EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R1099

Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 303, 18.11.2009, p. 1–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 15 Volume 007 P. 223 - 252

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 14/12/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/1099/oj

18.11.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 303/1


VERORDENING (EG) Nr. 1099/2009 VAN DE RAAD

van 24 september 2009

inzake de bescherming van dieren bij het doden

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Richtlijn 93/119/EG van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (3) worden gemeenschappelijke minimumregels vastgesteld voor de bescherming van dieren in de Gemeenschap bij het slachten of doden. Die richtlijn is sinds de goedkeuring niet substantieel gewijzigd.

(2)

Het doden van dieren kan pijn, angst, spanning of andere vormen van lijden bij de dieren veroorzaken, zelfs onder de beste beschikbare technische omstandigheden. Bepaalde activiteiten die verband houden met dat doden, kunnen stress meebrengen en elke bedwelmingstechniek heeft nadelen. Bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen dienen de nodige maatregelen te nemen om pijn te vermijden en angst en spanning en lijden tijdens het slacht- of dodingsproces zoveel mogelijk te beperken, waarbij zij moeten uitgaan van de beste praktijken op dit gebied en de methoden die krachtens deze verordening zijn toegestaan. Dat betekent dat pijn, spanning of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden indien bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen een van de voorschriften van deze verordening overtreden of indien zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken.

(3)

De bescherming van dieren bij het slachten of doden is sinds 1974 onderworpen aan communautaire wetgeving. Op grond van Richtlijn 93/119/EG is die bescherming aanzienlijk verbeterd. Er bestaan echter grote verschillen tussen de lidstaten bij de toepassing van die richtlijn, hetgeen niet alleen tot grote bezorgdheid over het dierenwelzijn heeft geleid, maar ook tot verschillen die van invloed kunnen zijn op de mededinging tussen bedrijfsexploitanten.

(4)

Dierenwelzijn is een van de waarden van de Gemeenschap en is vastgelegd in het Protocol nr. 33 betreffende de bescherming en het welzijn van dieren („Protocol nr. 33”) dat aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht. De bescherming van dieren bij het slachten of doden is een publieke zaak, die de houding van consumenten tegenover landbouwproducten beïnvloedt. Daarnaast leidt een verbetering van de bescherming van dieren bij het slachten tot een betere vleeskwaliteit en indirect ook tot veiligere arbeidsomstandigheden in slachthuizen.

(5)

De nationale wetgeving inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden is van invloed op de mededinging en daarmee op het functioneren van de interne markt voor de in bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vermelde producten van dierlijke oorsprong. Het is noodzakelijk om gemeenschappelijke regels vast te stellen teneinde een rationele ontwikkeling van de interne markt voor die producten te waarborgen.

(6)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), ingesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (4) heeft twee adviezen opgesteld over de welzijnsaspecten van de meest gebruikte methoden voor het bedwelmen en doden van bepaalde diersoorten, te weten het advies over de welzijnsaspecten met betrekking tot de meest gebruikte methoden voor het bedwelmen en doden van de belangrijkste commerciële diersoorten (2004) en het advies over de welzijnsaspecten met betrekking tot de meest gebruikte methoden voor het bedwelmen en doden die toegepast worden op voor commerciële doeleinden gehouden herten, geiten, konijnen, struisvogels, eenden, ganzen en kwartels (2006). De communautaire wetgeving op dit gebied dient geactualiseerd te worden om met deze wetenschappelijke adviezen rekening te kunnen houden. De aanbevelingen om het gebruik van koolstofdioxide voor varkens en het gebruik van waterbadbedwelmers voor pluimvee geleidelijk uit te bannen zijn niet in deze verordening opgenomen, omdat uit de effectbeoordeling is gebleken dat die uitbanning op dit moment in de Europese Unie economisch nog niet haalbaar is. Het is evenwel van belang deze besprekingen in de toekomst voor te zetten. Daartoe zou de Commissie over de verschillende bedwelmingsmethoden voor pluimvee, en met name over collectieve waterbadbedwelmers, een verslag moeten opstellen dat zij aan het Europees Parlement en de Raad voorlegt. Daarnaast hoeven ook een aantal andere aanbevelingen geen deel van deze verordening uit te maken, aangezien zij op technische parameters betrekking hebben die aan de orde dienen te komen in de uitvoeringsmaatregelen of in communautaire richtsnoeren. De aanbevelingen voor kweekvissen zijn niet in deze verordening opgenomen omdat hiervoor eerst nog een wetenschappelijk advies en een economische evaluatie vereist zijn.

(7)

In 2007 heeft de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) aangenomen, die onder meer richtsnoeren omvat voor het slachten en het doden van dieren ter bestrijding van besmettelijke ziekten. Die internationale richtsnoeren bevatten aanbevelingen voor de behandeling, fixatie, bedwelming en verbloeding van dieren in slachthuizen en over het doden van dieren bij een uitbraak van besmettelijke ziekten. Die internationale normen dienen eveneens meegenomen te worden in deze verordening.

(8)

Sinds het aannemen van Richtlijn 93/119/EG is de communautaire wetgeving inzake de voedselveiligheid die van toepassing is op slachthuizen, ingrijpend gewijzigd door de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (5) en Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (6). In die verordeningen wordt de verantwoordelijkheid van exploitanten van levensmiddelenbedrijven voor het waarborgen van de voedselveiligheid onderstreept. Daarnaast zijn slachthuizen onderworpen aan een voorafgaande goedkeuringsprocedure waarbij de bouw, indeling en apparatuur door de bevoegde autoriteit worden onderzocht om te waarborgen dat zij aan de toepasselijke technische voorschriften voor de voedselveiligheid voldoen. Er dient bij slachthuizen, bij hun bouw en indeling en bij de gebruikte apparatuur meer rekening te worden gehouden met aspecten die van belang zijn voor het dierenwelzijn.

(9)

Ook de officiële controles op de voedselketen zijn herzien, en wel door de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (7) en Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (8).

(10)

De omstandigheden waaronder dieren die voor landbouwdoeleinden worden gehouden, worden gedood, hebben een direct of indirect effect op de markt voor levensmiddelen, diervoeders en andere producten en op het concurrentievermogen van de betrokken bedrijfsexploitanten. Derhalve dient het doden van die dieren door de communautaire wetgeving gereguleerd te worden. Traditionele landbouwhuisdieren zoals paarden, ezels, rundvee, schapen, geiten en varkens kunnen ook voor andere doeleinden worden gehouden, bijvoorbeeld als gezelschapsdier of als dieren die in shows, voor het werk of voor sportieve activiteiten worden gebruikt. Wanneer door het doden van deze categorie dieren voedsel of andere producten worden voortgebracht, dienen dergelijke activiteiten binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen. Dat betekent dat het doden van wilde of zwerfdieren met het oog op de populatiecontrole niet binnen het toepassingsgebied van deze verordening dient te vallen.

(11)

Vissen verschillen in fysiologisch opzicht aanmerkelijk van landdieren, en kweekvissen worden ook binnen een zeer afwijkende context geslacht en gedood, met name wat het inspectieproces betreft. Bovendien is het onderzoek naar de bedwelming van vissen veel minder ver gevorderd dan voor andere landbouwhuisdieren. Daarom dienen er afzonderlijke normen vastgesteld te worden voor de bescherming van vissen bij het doden. Dat betekent dat de voorschriften die van toepassing zijn op vissen, vooralsnog zoveel mogelijk tot de essentie beperkt moeten blijven. Toekomstige initiatieven van de Gemeenschap dienen te worden genomen op basis van een wetenschappelijke beoordeling door de EFSA van de risico’s die verbonden zijn aan het slachten en doden van vissen; bij die beoordeling dienen ook de sociale, economische en administratieve effecten in aanmerking te worden genomen.

(12)

Het is een ethische plicht om productieve dieren die veel pijn lijden te doden indien er geen economisch haalbare manier is om die pijn te verlichten. In de meeste gevallen kunnen dieren gedood worden met inachtneming van adequate welzijnsregels. Onder uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld bij ongelukken op afgelegen locaties waar de dieren niet bereikt kunnen worden door vakbekwaam personeel met adequate apparatuur, zou het opvolgen van de optimale welzijnsregels het lijden van die dieren onnodig kunnen verlengen. In het belang van de dieren is het dan ook wenselijk dat het doden in noodsituaties niet onder het toepassingsgebied van bepaalde voorschriften van deze verordening valt.

(13)

Af en toe kunnen dieren een gevaar voor mensen opleveren waarbij ook mensenlevens op het spel kunnen staan, ernstig letsel veroorzaakt kan worden of een besmetting met een dodelijke ziekte kan plaatsvinden. Het voorkomen van dergelijke risico’s geschiedt meestal door de betreffende dieren adequaat te fixeren, maar in bepaalde omstandigheden kan het noodzakelijk zijn gevaarlijke dieren te doden om die risico’s weg te nemen. Omdat het een noodsituatie betreft, kan het doden niet altijd onder de beste welzijnsomstandigheden worden uitgevoerd. Derhalve is het noodzakelijk om in die gevallen een uitzondering toe te staan op de verplichting om de dieren te bedwelmen of onmiddellijk te doden.

(14)

De jacht of de recreatievisserij speelt zich af in een context waarin de situatie rond het doden sterk afwijkt van die welke geldt voor landbouwhuisdieren. De jacht is dan ook onderworpen aan specifieke wetgeving. Het is derhalve wenselijk dat het doden van dieren tijdens de jacht of de recreatievisserij niet onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

(15)

In Protocol nr. 33 wordt de noodzaak onderstreept om bij het opstellen en uitvoeren van het communautaire beleid inzake onder andere de landbouw en de interne markt, de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten te respecteren met betrekking tot religieuze riten, culturele tradities en regionaal erfgoed. Het is derhalve wenselijk om culturele evenementen van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten indien de naleving van de vereisten voor het dierenwelzijn een negatief effect zou hebben op het wezenlijke karakter van het betreffende evenement.

