EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998AC1165

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot oprichting van een Pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA)"

OJ C 407, 28.12.1998, p. 272 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998AC1165

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot oprichting van een Pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA)"

Publicatieblad Nr. C 407 van 28/12/1998 blz. 0272


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot oprichting van een Pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA)" () (98/C 407/46)

De Raad heeft op 4 juni 1998 besloten, overeenkomstig artikel 198 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De Afdeling voor externe betrekkingen, handels- en ontwikkelingsbeleid, die met de voorbereiding van het advies was belast, heeft een studiegroep opgericht en de heer Walker als rapporteur aangewezen.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 357e Zitting (vergadering van 10 september 1998) de heer Walker tot algemeen rapporteur benoemd en het volgende advies uitgebracht, dat met 76 stemmen vóór en 5 stemmen tegen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. In de mededeling Agenda 2000 formuleert de Commissie een aantal concrete voorstellen om de Midden- en Oost-Europese kandidaat-lid-staten intensiever op hun toetreding tot de Unie voor te bereiden. Deze zgn. "versterkte toetredingsstrategie" heeft tot doel de voorbereiding van de kandidaat-lid-staten op het EU-lidmaatschap op een coherente manier aan te pakken door:

I) de diverse steunmaatregelen te bundelen binnen één enkel kader, de zgn. "partnerschappen voor de toetreding";

II) de kandidaat-lid-staten te betrekken bij de diverse communautaire programma's om hen alvast vertrouwd te maken met het EU-beleid en met de procedures die binnen de Unie worden toegepast.

1.2. Naast steun in het kader van het Phare-programma en specifieke steun ten behoeve van de landbouwsector wordt in Agenda 2000 ook 7 miljard euro aan structurele steun - zo'n 1 miljard euro per jaar gedurende de periode 2000-2006 - in het vooruitzicht gesteld. Dit geld zal voornamelijk worden gebruikt om de infrastructuur in de kandidaat-lid-staten op EU-niveau te brengen, waarbij, net als in het kader van het Cohesiefonds, in de eerste plaats naar de vervoerssector en het milieu zal worden gekeken. De Europese Raad heeft zich in december 1997 in Luxemburg vóór de invoering van een dergelijk structureel instrument uitgesproken. Vandaar het onderhavige voorstel voor een verordening tot oprichting van een "pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid" (Instrument for Structural Policies for Pre-Accession - ISPA), dat stoelt op artikel 235 van het Verdrag.

1.2.1. Aangezien de doelstellingen van dit nieuwe instrument grosso modo overeenkomen met die van de herziene Cohesiefondsregeling, stelt de Commissie voor om ook op het vlak van de concrete aanpak het Cohesiefonds als voorbeeld te nemen en de ISPA-steun bijgevolg te reserveren voor twee soorten maatregelen:

I) milieumaatregelen die de kandidaat-lid-staten in staat moeten stellen te voldoen aan de milieuregels en -voorschriften die binnen de Unie van toepassing zijn;

II) vervoersinfrastructuurprojecten die een duurzame mobiliteit mogelijk moeten maken, en met name projecten van gemeenschappelijk belang uit hoofde van Beschikking 1692/96/EG van de Raad houdende oprichting van trans-Europese netwerken, zoals projecten ter bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede ter bevordering van de aansluiting op, toegang tot en interoperabiliteit met de trans-Europese netwerken.

1.2.2. Deze maatregelen moeten bovendien bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de "partnerschappen voor de toetreding" (hierna "partnerschappen" genoemd).

1.2.3. Ten slotte is het de bedoeling dat naar een adequaat evenwicht tussen beide soorten maatregelen wordt gestreefd.

1.3. De steun zal worden gereserveerd voor projecten van ten minste 5 miljoen euro. Het steunpercentage - maximaal 85 % - zal op een zodanig niveau worden vastgesteld dat de steunverlening een "hefboomeffect" teweegbrengt en met name de inzet van particulier kapitaal bevordert.

1.3.1. De regels inzake financieel beheer en controle zijn gebaseerd op de bepalingen van Titel IX van het Financieel Reglement, waarin de regels voor steunverlening aan derde landen zijn opgenomen. De bedoeling is dat de Commissie en het land in kwestie een financieringsovereenkomst met concrete afspraken voor het financiële beheer en de evaluatie van de gesteunde projecten sluiten.

1.3.2. Net als bij het Cohesiefonds en de Structuurfondsen zal voor deze structurele steunverlening jaarlijks een bepaald bedrag op de begroting worden uitgetrokken. Aangezien deze procedure afwijkt van de bepalingen van het Financieel Reglement, zal hiervoor een interinstitutionele begrotingsovereenkomst moeten worden gesloten.

