EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0018

Verordening (EU) nr. 18/2010 van de Commissie van 8 januari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma’s op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart betreft

OJ L 7, 12.1.2010, p. 3–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 07 Volume 010 P. 214 - 225

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/18(1)/oj

12.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 7/3


VERORDENING (EU) Nr. 18/2010 VAN DE COMMISSIE

van 8 januari 2010

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma’s op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie en op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name op artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het is van essentieel belang dat elke lidstaat een nationaal kwaliteitscontroleprogramma opstelt en toepast om de doeltreffendheid van zijn nationaal programma voor beveiliging van de burgerluchtvaart te waarborgen, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 300/2008.

(2)

Door de lidstaten toe te passen specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma’s moeten in dit verband voor een geharmoniseerde aanpak zorgen.

(3)

Activiteiten voor toezicht op de naleving, die onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit moeten worden uitgevoerd, kunnen alleen doeltreffend zijn als zij regelmatig plaatsvinden. Zij mogen niet worden beperkt qua onderwerp, stadium waarin of tijdstip waarop zij worden uitgevoerd. Zij moeten in een op maximale doeltreffendheid gerichte vorm worden uitgevoerd.

(4)

Prioriteit dient te worden gegeven aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke methodologie voor activiteiten voor toezicht op de naleving.

(5)

Er moet een geharmoniseerde procedure worden ontwikkeld voor de rapportage over de maatregelen die worden getroffen om de verplichtingen waarin deze verordening voorziet na te komen, alsook over de situatie met betrekking tot de beveiliging van de luchtvaart op het grondgebied van de lidstaten.

(6)

Nationale kwaliteitscontroleprogramma’s moeten op optimale praktijken zijn gebaseerd. Dergelijke optimale praktijken moeten worden gedeeld met de Commissie en meegedeeld aan alle lidstaten.

(7)

Verordening (EG) nr. 300/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De maatregelen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 300/2008

Verordening (EG) nr. 300/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel „Bijlage” wordt vervangen door „Bijlage I”.

2)

De tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening wordt toegevoegd als bijlage II.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing vanaf de datum die vermeld is in de uitvoeringsbepalingen welke overeenkomstig de procedure van artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 300/2008 worden vastgesteld, maar uiterlijk vanaf 29 april 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 januari 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.


BIJLAGE

BIJLAGE II

Gemeenschappelijke specificaties voor het nationale kwaliteitscontroleprogramma dat door elke lidstaat moet worden toegepast op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart

1.   DEFINITIES

1.1.

In deze bijlage zijn de volgende definities van toepassing:

1.   „jaarlijks verkeersvolume”: het totale aantal aankomende, vertrekkende en transitpassagiers (één keer geteld);

2.   „bevoegde autoriteit”: de overeenkomstig artikel 9 door een lidstaat aangewezen nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de uitvoering van zijn nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart;

3.   „auditor”: een persoon die nationale activiteiten voor toezicht op de naleving uitvoert namens de bevoegde autoriteit;

4.   „certificering”: een formele beoordeling en bevestiging door of namens de bevoegde autoriteit dat een persoon over de nodige bekwaamheid beschikt om de functie van auditor uit te oefenen op een niveau dat door de bevoegde autoriteit als aanvaardbaar wordt beschouwd;

5.   „activiteiten voor toezicht op de naleving”: procedures of processen die worden gebruikt om de tenuitvoerlegging van deze verordening en het nationaal programma voor beveiliging van de luchtvaart te beoordelen;

6.   „niet-naleving”: het niet nakomen van een voorschrift inzake beveiliging van de luchtvaart;

7.   „inspectie”: een onderzoek naar de tenuitvoerlegging van beveiligingsmaatregelen en -procedures om na te gaan of ze effectief en overeenkomstig de normen worden uitgevoerd en om eventuele tekortkomingen te identificeren;

8.   „interview”: een mondelinge controle door een auditor om na te gaan of specifieke beveiligingsmaatregelen of -procedures worden toegepast;

9.   „waarneming”: een visuele controle door een auditor om na te gaan of een beveiligingsmaatregel of -procedure wordt toegepast;

