via het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010". De open coördinatiemethode (OCM) heeft – rekening houdend met de grote onderlinge verschillen tussen de lidstaten – steun verleend aan de ontwikkeling van een reeks gemeenschappelijke doelstellingen die met behulp van gemeenschappelijke indicatoren en benchmarks worden gemeten en in overeenstemming zijn met de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid , die meer investeringen in menselijk kapitaal via beter onderwijs en betere vaardigheden, de bevordering van innovatie en een sterkere ondernemingscultuur beogen.[1] Het bestaande samenwerkingskader, dat in 2001-2002 door de Raad Onderwijs is overeengekomen, loopt ten einde. Daarom is dit een geschikt moment om de balans op te maken en een blik in de toekomst te werpen.

Na breed overleg met de lidstaten en andere actoren in 2008 geeft deze mededeling een overzicht van de strategische uitdagingen op de lange termijn die tot 2020 als leidraad voor de beleidssamenwerking moeten fungeren. De uitdagingen weerspiegelen de bijdrage van onderwijs en opleiding aan de Lissabonstrategie en de hernieuwde sociale agenda. De mededeling schetst ook de dringendste prioriteiten die tijdens de beginperiode van 2009 tot 2010 bijzondere aandacht verdienen. Hierdoor – en ook dankzij verbeterde werkmethoden – kan meer aandacht aan de uitvoering worden geschonken en beschikt het nieuwe kader over meer flexibiliteit om bepaalde reeds lang bekende problemen aan te pakken en nieuwe uitdagingen in het kader van de beleidssamenwerking aan te gaan. Het wordt zo ook mogelijk om later in het licht van de geboekte vooruitgang nieuwe tijdens de beleidsdialoog opgedoken thema's aan te snijden en doelstellingen, benchmarks en rapportagemechanismen eventueel aan te passen in het licht van de beslissingen die met betrekking tot de toekomstige strategie voor groei en werkgelegenheid na 2010 worden genomen.

Nu de EU probeert de gevolgen van de huidige economische neergang tot een minimum te beperken en een plan voor hernieuwde groei te ontwikkelen, is het van vitaal belang efficiënt en billijk in onderwijs te blijven investeren. Een goed beleid zal ons tegelijkertijd van recente schokken helpen herstellen en de basis leggen om toekomstige problemen met vertrouwen aan te pakken.

2. DE HUIDIGE STAND VAN ZAKEN

2.1. Vooruitgang en uitdagingen

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor onderwijs en opleiding. De rol van Europa bestaat erin nationale stelsels te helpen verbeteren via aanvullende Europese instrumenten, wederzijds leren en de uitwisseling van goede praktijken.

Via beleidssamenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding is steun verleend aan de nationale hervormingen van de stelsels voor een leven lang leren en de kwalificatiestelsels, de modernisering van het hoger onderwijs en de ontwikkeling van Europese instrumenten ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie van kwalificaties en de mobiliteit voor leerdoeleinden. De vooruitgang verschilt echter aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat en is op een aantal belangrijke gebieden onvoldoende. De uitvoering moet daarom worden versterkt. Uit figuur 1 blijkt dat de meeste benchmarks van de Raad voor 2010 niet zullen worden gehaald. Hoewel de benchmark voor wiskunde, exacte wetenschappen en technologie in 2003 is gehaald, is er op het vlak van schooluitval, hoger middelbaar onderwijs en de participatie van volwassenen aan een leven lang leren te weinig vooruitgang geboekt om de streefcijfers te halen. De prestaties van leerlingen met beperkte leesvaardigheden zijn zelfs verslechterd[2].

De voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad in 2008 drong er daarom bij de lidstaten op aan concrete maatregelen te nemen om het aantal jongeren dat niet goed leest en het aantal vroegtijdige schoolverlaters aanzienlijk terug te dringen, ervoor te zorgen dat leerlingen met een migrantenachtergrond of uit kansarme groepen beter presteren, meer volwassenen te interesseren voor onderwijs en opleiding en de geografische en beroepsmobiliteit verder te bevorderen.[3]

Figuur 1: Vooruitgang op het vlak van de 5 benchmarks voor 2010 (EU-gemiddelde)[4]

[pic]

2.2. De Europese onderwijs- en opleidingsstelsels in een wereldwijd perspectief

Vanuit een ruimer perspectief gezien zijn de onderwijs- en opleidingsresultaten in de EU ruwweg vergelijkbaar met de beste resultaten in de wereld. Uit vergelijkingen met andere OESO-landen blijkt echter dat de EU een aanzienlijke achterstand heeft op het gebied van zowel hoger als basisonderwijs.

Opvallend is dat uit de PISA-resultaten voor leesvaardigheid blijkt dat het percentage 15-jarigen met beperkte leesvaardigheden in de EU als geheel toeneemt. Figuur 2 laat zien dat het percentage in Zuid-Korea, Canada en Australië relatief stabiel is en aanzienlijk onder het EU-gemiddelde ligt. Migranten presteren op dit punt slecht in de EU[5], maar doen het veel beter in Canada en Australië. Uit figuur 3 blijkt dat de prestaties in sommige EU-lidstaten vergelijkbaar zijn met de beste resultaten wereldwijd. Gezien de slechte prestaties in een aantal andere lidstaten blijft dit echter een belangrijke Europese uitdaging.