1.4. De toekenning van de steun zal worden gekoppeld aan de voorwaarden die in de verordeningen over de partnerschappen worden aangegeven. Via een coördinatieverordening zal de ISPA-steun worden gecoördineerd met de steun die in het kader van het Phare-programma en het "pretoetredingsinstrument voor de landbouw" wordt verleend.

2. De voorstellen van de Commissie

2.1. In aanmerking komende landen

2.1.1. Conform de voorstellen in Agenda 2000 en de conclusies van de Europese Raad van Luxemburg zal aan de volgende Midden- en Oost-Europese kandidaat-lid-staten financiële steun uit de "toetredingsinstrumenten" voor het landbouw- en het structuurbeleid worden verleend: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije, Slovenië en Tsjechië (zie artikel 1 van de voorgestelde verordening).

2.2. Prioriteiten

2.2.1. Gelet op de doelstellingen van Agenda 2000 en de geringe omvang van het voorgestelde budget is het zaak het toepassingsgebied van dit nieuwe instrument strikt te beperken. Conform haar adviezen over de toetredingsaanvragen van de kandidaat-lid-staten, en op grond van de ervaring die zij in het verleden met de infrastructuurbehoeften van de nieuwe Duitse Länder heeft opgedaan, stelt de Commissie voor om het nieuwe instrument uitsluitend te gebruiken voor het financieren van milieu- en vervoersprojecten, incl. maatregelen die het welslagen van de projecten moeten garanderen (zoals opleiding en onderhoud).

2.3. Milieuprojecten

2.3.1. Uit Agenda 2000 blijkt dat de kandidaat-lid-staten door de bank genomen met ernstiger milieuproblemen kampen dan de huidige lid-staten. Met name op het gebied van water- en luchtverontreiniging en afvalbeheer is de situatie bijzonder zorgwekkend.

2.3.2. Hoeveel geld precies nodig is, valt moeilijk te zeggen, met name omdat er een aantal onzekere factoren in het spel zijn, zoals b.v. de economische groei en de ontwikkeling van de consumptiepatronen. Volgens de meest betrouwbare ramingen hebben de tien kandidaat-lid-staten samen zo'n 100 miljard euro nodig om aan de milieuvoorschriften van de Unie te kunnen voldoen.

2.3.2.1. Dit bedrag heeft evenwel uitsluitend betrekking op de investeringen die nodig zijn om de drinkwatervoorziening, de afvalwaterbehandeling, de luchtkwaliteit en het beheer van vast afval te verbeteren. Er is dus geen rekening gehouden met de behoeften aan investeringen op het vlak van milieuverbetering, ook al kan dit soort maatregelen van essentieel belang zijn voor de economische ontwikkeling van de kandidaat-lid-staten (b.v. bodemsanering). Dat milieuverbetering buiten beschouwing is gelaten laat zich verklaren door het feit dat de Unie geen eigen regels en voorschriften op dit gebied heeft, zodat er geen investeringen nodig zijn om aan het acquis communautaire te voldoen.

2.3.3. Er zal dus een aanzienlijke inspanning moeten worden geleverd - en heel wat financiële steun en technische assistentie moeten worden verleend - om de kandidaat-lid-staten in staat te stellen zich tijdig aan de milieuvoorschriften van de Unie aan te passen. Bij de toewijzing van ISPA-steun zal voorrang worden gegeven aan projecten op het gebied van afvalbeheer en water- en luchtkwaliteit om de kandidaat-landen in staat te stellen aan de desbetreffende EU-voorschriften en aan de doelstellingen van hun partnerschap te voldoen.

2.4. Vervoersprojecten

2.4.1. In Agenda 2000 wordt erop gewezen dat de vervoersinfrastructuur in de kandidaat-lid-staten absoluut verbeterd en uitgebouwd moet worden en dat de bestaande lacunes op het vlak van de verbindingen met de netwerken binnen de Unie moeten worden opgevuld. Als dergelijke infrastructuurinvesteringen uitblijven, dreigen er zware congestieproblemen te ontstaan, met alle gevolgen van dien voor het vervoer en het vervoerbeleid binnen de Unie. Verbetering van de vervoersinfrastructuur is bovendien een essentieel onderdeel van de economische ontwikkelingsprogramma's van de kandidaat-lid-staten. Het zal dus grotendeels van dit soort investeringen afhangen of de kandidaat-landen later het hoofd zullen kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie. De ontwikkeling van efficiënte vervoerssystemen, en met name een adequate multimodale vervoersinfrastructuur, is dan ook een cruciaal onderdeel van de toetredingsstrategie.