10.   „representatieve steekproef”: een selectie van toezichtsmogelijkheden die voldoende in aantal en diversiteit zijn om dienst te doen als basis voor algemene conclusies inzake toepassingsnormen;

11.   „beveiligingsaudit”: een grondig onderzoek van beveiligingsmaatregelen en -procedures om na te gaan of ze volledig en op permanente basis worden toegepast;

12.   „toetsing”: een beproeving van maatregelen ter beveiliging van de luchtvaart, waarbij de bevoegde autoriteit voorwendt een wederrechtelijke daad te beramen met het doel na te gaan of de bestaande beveiligingsmaatregelen doeltreffend worden toegepast;

13.   „verificatie”: een door een auditor ondernomen actie om na te gaan of een specifieke beveiligingsmaatregel wordt toegepast;

14.   „kwetsbaarheid”: een zwakte in de toegepaste maatregelen en procedures waarvan gebruik kan worden gemaakt om een wederrechtelijke daad te plegen.

2.   BEVOEGDHEDEN VAN DE BEVOEGDE AUTORITEIT

2.1.

De lidstaten verlenen de bevoegde autoriteit de nodige bevoegdheden voor het toezicht op en de handhaving van alle voorschriften van deze verordening en de uitvoeringsbepalingen daarvan, inclusief de bevoegdheid om sancties vast te stellen overeenkomstig artikel 21.

2.2.

De bevoegde autoriteit voert activiteiten voor toezicht op de naleving uit en heeft de nodige bevoegdheden om te eisen dat een vastgestelde tekortkoming binnen de gestelde termijnen wordt verholpen.

2.3.

Met betrekking tot activiteiten voor het verhelpen van tekortkomingen en handhavingsmaatregelen wordt een stapsgewijze en evenredige benadering vastgesteld. Deze benadering bestaat uit diverse stappen die moeten worden gevolgd tot de tekortkoming is verholpen, waaronder:

a)

adviezen en aanbevelingen;

b)

formele waarschuwing;

c)

dwangmaatregel;

d)

administratieve sancties en juridische procedures.

De bevoegde autoriteit mag een of meer van deze stappen overslaan, met name als de tekortkoming ernstig of recurrent is.

3.   DOELSTELLINGEN EN INHOUD VAN HET NATIONAAL KWALITEITSCONTROLEPROGRAMMA

3.1.

De doelstellingen van het nationaal kwaliteitscontroleprogramma zijn na te gaan of maatregelen voor de beveiliging van de luchtvaart effectief en goed worden toegepast en het niveau van naleving van de bepalingen van deze verordening en van het nationaal programma voor de beveiliging van de luchtvaart te bepalen aan de hand van activiteiten voor toezicht op de naleving.

3.2.

Het nationaal kwaliteitscontroleprogramma heeft betrekking op de volgende elementen:

a)

organisatiestructuur, verantwoordelijkheden en middelen;

b)

taakomschrijvingen en kwalificatievereisten voor auditors;

c)

activiteiten voor toezicht op de naleving, inclusief het toepassingsgebied van beveiligingsaudits, inspecties, tests en, ingevolge werkelijke of potentiële inbreuken op de beveiliging, onderzoeken, frequentie van beveiligingsaudits en inspecties en ook classificatie van de naleving;

d)

onderzoeken, indien de beveiligingseisen moeten worden herzien;

e)

activiteiten ter correctie van gevallen van niet-naleving en daarmee verband houdende nadere bijzonderheden over de rapportage over en de follow-up en correctie van gevallen van niet-naleving, met het doel de beveiligingsvoorschriften voor de luchtvaart effectief te doen naleven;

f)

handhavingsmaatregelen en, indien nodig, sancties, zoals gespecificeerd in de punten 2.1 en 2.3 van deze bijlage;

g)

rapportering over uitgevoerde activiteiten voor toezicht op de naleving, inclusief, voor zover van toepassing, de uitwisseling van informatie over nalevingsniveaus tussen nationale organen;

h)

toezicht op de interne kwaliteitscontrolemaatregelen van de luchthaven, de exploitant en de entiteit;

i)

een proces om de resultaten van het nationale kwaliteitscontroleprogramma op te slaan en te analyseren, teneinde tendensen te identificeren en de toekomstige beleidsontwikkeling te sturen.