Figuur 2: 15-jarigen in de EU en een aantal derde landen met beperkte leesvaardigheden op de PISA-schaal voor leesvaardigheid in 2000 en 2006 (bron: OESO)

[pic]

Figuur 3: 15-jarigen in de EU met beperkte leesvaardigheden op de PISA-schaal voor leesvaardigheid in 2000 en 2006 (bron: OESO)

[pic]

[pic]

Verder is het percentage mensen met een tertiaire opleiding in veel van de belangrijkste concurrerende landen van de EU hoger. Het EU-gemiddelde voor de groep van 25- tot 64-jarigen bedraagt 23% vergeleken met 40% in Japan, 39% in de VS, 32% in Australië en Korea en 27% in Nieuw-Zeeland.

Ten slotte investeren vele landen buiten Europa aanzienlijk meer in hoger onderwijs (vooral via de privésector), hoewel de EU veel belang hecht aan efficiënte investeringen. In Japan en de VS investeert de privésector veel meer (respectievelijk 0,76% en 1,91% van het bbp vergeleken met 0,23% van het bbp in de EU)[6].

Uit deze vergelijkingen blijkt dat Europa op al deze gebieden meer inspanningen zal moeten leveren wil het zijn ambitie waarmaken om de leidinggevende kenniseconomie en kennismaatschappij in de wereld worden.

3. STRATEGISCHE UITDAGINGEN OP LANGE TERMIJN EN DWINGENDE PRIORITEITEN: BETERE VAARDIGHEDEN DANKZIJ EEN LEVEN LANG LEREN

Op basis van het gevoerde overleg stelt de Commissie voor de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding tot 2020 toe te spitsen op vier strategische uitdagingen:

- Van een leven lang leren en de mobiliteit van lerenden een realiteit maken;

- De kwaliteit en de efficiëntie van de voorzieningen en de resultaten verbeteren;

- Kansengelijkheid en actief burgerschap bevorderen;

- Innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen.

Deze uitdagingen moeten in het kader van een gemeenschappelijk beleid op alle niveaus (scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding (BOO) en volwassenenonderwijs) worden aangegaan. Een leven lang leren is daarom een fundamenteel perspectief dat al deze uitdagingen onderbouwt.

Deze strategische uitdagingen moeten de basis vormen voor de beleidssamenwerking in 2009-2020, maar het is ook zaak meer specifieke doelstellingen te formuleren waaraan op kortere termijn prioriteit moet worden verleend. In de punten 3.1 tot en met 3.4 worden de strategische uitdagingen op lange termijn gedetailleerd toegelicht en prioriteiten voor de periode 2009-2010 voorgesteld.

3.1. Strategische uitdaging: Van een leven lang leren en de mobiliteit van lerenden een realiteit maken

Een leven lang leren impliceert leren op alle leeftijden (van preprimair leren tot leren na de pensionering) en in alle contexten (d.w.z. formeel, niet-formeel en informeel leren). De lidstaten zijn overeengekomen uiterlijk 2006 coherente en omvattende nationale strategieën voor een leven lang leren te ontwikkelen.

De uitvoering van deze strategieën blijft een uitdaging. Er is vooruitgang geboekt dankzij het Europees kwalificatiekader (EKK)[7], dat in vele landen tot de ontwikkeling van nationale kwalificatiekaders heeft geleid waarbij eerder aandacht aan de leerresultaten wordt geschonken (d.w.z. wat een lerende weet, begrijpt en kan) dan aan het leerproces zelf. Door de transparantie van kwalificaties te vergroten zal het EKK de internationale mobiliteit van lerenden en werknemers en hun toegang tot een leven lang leren vergemakkelijken.

Er moet echter nog veel worden gedaan om flexibele leertrajecten te ontwikkelen (bijvoorbeeld door voor een vlottere overgang tussen BOO en hoger onderwijs te zorgen, universiteiten voor niet-traditionele lerenden te openen en niet-formeel leren te valideren). Leren moet voor alle burgers aantrekkelijk en toegankelijk zijn, ongeacht hun leeftijd, opleiding, werk of sociale status. Er is behoefte aan een betere coördinatie tussen de verschillende onderwijs- en opleidingssectoren; een institutioneel engagement (inclusief duurzame financieringsmodellen); en een partnerschap met alle belanghebbende partijen.

De internationale mobiliteit van lerenden vormt een essentieel onderdeel van een leven lang leren en is van vitaal belang voor de inzetbaarheid en het aanpassingsvermogen. Uit evaluaties van de EU-programma's blijkt dat mobiliteit de barrières tussen mensen en groepen slecht, de voordelen van het Europees burgerschap tastbaarder maakt en de flexibileit en de zin voor mobiliteit vergroot bij mensen die hun intrede op de arbeidsmarkt doen. Grensoverschrijdende mobiliteit van lerenden zou de norm moeten worden en niet langer zoals vandaag een uitzondering mogen zijn. Hiertoe is een nieuw engagement van alle actoren en een ruimere financiering nodig.