(16)

Daarnaast hebben culturele tradities betrekking op geërfde, ingeburgerde of gebruikelijke denk-, handelings- of gedragspatronen, hetgeen in feite vergelijkbaar is met het concept van gebruiken die zijn overgedragen door of zijn overgenomen van een voorganger. Die tradities leveren een bijdrage aan het in stand houden van oude, gevestigde sociale banden tussen generaties. Mits dergelijke activiteiten niet van invloed zijn op de markt voor producten van dierlijke oorsprong en zij niet ingegeven zijn door productiedoeleinden, is het wenselijk dat het doden van dieren in het kader van dergelijke evenementen niet onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

(17)

Pluimvee, konijnen en hazen worden niet op zodanige schaal voor particulier huishoudelijk verbruik geslacht dat dit het concurrentievermogen van commerciële slachthuizen aantast. Dat betekent ook dat de noodzakelijke inspanningen die van overheidsinstanties worden vereist om dergelijke activiteiten te traceren en te controleren, niet evenredig zouden zijn aan de potentiële problemen die opgelost moeten worden. Het is derhalve wenselijk dat dergelijke activiteiten niet onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(18)

In Richtlijn 93/119/EG is een uitzondering toegestaan voor het bedwelmen bij religieuze slachtingen die in slachthuizen plaatsvinden. Aangezien de communautaire voorschriften die van toepassing zijn op religieus slachten, afhankelijk van de nationale contexten verschillend zijn omgezet en gezien het feit dat in de nationale regels rekening wordt gehouden met dimensies die verder gaan dan het doel van deze verordening, is het van belang dat de uitzondering op het bedwelmen voorafgaand aan het slachten gehandhaafd blijft; hierbij behouden de lidstaten echter een bepaalde mate van subsidiariteit. Deze verordening respecteert derhalve de vrijheid van godsdienst, evenals het recht voor iedereen om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften zoals verankerd in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(19)

Er bestaat voldoende wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat gewervelde dieren gevoelige wezens zijn waarop deze verordening derhalve ook van toepassing dient te zijn. Reptielen en amfibieën zijn echter geen dieren die doorgaans binnen de Gemeenschap worden gehouden en het is dan ook niet wenselijk of evenredig om deze dieren in het toepassingsgebied op te nemen.

(20)

Veel methoden om dieren te doden zijn pijnlijk. Bedwelming is dan ook noodzakelijk om het bewustzijn en de gevoeligheid uit te schakelen vóór of op het moment van het doden. Het meten of het bewustzijn en de gevoeligheid bij dieren uitgeschakeld zijn, is een complexe activiteit die met wetenschappelijk goedgekeurde methoden uitgevoerd dient te worden. Om de efficiëntie van de procedure in de praktijk te evalueren, dient een monitoring plaats te vinden op basis van indicatoren.

(21)

Het monitoren van de efficiëntie van de bedwelming is voornamelijk gebaseerd op de beoordeling van het bewustzijn en de gevoeligheid van de dieren. Het bewustzijn van een dier bestaat in wezen uit het vermogen om emoties te voelen en de vrijwillige motoriek de controleren. Ondanks enkele uitzonderingen, zoals elektro-immobilisaties of andere geïnduceerde verlammingen, kan ervan worden uitgegaan dat een dier bewusteloos is wanneer het zijn natuurlijke staande positie verliest, niet wakker is en geen tekenen van positieve of negatieve emoties vertoont, zoals angst of opwinding. De gevoeligheid van een dier bestaat in wezen uit zijn vermogen om pijn te voelen. In het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat een dier niets meer voelt wanneer het geen reflexen of reacties op stimuli vertoont, zoals geluid, geur, licht of fysiek contact.

(22)

Om de nieuwe uitdagingen van de landbouw- en vleesindustrie te kunnen aangaan, worden er regelmatig nieuwe bedwelmingsmethoden ontwikkeld en op de markt gebracht. Het is dan ook belangrijk dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om nieuwe bedwelmingsmethoden goed te keuren met inachtneming van een uniform en hoog niveau van dierenbescherming.

(23)

Communautaire richtsnoeren zijn een nuttig instrument om bedrijfsexploitanten en bevoegde autoriteiten van specifieke informatie te voorzien over de parameters die gebruikt moeten worden om een hoog beschermingsniveau voor dieren te waarborgen, en tegelijkertijd de gelijke mededingingsomstandigheden voor bedrijfsexploitanten te handhaven. Het is dan ook noodzakelijk dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om dergelijke richtsnoeren op te stellen.

(24)

Afhankelijk van de wijze waarop zij bij het slachten of doden gebruikt worden, kunnen sommige bedwelmingsmethoden tot de dood van dieren leiden op een manier die geen pijn en zo weinig mogelijk spanning en lijden bij het dier veroorzaakt. Andere bedwelmingsmethodes leiden niet altijd tot de dood en de dieren kunnen gedurende een verdere pijnlijke behandeling opnieuw tot bewustzijn komen of opnieuw gevoelig worden. Die methoden dienen daarom te worden aangevuld met andere technieken die tot een zekere dood leiden voordat de dieren weer bijkomen. Het is derhalve van essentieel belang aan te geven welke bedwelmingsmethoden moeten worden aangevuld met een methode voor het doden.

(25)

De omstandigheden waaronder dieren bedwelmd worden en het resultaat van deze bedwelmingen lopen in de praktijk als gevolg van allerlei factoren uiteen. Daarom dienen de resultaten van bedwelmingen regelmatig beoordeeld te worden. Hiertoe dienen bedrijfsexploitanten een representatieve steekproef vast te stellen voor het controleren van de efficiëntie van hun bedwelmingsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de homogeniteit van de groep dieren en met andere kritieke factoren, zoals de gebruikte apparatuur en het betrokken personeel.

(26)

Van sommige bedwelmingsprotocollen kan misschien worden aangetoond dat zij voldoende betrouwbaar zijn om in alle omstandigheden, mits de specifieke cruciale parameters worden toegepast, dieren met zekerheid te doden. In die gevallen lijkt het controleren van de bedwelming overbodig en onevenredig. Derhalve is het dienstig te voorzien in de mogelijkheid om afwijkingen van de verplichtingen betreffende het controleren van de bedwelming toe te staan indien er voldoende wetenschappelijk bewijs voorhanden is dat een bepaald bedwelmingsprotocol onder bepaalde commerciële voorwaarden tot een zekere dood leidt van alle dieren.

(27)

Het welzijn van dieren wordt grotendeels bepaald door de wijze waarop de dagelijkse activiteiten georganiseerd zijn; er kunnen uitsluitend betrouwbare resultaten verkregen worden indien bedrijfsexploitanten monitoringinstrumenten ontwikkelen om het effect van die activiteiten te evalueren. Daarom dienen er standaardwerkwijzen ontwikkeld te worden voor alle fasen van de productiecyclus, waarbij de potentiële risico’s het uitgangspunt dienen te vormen. Die procedures dienen onder andere te voorzien in duidelijke doelstellingen, verantwoordelijke personen, modus operandi, meetbare criteria en monitoring- en registratieprocedures. Voor elke bedwelmingsmethode dienen de cruciale parameters zodanig te worden gespecificeerd dat zij een adequate bedwelming teweegbrengen van alle dieren die de behandeling ondergaan.

(28)

Goed opgeleid, vakkundig personeel heeft een positief effect op de omstandigheden waaronder dieren worden behandeld. Vakbekwaamheid met betrekking tot dierenwelzijn impliceert kennis van de primaire gedragspatronen en van de behoeften van de betreffende diersoort; ook moeten signalen in verband met het bewustzijn en de gevoeligheid adequaat worden geïnterpreteerd. Die vakbekwaamheid omvat ook technische expertise met betrekking tot de gebruikte bedwelmingsapparatuur. Personeel dat bepaalde slachtverrichtingen uitvoert en mensen die toezicht houden op het seizoensgebonden doden van pelsdieren, dienen daarom over een getuigschrift van vakbekwaamheid te beschikken dat geldt voor de activiteiten die zij uitvoeren. Het verplicht stellen van getuigschriften van vakbekwaamheid voor ander personeel dat betrokken is bij het doden van dieren, zou echter niet in verhouding staan tot de nagestreefde doelen.

(29)

Van personeel met een aantal jaren ervaring mag worden verwacht dat het over een bepaald expertiseniveau beschikt. Voor dergelijk personeel dient dan ook in een overgangsbepaling te worden voorzien met betrekking tot de vereisten voor het getuigschrift van vakbekwaamheid.

(30)

Bedwelmingsapparatuur wordt ontwikkeld en ontworpen om binnen een specifieke context efficiënt te functioneren. Ter waarborging van een optimaal dierenwelzijn dienen producenten gebruikers dan ook gedetailleerde instructies te geven over de manier waarop de apparatuur gebruikt en onderhouden dient te worden.

(31)

Om een efficiënte werking te waarborgen, dient de bedwelmings- en fixatieapparatuur adequaat te worden onderhouden. Voor apparatuur die intensief wordt gebruikt, kan het nodig zijn bepaalde onderdelen regelmatig te vervangen; apparatuur die slechts incidenteel wordt gebruikt, kan als gevolg van corrosie of andere omgevingsfactoren juist minder efficiënt werken. Andere apparatuur moet weer nauwkeurig worden gekalibreerd. Dat betekent dat bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen voor die apparatuur onderhoudsprocedures dienen te volgen.

(32)

Het fixeren van dieren is nodig voor de veiligheid van de operatoren en de goede uitvoering van sommige bedwelmingstechnieken. Het fixeren veroorzaakt echter waarschijnlijk spanning bij de dieren en moet daarom van een zo kort mogelijke duur zijn.

(33)

Wanneer er iets fout gaat bij bedwelmingsprocedures, kunnen dieren daaronder te lijden hebben. In deze verordening dient dan ook bepaald te worden dat er adequate back-upapparatuur beschikbaar dient te zijn om bij de dieren zo weinig mogelijk pijn, spanning en lijden te veroorzaken.