4.   TOEZICHT OP DE NALEVING

4.1.

Om tekortkomingen snel op te sporen en te verhelpen wordt regelmatig toezicht gehouden op alle luchthavens, exploitanten en andere entiteiten met verantwoordelijkheden op het gebied van beveiliging van de luchtvaart.

4.2.

Het toezicht wordt uitgeoefend in overeenstemming met het nationaal kwaliteitscontroleprogramma, rekening houdend met het risiconiveau, het type en de aard van de activiteiten, de kwaliteit van de uitvoering, de resultaten van interne kwaliteitscontroles van luchthavens, exploitanten en entiteiten, alsook andere factoren en evaluatieresultaten die een frequenter toezicht noodzakelijk kunnen maken.

4.3.

Het toezicht heeft betrekking op de tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de interne kwaliteitscontrolemaatregelen van luchthavens, exploitanten en andere entiteiten.

4.4.

Het toezicht op elke individuele luchthaven moet bestaan uit een geschikte mix van activiteiten voor toezicht op de naleving en een uitgebreid overzicht bieden van de tenuitvoerlegging van beveiligingsmaatregelen op het terrein.

4.5.

Het beheren, prioriteren en organiseren van het kwaliteitscontroleprogramma zijn taken die losstaan van de operationele uitvoering van de in het kader van het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart getroffen maatregelen, en worden dus afzonderlijk aangepakt.

4.6.

De activiteiten voor het toezicht op de naleving omvatten beveiligingsaudits, -inspecties en tests.

5.   METHODE

5.1.

De toezichtactiviteiten moeten volgens een genormaliseerde aanpak worden uitgevoerd, die onder meer bestaat uit taakopdrachten, planning, voorbereiding, activiteiten ter plaatse, classificering van bevindingen, opstelling van het verslag en het correctieproces.

5.2.

Activiteiten voor toezicht op de naleving worden gebaseerd op het systematisch verzamelen van informatie aan de hand van waarnemingen, interviews, documentonderzoek en verificatie.

5.3.

Toezicht op de naleving omvat zowel aangekondigde als niet-aangekondigde activiteiten.

6.   BEVEILIGINGSAUDITS

6.1.

Een beveiligingsaudit heeft betrekking op:

a)

alle beveiligingsmaatregelen op een luchthaven; of

b)

alle beveiligingsmaatregelen die door een individuele luchthaven, luchthaventerminal, exploitant of entiteit worden toegepast; of

c)

een specifiek gedeelte van het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

6.2.

Bij het vaststellen van de methode voor het uitvoeren van een beveiligingsaudit wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

a)

aankondiging van de beveiligingsaudit en mededeling van een aan de audit voorafgaande vragenlijst, indien van toepassing;

b)

voorbereidingsfase, inclusief onderzoek van de ingevulde aan de audit voorafgaande vragenlijst en andere relevante documenten;

c)

briefing met de vertegenwoordigers van de luchthaven/exploitant/entiteit vóór het begin van de toezichtactiviteit ter plaatse;

d)

activiteit ter plaatse;

e)

debriefing en rapportering;

f)

indien tekortkomingen worden vastgesteld: het correctieproces en het bijbehorende toezicht daarop.

6.3.

Om te kunnen bevestigen of beveiligingsmaatregelen zijn toegepast, moet de uitvoering van een beveiligingsaudit gebaseerd zijn op het systematisch verzamelen van informatie via een van de volgende technieken:

a)

documentonderzoek;

b)

waarnemingen;

c)

interviews;

d)

verificaties;

6.4.

Luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van meer dan 10 miljoen passagiers worden minstens om de vier jaar onderworpen aan een beveiligingsaudit die betrekking heeft op alle normen inzake luchtvaartbeveiliging. Dit onderzoek omvat een representatieve steekproef van gegevens.

7.   INSPECTIES

7.1.