Prioriteiten in 2009-2010

De lidstaten en de Commissie moeten prioriteit verlenen aan een betere uitvoering van:

- de strategieën voor een leven lang leren: het is zaak de uitvoering van de nationale strategieën voor een leven lang leren te voltooien en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan de validering van niet-formeel en informeel leren en advisering.

- het Europees kwalificatiekader: het is zaak alle nationale kwalificatiesystemen uiterlijk 2010 aan het EKK te koppelen en een op leerresultaten gebaseerde aanpak te bevorderen voor normen en kwalificaties, beoordelings- en valideringsprocedures, overdracht van studiepunten, curricula en kwaliteitsborging.

De lidstaten en de Commissie moeten vooral de beleidssamenwerking op het volgende gebied ontwikkelen:

- vergroting van de leermobiliteit: het is zaak samen barrières te slechten en de mobiliteitsmogelijkheden in Europa en wereldwijd zowel in het hoger onderwijs als op andere onderwijsniveaus te vergroten en op Europees en nationaal niveau voor nieuwe streefcijfers en financieringsinstrumenten te zorgen.[8]

3.2. Strategische uitdaging: De kwaliteit en de efficiëntie van de voorzieningen en de resultaten verbeteren

De Europese Raad heeft herhaaldelijk beklemtoond dat efficiënte en billijke onderwijs- en opleidingsstelsels van hoge kwaliteit van cruciaal belang zijn voor het succes van Europa.

Het is vooral belangrijk ervoor te zorgen dat iedereen sleutelcompetenties[9] verwerft en dat voor topkwaliteit wordt gezorgd zodat Europa wereldwijd een leidende rol op het vlak van hoger onderwijs kan blijven spelen. Op alle niveaus moeten de leerresultaten relevant zijn voor het beroeps- en privéleven.

De kwaliteit van leerkrachten, opleiders en ander onderwijspersoneel is binnen de school de belangrijkste factor die de prestaties van de studenten beïnvloedt.[10] Aangezien ongeveer twee miljoen oudere leerkrachten de volgende 15 jaar vervangen moeten worden, is het zaak het beroep van leraar aantrekkelijker te maken[11].

Om duurzame resultaten van hoge kwaliteit te genereren moet ook aandacht worden geschonken aan het beheer van de onderwijs- en opleidingsstelsels. De onderwijs- en opleidingsinstellingen moeten meer autonomie krijgen, meer openstaan voor de civiele samenleving en het bedrijfsleven en aan doeltreffende systemen voor kwaliteitsborging worden onderworpen.

Een efficiënt en duurzaam gebruik van middelen is een noodzakelijke voorwaarde voor hoge kwaliteit. Het is zaak bewijsmateriaal aan te dragen dat investeringen in onderwijs en opleiding essentieel zijn voor economische groei en sociale inclusie[12].

Prioriteiten in 2009-10

De lidstaten en de Commissie moeten prioriteit verlenen aan een betere uitvoering op de volgende gebieden:

- talen: het is zaak de burgers in staat te stellen in drie talen (de moedertaal + twee andere talen) te communiceren, het taalonderwijs in BOO en voor volwassenen te bevorderen en migranten de kans te geven de taal van hun gastland te leren.[13]

- beroepsontwikkeling van leerkrachten en opleiders: het is zaak de aandacht toe te spitsen op sleutelelementen van de initiële lerarenopleiding en op de uitbreiding van het aanbod en de kwaliteit van de mogelijkheden voor permanente beroepsontwikkeling van leerkrachten, opleiders en bijvoorbeeld bij leiderschaps- en begeleidingsactiviteiten betrokken personeel.

- governance en financiering: het is zaak de moderniseringsagenda voor het hoger onderwijs (inclusief curricula)[14] en het kader voor kwaliteitsborging in BOO[15] uit te voeren en normen voor professionals in het volwassenenonderwijs te ontwikkelen. Ook moeten op concrete feiten gebaseerde beleidsmaatregelen en praktijken worden bevorderd[16], waarbij bijzondere nadruk op duurzame privé- en overheidsinvesteringen moet worden gelegd.

De lidstaten en de Commissie moeten vooral de beleidssamenwerking op de volgende gebieden ontwikkelen:

- basisvaardigheden op het gebied van lezen, wiskunde en exacte wetenschapen: het is zaak een groep op hoog niveau inzake geletterdheid op te richten om de achteruitgang van de leesvaardigheden bij leerlingen te onderzoeken[17] en aanbevelingen te doen om de geletterdheidsniveaus in de EU te verhogen. De bestaande samenwerking moet worden geïntensiveerd om de keuze voor wiskunde en exacte wetenschappen op hogere niveaus van onderwijs en opleiding te bevorderen en het wetenschapsonderwijs te versterken. De lidstaten moeten overwegen nationale actieplannen te ontwikkelen om basisvaardigheden (ook voor volwassenen) te bevorderen.