(34)

De schaal waarop pluimvee, konijnen en hazen worden geslacht voor rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees aan de eindverbruiker of aan de plaatselijke detailhandel die dergelijk vlees rechtstreeks als vers vlees aan de eindverbruiker levert, varieert per lidstaat vanwege de nationale voorschriften voor deze activiteit overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder d), en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004. Het is echter belangrijk ervoor te zorgen dat ook voor deze activiteit bepaalde minimumvereisten voor het dierenwelzijn gelden.

(35)

Met betrekking tot het slachten van bepaalde andere categorieën dieren dan pluimvee, konijnen en hazen voor particulier huishoudelijk verbruik, bestaan er reeds bepaalde communutaire minimumvereisten zoals voorafgaande bedwelming, alsook nationale voorschriften. Derhalve is het dienstig ook minimumvoorschriften voor het dierenwelzijn in deze verordening vast te stellen.

(36)

In Verordening (EG) nr. 854/2004 is een lijst van inrichtingen opgenomen van waaruit gespecificeerde producten van dierlijke oorsprong in de Gemeenschap ingevoerd mogen worden. Ten behoeve van die lijst dienen de algemene en de aanvullende eisen die van toepassing zijn op slachthuizen, in aanmerking te worden genomen.

(37)

De Gemeenschap streeft ernaar wereldwijd hoge normen voor het dierenwelzijn te bevorderen, vooral in het kader van de handel. Zij steunt de specifieke normen en aanbevelingen inzake dierenwelzijn van de Werelddiergezondheidsorganisatie, ook die met betrekking tot het slachten van dieren. Deze normen en aanbevelingen moeten in aanmerking worden genomen wanneer er met het oog op invoer moet worden gezorgd voor gelijkwaardigheid met de communautaire voorschriften uit hoofde van deze verordening.

(38)

Gidsen voor goede praktijken die zijn opgesteld door organisaties van bedrijfsexploitanten zijn waardevolle instrumenten om bedrijfsexploitanten te helpen bepaalde voorschriften van deze verordening na te leven, bijvoorbeeld met betrekking tot de ontwikkeling en toepassing van operationele standaardwerkwijzen.

(39)

Slachthuizen en de apparatuur die daarin wordt gebruikt, zijn ontworpen voor bepaalde categorieën dieren en hebben een bepaalde capaciteit. Indien die capaciteit wordt overschreden of indien de apparatuur voor een doel wordt ingezet waarvoor zij niet is ontworpen, kan dit een negatief effect op het welzijn van dieren hebben. De bevoegde autoriteiten dienen daarom de beschikking te krijgen over informatie over deze aspecten, die tevens geïntegreerd moet worden in de erkenningsprocedure voor slachthuizen.

(40)

Door het gebruik van mobiele slachthuizen wordt het transport van dieren over lange afstanden teruggedrongen, hetgeen een bijdrage kan leveren aan het waarborgen van het dierenwelzijn. Door hun relatieve technische beperkingen verschillen mobiele slachthuizen echter van vaste inrichtingen, wat betekent dat de technische voorschriften dienovereenkomstig aangepast moeten worden. In deze verordening dient daarom de mogelijkheid te worden gecreëerd om uitzonderingen vast te stellen op basis waarvan mobiele slachthuizen vrijgesteld kunnen worden van de verplichtingen die gelden voor de indeling, de bouw en apparatuur van normale slachthuizen. Zolang deze uitzonderingen niet zijn vastgesteld, is het passend de lidstaten toe te staan nationale regels inzake mobiele slachthuizen vast te stellen of te handhaven.

(41)

Met betrekking tot de bouw, indeling en apparatuur van slachthuizen wordt er regelmatig wetenschappelijke en technische vooruitgang geboekt. Het is dan ook belangrijk dat de Commissie de bevoegdheid krijgt tot het wijzigen van de voorschriften die van toepassing zijn op de bouw, indeling en apparatuur van slachthuizen, waarbij een uniform en hoog niveau van dierenbescherming gehandhaafd wordt.

(42)

Communautaire richtsnoeren zijn nuttig om de bedrijfsexploitanten en de bevoegde autoriteiten van specifieke informatie te voorzien over de bouw, indeling en apparatuur van slachthuizen teneinde een hoog beschermingsniveau voor dieren te waarborgen zonder dat dit ten koste gaat van de gelijke mededingingsvoorwaarden voor bedrijfsexploitanten. Het is dan ook noodzakelijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid geeft om dergelijke richtsnoeren vast te stellen.

(43)

Het slachten zonder bedwelming vereist dat de halssnede accuraat met een scherp mes wordt toegebracht om het lijden zoveel mogelijk te bekorten. Bij dieren die na de uitvoering van de halssnede niet mechanisch gefixeerd zijn, zal het verbloeden bovendien waarschijnlijk langer duren, waardoor hun lijden onnodig wordt verlengd. Vooral runderen, schapen en geiten worden volgens deze methode geslacht. Herkauwers die zonder bedwelming worden geslacht, dienen dan ook elk afzonderlijk mechanisch gefixeerd te worden.

(44)

Met betrekking tot het behandelen en fixeren van dieren in slachthuizen wordt regelmatig wetenschappelijke en technische vooruitgang geboekt. Het is dan ook van belang dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid geeft om de voorschriften die van toepassing zijn op het behandelen en fixeren van dieren vóór het slachten aan te passen, met inachtneming van een hoog niveau van dierenbescherming.

(45)

Communautaire richtsnoeren zijn nuttig om de bedrijfsexploitanten en de bevoegde autoriteiten van specifieke informatie te voorzien over het behandelen en fixeren van dieren vóór het slachten, teneinde een hoog beschermingsniveau voor dieren te waarborgen zonder dat dit ten koste gaat van de gelijke mededingingsvoorwaarden voor bedrijfsexploitanten. Het is dan ook noodzakelijk dat de Gemeenschap de Commissie de bevoegdheid geeft om dergelijke richtsnoeren vast te stellen.

(46)

Uit de ervaring die in een aantal lidstaten is opgedaan, blijkt dat het aanstellen van een specifieke, gekwalificeerde persoon als functionaris voor het dierenwelzijn om het uitvoeren van operationele procedures voor het dierenwelzijn in slachthuizen te coördineren en daar follow-up aan te geven, een positief effect op dat welzijn heeft. Deze maatregel dient dan ook in de gehele Gemeenschap te worden ingevoerd. De functionaris voor het dierenwelzijn dient over voldoende bevoegdheden en technische vaardigheden te beschikken om het slachtpersoneel op de werkvloer de benodigde begeleiding te kunnen geven.

(47)

Kleine slachthuizen die zich voornamelijk bezighouden met de directe verkoop van levensmiddelen aan eindgebruikers, hebben geen complex beheersysteem nodig om de algemene beginselen van deze verordening toe te passen. De eis om een functionaris voor het dierenwelzijn aan te stellen zou dan ook niet in verhouding staan tot de doelstellingen die middels deze verordening worden nagestreefd; derhalve dient deze verordening wat die eis betreft in een uitzondering voor dergelijke situaties te voorzien.

(48)

Ruimingsoperaties vereisen vaak crisisbeheer waarbij meerdere prioriteiten naast elkaar een rol spelen, zoals diergezondheid, volksgezondheid, milieu en dierenwelzijn. Hoewel het belangrijk is dat de regels voor het dierenwelzijn in alle fasen van het ruimingsproces in acht worden genomen, kan het in uitzonderlijke omstandigheden gebeuren dat door de naleving van die voorschriften de volksgezondheid gevaar loopt of het proces om een ziekte uit te bannen aanzienlijk wordt vertraagd, waardoor nog meer dieren het risico lopen ziek te worden of dood te gaan.

(49)

Derhalve dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben om in bepaalde gevallen van sommige bepalingen van deze verordening af te wijken wanneer met het oog op de diergezondheid het doden van dieren in noodsituaties vereist is en/of geen geschikte alternatieven voorhanden zijn om een optimaal welzijn voor die dieren te waarborgen. Dergelijke uitzonderingen mogen echter nimmer in de plaats komen van een adequate planning. Dat betekent dat de planning verbeterd dient te worden en dat het dierenwelzijn effectief geïntegreerd moet worden in rampenplannen voor besmettelijke ziekten.

(50)

Voor de toepassing van de procedures inzake melding van dierziektes wordt informatie over het uitbreken van dierzieken als bedoeld in Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (9), gemeld door middel van het Systeem voor de melding van dierziekten (ADNS). Momenteel verschaft het ADNS geen specifieke informatie over dierenwelzijn, maar die functie kan in de toekomst worden ontwikkeld. Derhalve moet bij ruiming worden voorzien in afwijkingen van de meldingsplicht inzake dierenwelzijn, zodat een verdere ontwikkeling van het ADNS kan worden overwogen.

(51)

De moderne bedwelmings- en fixatieapparatuur wordt steeds ingewikkelder en geavanceerder, hetgeen specifieke expertise en analyse vereist. De lidstaten dienen er dan ook voor te zorgen dat aan de bevoegde autoriteit voldoende wetenschappelijke steun ter beschikking wordt gesteld, waarnaar functionarissen kunnen doorverwijzen indien bedwelmingsapparatuur of -methoden beoordeeld moeten worden.

(52)

De efficiëntie van elke bedwelmingsmethode is gebaseerd op de controle van cruciale parameters en de periodieke evaluatie ervan. Er moeten gidsen voor goede praktijken worden opgesteld over operationele en monitoringprocedures die bij het doden van dieren moeten worden gevolgd, zodat bedrijfsexploitanten adequaat worden begeleid op het gebied van dierenwelzijn. De evaluatie van deze gidsen vergt wetenschappelijke kennis en praktijkervaring, en moet het resultaat zijn van een compromis tussen de belanghebbenden. In elke lidstaat zou deze taak dan ook door een referentiecentrum of netwerk uitgevoerd moeten worden, in samenwerking met de relevante betrokken partijen.