Een inspectie heeft betrekking op minstens één reeks direct met elkaar verband houdende beveiligingsmaatregelen van bijlage I bij deze verordening en de overeenkomstige uitvoeringsbepalingen, waarop toezicht wordt gehouden door middel van één inspectie of meerdere inspecties over een redelijke termijn die normaal niet meer dan drie maanden bedraagt. Dit onderzoek omvat een representatieve steekproef van gegevens.

7.2.

Een reeks direct met elkaar verband houdende beveiligingsmaatregelen is een reeks van twee of meer in bijlage I bij deze verordening en de overeenkomstige uitvoeringsbepalingen vermelde eisen die zo nauw met elkaar verweven zijn dat de verwezenlijking van de doelstelling alleen adequaat kan worden beoordeeld als ze samen worden bekeken. Het gaat onder meer om de reeksen in aanhangsel I bij deze bijlage.

7.3.

De inspecties vinden onaangekondigd plaats. Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat dit in de praktijk niet haalbaar is, mogen de inspecties worden aangekondigd. Bij het vaststellen van de methode voor het uitvoeren van een inspectie wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

a)

voorbereidingsfase;

b)

activiteit ter plaatse;

c)

debriefing, afhankelijk van de frequentie en de resultaten van de toezichtactiviteiten;

d)

rapportering/registratie;

e)

het correctieproces en het toezicht daarop.

7.4.

Om te kunnen bevestigen of beveiligingsmaatregelen doeltreffend zijn, moet de uitvoering van de inspectie gebaseerd zijn op het systematisch verzamelen van informatie via een van de volgende technieken:

a)

documentonderzoek;

b)

waarnemingen;

c)

interviews;

d)

verificaties.

7.5.

Op luchthavens met een jaarlijks verkeersvolume van meer dan twee miljoen passagiers worden alle in hoofdstukken 1 tot en met 6 van bijlage I bij deze verordening vermelde reeksen direct met elkaar verband houdende beveiligingsmaatregelen minstens om de twaalf maanden geïnspecteerd, tenzij in die periode een audit van de luchthaven is uitgevoerd. De frequentie voor het inspecteren van alle in hoofdstukken 7 tot en met 12 van bijlage I vermelde beveiligingsmaatregelen wordt vastgesteld door de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling.

7.6.

Als een lidstaat geen luchthaven met een jaarlijks verkeersvolume van meer dan 2 miljoen passagiers heeft, is de eis van punt 7.5 van toepassing op de luchthaven met het grootste jaarlijks verkeersvolume op het grondgebied van die lidstaat.

8.   TESTS

8.1.

Tests worden uitgevoerd om de doeltreffendheid van de toepassing van minstens de volgende beveiligingsmaatregelen te onderzoeken:

a)

controle van de toegang tot om veiligheidsredenen beperkt toegankelijk zones;

b)

bescherming van luchtvaartuigen;

c)

screening van passagiers en cabinebagage;

d)

screening van personeel en meegenomen voorwerpen;

e)

bescherming van ruimbagage;

f)

screening van goederen of vracht;

g)

bescherming van goederen en post.

8.2.

Er zal een testprotocol met een methodologie worden ontwikkeld, rekening houdende met de juridische, veiligheids- en exploitatievereisten. Deze methodologie heeft betrekking op de volgende elementen:

a)

voorbereidingsfase;

b)

activiteit ter plaatse;

c)

debriefing, afhankelijk van de frequentie en de resultaten van de toezichtactiviteiten;

d)

rapportering/registratie;

e)

het correctieproces en het bijbehorende toezicht.

9.   ONDERZOEKEN

9.1.

Onderzoeken worden uitgevoerd telkens de bevoegde autoriteit vaststelt dat er een behoefte bestaat om de activiteiten opnieuw te beoordelen teneinde eventuele zwakheden te identificeren en te verhelpen. Wanneer een zwakheid wordt geïdentificeerd, eist de bevoegde autoriteit dat beschermende maatregelen worden toegepast die in verhouding staan tot het risico.

10.   RAPPORTERING

10.1.