- "nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen": het is zaak bij de planning van alle onderwijs- en opleidingsactiviteiten ten volle rekening te houden met de beoordeling van de toekomstige behoeften aan vaardigheden en de behoeften van de arbeidsmarkt.

3.3. Strategische uitdaging: Kansengelijkheid en actief burgerschap bevorderen

Het onderwijs- en opleidingsbeleid moet alle burgers – ongeacht hun leeftijd, geslacht of sociaal-economische achtergrond – in staat stellen arbeidsspecifieke vaardigheden en de voor de bevordering van verder leren, actief burgerschap en de interculturele dialoog vereiste sleutelcompetenties te verwerven, bij te werken en een leven lang te ontwikkelen.

Hoewel kansengelijkheid vanaf het begin een centraal onderdeel van de open coördinatiemethode inzake onderwijs en opleiding is geweest, blijven belangrijke uitdagingen bestaan. Een zesde van de jongeren verlaat de school na afloop van het verplichte curriculum of nog eerder. Vele migranten presteren op het vlak van onderwijs en opleiding minder goed dan hun autochtone collega's. Jongens verlaten vaker vroegtijdig de school en zijn minder leesvaardig, maar meisjes zijn dan weer ondervertegenwoordigd bij de studenten met een diploma wiskunde, exacte wetenschappen of technologie. De kans dat laaggeschoolde volwassenen zich bijscholen is zeven keer kleiner vergeleken met hooggeschoolde volwassenen. De sociaal-economische achtergrond is nog steeds een belangrijke factor voor iemands kansen om toegang te krijgen tot en te slagen op alle niveaus van onderwijs en opleiding[18]. Dit zijn belangrijke uitdagingen die moeten worden aangegaan om de sociale inclusie te bevorderen en problemen bij het arbeidsaanbod uit de weg te ruimen.

Onderwijsachterstanden kunnen worden verholpen door preprimair onderwijs van hoge kwaliteit en gerichte steun te combineren met een goed beheerde integratie in mainstreamonderwijs en -opleiding.

Het onderwijs moet interculturele vaardigheden, democratische waarden, respect voor grondrechten en de bestrijding van discriminatie bevorderen en alle jongeren in staat stellen positief met leeftijdgenoten met een andere achtergrond om te gaan.

Prioriteiten in 2009-10

De lidstaten en de Commissie moeten prioriteit verlenen aan het bereiken van betere resultaten op het vlak van:

- schooluitval: het is zaak preventieve maatregelen te nemen, de samenwerking tussen algemeen en beroepsonderwijs te versterken en de obstakels uit de weg te ruimen voor vroegtijdige schoolverlaters die opnieuw onderwijs of een opleiding willen volgen.

De lidstaten en de Commissie moeten vooral de beleidssamenwerking op de volgende gebieden ontwikkelen:

- preprimair onderwijs: het is zaak een veralgemeende en voor iedereen gelijke toegang te waarborgen en de kwaliteit van de voorzieningen en de steun voor leerkrachten te verbeteren.

- migranten: het is zaak wederzijds te leren van beste praktijken op het gebied van onderwijs aan kinderen van migranten[19].

- lerenden met bijzondere behoeften: het is zaak gepersonaliseerd leren te bevorderen door tijdige steun te verlenen en voor goed gecoördineerde diensten te zorgen. Diensten moeten in het mainstreamonderwijs worden geïntegreerd en het is zaak voor trajecten naar voortgezet onderwijs/voortgezette opleidingen te zorgen.

3.4. Strategische uitdaging: Innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen

Innovatie en creativiteit zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van bedrijven en het vermogen van Europa om de uitdagingen van internationale concurrentie en duurzame ontwikkeling aan te gaan.

Het is op de eerste plaats zaak ervoor te zorgen dat alle burgers transversale sleutelcompetenties kunnen verwerven zoals leren leren en communicatievaardigheden, initiatiefzin en ondernemerschap, digitale competenties (inclusief mediageletterdheid[20]), cultureel bewustzijn en culturele expressie.[21] Deze competenties en het gebruik van nieuwe technologieën – de lidstaten zouden ernaar moeten streven hogesnelheidinternet uiterlijk 2010 voor alle scholen beschikbaar te maken[22] – moeten hun neerslag vinden in curricula, onderwijsmethoden en kwalificaties. Een nauwere samenwerking tussen universiteiten en bedrijven zal de zin voor ondernemerschap bij studenten en onderzoekers bevorderen.