2.4.2. De bedoeling is dat bepaalde delen van de netwerken van de kandidaat-lid-staten via de nodige verbindingen aan de huidige trans-Europese netwerken worden gekoppeld. Volgens cijfers van de Commissie zal in de komende 15 jaar voor zo'n 50 à 90 miljard euro moeten worden geïnvesteerd om de trans-Europese netwerken door te trekken tot in de kandidaat-lid-staten en om het wegen- en spoorwegennet aldaar aan de West-Europese normen aan te passen en in staat te stellen de verwachte verkeerstoename op te vangen. Het aanleggen van nieuwe verbindingen is hierbij volledig buiten beschouwing gelaten.

2.4.3. Via het ISPA gaat de Unie dus bijdragen in de kosten van vervoersinfrastructuurprojecten die een duurzame mobiliteit mogelijk maken, en met name in de kosten van projecten die volgens de criteria van Beschikking 1692/96/EG van de Raad als projecten van gemeenschappelijk belang kunnen worden beschouwd en bovendien de kandidaat-lid-staten in staat moeten stellen de doelstellingen van hun partnerschap te verwezenlijken. Het gaat hier in concreto om projecten ter bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede ter bevordering van de aansluiting op, de toegang tot en de interoperabiliteit met de trans-Europese netwerken.

2.4.4. Bij de selectie van te steunen projecten zal ook worden gekeken naar de resultaten van de evaluatie van de behoeften op het vlak van de vervoersinfrastructuur (Transport Infrastructure Needs Assessment - TINA).

2.5. Technische assistentie

2.5.1. Een klein deel van de ISPA-middelen kan worden gebruikt voor de financiering van voorbereidende studies en technische assistentie, mits er een rechtstreeks verband is met de projecten waarvoor de ISPA-steun in de eerste plaats bedoeld is. De technische assistentie dient er voornamelijk op gericht te zijn de kwaliteit van de projecten, en met name het beheer en de tenuitvoerlegging ervan, te verbeteren.

2.5.1.1. Behalve met dit soort eigen initiatieven, waarvoor maximaal 2 % van het ISPA-budget zal worden gereserveerd, zal de Unie de kandidaat-lid-staten ook via de zgn. "grootschalige infrastructuurfaciliteit" van het Phare-programma (Large Scale Infrastructure Facility - LSIF) helpen bij de voorbereiding van projecten waarvoor later financiële steun uit het ISPA zal worden toegekend. Deze "faciliteit" is in het leven geroepen om het doortrekken van trans-Europese netwerken tot in de Phare-landen te financieren en met de toetreding samenhangende grensoverschrijdende milieuproblemen aan te pakken.

2.5.2. Om overlappingen te voorkomen zullen de steunmaatregelen in het kader van het ISPA, het Phare-programma en het "pretoetredingsinstrument voor de landbouw" goed moeten worden gecoördineerd. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor het comité als bedoeld in het Voorstel voor een verordening inzake de coördinatie van de bijstand aan kandidaat-lid-staten in het raam van de pretoetredingsstrategie ().

2.5.3. Zoals iedere andere vorm van steun aan de kandidaat-lid-staten zal de ISPA-steun worden gekoppeld aan de voorwaarden die in de partnerschapsverordening worden aangegeven.

2.6. Financieringsregeling

2.6.1. Net als het Cohesiefonds zal het ISPA worden gebruikt voor de financiering van projecten of groepen projecten (door de Commissie "maatregelen" genoemd) die voldoende omvangrijk zijn om een aanzienlijke verbetering op milieugebied of op het vlak van de vervoersinfrastructuur met zich mee te kunnen brengen. In het kader van het Cohesiefonds is gebleken dat het beter is de steun te reserveren voor projecten van ten minste 5 miljoen euro, omdat de steunverlening anders naar verhouding met té veel administratieve rompslomp gepaard gaat. Wel dient bij het bepalen van het minimumbedrag rekening te worden gehouden met de geringe omvang van bepaalde kandidaat-lid-staten.

2.6.2. Bij de selectie van de projecten zal worden uitgegaan van het vervoer- en het milieuprogramma in het "nationale programma voor de overname van het acquis van de kandidaat-lid-staten", dat een van de pijlers van het partnerschap vormt. In deze programma's moeten de kandidaat-lid-staten duidelijk aangeven hoe zij hun milieu- en vervoersproblemen concreet gaan aanpakken en, wat de vervoersproblematiek betreft, met welke infrastructuurprojecten zij gaan bijdragen aan de uitbouw van de trans-Europese netwerken. Verder bevat de voorgestelde verordening een lijst van criteria die moeten garanderen dat alleen hoogwaardige projecten worden ingediend. Zo zal o.m. worden nagegaan of de projecten voldoende particuliere investeringen kunnen aantrekken en of zij volledig "gerijpt" zijn.