Activiteiten voor toezicht op de naleving worden gerapporteerd of opgeslagen in een gestandaardiseerd formaat dat een permanente analyse van tendensen mogelijk maakt.

10.2.

Onder meer de volgende gegevens worden gerapporteerd of opgeslagen:

a)

type activiteit;

b)

luchthaven, exploitant of entiteit waarop toezicht wordt gehouden;

c)

datum en tijdstip van de activiteit;

d)

naam van de auditors die de activiteit uitvoeren;

e)

toepassingsgebied van de activiteit;

f)

bevindingen en overeenkomstige bepalingen van het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart;

g)

classificering van de naleving;

h)

aanbevelingen voor corrigerende maatregelen, indien van toepassing;

i)

termijn voor de correctie, indien van toepassing.

10.3.

Indien tekortkomingen worden vastgesteld, rapporteert de bevoegde autoriteit de relevante bevindingen aan de luchthaven, de exploitanten of de entiteiten die aan het toezicht zijn onderworpen.

11.   GEMEENSCHAPPELIJKE CLASSIFICERING VAN DE NALEVING

11.1.

Bij activiteiten voor toezicht op de naleving wordt de tenuitvoerlegging beoordeeld van het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, waarbij gebruik wordt gemaakt van het in aanhangsel II uiteengezette geharmoniseerde systeem voor de classificering van de naleving.

12.   RECHTZETTING VAN TEKORTKOMINGEN

12.1.

Geïdentificeerde tekortkomingen worden onmiddellijk rechtgezet. Als de rechtzetting niet onmiddellijk kan plaatsvinden, worden compensatiemaatregelen toegepast.

12.2.

De bevoegde autoriteit eist dat luchthavens, exploitanten of entiteiten die aan activiteiten voor toezicht op de naleving worden onderworpen, ter goedkeuring een actieplan indienen waarin is vermeld hoe zij de in de rapporten beschreven tekortkomingen zullen rechtzetten, samen met een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van corrigerende maatregelen, en dat zij bevestigen wanneer deze corrigerende maatregelen zijn voltooid.

13.   FOLLOW-UPACTIVITEITEN IN VERBAND MET DE VERIFICATIE VAN DE CORRIGERENDE MAATREGELEN

13.1.

Nadat de luchthaven, exploitant of entiteit die aan het toezicht is onderworpen, heeft bevestigd dat de vereiste corrigerende maatregelen zijn genomen, verifieert de bevoegde autoriteit de toepassing van de corrigerende maatregelen.

13.2.

Bij follow-upactiviteiten wordt gebruikgemaakt van de meest relevante toezichtsmethode.

14.   BESCHIKBAARHEID VAN AUDITORS

14.1.

Elke lidstaat ziet erop toe dat de bevoegde autoriteit voldoende auditors rechtstreeks ter beschikking of onder haar bevoegdheid heeft om alle activiteiten voor toezicht op de naleving uit te voeren.

15.   KWALIFICATIECRITERIA VOOR AUDITORS

15.1.

Elke lidstaat ziet erop toe dat auditors die functies uitoefenen namens de bevoegde autoriteit:

a)

geen contractuele of financiële verplichtingen hebben ten aanzien van de luchthaven, exploitant of entiteit waarop zij toezicht moeten houden; en

b)

over de vereiste bekwaamheid beschikken, waaronder voldoende theoretische en praktische ervaring op het relevante gebied.

Auditors moeten worden gecertificeerd of een gelijkwaardige goedkeuring krijgen van de bevoegde autoriteit.

15.2.

De auditors moeten over de volgende capaciteiten beschikken:

a)

inzicht in de beveiligingsmaatregelen die momenteel van toepassing zijn en in de wijze waarop ze worden toegepast op de onderzochte activiteiten, waaronder:

inzicht in beveiligingsbeginselen;

inzicht in toezichthoudende taken;

inzicht in factoren die de menselijke prestaties beïnvloeden;

b)

praktische kennis van beveiligingstechnologieën en -technieken;

c)

kennis van beginselen, procedures en technieken op het gebied van toezicht op de naleving;

d)

praktische kennis van de te onderzoeken activiteiten;

e)

inzicht in de rol en bevoegdheden van de auditor.