Op de tweede plaats moet voor een volledig functionerende kennisdriehoek van onderwijs-onderzoek-innovatie worden gezorgd. Het Europees Instituut voor innovatie en technologie kan de aanzet geven tot veranderingen met het oog op onderwijs en onderzoek van topkwaliteit (met name door een multidisciplinaire aanpak en partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven te stimuleren). Dankzij een partnerschap tussen het bedrijfsleven en verschillende niveaus en sectoren van onderwijs, opleiding en onderzoek kan de aandacht beter worden toegespitst op vaardigheden en competenties waaraan de arbeidsmarkt behoefte heeft, en op de bevordering van innovatie en ondernemerschap in alle onderwijsvormen. De creatie van een Europese onderzoeksruimte en een landschap van clusters van wereldklasse zou het aangaan van veel partnerschappen kunnen vergemakkelijken .

Het Europees Jaar van creativiteit en innovatie 2009 zal een aantal belangrijke uitdagingen helpen aangaan. In het kader van de ontwikkeling van de beleidssamenwerking is het zaak onderzoek, analyse en de uitwisseling van ideeën over het meten van creatieve en innovatieve vaardigheden te bevorderen op EU-niveau en met de relevante internationale organisaties.

Prioriteiten in 2009-10

De lidstaten en de Commissie moeten prioriteit verlenen aan een betere uitvoering op het volgende gebied:

- transversale sleutelcompetenties: het is zaak transversale sleutelcompetenties ten volle in curricula, beoordelingen en kwalificaties te integreren.[23]

De lidstaten en de Commissie moeten vooral de beleidssamenwerking op de volgende gebieden ontwikkelen:

- innovatievriendelijke instellingen: het is zaak creativiteit en innovatie te bevorderen door specifieke onderwijs- en leermethoden te ontwikkelen (inclusief het gebruik van nieuwe ICT-instrumenten en lerarenopleiding).

- partnerschap: het is zaak partnerschappen te ontwikkelen tussen aanbieders van onderwijs en opleidingen, bedrijven, onderzoeksinstituten, culturele actoren en creatieve bedrijfstakken.

4. BETERE WERKMETHODEN VOOR DE TOEKOMSTIGE OPEN COÖRDINATIEMETHODE

Het succes van de open coördinatiemethode op het gebied van onderwijs en opleiding hangt af van het engagement van de politiek en het vermogen van de methode om nationale hervormingen te ondersteunen en daadwerkelijk te beïnvloeden. De beleidssamenwerking moet relevant en concreet zijn, zichtbare resultaten opleveren en belanghebbende partijen en beleidsmakers (inclusief op het hoogste politieke niveau) bereiken. Het is van cruciaal belang de vooruitgang bij het verwezenlijken van de overeengekomen doelstellingen te meten.

4.1. Governance en partnerschap

Een leven lang leren vereist coördinatie en het stellen van prioriteiten in de verschillende onderwijs- en opleidingssectoren. Er zijn specifieke beleidsagenda's ontwikkeld voor scholen[24], BOO[25], hoger onderwijs[26] en volwassenonderwijs[27]. Beleidsuitwisselingen en implementatiewerkzaamheden in alle sectoren moeten aan de algemene strategische prioriteiten bijdragen.

Daartoe moet de rol van de bestaande informele groep op hoog niveau inzake onderwijs- en opleidingsbeleid worden versterkt zodat ze een strategische rol kan spelen bij het sturen van de OCM door: prioriteiten te identificeren en de voortgang van de werkzaamheden in alle sectoren te monitoren; bijdragen voor beleidsdiscussies in de Raad Onderwijs voor te bereiden (bijvoorbeeld gebaseerd op intercollegiaal leren of evaluatieactiviteiten); en ervoor te zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de beleidssamenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in het kader van het ruimere Lissabonproces en in nationale beleidsmaatregelen.

Er moet ook prioriteit worden verleend aan een grotere betrokkenheid van de belanghebbende partijen, de sociale partners en de civiele samenleving: zij kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de beleidsdialoog en de beleidsuitvoering. De Commissie zal een jaarlijks forum met organisaties van Europese belanghebbende partijen organiseren en de relevante partijen zullen systematisch bij de activiteiten inzake intercollegiaal leren worden betrokken.

4.2. Wederzijds leren, innovatieoverdracht en beleidsontwikkeling

Wederzijds leren is een centraal onderdeel van de OCM op het gebied van onderwijs en opleiding. Het levert input voor Europese beleidsinitiatieven en ondersteunt de nationale beleidsontwikkeling. Voorts is het een belangrijk middel om Europese instrumenten (bijvoorbeeld het Europees kwalificatiekader[28] of de aanbeveling inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren[29]) te verspreiden en toe te passen.

In de toekomst is het belangrijk dat intercollegiaal leren wordt versterkt zodat het de bovenstaande prioritaire uitdagingen ten volle weerspiegelt en de politieke impact ervan wordt vergroot. Activiteiten moeten gebaseerd zijn op duidelijke mandaten, tijdschema's en geplande outputs (bijvoorbeeld beleidsaanbevelingen, handboeken en compendia van voorbeelden van beste praktijken). Het moet flexibel genoeg zijn om aan nieuwe kwesties en veranderende beleidsthema's te kunnen worden aangepast. Er moet – beginnend met de beleidsprioriteiten voor 2009-2010 – een glijdend programma van intercollegiaal leren en evaluatie worden ontwikkeld op basis van de veranderende beleidsprioriteiten.