2.6.3. Bij de indicatieve toewijzing van de ISPA-middelen zal de Commissie drie criteria hanteren: de oppervlakte van het land, de omvang van de bevolking en het BBP per inwoner in koopkrachtpariteiten (de indicator die het beste weergeeft hoe het met de welvaart van een land gesteld is).

2.6.3.1. Om over enige speelruimte te kunnen beschikken zal de Commissie telkens een boven- en een benedengrens vaststellen. Verder zal zij ook rekening houden met de omvang van de lacunes in de milieu- en de vervoersinfrastructuur van de kandidaat-lid-staten. Het bedrag van de steun kan later eventueel worden aangepast in het licht van de vooruitgang die de kandidaat-lid-staten in de voorgaande jaren hebben geboekt op de terreinen waarvoor de ISPA-steun bedoeld is.

2.6.4. De Commissie ziet het ISPA niet als een instrument voor het subsidiëren van losse projecten, maar als een middel om de investeringsactiviteit in het algemeen te stimuleren. Ook in Agenda 2000 wordt ervoor gepleit om rechtstreekse subsidiëring zoveel mogelijk te vervangen door andere vormen van steun om te bereiken dat de structurele steunverlening een sterker multiplicatoreffect teweegbrengt. In dit verband wordt erop gewezen dat:

I) de schaarse overheidsmiddelen moeten worden gebruikt om een "hefboomeffect" teweeg te brengen, en met name om de particuliere sector ertoe aan te zetten bij te dragen in de kosten van milieu- en vervoersprojecten;

II) het ISPA andere potentiële financieringsbronnen, incl. lokale financieringsbronnen en door de projecten zelf gegenereerde inkomsten, niet mag verdringen.

2.6.5. De Commissie wil de projecten zoveel mogelijk door de particuliere sector - via leningen en eigen middelen - laten financieren om een maximaal "hefboomeffect" teweeg te brengen en te voorkomen dat de kandidaat-lid-staten later alleen maar uit zijn op het verkrijgen van subsidies. Bovendien is dit ook met het oog op de omvorming van de Midden- en Oost-Europese economieën tot markteconomieën de beste benadering.

2.6.5.1. Om bovengenoemde reden wil de Commissie de omvang van de ISPA-steun differentiëren naar gelang van het soort project en de herkomst van de financiële middelen. Zij wil de bijdrage van het ISPA beperken tot hoogstens 85 % van de door de overheid of daarmee gelijk te stellen instanties uitgetrokken middelen en wil bij het bepalen van het steunpercentage ook rekening houden met:

I) het belang van het project voor de Unie als zodanig;

II het vermogen van het project om inkomsten te genereren;

III) het beginsel "de vervuiler betaalt".

2.6.5.2. Een en ander biedt haar de mogelijkheid om voor projecten die ook door middel van leningen kunnen worden gefinancierd een lager steunpercentage vast te stellen. Dankzij de vastgestelde bovengrens beschikt zij daarbij echter over een zekere speelruimte en kan zij van geval tot geval bekijken welk percentage moet worden gehanteerd.

2.6.6. De regeling inzake het financiële beheer is gebaseerd op de bepalingen van Titel IX van het Financieel Reglement, waarin de regels voor de steunverlening aan derde landen zijn neergelegd. De bedoeling is dat de Commissie met elke kandidaat-lid-staat een financieringsovereenkomst sluit, waarin alle aspecten van de financiering van de projecten moeten worden geregeld (wijze van betaling, beheer, evaluatie en toezicht). Voor zover het Financieel Reglement daartoe de mogelijkheid biedt, zal hierbij dezelfde regeling worden toegepast als bij het Cohesiefonds.

2.6.6.1. Wat het begrotingsaspect betreft pleit de Commissie voor een eenvoudigere en efficiëntere regeling. Zij stelt voor om met meerjarenprojecten te werken en bij de goedkeuring van de projecten meteen een eerste betalingsverplichting aan te gaan. De betalingsverplichtingen voor de volgende jaren zullen dan telkens aan het begin van het nieuwe begrotingsjaar, en uiterlijk op 1 april, worden aangegaan.