15.3.

Om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen op beveiligingsgebied moeten auditors periodieke opleidingen volgen waarvan de frequentie volstaat om te garanderen dat de aanwezige capaciteiten behouden blijven en nieuwe capaciteiten worden verworven.

16.   BEVOEGDHEDEN VAN AUDITORS

16.1.

Auditors die toezichtactiviteiten uitvoeren, moeten voldoende bevoegdheden krijgen om de informatie te verkrijgen die nodig is voor het uitvoeren van hun taken.

16.2.

Auditors moeten een identiteitsbewijs bij zich dragen waaruit blijkt dat zij bevoegd zijn voor het uitvoeren van activiteiten voor toezicht op de naleving namens de bevoegde autoriteit en dat hen toegang verleent tot alle vereiste zones.

16.3.

Auditors hebben het recht om:

a)

voor toezichtsdoeleinden onmiddellijk toegang te krijgen tot alle relevante zones, inclusief luchtvaartuigen en gebouwen; en

b)

de correcte toepassing of herhaalde toepassing van de beveiligingsmaatregelen te eisen.

16.4.

Ingevolge de aan auditors verleende bevoegdheden handelt de bevoegde autoriteit in de volgende gevallen in overeenstemming met punt 2.3:

a)

opzettelijke belemmering van een auditor;

b)

het niet verstrekken of het weigeren te verstrekken van door een auditor gevraagde informatie;

c)

het verstrekken van valse of misleidende informatie aan een auditor, met de bedoeling bedrog te plegen; en

d)

zich voordoen als een auditor met de bedoeling bedrog te plegen.

17.   OPTIMALE WERKWIJZEN

17.1.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van optimale werkwijzen met betrekking tot kwaliteitscontroleprogramma, auditmethoden en auditors. De Commissie deelt deze informatie met de lidstaten.

18.   RAPPORTERING AAN DE COMMISSIE

18.1.

De lidstaten dienen elk jaar een verslag in bij de Commissie over de maatregelen die zij hebben genomen om hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen en over de situatie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart in de luchthavens op hun grondgebied. De referentieperiode voor het verslag is 1 januari-31 december. Het verslag moet uiterlijk drie maanden na afloop van de referentieperiode worden ingediend.

18.2.

De inhoud van het verslag moet beantwoorden aan aanhangsel III, waarbij gebruik moet worden gemaakt van een door de Commissie ter beschikking gesteld model.

18.3.

De Commissie deelt de belangrijkste conclusies van deze verslagen met de lidstaten.

Aanhangsel I

Elementen die moeten worden opgenomen in de reeks direct met elkaar verband houdende beveiligingsmaatregelen

De reeksen direct met elkaar verband houdende beveiligingsmaatregelen waarnaar verwezen wordt in punt 7.1 van bijlage II omvatten de volgende elementen van bijlage I bij deze verordening en van de overeenkomstige bepalingen van de uitvoeringsbesluiten.

Voor punt 1 — Luchthavenbeveiliging:

i)

punt 1.1; of

ii)

punt 1.2 (behalve bepalingen met betrekking tot identificatiekaarten en doorgangsbewijzen voor voertuigen); of

iii)

punt 1.2 (bepalingen met betrekking tot identificatiekaarten); of

iv)

punt 1.2 (bepalingen met betrekking tot doorgangsbewijzen voor voertuigen); of

v)

punt 1.3 en de relevante elementen van punt 12; of

vi)

punt 1.4; of

vii)

punt 1.5.

Voor punt 2 — Afgebakende zones van luchthavens:

Het volledige punt.

Voor punt 3 — Beveiliging van luchtvaartuigen:

i)

punt 3.1; of

ii)

punt 3.2.

Voor punt 4 — Passagiers en cabinebagage:

i)

punt 4.1 en de relevante elementen van punt 12; of

ii)

punt 4.2; of

iii)

punt 4.3.

Voor punt 5 — Ruimbagage:

i)

punt 5.1 en de relevante elementen van punt 12; of

ii)

punt 5.2; of

iii)

punt 5.3.