(53)

Het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid dient aan uniforme voorwaarden gebonden te zijn. Organen of entiteiten die deze getuigschriften verstrekken, dienen derhalve geaccrediteerd te worden op basis van consistente normen, die wetenschappelijk geëvalueerd moeten worden. Zo ook dient het orgaan dat overeenkomstig artikel 20 wetenschappelijke ondersteuning moet verlenen, waar nodig, advies uit te brengen over het vermogen en de geschiktheid van organen en entiteiten die getuigschriften van vakbekwaamheid verstrekken.

(54)

In Verordening (EG) nr. 882/2004 is vastgelegd dat de bevoegde autoriteit bij het niet naleven van de wetgeving bepaalde maatregelen moet treffen, met name met betrekking tot de welzijnsvoorschriften. In deze verordening behoeft daarom uitsluitend in aanvullende specifieke maatregelen te worden voorzien.

(55)

In Verordening (EG) nr. 178/2002 is vastgelegd dat de EFSA de vorming van netwerken van organisaties die werkzaam zijn op de gebieden die tot de opdracht van de Autoriteit behoren, dient te bevorderen, met het oog op een betere wetenschappelijke coördinatie, de uitwisseling van informatie, de ontwikkeling en uitvoering van gezamenlijke projecten en de uitwisseling van expertise en beste praktijken op het gebied van de levensmiddelenwetgeving.

(56)

Het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid en het verzorgen van opleidingen dient op uniforme wijze plaats te vinden. In deze verordening dienen dan ook niet alleen de verplichtingen van de lidstaten op dit gebied te worden vastgelegd, maar ook de voorwaarden die gelden voor het verstrekken, schorsen of intrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid.

(57)

De Europese burgers verwachten dat tijdens het slachten van dieren minimale voorschriften inzake welzijn in acht worden genomen. In bepaalde sectoren hangt de houding ten aanzien van dieren ook af van de nationale perceptie en in sommige lidstaten wil men uitgebreidere voorschriften voor dierenwelzijn handhaven of aannemen dan die welke in op het niveau van de Gemeenschap zijn overeengekomen. In het belang van het dier en op voorwaarde dat de werking van de interne markt niet in het gedrang komt, is het passend om de lidstaten enige speelruimte toe te staan om uitgebreidere nationale voorschriften te handhaven of op bepaalde gebieden in te voeren.

Het is van belang erop toe te zien dat dergelijke voorschriften niet door de lidstaten worden gebruikt op een wijze die nadelig is voor de goede werking van de interne markt.

(58)

Op een aantal gebieden die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, heeft de Raad behoefte aan meer wetenschappelijke, sociale en economische informatie voordat nadere regels kunnen worden vastgesteld, met name wat kweekvis betreft en het ondersteboven fixeren van runderen. De Commissie dient de Raad deze informatie dan ook eerst te verstrekken, voordat zij wijzigingen voorstelt met betrekking tot de werkingssfeer van deze verordening.

(59)

De indeling, bouw, en apparatuur van slachthuizen vergt een langetermijnplanning en langetermijninvesteringen. Deze verordening moet dan ook in een adequate overgangsperiode voorzien in verband met de tijd die de sector nodig heeft om zich aan de desbetreffende voorschriften van deze verordening aan te passen. Gedurende die periode dienen de voorschriften die in Richtlijn 93/119/EG zijn vastgelegd voor de indeling, bouw, en apparatuur van slachthuizen, van toepassing te blijven.

(60)

De lidstaten dienen regels vast te stellen betreffende de sancties die gelden voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening, en moeten ervoor zorgen dat die worden toegepast. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(61)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het waarborgen van een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van de normen voor het welzijn van dieren bij het doden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Gemeenschap wordt verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel bedoeld in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in dat artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel is het met het oog op het verwezenlijken van die doelstelling noodzakelijk en passend om specifieke regels vast te stellen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ten behoeve van de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of anderen producten. Deze verordening gaat niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(62)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden regels neergelegd voor het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten, voor het doden van dieren met het oog op ruiming en voor daarmee verband houdende activiteiten.

Met betrekking tot vissen zijn echter uitsluitend de voorschriften van artikel 3, lid 1, van toepassing.

2.   Het bepaalde in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 3, leden 1 en 2, hoofdstuk III en hoofdstuk IV, met uitzondering van artikel 19, is niet van toepassing op het doden van dieren in noodsituaties buiten een slachthuis of in situaties waarin de naleving van deze voorschriften een onmiddellijk en ernstig risico voor de gezondheid of veiligheid van mensen zou meebrengen.

3.   Deze verordening is niet van toepassing:

a)

indien dieren worden gedood:

i)

in het kader van wetenschappelijke experimenten die onder de supervisie van een bevoegde autoriteit worden uitgevoerd;

ii)

tijdens de jacht of de recreatievisserij;

iii)

tijdens culturele of sportieve evenementen;

b)

op pluimvee, konijnen en hazen die door hun eigenaar voor particulier huishoudelijk verbruik buiten een slachthuis worden geslacht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)   „doden”: iedere bewust gebruikte methode die resulteert in de dood van een dier;

b)   „daarmee verband houdende activiteiten”: activiteiten zoals het behandelen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en verbloeden van dieren die worden verricht in de context van het doden van dieren op de locatie waar de dieren worden gedood;

c)   „dier”: elk gewerveld dier, met uitzondering van amfibieën en reptielen;

d)   „het doden van dieren in noodsituaties”: het doden van dieren die zodanig gewond of ziek zijn dat dit met ernstige pijn of ernstig lijden gepaard gaat, terwijl er geen andere praktische mogelijkheid is om die pijn of dat lijden te verlichten;

e)   „onderbrengen”: het houden van dieren in stallen, hokken, overdekte plaatsen of weiden die verbonden zijn aan of deel uitmaken van slachthuisactiviteiten;

f)   „bedwelmen”: iedere bewust gebruikte methode die een dier pijnloos in een staat van bewusteloosheid en gevoelloosheid brengt, met inbegrip van methoden die onmiddellijk de dood tot gevolg hebben;

g)   „religieuze rite”: een reeks handelingen die verband houden met het slachten van dieren die voorgeschreven is door een godsdienst;

h)   „culturele of sportieve evenementen”: evenementen die in wezen en hoofdzakelijk verband houden met lang gevestigde culturele tradities of sportieve activiteiten, bijvoorbeeld races en andere wedstrijdvormen, waarbij er geen sprake is van de productie van vlees of andere dierlijke producten of waarbij die productie slechts marginaal is in verhouding tot het evenement en ook niet economisch van belang is;

i)   „standaardwerkwijzen”: een reeks schriftelijke instructies om uniformiteit te bewerkstelligen bij het uitvoeren van een specifieke functie of norm;

j)   „slachten”: het doden van dieren bestemd voor menselijke consumptie;

k)   „slachthuis”: elke voor het slachten van landdieren gebruikte inrichting die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 valt;

l)   „bedrijfsexploitant”: elke natuurlijke of rechtspersoon die het beheer voert over een onderneming waar dieren worden gedood of waar daarmee verband houdende activiteiten worden verricht die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen;

m)   „pelsdieren”: zoogdieren die voornamelijk worden gehouden ten behoeve van de productie van pelzen, zoals nertsen, bunzingen, vossen, wasberen, beverratten en chinchilla’s;

n)   „ruiming”: de methode waarbij onder supervisie van de bevoegde autoriteit dieren worden gedood met het oog op de volksgezondheid, de diergezondheid, het dierenwelzijn of het milieu;

o)   „pluimvee”: gekweekte vogels, met inbegrip van vogels die niet als landbouwhuisdier worden beschouwd, maar wel als landbouwhuisdier worden gekweekt, met uitzondering van loopvogels;

p)   „fixeren”: het toepassen op een dier van iedere methode die erop is gericht de bewegingen van het dier te beperken en het tegelijk vermijdbare pijn, vermijdbare angst of vermijdbare opwinding te besparen, teneinde het doeltreffend bedwelmen en doden te vergemakkelijken;

q)   „bevoegde autoriteit”: de centrale autoriteit van een lidstaat die bevoegd is om ervoor te zorgen dat aan de vereisten van deze verordening wordt voldaan, of elke andere autoriteit waaraan die centrale autoriteit deze bevoegdheid heeft gedelegeerd;

r)   NL„pithing”: beschadiging van het weefsel van het centrale zenuwstelsel en het ruggenmerg met een lang en staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 3

Algemene voorschriften voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten

1.   Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.

2.   Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren:

a)

fysiek comfort en fysieke bescherming wordt geboden, met name doordat zij schoon worden gehouden, in een omgeving met adequate thermische omstandigheden die ook bescherming biedt tegen vallen of uitglijden;

b)

beschermd zijn tegen letsel;

c)

behandeld en gehuisvest worden in overeenstemming met hun normale gedrag;

d)

geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen;

e)

niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater;

f)

niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden.

3.   Voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten worden zodanig ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen in de leden 1 en 2 overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau het hele jaar door gewaarborgd is.

Artikel 4

Verdovingsmethoden

1.   Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.

De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (hierna „eenvoudige bedwelming” genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.

2.   Bijlage I kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure en op basis van een advies van de EFSA worden gewijzigd teneinde recht te doen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Elk van deze wijzigingen dient een niveau van dierenwelzijn te waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan dat van de bestaande methoden.

3.   Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen met betrekking tot de in bijlage I beschreven methoden communautaire richtsnoeren worden vastgesteld.

4.   Indien dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten, zijn de voorschriften van lid 1 niet van toepassing mits het slachten plaatsvindt in een slachthuis.

Artikel 5

Controles op bedwelming

1.   De bedrijfsexploitanten zien erop toe dat personen die verantwoordelijk zijn voor de bedwelming of ander daartoe aangewezen personeel, periodieke controles uitvoeren om te waarborgen dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood.

Dergelijke controles worden op een representatieve steekproef van dieren uitgevoerd en de frequentie van de controles wordt bepaald aan de hand van de resultaten van eerdere controles en alle andere factoren die van invloed kunnen zijn op de efficiëntie van het bedwelmingsproces.