2.6.6.2. Een regeling waarbij de betalingsverplichtingen op jaarbasis worden aangegaan komt het beheer van de projecten ten goede, maar druist in tegen de bepalingen van het Financieel Reglement. Daarom moeten hierover duidelijke afspraken worden gemaakt in de interinstitutionele begrotingsovereenkomst. Om al te grote verschillen tussen betalingsverplichtingen en betalingen te voorkomen en om een efficiënt gebruik van de beschikbare middelen te garanderen, zal de toegezegde steun automatisch worden geannuleerd als aan het eind van de in de financieringsovereenkomst vastgestelde termijn nog steeds geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van het project.

2.6.6.3. Een dergelijke aanpak geeft een goed overzicht van de verschillende onderdelen van de projecten en maakt ook een zekere decentralisatie mogelijk zonder dat de efficiëntie van het beheer, het toezicht en de evaluatie in het gedrang komt. Voor zover het Financieel Reglement en de respectieve financieringsovereenkomsten zulks toelaten zullen de kandidaat-lid-staten zèlf - zij het onder toezicht van de Commissie - verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de projecten. Met het oog hierop dienen zij vanaf 1 januari 2000, maar in geen geval later dan 1 januari 2002, over de vereiste beheers- en controlesystemen te beschikken. Zo nodig kan hun hierbij nog tot 1 januari 2002 de nodige assistentie worden verleend.

2.7. Toezicht en evaluatie

2.7.1. De Commissie en de kandidaat-lid-staten zullen gezamenlijk het toezicht op en de evaluatie van de steunverlening voor hun rekening nemen. Een en ander zal gebeuren volgens de procedures die in het kader van de financieringsovereenkomsten zijn vastgelegd. Bij het toezicht zal worden uitgegaan van gekwantificeerde fysieke en financiële indicatoren, die zullen worden gekozen op basis van de aard en de doelstellingen van het project. De projecten zullen zowel tijdens de uitvoering als na de afsluiting worden geëvalueerd, waarbij zal worden nagegaan of de doelstellingen bereikt kunnen worden c.q. bereikt zijn. Zo nodig zal technische assistentie worden verleend aan de organen die met de uitvoering van en het toezicht op de projecten zijn belast, zodat deze zich met meer kennis van zaken van hun evaluatietaak kunnen kwijten.

2.8. Raadgevend comité

2.8.1. De Commissie zal worden bijgestaan door een raadgevend comité dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lid-staten en wordt voorgezeten door haar eigen vertegenwoordiger. Dit comité zal, zo nodig via een stemming, advies uitbrengen over onderwerpen waarover het door de Commissie wordt geraadpleegd. Ook de Europese Investeringsbank zal bij de werkzaamheden van het comité worden betrokken, maar de EIB-vertegenwoordiger zal niet aan de stemmingen deelnemen.

2.9. Inwerkingtreding van de verordening

2.9.1. Voor de goedkeuring van de ISPA-verordening - en de daarmee samenhangende onderhandelingen en consultaties - is dezelfde termijn gesteld als voor de goedkeuring van de overige "toetredingsinstrumenten" die in Agenda 2000 worden genoemd.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het Comité beklemtoont nogmaals () dat het zich volledig kan verenigen met het voorstel van de Commissie om de voorbereiding van de Midden- en Oost-Europese landen op hun toetreding tot de Unie te intensiveren en door middel van een coherent steunprogramma te vergemakkelijken.

3.1.1. Het vindt het een goede zaak dat de diverse steunmaatregelen binnen één kader (de partnerschappen) worden gebundeld en dat de kandidaat-lid-staten de kans krijgen om het EU-beleid en de EU-procedures beter te leren kennen, o.m. door nu reeds deel te nemen aan de communautaire programma's.

3.1.2. Het Comité kan zich ook verenigen met het besluit om de ISPA-steun net als die van het Cohesiefonds te reserveren voor maatregelen ter verbetering van de milieu- en de vervoersinfrastructuur.

3.1.3. Het Comité, dat het belang van de milieuproblematiek steeds heeft benadrukt, stelt met bezorgdheid vast dat de meeste kandidaat-lid-staten op dit vlak maar weinig vooruitgang hebben geboekt. Door de bank genomen kampen zij nog steeds met ernstiger milieuproblemen dan de huidige lid-staten. Het Comité staat dan ook volledig achter het voorstel om de ISPA-steun te gebruiken voor het ondersteunen van milieuprojecten.