Voor punt 6 — Goederen en post:

i)

alle bepalingen met betrekking tot screening en beveiligingscontroles die worden toegepast door een erkend agent, behalve zoals uiteengezet in punten ii) tot en met v) hieronder; of

ii)

alle bepalingen met betrekking tot beveiligingscontroles die worden toegepast door bekende afzenders; of

iii)

alle bepalingen met betrekking tot vaste afzenders; of

iv)

alle bepalingen met betrekking tot het vervoer van goederen en post; of

v)

alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van goederen en post in luchthavens.

Voor punt 7 — Post en materiaal van luchtvaartmaatschappijen:

Het volledige punt.

Voor punt 8 — Vluchtbenodigdheden:

Het volledige punt.

Voor punt 9 — Luchthavenbenodigdheden:

Het volledige punt.

Voor punt 10 — Beveiligingsmaatregelen tijdens de vlucht:

Het volledige punt.

Voor punt 11— Recrutering en opleiding van personeel:

i)

alle bepalingen met betrekking tot de recrutering van personeel door luchthavens, luchtvaartmaatschappijen of entiteiten; of

ii)

alle bepalingen met betrekking tot de opleiding van personeel door luchthavens, luchtvaartmaatschappijen of entiteiten.

Aanhangsel II

Geharmoniseerd systeem voor de classificering van de naleving

De volgende classificering van de naleving is van toepassing om de tenuitvoerlegging van het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart te beoordelen.

 

Beveiligingsaudit

Inspectie

Test

Volledig in overeenstemming

Image

Image

Image

In overeenstemming, maar verbeteringen zijn wenselijk

Image

Image

Image

Niet in overeenstemming

Image

Image

Image

Niet in overeenstemming, met ernstige tekortkomingen

Image

Image

Image

Niet van toepassing

Image

Image

 

Niet bevestigd

Image

Image

Image

Aanhangsel III

INHOUD VAN HET VERSLAG AAN DE COMMISSIE

1.   Organisatiestructuur, verantwoordelijkheden en middelen

a)

Structuur van de organisatie, verantwoordelijkheden en middelen op het gebied van kwaliteitscontrole, inclusief geplande wijzigingen voor de toekomst (zie punt 3.2, onder a)).

b)

Aantal auditors — nu en in de toekomst (zie punt 14).

c)

Door de auditors gevolgde opleiding (zie punt 15.2).

2.   Operationele toezichtactiviteiten

Alle uitgevoerde toezichtactiviteiten, met vermelding van:

a)

type (beveiligingsaudit, eerste inspectie, follow-upinspectie, test, andere);

b)

luchthavens, exploitanten of entiteiten waarop toezicht wordt gehouden;

c)

toepassingsgebied;

d)

frequentie; en

e)

totaal aantal mandagen op het terrein.

3.   Activiteiten voor de rechtzetting van tekortkomingen

a)

Stand van zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de activiteiten voor de rechtzetting van tekortkomingen.

b)

Belangrijkste uitgevoerde of geplande activiteiten (bv. nieuwe betrekkingen, aangekochte apparatuur, bouwwerkzaamheden) en geboekte vooruitgang op weg naar rechtzetting.

c)

Toegepaste handhavingsmaatregelen (zie punt 3.2, onder f)).

4.   Algemene gegevens en tendensen

a)

Totaal jaarlijks passagiers- en goederenverkeer en aantal vliegbewegingen.

b)

Lijst van luchthavens per categorie.

c)

Aantal luchtvaartmaatschappijen die activiteiten uitoefenen vanop het grondgebied van de lidstaat, per categorie (nationaal, Europese Unie, derde land).

d)

Aantal erkende agenten.

e)

Aantal cateringbedrijven.

f)

Aantal schoonmaakbedrijven.

g)

Bij benadering het aantal andere entiteiten met verantwoordelijkheden op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (bekende afzenders, grondafhandelingsbedrijven).

5.   Situatie op het gebied van beveiliging van luchthavens

Algemene context van de situatie op het gebied van luchtvaarbeveiliging in de lidstaat.


Top