Indien uit het resultaat van de controle blijkt dat een dier niet adequaat is bedwelmd, neemt de met de bedwelming belaste persoon onmiddellijk de passende maatregelen als bedoeld in de overeenkomstig artikel 6, lid 2, opgestelde standaardwerkwijzen.

2.   Indien voor de toepassing van artikel 4, lid 4, dieren zonder bedwelming worden gedood, voert de voor het slachten verantwoordelijke persoon stelselmatig controles uit om zich ervan te verzekeren dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen voordat zij uit de fixatie worden losgemaakt, noch enig teken van leven vertonen voordat zij worden geslacht of gebroeid.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 mogen bedrijfsexploitanten gebruikmaken van controleprocedures uit gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 13.

4.   Teneinde rekening te houden met het hoge betrouwbaarheidsniveau van sommige bedwelmingsmethoden en op basis van een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, kunnen, waar passend, afwijkingen op de voorschriften van lid 1 worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 6

Standaardwerkwijzen

1.   Bedrijfsexploitanten plannen vooraf het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten, en voeren het doden uit overeenkomstig de standaardwerkwijzen.

2.   Bedrijfsexploitanten stellen dienovereenkomstige standaardwerkwijzen op en voeren die uit om te waarborgen dat het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, lid 1, plaatsvinden.

Met betrekking tot de bedwelming wordt in de standaardwerkwijzen:

a)

rekening gehouden met de aanbevelingen van de producent;

b)

op basis van het beschikbare wetenschappelijk bewijs voor elke gebruikte methode aangegeven welke cruciale parameters bedoeld in bijlage I, hoofdstuk I, een doeltreffende bedwelming van de dieren garanderen;

c)

vermeld welke maatregelen er moeten worden genomen indien de in artikel 5 bedoelde controles erop wijzen dat een dier niet adequaat is bedwelmd of, indien een dier geslacht is overeenkomstig artikel 4, lid 4, dat een dier nog tekenen van leven vertoont.

3.   Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel mag een bedrijfsexploitant gebruikmaken van standaardwerkwijzen als beschreven in de in artikel 13 bedoelde gidsen voor goede praktijken.

4.   Op verzoek stellen de bedrijfsexploitanten hun standaardwerkwijzen ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

Artikel 7

Vakbekwaamheidsniveau en getuigschrift van vakbekwaamheid

1.   Het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten mogen uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat over het passende vakbekwaamheidsniveau beschikt om dit te kunnen doen zonder enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken.

2.   De bedrijfsexploitanten zien erop toe dat de volgende slachtactiviteiten uitsluitend worden verricht door personen die beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid voor dergelijke activiteiten overeenkomstig artikel 21, waaruit blijkt dat zij in staat zijn deze uit te voeren overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorschriften:

a)

het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie;

b)

het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden;

c)

het bedwelmen van dieren;

d)

het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming;

e)

het aanhaken of optakelen van levende dieren;

f)

het verbloeden van levende dieren;

g)

het slachten overeenkomstig artikel 4, lid 4.

3.   Onverminderd de verplichting van lid 1 van dit artikel, geschiedt het doden van pelsdieren in aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die beschikt over een in artikel 21 bedoeld getuigschrift van vakbekwaamheid dat alle activiteiten omvat die onder zijn supervisie worden uitgevoerd. Bedrijfsexploitanten van pelsdierhouderijen delen de bevoegde autoriteit vooraf mee wanneer dieren zullen worden gedood.

Artikel 8

Instructies voor het gebruik van fixatie- en bedwelmingsapparatuur

Producten die worden verhandeld of aangeprezen als fixatie- of bedwelmingsapparatuur, mogen uitsluitend worden verkocht mits zij vergezeld gaan van adequate instructies over het gebruik, zodat optimale omstandigheden voor het welzijn van dieren gewaarborgd zijn. De producenten stellen deze instructies via internet ook aan het publiek beschikbaar.

In deze instructies worden met name de volgende aspecten gespecificeerd:

a)

de soorten, categorieën, aantallen en/of gewichtsklassen van de dieren waarvoor de apparatuur is bedoeld;

b)

de aanbevolen parameters die horen bij de verschillende gebruiksomstandigheden, inclusief de cruciale parameters zoals omschreven in bijlage I, hoofdstuk I;

c)

voor bedwelmingsapparatuur: een methode om de efficiëntie van de apparatuur te kunnen monitoren met het oog op de naleving van de voorschriften van deze verordening;

d)

de aanbevelingen inzake onderhoud en, zo nodig, de kalibratie van de bedwelmingsapparatuur.

Artikel 9

Gebruik van fixatie- en bedwelmingsapparatuur

1.   De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat alle apparatuur voor het fixeren of bedwelmen van dieren onderhouden en gecontroleerd wordt volgens de instructies van de producent door personen die daartoe specifiek zijn opgeleid.

De bedrijfsexploitanten voeren een onderhoudsregister. Zij bewaren dit register gedurende ten minste één jaar, en stellen het op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

2.   De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat er tijdens bedwelmingsactiviteiten onmiddellijk en ter plekke adequate back-upapparatuur beschikbaar is, die wordt ingezet bij een storing in de oorspronkelijk gebruikte bedwelmingsapparatuur. De back-upmethode kan verschillen van de methode die eerst werd gebruikt.

3.   De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat dieren pas in fixatieapparatuur worden geplaatst, waaronder apparatuur voor fixatie van de kop, wanneer de voor met bedwelming of verbloeding belaste persoon gereed is om het dier zo snel mogelijk te bedwelmen of verbloeden.

Artikel 10

Particulier huishoudelijk verbruik

Enkel de voorschriften van artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, zijn van toepassing op het slachten voor particulier huishoudelijk verbruik van andere dieren dan pluimvee, konijnen en hazen en de daarmee verband houdende activiteiten buiten het slachthuis door de eigenaar ervan of door een persoon onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de eigenaar.

De voorschriften in artikel 15, lid 3, en in de punten 1.8 tot en met 1.11, punt 3.1 en, voor zover dit betrekking heeft op eenvoudige bedwelming, punt 3.2 van bijlage III zijn evenwel ook van toepassing op het slachten buiten het slachthuis van andere dieren dan pluimvee, konijnen en hazen, varkens, schapen en geiten voor particulier huishoudelijk verbruik door de eigenaar ervan of door een persoon onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de eigenaar.

Artikel 11

Rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees van pluimvee, konijnen en hazen

1.   Enkel de voorschriften van artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, zijn van toepassing op het slachten van pluimvee, konijnen en hazen op het bedrijf met het oog op de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees door de producent aan de eindverbruiker of aan de plaatselijke detailhandel die dergelijk vlees rechtstreeks als vers vlees aan de eindverbruiker levert, op voorwaarde dat het aantal op het bedrijf geslachte dieren niet hoger is dan het overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen maximumaantal dieren.

2.   De voorschriften van de hoofdstukken II en III van deze verordening zijn van toepassing op het slachten van deze dieren indien hun aantal het in lid 1 van dit artikel bedoelde maximumaantal overschrijdt.

Artikel 12

Invoer uit derde landen

De voorschriften van de hoofdstukken II en III van deze verordening gelden voor de toepassing van artikel 12, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 854/2004.

Het vleeskeuringscertificaat dat uit derde landen ingevoerd vlees vergezelt, wordt aangevuld met een verklaring dat is voldaan aan voorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de hoofdstukken II en III van deze verordening zijn vastgesteld.

Artikel 13

Redactie en verspreiding van gidsen voor goede praktijken

1.   De lidstaten moedigen het redigeren en verspreiden van gidsen voor goede praktijken aan, teneinde de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken.

2.   Indien gidsen voor goede praktijken worden opgesteld, worden zij geredigeerd en verspreid door organisaties van bedrijfsexploitanten:

i)

in overleg met de vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, bevoegde autoriteiten en andere betrokken partijen;

ii)

rekening houdend met wetenschappelijke adviezen als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder c).

3.   De bevoegde autoriteit beoordeelt de gidsen voor goede praktijken om zich ervan te vergewissen dat zij tot stand zijn gekomen overeenkomstig lid 2 en in overeenstemming zijn met bestaande communautaire richtsnoeren.

4.   Indien organisaties van bedrijfsexploitanten nalaten gidsen voor goede praktijken voor te leggen, kan de bevoegde autoriteit haar eigen gidsen voor goede praktijken opstellen en publiceren.

5.   De lidstaten zenden de Commissie alle door de bevoegde autoriteit gevalideerde gidsen voor goede praktijken toe. De Commissie creëert een systeem voor de registratie van die gidsen, dat zij bijwerkt en ter beschikking stelt van de lidstaten.

HOOFDSTUK III

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VOOR SLACHTHUIZEN

Artikel 14

Indeling, bouw, en apparatuur van slachthuizen

1.   De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat de indeling en bouw van slachthuizen en de daarin gebruikte apparatuur voldoen aan de voorschriften van bijlage II.

2.   Voor de toepassing van deze verordening leggen de bedrijfsexploitanten op verzoek aan de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004, voor elk slachthuis ten minste de volgende gegevens voor:

a)

het maximumaantal dieren per uur voor elke slachtlijn;

b)

de categorieën en gewichtsklassen van dieren waarvoor de beschikbare fixatie- of bedwelmingsapparatuur gebruikt mag worden;

c)

de maximale capaciteit voor elke onderbrengvoorziening.

Bij het goedkeuren van het slachthuis evalueert de bevoegde autoriteit de overeenkomstig de eerste alinea door de exploitant verstrekte informatie.

3.   De volgende besluiten kunnen worden genomen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure:

a)

afwijkingen van de voorschriften van bijlage II, ten behoeve van mobiele slachthuizen;

b)

wijzigingen die nodig zijn om bijlage II aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Zolang de onder a) bedoelde afwijkingen niet zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten nationale regels inzake mobiele slachthuizen vaststellen of handhaven.

4.   Voor de toepassing van lid 2 en van bijlage II kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 15

Behandeling van dieren en fixatieactiviteiten in slachthuizen

1.   De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.

2.   De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat alle dieren die zonder voorafgaande bedwelming gedood worden overeenkomstig artikel 4, lid 4, afzonderlijk gefixeerd worden; herkauwers worden mechanisch gefixeerd.