Er zal bovendien van de volgende instrumenten worden gebruikgemaakt:

- het programma Een leven lang leren[30] zal steun verlenen aan de ontwikkeling, het testen, de overdracht en de toepassing van nieuwe methoden en innovatie.

- agentschappen (bijvoorbeeld Cedefop en de Europese Stichting voor opleiding), netwerken (bijvoorbeeld Eurydice) en groepen deskundigen[31] (inclusief samenwerking met de relevante internationale organisaties) zullen steun verlenen aan onderzoek en analyse.

- de beleidsdialoog met verschillende externe partnerlanden kan een ruimer vergelijkend kader en nieuwe ideëen opleveren. Daarom moet deze dialoog worden versterkt en beter aan de OCM worden gekoppeld.

4.3. Betere rapportage over vooruitgang en zichtbaarheid

De Commissie en de Raad publiceren momenteel om de twee jaar een gezamenlijk voortgangsverslag op basis van de nationale verslagen van de lidstaten waarin hun beleidsmaatregelen met betrekking tot de algemene doelstellingen van de OCM in kaart worden gebracht. Toekomstige verslagen moeten dieper ingaan op bepaalde specifieke prioriteiten. Daarom wordt voorgesteld om in het volgende gezamenlijke voortgangsverslag in 2010 de aandacht toe te spitsen op een of meer van de in hoofdstuk 3 vermelde dwingende prioriteiten. De gezamenlijke verslagen moeten verder worden verbeterd door er beoordelingen van de situatie in de verschillende landen in op te nemen, die op hun beurt zullen worden gebruikt bij de beoordeling van de onderdelen onderwijs, opleiding en vaardigheden van de nationale hervormingsprogramma's van Lissabon. Voorlopig wordt niet voorgesteld de rapportagefrequentie (momenteel om de twee jaar) te wijzigen.

Er moeten meer inspanningen worden geleverd om op Europees, nationaal en regionaal vlak de aandacht te vestigen op de steun en de mogelijkheden die de open coördinatiemethode op het gebied van onderwijs en opleiding biedt (en met name op de prioriteiten en de resultaten ervan). Een website zal informatie over beleidsinitiatieven en concrete voorbeelden van in het kader van de OCM geïdentificeerde beste praktijken verstrekken.

4.4. Indicatoren en benchmarks

De bestaande vijf benchmarks

De in het kader van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010 ontwikkelde indicatoren en benchmarks zijn nuttig gebleken bij de monitoring van en de rapportage over de op Europees niveau geboekte vooruitgang en als leidraad bij het identificeren van uitdagingen. Drie van deze vijf benchmarks (de benchmarks in verband met schooluitval, hoger middelbaar onderwijs en de participatie van volwassenen aan een leven lang leren) maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid.

Zoals besproken in punt 2.1 is er te weinig vooruitgang geboekt om de vijf benchmarks voor 2010 te halen. Daarom is het belangrijk meer inspanningen te leveren om betere resultaten op deze gebieden te boeken. Daartoe moeten de lidstaten nationale streefcijfers formuleren op de gebieden waar Europese benchmarks zijn overeengekomen.

De benchmarks na 2010 actualiseren

Voor de periode tot 2020 moet de beleidssamenwerking worden ondersteund door benchmarks die de strategische doelstellingen op lange termijn en een cruciaal aspect van de agenda "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" – namelijk de verbetering van de vaardigheden en de inzetbaarheid van de bevolking als geheel – ten volle weerspiegelen. De toekomstige onderwijs- en opleidingsbenchmarks moeten ook voldoende flexibel zijn om rekening te kunnen houden met de streefcijfers en indicatoren die in de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid na 2010 (Lissabon na 2010) zullen worden gebruikt. Daarom wordt voorgesteld dat de Commissie en de lidstaten op hun ervaringen met de bestaande benchmarks voortbouwen en een nieuwe reeks benchmarks bestuderen. Het is daarbij zaak:

- de bestaande benchmarks opnieuw te bekijken en eventueel te actualiseren (de benchmark in verband met jongeren met beperkte leesvaardigheden zou bijvoorbeeld kunnen worden verruimd tot wiskunde en exacte wetenschappen);

- door de Europese Raad van Barcelona in 2002 geformuleerde streefcijfers (bijvoorbeeld in verband met preprimair onderwijs en de toegang tot taalonderwijs op jonge leeftijd) in de benchmarks te integreren;

- benchmarks in te voeren die gebaseerd zijn op thema's die sinds het begin van de samenwerking zijn opgedoken of die nieuwe politieke prioriteiten weerspiegelen (bijvoorbeeld in verband met tertiair onderwijs en mobiliteit);

- werkzaamheden te starten met het oog op de ontwikkeling van nieuwe indicatoren over het verband tussen onderwijsprestaties en inzetbaarheid en over onderwijs voor innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap).