3.1.4. Ook de keuze van de vervoersinfrastructuur als tweede werkterrein van het ISPA kan de goedkeuring van het Comité wegdragen. Het is namelijk van essentieel belang dat de huidige wirwar van verbindingen wordt omgevormd tot een coherent netwerk en dat voor veilige en snelle verbindingen tussen de landen onderling wordt gezorgd, zodat de interne markt efficiënter kan functioneren en het handelsverkeer binnen de Unie zo weinig mogelijk hinder ondervindt.

3.1.4.1. Commissaris Kinnock heeft erop gewezen dat de grenzen tussen de huidige en de nieuwe lid-staten niet kunnen worden opgeheven en het vrij verkeer van personen en goederen niet volledig gerealiseerd kan worden zolang de wegen, spoorwegen, havens en luchthavens van de Midden- en Oost-Europese landen niet efficiënt functioneren. Een eerste belangrijke stap hiertoe is volgens hem het verbeteren van de voornaamste onderlinge verbindingen.

3.2. Op milieugebied zijn volgens de meest betrouwbare ramingen in de tien kandidaat-lid-staten samen ongeveer 100 miljard euro aan investeringen nodig om aan de regels en voorschriften van de Unie te kunnen voldoen.

3.2.1. Op het vlak van de vervoersinfrastructuur zijn in de komende vijftien jaar voor zo'n 50 à 90 miljard euro aan investeringen nodig, en dan nog alleen om het weg- en spoorwegennet zodanig te verbeteren dat het aan de EU-normen voldoet en de verwachte toename van het verkeer kan opvangen. Het aanleggen van nieuwe verbindingen is daarbij nog volledig buiten beschouwing gelaten.

3.2.2. Hoewel voor beide sectoren samen dus zo'n 170 miljard euro aan investeringen nodig zijn, wil de Commissie in de periode 2000-2006 slechts 1 miljard euro per jaar uittrekken, wat neerkomt op een totaal steunbedrag van 7 miljard euro of ongeveer 4 % van de verwachte investeringskosten.

3.2.2.1. In dezelfde periode zullen de uitgaven voor structurele maatregelen in het kader van het regionaal beleid en de Cohesiefondsregeling als volgt worden opgetrokken (bedragen in miljard euro):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.2.2.2. Het Comité is niet gelukkig met de verdeling van de voor de kandidaat-lid-staten uitgetrokken 45 miljard euro over de periode vóór en de periode ná de toetreding. Aangezien de eerste toetredingen pas een aantal jaren na het ingaan van de volgende financieringsperiode te verwachten zijn en de kopgroep bovendien misschien slechts uit een beperkt aantal landen zal bestaan, zal slechts gedurende een zeer beperkte periode en slechts aan een klein aantal landen steun uit het budget voor "structurele steunverlening ná de toetreding" worden verleend.

3.2.2.3. Om deze reden, maar ook omdat de milieuregels en de vervoersinfrastructuur in de kandidaat-lid-staten zo spoedig mogelijk aan het acquis communautaire zouden moeten worden aangepast, dringt het Comité erop aan een groter deel van de beschikbare 45 miljard euro te reserveren voor structurele steunmaatregelen vóór de toetreding. Met b.v. 2,5 miljard euro per jaar, wat zou neerkomen op 17,5 miljard euro voor de gehele financieringsperiode, zou het verschil tussen de investeringskosten en het beschikbare steunbudget al een stuk kleiner worden.

3.2.3. Er zullen ook nog andere financieringsbronnen worden aangeboord - EIB, Oost-Europabank, Wereldbank en overheden van de betrokken landen zelf - en ook via de toepassing van het beginsel "de vervuiler betaalt" zullen middelen bijeen worden gebracht om de milieusituatie in de kandidaat-lid-staten te verbeteren.

3.2.3.1. Verder is het ook de bedoeling dat de lid-staten bilaterale steun verlenen.

3.2.3.2. Het ziet er echter naar uit dat al deze middelen samen nog lang niet voldoende zullen zijn om alle noodzakelijke investeringen te kunnen uitvoeren, met name die welke nodig zijn om aan het acquis op milieugebied te kunnen voldoen. Bovendien is het nog de vraag of voldoende particuliere middelen bijeen zullen kunnen worden gebracht om de doelstellingen binnen een redelijke termijn te kunnen verwezenlijken.

3.2.3.3. Het Comité pleit ervoor een heus "industrieel partnerschap" na te streven om zo veel mogelijk particuliere middelen te kunnen aantrekken. In dit verband wijst het erop dat een al te rigoureuze planning het particuliere initiatief weleens zou kunnen "verstikken". Het dringt er dan ook op aan dat voldoende ruimte wordt gelaten voor een innovatieve inbreng van de particuliere sector.