Fixatiesystemen waarin runderen ondersteboven of in een onnatuurlijke houding worden gefixeerd, mogen niet worden gebruikt, tenzij de dieren worden geslacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, en zij worden vastgemaakt met een voorziening die zowel de laterale als de verticale beweging van de kop van het dier beperkt, en die aan de afmetingen van het dier kan worden aangepast.

3.   De volgende fixatiemethoden zijn verboden:

a)

het ophangen of optakelen van dieren die bij bewustzijn zijn;

b)

het mechanisch vastklemmen of samenbinden van de poten of voeten van dieren;

c)

het doorsnijden van het ruggenmerg, bijvoorbeeld met een priem of dolk;

d)

het gebruik van elektrische stroom om het dier te immobiliseren, zonder dat het dier onder gecontroleerde omstandigheden bedwelmd of gedood wordt, met name alle toepassingen met elektrische stroom die niet aan beide zijden van de hersenen wordt toegediend.

Het bepaalde onder a) en b) is echter niet van toepassing op de haken die voor pluimvee worden gebruikt.

4.   Bijlage III kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd teneinde recht te doen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en bijvoorbeeld een advies van de EFSA.

5.   Voor de toepassing van de voorschriften van bijlage III kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 16

Monitoringprocedures in slachthuizen

1.   Voor de toepassing van artikel 5 voeren de bedrijfsexploitanten in slachthuizen passende monitoringprocedures in en passen zij die ook toe.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde monitoringprocedures omvatten een beschrijving van de wijze waarop de in artikel 5 bedoelde controles moeten worden uitgevoerd en omvatten in ieder geval:

a)

de namen van de personen die verantwoordelijk zijn voor de monitoringprocedure;

b)

indicatoren die opgesteld zijn om tekenen van bewusteloosheid, bewustzijn of gevoeligheid te detecteren bij dieren; indicatoren die opgesteld zijn om de afwezigheid van tekenen van leven te detecteren bij dieren die geslacht zijn in overeenstemming met artikel 4, lid 4;

c)

criteria om vast te stellen of de resultaten van de indicatoren bedoeld onder b) bevredigend zijn;

d)

de omstandigheden waaronder en/of het tijstip waarop de monitoring dient plaats te vinden;

e)

het aantal dieren in elke steekproef waarop de monitoring betrekking heeft;

f)

adequate procedures om te waarborgen dat, wanneer niet wordt voldaan aan de criteria bedoeld onder c), de bedwelmings- of dodingsactiviteiten nader worden bezien om de oorzaken van de tekortkomingen in kaart te brengen en de noodzakelijke veranderingen in die activiteiten aan te brengen.

3.   De bedrijfsexploitanten stellen voor elke slachtlijn een specifieke monitoringprocedure in.

4.   Bij het vaststellen van de frequentie van de controles dient rekening te worden gehouden met de belangrijkste risicofactoren, zoals veranderingen in het soort of de grootte van de dieren die worden geslacht of in de werkpatronen van het personeel; de frequentie dient zodanig te zijn dat een hoog betrouwbaarheidsniveau wordt gewaarborgd.

5.   Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, kunnen bedrijfsexploitanten gebruikmaken van monitoringprocedures als beschreven in de in artikel 13 bedoelde gidsen voor goede praktijken.

6.   Met betrekking tot de monitoringprocedures in slachthuizen kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 17

Functionaris voor het dierenwelzijn

1.   De bedrijfsexploitanten benoemen voor elk slachthuis een functionaris voor het dierenwelzijn om hen bij te staan bij de naleving van de voorschriften van deze verordening.

2.   Deze functionaris staat onder het rechtstreekse gezag van de bedrijfsexploitant en rapporteert rechtstreeks aan hem over zaken die verband houden met het welzijn van dieren. Hij heeft de bevoegdheid om van het slachthuispersoneel te eisen dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen om de naleving van de voorschriften van deze verordening te waarborgen.

3.   De verantwoordelijkheden van de functionaris voor het dierenwelzijn worden beschreven in de standaardwerkwijzen van het slachthuis en op een effectieve manier onder de aandacht van het betreffende personeel gebracht.

4.   De functionaris voor het dierenwelzijn is in het bezit van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 21, welk getuigschrift alle activiteiten dient te bestrijken in de slachthuizen waarvoor hij verantwoordelijk is.

5.   De functionaris voor het dierenwelzijn houdt een register bij van de maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn die in het slachthuis waar hij zijn taken vervult, zijn genomen. Dit register wordt gedurende ten minste één jaar bewaard en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit gesteld.

6.   De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op slachthuizen waar minder dan 1 000 grootvee-eenheden zoogdieren of minder dan 150 000 vogels of konijnen per jaar worden geslacht.

Voor de toepassing van de voorgaande alinea wordt onder „grootvee-eenheid” verstaan: een gestandaardiseerde meeteenheid aan de hand waarvan de verschillende categorieën vee ten behoeve van hun vergelijkbaarheid bij elkaar kunnen worden opgeteld.

Bij de toepassing van de eerste alinea gebruiken de lidstaten de volgende omrekeningsgetallen:

a)

volwassen runderen in de zin van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (11) en paardachtigen: 1 grootvee-eenheid;

b)

andere runderen: 0,50 grootvee-eenheid;

c)

varkens met een levend gewicht van meer dan 100 kg: 0,20 grootvee-eenheid;

d)

andere varkens: 0,15 grootvee-eenheid;

e)

schapen en geiten: 0,10 grootvee-eenheid;

f)

lammeren, geitjes en biggen met een levend gewicht van minder dan 15 kg: 0,05 grootvee-eenheid.

HOOFDSTUK IV

RUIMING EN HET DODEN VAN DIEREN IN NOODSITUATIES

Artikel 18

Ruiming

1.   De bevoegde autoriteit die verantwoordelijke is voor een ruimingsoperatie stelt voorafgaand aan die operatie een actieplan op om te waarborgen dat aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

In de rampenplannen die krachtens de communautaire wetgeving inzake de diergezondheid vereist zijn, worden — op basis van de hypothese die in het rampenplan is geformuleerd over de omvang en de locatie van vermoedelijke ziekte-uitbraken — met name de voorgenomen bedwelmings- en slachtmethoden en de corresponderende standaardwerkwijzen voor het waarborgen van de voorschriften van deze verordening opgenomen.

2.   De bevoegde autoriteit moet:

a)

waarborgen dat dergelijke operaties worden uitgevoerd volgens het actieplan bedoeld in lid 1;

b)

alle passende maatregelen treffen om het welzijn van de dieren in de best mogelijke omstandigheden te waarborgen.

3.   Voor de toepassing van dit artikel kan de bevoegde autoriteit in uitzonderlijke omstandigheden afwijkingen toestaan van één of meer van de bepalingen van deze verordening wanneer zij van mening is dat de naleving waarschijnlijk van invloed zal zijn op de volksgezondheid of een aanzienlijke vertraging zal opleveren in het proces om de ziekte uit te bannen.

4.   Vóór 30 juni van elk jaar doet de bevoegde autoriteit bedoeld in lid 1 de Commissie een verslag over de ruimingsacties van het voorgaande jaar toekomen, en stelt zij dat verslag voor het publiek beschikbaar via internet.

In het verslag wordt voor elke ruimingsactie met name aandacht besteed aan:

a)

de aanleiding voor de ruiming;

b)

het aantal en de soorten dieren die gedood zijn;

c)

de bedwelmingsmethoden en de methoden die gebruikt zijn om de dieren te doden;

d)

een beschrijving van de geconstateerde problemen en, waar van toepassing, de gevonden oplossingen om het lijden van de betrokken dieren te verlichten of zoveel mogelijk te beperken;

e)

alle afwijkingen waarvoor op grond van lid 3 toestemming is gegeven.

5.   Voor het opstellen en uitvoeren van actieplannen voor ruimingsoperaties kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

6.   Teneinde rekening te houden met de door ADNS verzamelde informatie, kan in voorkomend geval een afwijking van de verslagleggingsverplichting van lid 4 worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 19

Doden van dieren in noodsituaties

In noodsituaties neemt de houder van de betreffende dieren alle noodzakelijke maatregelen om de dieren zo snel mogelijk te doden.

HOOFDSTUK V

BEVOEGDE AUTORITEIT

Artikel 20

Wetenschappelijke ondersteuning

1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat er voldoende onafhankelijke wetenschappelijke ondersteuning beschikbaar is om de bevoegde autoriteiten op hun verzoek het volgende te verstrekken:

a)

wetenschappelijke en technische expertise met betrekking tot de goedkeuring van slachthuizen als bedoeld in artikel 14, lid 2, en de ontwikkeling van nieuwe bedwelmingsmethoden;

b)

wetenschappelijk advies over de door de fabrikanten verstrekte instructies inzake het gebruik en het onderhoud van fixatie- en bedwelmingsapparatuur;

c)

wetenschappelijk advies over gidsen voor goede praktijken die op zijn grondgebied voor de toepassing van deze verordening zijn geredigeerd;

d)

aanbevelingen met betrekking tot de toepassing van deze verordening, met name wat inspecties en audits betreft;

e)

advies over het vermogen en de geschiktheid van afzonderlijke organen en entiteiten om te voldoen aan de voorschriften van artikel 21, lid 2.

2.   De wetenschappelijke ondersteuning kan via een netwerk worden verleend, mits alle in lid 1 genoemde taken voor alle activiteiten in de betrokken lidstaten, zijn uitgevoerd.

Elke lidstaat wijst daartoe één contactpunt aan, en maakt dit bekend via het internet. Dat contactpunt is er verantwoordelijke voor dat met zijn equivalenten en de Commissie technische en wetenschappelijke informatie en beste praktijken betreffende de uitvoering van deze verordening worden gedeeld.