Bijgevolg stelt de Commissie voor een discussie met de lidstaten te voeren op basis van de volgende mogelijke benchmarks voor de toekomstige OCM:

4.4.1. Van een leven lang leren en de mobiliteit van lerenden een realiteit maken

- Deelname van volwassenen aan een leven lang leren: De bestaande benchmark stelt dat 12,5% van alle volwassenen (tussen 25 en 64 jaar) aan een leven lang leren moeten deelnemen. Hoewel er sinds 2002 redelijk wat vooruitgang is geboekt om deze benchmark te halen (aan het huidige tempo zal de benchmark wellicht rond 2017 worden gehaald), bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Gezien de technologische en demografische trends en de onvermijdelijke gevolgen van de huidige economische neergang voor de werkgelegenheid moeten de vaardigheden van volwassenen nog dringender worden verbeterd en geactualiseerd. De Commissie stelt daarom voor de benchmark tot 15% te verhogen. Belangrijk is ook dat de lidstaten het gebrek aan evenwicht tussen de deelname van hoog- en laaggeschoolde volwassenen aan een leven lang leren verkleinen. De lidstaten moeten worden verzocht daartoe nationale streefcijfers te formuleren.

- Mobiliteit: Er moet een nieuwe benchmark worden ontwikkeld op basis van de conclusies van de Raad Onderwijs en Jeugdzaken van november 2008, waarin doelstellingen worden voorgesteld voor de mobiliteit van universiteitsstudenten, scholieren, het beroepsonderwijs, leerkrachten en opleiders.

4.4.2. De kwaliteit en de efficiëntie van de voorzieningen en de resultaten verbeteren

- Jongeren met beperkte basisvaardigheden: Tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese raad in 2008 werden de lidstaten dringend verzocht concrete maatregelen te nemen om dit probleem op te lossen. De Commissie stelt een benchmark voor, namelijk dat het percentage 15-jarigen met beperkte basisvaardigheden (lezen, wiskunde en exacte wetenschappen) gemiddeld minder dan 15% moet bedragen en dat bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het verkleinen van de verschillen tussen jongens en meisjes. Doel is de reikwijdte van de vorige benchmark (die zich uitsluitend tot geletterdheid beperkte) te verruimen zonder de drempel te verhogen.

- Talen: De Commissie stelt een nieuwe benchmark voor, namelijk dat minstens 80% van de leerlingen in het lager middelbaar onderwijs minstens twee vreemde talen zouden moeten leren. Dit voorstel beantwoordt aan het verzoek van de Europese Raad van Barcelona om vanaf jonge leeftijd te voorzien in onderwijs in minstens twee vreemde talen. Er heeft zich recent een snelle groei van het taalonderwijs in het vroegtijdig onderwijs voorgedaan. In 2000 kregen 40% van de leerlingen in het vroegtijdig onderwijs onderwijs in twee vreemde talen. In 2006 (de recentste beschikbare gegevens) was dit percentage gestegen tot 52%. Doel is deze positieve ontwikkeling verder te stimuleren.

- Investeringen in hoger onderwijs: De Commissie stelt een nieuwe benchmark voor, namelijk dat de particuliere en overheidsinvesteringen in gemoderniseerd hoger onderwijs minstens 2% van het bbp zouden moeten bedragen[32]. Deze benchmark weerspiegelt de beleidsdiscussies over de modernisering van het hoger onderwijs sinds de Top van Hampton Court in 2005 en beoogt het verschil tussen de particuliere en overheidsinvesteringen in hoger onderwijs in de EU (momenteel 1,3% van het bbp) en in belangrijke concurrerende landen als de VS en Japan (respectievelijk 2,45% en 1,85% van het bbp) te verkleinen.

- Tertiair onderwijs: De Commissie stelt een nieuwe benchmark voor, namelijk dat het percentage 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs minstens 45% zou moeten bedragen. Het voorstel weerspiegelt de huidige stijging van het percentage 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs en wil beleidsmaatregelen stimuleren om het verschil tussen het EU-percentage (momenteel 30%) en de percentages in belangrijke concurrerende landen als de VS en Japan (respectievelijk 39% en 54% voor de best vergelijkbare leeftijdsgroep van 25 tot 34 jaar) te verkleinen. De bestaande benchmark over het aantal afgestudeerden op het gebied van wiskunde, exacte wetenschappen en technologie is gehaald en zou geschrapt kunnen worden. Het is echter zaak toezicht te blijven uitoefenen op het gebrek aan genderevenwicht in deze studierichtingen.

- Inzetbaarheid: De Commissie stelt voor de ontwikkeling van een nieuwe benchmark te bestuderen met betrekking tot de arbeidsmarktparticipatie van mensen met een verschillend opleidingsniveau. Succes op de arbeidsmarkt hangt nauw samen met het opleidingsniveau (zie de mededeling van de Commissie over "Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen") en in de toekomst zal dit nog meer het geval zijn. Doel is de bijdrage van de onderwijs- en opleidingsstelsels aan de Lissabonagenda te versterken.