3.2.3.4. Er moet voor voldoende alternatieve financieringsbronnen worden gezorgd, b.v. door het bank- en beurswezen van de kandidaat-lid-staten verder uit te bouwen en een voor binnen- én buitenlandse investeerders aantrekkelijk investeringsklimaat te creëren.

3.2.3.5. Het Comité wijst erop dat er niet alleen geld maar ook technologie nodig is om de milieusituatie en de vervoersinfrastructuur op EU-niveau te kunnen brengen. Daarom is het van essentieel belang het eigendomsrecht uit te bouwen, een adequate regeling voor de bescherming van de intellectuele eigendom uit te werken en de mededingingsregels af te stemmen op die van de Unie.

3.3. Aangezien er waarschijnlijk niet voldoende middelen beschikbaar zullen zijn, is het Comité van oordeel dat de ISPA-steun niet over een té groot aantal projecten mag worden verdeeld, maar moet worden gereserveerd voor de projecten waarvan de verwachte impact het grootst is.

3.3.1. Daarom kan het zich verenigen met het voorstel om alleen projecten van ten minste 5 miljoen euro voor ISPA-steun in aanmerking te laten komen.

3.3.2. Het Comité stelt vast dat bij de ramingen van de investeringsbehoeften in de vervoerssector geen rekening is gehouden met de aanleg van nieuwe verbindingen. In dit verband wijst het erop dat infrastructuurverbeteringen weliswaar een goede zaak zijn, maar slechts een geringe impact zullen hebben op de handelsstromen - zowel binnen en tussen de kandidaat-lid-staten als tussen deze landen en de huidige lid-staten - als niet tegelijkertijd voor de nodige nieuwe verbindingen wordt gezorgd. Als dit niet gebeurt, moet men geen al te hoge verwachtingen hebben van het economisch effect van de ondersteunde projecten, noch in de kandidaat-lid-staten noch in de huidige lid-staten.

3.3.2.1. Efficiënte vervoerssystemen zijn van essentieel belang voor de communautaire economie en voor het vrije verkeer van personen en goederen. Zij zijn ook rechtstreeks van invloed op de veiligheid van de bevolking en op de kwaliteit van het milieu. Slechts weinige kandidaat-lid-staten hebben het wegvervoer hoog op hun prioriteitenlijstje staan, hoewel hun wagenpark de laatste jaren aanzienlijk is gegroeid. Zij beschikken echter over te weinig middelen om de nodige infrastructuurverbeteringen te kunnen doorvoeren en zo in de toegenomen vervoersbehoeften te kunnen voorzien. Moderne trans-Europese vervoersnetwerken zijn voor Europa van vitaal belang omdat zij het concurrentievermogen, de economische groei op lange termijn en de werkgelegenheid ten goede komen. Zij zijn echter ook voor de kandidaat-lid-staten van essentieel belang omdat zij bijdragen tot de totstandkoming van een concurrerende economie die in staat is in de vraag van de consument te voorzien en alle voordelen van de interne markt te benutten.

3.3.3. Daarom pleit het Comité ervoor om niet alleen de bestaande vervoersinfrastructuur van de kandidaat-lid-staten te verbeteren, maar ook nieuwe verbindingen tussen de kandidaat-lid-staten en de huidige lid-staten tot stand te brengen. Het stelt vast dat ook steun zal worden verleend om de Midden- en Oost-Europese vervoersnetwerken aan te sluiten op de trans-Europese netwerken, maar dat bij de ramingen van de investeringsbehoeften met dit aspect geen rekening is gehouden. Gelet op het feit dat de uitbouw van de trans-Europese netwerken maar tergend langzaam vordert, is de grote vraag op welke manier die nieuwe verbindingen gefinancierd zullen moeten worden.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Het Comité is het met de Commissie eens dat ernaar moet worden gestreefd de schaarse overheidsmiddelen een "hefboomeffect" teweeg te laten brengen door ervoor te zorgen dat deze zo veel mogelijk middelen uit de particuliere sector aantrekken. Het is het er ook mee eens dat het ISPA andere potentiële financieringsbronnen niet mag verdringen.

4.2. Het kan zich verenigen met het voorstel om de steunpercentages te differentiëren naar gelang van de beschikbaarheid van alternatieve financieringsbronnen. Het is evenwel van oordeel dat, gezien het betrekkelijk geringe ISPA-budget, het maximumpercentage (85 %) niet als algemene regel maar als een bovengrens moet worden beschouwd.