Artikel 21

Getuigschrift van vakbekwaamheid

1.   Voor de toepassing van artikel 7 wijzen de lidstaten een bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor:

a)

het waarborgen van de beschikbaarheid van opleidingscursussen voor personeel dat betrokken is bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten;

b)

het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid als bewijs dat een onafhankelijk afsluitend examen met goed gevolg is afgelegd; de onderwerpen van dit examen houden verband met de betreffende diersoorten en zijn in overeenstemming met de activiteiten genoemd in artikel 7, leden 2 en 3, en met de onderwerpen in bijlage IV;

c)

het goedkeuren van opleidingsprogramma’s voor de cursussen bedoeld onder a) en van de inhoud en uitvoeringsbepalingen van het examen bedoeld onder b).

2.   De bevoegde autoriteit kan het afsluitende examen en het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid delegeren aan een afzonderlijke instantie of entiteit die:

a)

over de noodzakelijke expertise, medewerkers en apparatuur beschikt om die taken uit te voeren;

b)

onafhankelijk is en niet in belangenconflicten verstrengeld zal raken wat betreft het afsluitende examen en het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid.

De bevoegde autoriteit kan de organisatie van opleidingen ook delegeren aan een afzonderlijke instantie of entiteit die beschikt over de noodzakelijke expertise, medewerkers en uitrusting om die taak uit te voeren.

De nadere gegevens over organen en entiteiten waaraan deze taken zijn gedelegeerd, worden door de bevoegde autoriteit via internet voor het publiek beschikbaar gemaakt.

3.   Op de getuigschriften van vakbekwaamheid wordt vermeld voor welke categorieën dieren, welke soort apparatuur en voor welke van de activiteiten bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3, het getuigschrift geldig is.

4.   De lidstaten erkennen de getuigschriften van vakbekwaamheid die in een andere lidstaat zijn uitgegeven.

5.   De bevoegde autoriteit kan voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid verlenen, mits:

a)

de aanvrager ingeschreven is voor een van de opleidingen als bedoeld in lid 1, onder a);

b)

de aanvrager zal werken in de aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat voor de specifiek te verrichten activiteit is afgegeven;

c)

de geldigheidsduur van het voorlopig getuigschrift niet meer dan drie maanden bedraagt, en

d)

de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegt die stelt dat hem nooit eerder een ander voorlopig getuigschrift van vakbekwaamheid van dezelfde strekking is verleend of ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat hij niet in staat was deel te nemen aan het afsluitende examen.

6.   Onverminderd een besluit van een rechterlijke autoriteit of een bevoegde autoriteit tot instelling van een verbod op het behandelen van dieren, mogen getuigschriften van vakbekwaamheid, of voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid, alleen worden verstrekt indien de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegt die bevestigt dat hij zich in de drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet schuldig heeft gemaakt aan ernstige overtredingen van de communautaire en/of de nationale wetgeving inzake de bescherming van dieren.

7.   Voor de toepassing van deze verordening kunnen de lidstaten kwalificaties die voor andere doeleinden zijn verkregen, als gelijkwaardige getuigschriften van vakbekwaamheid erkennen, mits die zijn verkregen op voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden van dit artikel. De bevoegde autoriteit maakt via het internet een lijst bekend van kwalificaties die erkend worden als gelijkwaardig met het getuigschrift van vakbekwaamheid, en actualiseert deze lijst.

8.   Voor de uitvoering van de bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

HOOFDSTUK VI

NIET-NALEVING, SANCTIES EN UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

Artikel 22

Niet-naleving

1.   Voor de toepassing van artikel 54 van Verordening (EG) nr. 882/2004 kan de bevoegde autoriteit met name:

a)

van bedrijfsexploitanten verlangen dat zij hun standaardwerkwijzen aanpassen en meer in het bijzonder hun productie vertragen dan wel stopzetten;

b)

van bedrijfsexploitanten verlangen dat zij de frequentie van de in artikel 5 bedoelde controles verhogen en de in artikel 16 bedoelde monitoringprocedures wijzigen;

c)

de uit hoofde van deze verordening afgegeven getuigschriften van vakbekwaamheid schorsen of intrekken voor personen die blijk geven van onvoldoende vaardigheden, kennis of besef met betrekking tot de taken waarvoor het getuigschrift van vakbewaamheid was afgegeven;

d)

de delegatie van bevoegdheden als bedoeld in artikel 21, lid 2, schorsen of intrekken;

e)

verlangen dat de instructies bedoeld in artikel 8 worden gewijzigd met inachtneming van de in artikel 20, lid 1, onder b), bedoelde wetenschappelijke adviezen.

2.   Indien een bevoegde autoriteit een getuigschrift van vakbewaamheid schorst of intrekt, brengt zij de autoriteit die het getuigschrift heeft verstrekt van haar besluit op de hoogte.

Artikel 23

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen om te bereiken dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2013 van die bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarop mee.

Artikel 24

Uitvoeringsbepalingen

Gedetailleerde voorschriften die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Stringentere nationale voorschriften

1.   Deze verordening belet de lidstaten niet nationale voorschriften te handhaven die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening reeds van toepassing zijn en strekken tot een uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden.

De lidstaten delen die nationale voorschriften vóór 1 januari 2013 aan de Commissie mede. De Commissie brengt ze ter kennis van de andere lidstaten.

2.   De lidstaten kunnen nationale voorschriften aannemen die strekken tot uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden dan die van onderhavige verordening, en wel met betrekking tot:

a)

het doden, en daarmee verband houdende activiteiten, van dieren buiten een slachthuis;

b)

het slachten, en daarmee verband houdende activiteiten, van gekweekt wild als omschreven in bijlage I, punt 1.6, van Verordening (EG) nr. 853/2004, waaronder rendieren;

c)

het slachten, en daarmee verband houdende activiteiten, van dieren overeenkomstig artikel 4, lid 4.

De lidstaten doen aan de Commissie kennisgeving van die nationale voorschriften. De Commissie brengt ze ter kennis van de andere lidstaten.

3.   Wanneer een lidstaat het op basis van nieuw wetenschappelijk bewijs noodzakelijk acht maatregelen te nemen die strekken tot een uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden met betrekking tot de in bijlage I vermelde bedwelmingsmethoden, stelt hij de Commissie in kennis van de voorgenomen maatregelen. De Commissie brengt de maatregelen ter kennis van de andere lidstaten.

De Commissie legt de aangelegenheid binnen één maand na de kennisgeving voor in het bij artikel 25, lid 1, bedoelde comité, en bekrachtigt of verwerpt de betrokken nationale maatregelen op basis van een advies van de EFSA, volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Wanneer de Commissie zulks passend acht, kan zij op basis van de bekrachtigde nationale maatregelen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, wijzigingen in bijlage I voorstellen.

4.   De lidstaten verbieden of verhinderen niet dat producten van dierlijke oorsprong van in een andere lidstaat geslachte dieren op hun grondgebied in het verkeer worden gebracht op grond van het feit dat de betrokken dieren niet gedood zijn in overeenstemming met hun nationale voorschriften die strekken tot uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden.

Artikel 27

Verslaglegging

1.   Uiterlijk op 8 december 2014 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de mogelijkheid om bepaalde voorschriften in te voeren inzake de bescherming van vissen bij het doden, rekening houdend met de dierenwelzijnsaspecten en de sociaaleconomische en milieugevolgen. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot wijziging van deze verordening, door daarin specifieke regels inzake de bescherming van vissen bij het doden in op te nemen.

Zolang deze maatregelen niet zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten nationale regels inzake de bescherming van vissen bij het slachten en doden handhaven of aannemen; zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

2.   Uiterlijk op 8 december 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over fixatiesystemen waarin runderen ondersteboven of in een onnatuurlijke houding worden gefixeerd. Dat verslag moet gebaseerd zijn op het resultaat van een wetenschappelijke studie waarin deze systemen worden vergeleken met systemen waarbij de runderen rechtop blijven staan en houdt rekening met de dierenwelzijnsaspecten en met de sociaaleconomische gevolgen, alsmede met de aanvaardbaarheid voor religieuze gemeenschappen en de veiligheid van de operatoren. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot wijziging van deze verordening met betrekking tot de systemen waarin runderen ondersteboven of in een onnatuurlijke houding worden gefixeerd.

3.   Uiterlijk op 8 december 2013 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de verschillende bedwelmingsmethoden voor pluimvee, met name over collectieve waterbadbedwelmers voor vogels, rekening houdend met de dierenwelzijnsaspecten en de sociaaleconomische en milieugevolgen.

Artikel 28

Intrekking

1.   Richtlijn 93/119/EG wordt ingetrokken.

Voor de toepassing van artikel 29, lid 1, van deze verordening blijven de volgende bepalingen van Richtlijn 93/119/EG echter van kracht:

a)

bijlage A:

i)

deel I, punt 1;

ii)

deel II, punt 1, punt 3, tweede zin, en de punten 6, 7, 8 en punt 9, eerste zin;

b)

bijlage C, deel II, punt 3, onder A.2, B.1, eerste zin, B.2, B.4, en de punten 4.2 en 4.3.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 29

Overgangsbepalingen

1.   Tot 8 december 2019 is artikel 14, lid 1, uitsluitend van toepassing op nieuwe slachthuizen dan wel op elke nieuwe indeling, bouw of apparatuur waarop de voorschriften van bijlage II bij toepassing zijn en die nog niet operationeel zijn op 1 januari 2013.

2.   Tot en met 8 december 2015 kunnen de lidstaten de getuigschriften van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 21 middels een vereenvoudigde procedure verstrekken aan personen die kunnen aantonen dat zij gedurende een periode van minimaal drie jaar betrokken professionele werkervaring hebben opgedaan.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 september 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

M. OLOFSSON


(1)  Advies van 6 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van 25 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 340 van 31.12.1993, blz. 21.

(4)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(5)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.

(7)  PB L 191 van 28.5.2004, blz. 1.

(8)  PB L 226 van 25.6.2004, blz. 83.

(9)  PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.