4.4.3. Kansengelijkheid en actief burgerschap bevorderen

- Preprimair onderwijs: De Commissie stelt een nieuwe benchmark voor, namelijk dat minstens 90% van alle jonge kinderen preprimair onderwijs (4 jaar) zouden moeten volgen. De gemiddelde participatiegraad in de EU bedraagt al bijna 90% maar achter dit hoge percentage gaan aanzienlijke nationale verschillen schuil. Dit voorstel wil ervoor zorgen dat vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot het verzoek van de Europese Raad van Barcelona om voor kinderopvang voor 90% van alle kinderen te zorgen.

- Schooluitval: De Commissie wil de bestaande benchmark dat het percentage van de bevolking tussen 18 en 24 jaar dat alleen lager middelbaar onderwijs heeft gevolgd en geen onderwijs of opleiding volgt, niet meer dan 10% mag bedragen, ongewijzigd laten. Het voorstel om de benchmark ongewijzigd te laten is ingegeven door het feit dat sinds de introductie ervan slechts langzaam vooruitgang is geboekt. De Commissie hoopt dat er meer aandacht aan de uitvoering van beleidsmaatregelen zal worden geschonken om vooruitgang ten aanzien van deze belangrijke benchmark te boeken. Gezien de behoefte om zich op de uitvoering van maatregelen te concentreren zou de nauw verbonden benchmark over hoger middelbaar onderwijs geschrapt kunnen worden.

4.4.4. Innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen

- Innovatie en creativiteit: De Commissie stelt voor indicatoren te ontwikkelen en samen met de lidstaten de haalbaarheid van een benchmark na te gaan in verband met de vraag hoe onderwijsstelsels innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) bevorderen. De uitwisselingen tijdens het Europees Jaar van creativiteit en innovatie in 2009 zouden een bijdrage moeten leveren aan de denkoefening over dit heel nieuwe gebied van beleidsuitwisseling.

5. CONCLUSIES

Het onderwijs- en opleidingsbeleid blijft van cruciaal belang voor groei, werkgelegenheid, sociale inclusie en actief burgerschap, maar wordt nog steeds met belangrijke uitdagingen geconfronteerd. Op belangrijke gebieden zoals geletterdheid en schooluitval wordt minder snel vooruitgang geboekt dan gehoopt. De huidige economische crisis mag de aandacht niet afleiden van een solide en strategisch onderwijs- en opleidingsbeleid op de lange termijn. Zoals beschreven in deze mededeling moet Europa een aantal onderwijstekorten opvangen om te vermijden dat het in de wereld achterop raakt. Daarom is er meer dan ooit behoefte aan een doeltreffende open coördinatiemethode ter ondersteuning van een beter onderwijs- en opleidingsbeleid.

De Commissie verzoekt de Raad dit voorgestelde kader voor toekomstige Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, de reeks strategische uitdagingen op de lange termijn tot 2020, de prioriteiten voor de periode 2009-2010 en de voorgestelde verbeterde werkmethoden te onderschrijven.

Het kader moet worden geëvalueerd en eventueel aangepast in het licht van de beslissingen die met betrekking tot de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid na 2010 worden genomen.

[1] Richtsnoeren 23, 24, 8 en 15.

[2] PB C 86 van 5.4.2008; blz. 1; SEC(2008) 2293

[3] Conclusies van de Europese Raad van maart 2008, punt 15.

[4] De meest recente gegevens over afgestudeerden in wiskunde, exacte wetenschappen en technologie (WET) en over leerlingen met beperkte leesvaardigheden stammen uit 2006, de andere gegevens uit 2007.

[5] COM(2008) 423

[6] SEC(2008) 2293, blz. 69, 89 en 148.

[7] PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

[8] Conclusies van de Raad van 20 en 21 november 2008 over de mobiliteit van jongeren.

[9] PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

[10] COM(2007) 392

[11] Conclusies van de Raad van 15 november 2007, PB C 300 van 12.12.2007, blz. 6.

[12] COM(2006) 481

[13] COM(2008) 566

[14] COM(2006) 208

[15] COM(2008) 179

[16] SEC(2007) 1098

[17] SEC(2008) 2293

[18] SEC(2008) 2293

[19] COM(2008) 423

[20] COM(2007) 833

[21] PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

[22] Conclusies van de Europese Raad van maart 2008, 7; zie ook SEC(2008) 2629 en COM(2007) 833 over mediageletterdheid.

[23] PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

[24] COM(2008) 425

[25] Conclusies van de Raad over de toekomstige prioriteiten van de intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (BOO) van 20 en 21 november 2008.

[26] COM(2006) 208 en het intergouvernementele Bolognaproces.

[27] COM(2006) 614; COM(2007) 558

[28] PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

[29] PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

[30] PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

[31] Onder meer het Centre for Research on Education and Lifelong Learning (CRELL), het Institute for Prospective Technological Studies (IPTS) en de netwerken van economen en sociale wetenschappers inzake onderwijs (EENEE, NESSE).

[32] COM(2005) 152

Top