4.2.1. Om een zo groot mogelijk synergie-effect teweeg te kunnen brengen moeten de ISPA-projecten aan andere projecten in de kandidaat-lid-staten worden gekoppeld, wat de coördinatie op bugettair gebied en de kansen op het vinden van het benodigde particuliere kapitaal ten goede komt.

4.3. Het Comité schaart zich achter de pragmatische aanpak van de Commissie wat de selectie van projecten betreft. Het vindt het goed dat rekening zal worden gehouden met het communautaire belang van de voorgestelde projecten, dat het beginsel "de vervuiler betaalt" zal worden toegepast en dat zal worden nagegaan of de voorgestelde projecten inkomsten kunnen genereren.

4.4. Het stelt vast dat de ISPA-steun verschillende vormen kan aannemen: niet terug te betalen directe steun, terug te betalen leningen, garantiekostensubsidies, rentesubsidies, inbreng van risicokapitaal enz. Op dit punt wijkt de regeling af van de Cohesiefondsregeling, die alleen voorziet in de toekenning van niet terug te betalen directe steun. Het Comité kan zich met de ISPA-aanpak verenigen omdat deze de flexibiliteit van de steunverlening ten goede komt en het mogelijk maakt op een adequate manier in te spelen op de specifieke vereisten van ieder project. Bovendien brengen terug te betalen leningen een groter multiplier-effect teweeg door het feit dat het terugbetaalde geld weer voor andere projecten kan worden gebruikt.

4.4.1. Ook vindt het Comité het een goede zaak dat de Europese Investeringsbank zal worden gevraagd welke steunvorm voor ieder project het meest geschikt is.

4.5. Verder kan het Comité zich ermee verenigen dat bij het bepalen van de omvang van de steun zal worden gekeken naar de oppervlakte van het betrokken land, de omvang van de bevolking en het BBP per inwoner in koopkrachtpariteiten en dat de landen met het laagste BBP per inwoner de meeste steun zullen krijgen. Positief is z.i. ook dat terdege rekening zal worden gehouden met de bestaande lacunes in de milieu- en vervoersinfrastructuur van de diverse landen.

4.6. Het Comité is het met de Commissie eens dat een adequate toezicht- en evaluatieregeling noodzakelijk is. Het stelt vast dat de kandidaat-lid-staten uiterlijk op 1 januari 2002 over de vereiste beheers- en controlesystemen dienen te beschikken. In dit verband dringt het erop aan dat geen ISPA-steun wordt verleend zolang deze beheers- en controlesystemen niet zijn ingevoerd. Het is ook van mening dat de werking en efficiëntie van de regeling geregeld moeten worden geëvalueerd.

4.7. Voorts staat het volledig achter het voorstel om een eenvoudigere en efficiëntere financieringsregeling toe te passen. Het is het volkomen eens met het voorstel om de toegezegde steun automatisch te annuleren als het project in kwestie niet binnen de afgesproken termijn van start is gegaan.

4.8. Het heeft er niets op tegen dat vervoersinfrastructuurverbeteringen via het Phare-programma zullen worden gefinancierd als de projecten in kwestie noodzakelijk zijn om industriegebieden nieuw leven in te blazen of plattelandsregio's tot ontwikkeling te brengen, en dat ook steun zal kunnen worden verleend voor de financiering van haalbaarheidsstudies en technische assistentie ten behoeve van projecten die in het kader van het Phare-programma worden uitgevoerd. Het vestigt er evenwel de aandacht op dat deze overlapping er in geen geval toe mag leiden dat voor sommige projecten twee maal steun wordt verleend.

4.9. Wat de technische assistentie betreft dringt het Comité erop aan voldoende aandacht te schenken aan de ontwikkeling van het menselijk potentieel, de uitbouw van het administratieve bestel en de participatie van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties in het overgangsproces.

5. Conclusie

5.1. Het Comité vindt het voorgestelde ISPA een goede zaak en is het met de Commissie eens dat dit instrument op een zodanige manier moet worden ingezet dat het een katalysatoreffect teweegbrengt. Het is evenwel bezorgd over het feit dat het voorgestelde budget in geen verhouding staat tot de omvang van de investeringen die in de kandidaat-lid-staten noodzakelijk zijn. Daarom dringt het erop aan dat de voor de periode 2000-2006 beschikbare 45 miljard euro op een meer evenwichtige manier wordt verdeeld over steunmaatregelen vóór de toetreding en steunmaatregelen ná de toetreding.

Brussel, 10 september 1998.

De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité

T. JENKINS

() PB C 164 van 29.5.1998, blz. 4.

() PB C 157 van 25.5.1998, blz. 58.

() COM(98) 150.

Top