BIJLAGE I

OVERZICHT VAN METHODEN VOOR HET BEDWELMEN VAN DIEREN, PLUS BIJBEHORENDE SPECIFICATIES

(zoals bedoeld in artikel 4)

HOOFDSTUK I

Methoden

Tabel 1 —   Mechanische methoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften voor bepaalde methoden — hoofdstuk II van deze bijlage

1

Penetrerend penschiettoestel

Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van een pen

Eenvoudige bedwelming

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Plaatsing en richting van het schot

Adequate snelheid, lengte van penetrerend gedeelte en diameter van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s)

Niet van toepassing

2

Niet-penetrerend penschiettoestel

Zwaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag van een pen zonder penetratie

Eenvoudige bedwelming

Herkauwers, pluimvee, konijnen en hazen.

Slacht alleen van herkauwers

Slacht, ruiming en andere situaties voor pluimvee, konijnen en hazen

Plaatsing en richting van het schot

Adequate snelheid, diameter en vorm van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort

Slagkracht van het gebruikte patroon

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s)

Punt 1

3

Vuurwapen met vrij projectiel

Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van één of meer projectielen

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Plaatsing van het schot

Kracht en kaliber van de patroon

Soort projectiel

Niet van toepassing

4

Maceratie

Onmiddellijk pletten van het hele dier

Kuikens tot 72 uur en embryo’s in het ei

Alle andere situaties dan slacht

Maximale omvang van de te pletten partij dieren

Afstand tussen pletbladen en doorloopsnelheid

Maatregel om overbelasting van de capaciteit te voorkomen

Punt 2

5

Breken van de nek

Handmatige of mechanische oprekking en torsie van de nek resulterend in cerebrale ischemie

Pluimvee tot 5 kg levend gewicht

Slachten, ruiming en andere situaties

Niet van toepassing

Punt 3

6

Percuterende slag op de kop

Krachtige en nauwkeurige slag op de kop met ernstig hersenletsel tot gevolg

Biggen, lammeren, geitjes, konijnen, hazen, pelsdieren en pluimvee tot 5 kg levend gewicht

Slachten, ruiming en andere situaties

Kracht en plaats van de slag

Punt 3


Tabel 2 —   Elektrische methoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage

1

Elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

Blootstellen van de hersenen aan een stroomsterkte die een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert

Eenvoudige bedwelming

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Minimale stroomsterkte (A of mA)

Minimale spanning (V)

Maximale frequentie (Hz)

Minimale tijdsduur van de blootstelling

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s)

Kalibratiefrequentie van de uitrusting

Optimalisatie van de stroomafgifte

Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming

Plaats van de elektroden en hun contactoppervlakte

Punt 4

2

Elektrische bedwelming (kop tot lichaam)

Blootstellen van het lichaam aan een stroomsterkte die gelijktijdig zowel een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert als tot fibrillatie of hartstilstand leidt

Eenvoudige bedwelming bij de slacht

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Minimale stroomsterkte (A of mA)

Minimale spanning (V)

Maximale frequentie (Hz)

Minimale tijdsduur van de blootstelling

Kalibratiefrequentie van de uitrusting

Optimalisatie van de stroomafgifte

Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming

Plaats van de elektroden en hun contactoppervlakte

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden in geval van eenvoudige bedwelming (s)

Punt 5

3

Elektrisch waterbad

Blootstellen van het gehele lichaam aan een stroomsterkte die een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert en mogelijk ook tot fibrillatie of hartstilstand leidt in een waterbad

Eenvoudige bedwelming behalve wanneer de frequentie 50 Hz of minder is

Pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Minimale stroomsterkte (A of mA)

Minimale spanning (V)

Maximale frequentie (Hz)

Kalibratiefrequentie van de uitrusting

Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming

Minimaliseren van de pijn bij het aanhaken

Optimaliseren van stroomafgifte

Maximale aanhaaktijd voorafgaand aan het waterbad

Minimale tijdsduur van de blootstelling voor ieder dier

Onderdompelen van de vogels tot aan de vleugelbasis

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden voor frequenties boven 50 Hz (s)

Punt 6


Tabel 3 —   Gasmethoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage

1

Koolstofdioxide in hoge concentratie

Rechtstreekse of geleidelijke blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 40 % koolstofdioxide bevat. De methode kan worden gebruikt in kuilen, tunnels, containers of in vooraf luchtdicht afgesloten gebouwen

Eenvoudige bedwelming bij de slacht van varkens

Varkens, marterachtigen, chinchilla’s en pluimvee, uitgezonderd eenden en ganzen

Slacht alleen van varkens

Andere situaties dan slacht van pluimvee, marterachtigen, chinchilla’s, varkens

Koolstofdioxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken in geval van eenvoudige bedwelming

Kwaliteit van het gas

Temperatuur van het gas

Punt 7

Punt 8

2

Koolstofdioxide in twee fasen

Opeenvolgende blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat minder dan 40 % koolstofdioxide bevat, gevolgd door een hogere concentratie koolstofdioxide wanneer de dieren het bewustzijn hebben verloren

Pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Koolstofdioxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Kwaliteit van het gas

Temperatuur van het gas

Niet van toepassing

3

Koolstofmonoxide vermengd met inerte gassen

Rechtstreekse of geleidelijke blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat tot 40 % koolstofdioxide bevat, vermengd met inerte gassen met zuurstoftekort tot gevolg. De methode kan worden gebruikt in kuilen, zakken, tunnels, containers of in vooraf luchtdicht afgesloten gebouwen

Eenvoudige bedwelming voor varkens indien de duur van de blootstelling aan minstens 30 % koolstofdioxide minder dan 7 minuten bedraagt

Eenvoudige bedwelming voor pluimvee indien de totale duur van de blootstelling aan minstens 30 % koolstofdioxide minder dan 3 minuten bedraagt

Varkens en pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Koolstofdioxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden in geval van eenvoudige bedwelming

Kwaliteit van het gas

Temperatuur van het gas

Zuurstofconcentratie.

Punt 8

4

Inerte gassen

Rechtstreekse of geleidelijke blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een mengsel van inerte gassen zoals argon of stikstof met zuurstoftekort tot gevolg. De methode kan worden gebruikt in kuilen, zakken, tunnels, containers of in vooraf luchtdicht afgesloten gebouwen

Eenvoudige bedwelming bij de slacht van varkens

Eenvoudige bedwelming voor pluimvee indien de duur van de blootstelling aan zuurstoftekort minder dan 3 minuten bedraagt

Varkens en pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Zuurstofconcentratie.

Duur van de blootstelling

Kwaliteit van het gas

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden in geval van eenvoudige bedwelming

Temperatuur van het gas

Punt 8

5

Koolstofmonoxide (zuivere bron)

Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 4 % koolstofmonoxide bevat.

Pelsdieren, pluimvee en biggen

Andere situaties dan slacht

Kwaliteit van het gas

Koolstofmonoxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Temperatuur van het gas

Punten 9.1 tot en met 9.3

6

Koolstofmonoxide vermengd met andere gassen

Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 1 % koolstofmonoxide bevat in combinatie met andere giftige gassen

Pelsdieren, pluimvee en biggen

Andere situaties dan slacht

Koolstofmonoxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Temperatuur van het gas

Filtering van het gas dat door de motor wordt geproduceerd

Punt 9


Tabel 4 —   Overige methoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage

1

Dodelijke injectie

Verlies van bewustzijn en gevoeligheid gevolgd door een onomkeerbaar intreden van de dood veroorzaakt door een injectie met veterinaire geneesmiddelen

Alle diersoorten

Andere situaties dan slacht

Soort injectie

Gebruikmaking van goedgekeurde geneesmiddelen

Niet van toepassing

HOOFDSTUK II

Specifieke voorschriften voor bepaalde methoden

1.   Niet-penetrerend penschiettoestel

Bij het gebruik van deze methode zien de bedrijfsexploitanten erop toe dat er geen schedelfractuur wordt veroorzaakt.

Deze methode wordt enkel gebruikt voor herkauwers met een levend gewicht van minder dan 10 kg.

2.   Maceratie

Deze methode leidt tot de onmiddellijke maceratie en onmiddellijke dood van de dieren. Het apparaat werkt met sneldraaiende, mechanisch aangedreven snijplaten, of met uitstulpingen in schuim. De capaciteit van het apparaat moet voldoende zijn om alle dieren direct te doden, zelfs wanneer het om grote aantallen gaat.

3.   Cervicale dislocatie en percuterende slag op de kop

Deze methoden mogen niet als routinemethode worden gebruikt maar uitsluitend indien er geen andere bedwelmingsmethoden voorhanden zijn.

Deze methoden mogen in slachthuizen alleen worden gebruikt als back-upmethode voor bedwelming.

Niemand mag per dag meer dan zeventig dieren doden middels handmatige cervicale dislocatie of een percuterende slag op de kop.

Het handmatig breken van de nek mag niet worden toegepast op dieren met een levend gewicht van meer dan 3 kg.

4.   Elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

4.1.

Bij het gebruik van elektrische bedwelming via uitsluitend de kop van een dier, worden de elektroden aan weerszijden van de hersenen van het dier bevestigd en aan diens grootte aangepast.

4.2.

Bij de elektrische bedwelming via uitsluitend de kop van een dier wordt gebruikgemaakt van de minimale stroomsterkte zoals voorgeschreven in tabel 1.

Tabel 1 —   Minimale stroomsterkte voor elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

Categorie dieren

Runderen van 6 maanden of ouder

Runderen jonger dan 6 maanden

Schapen en geiten

Varkens

Kippen

Kalkoenen

Minimale stroomsterkte

1,28 A

1,25 A

1,00 A

1,30 A

240 mA

400 mA

5.   Elektrisch bedwelmen (kop tot lichaam)

5.1.   Schapen, geiten en varkens

De minimale stroomsterkte voor het elektrisch bedwelmen (van kop tot lichaam) is 1 ampère voor schapen en geiten, en 1,30 ampère voor varkens.

5.2.   Vossen

De elektroden worden aan de bek en het rectum bevestigd, waarbij gedurende ten minste drie seconden een minimale stroomsterkte van 0,3 ampère en een minimale spanning van 110 volt toegediend wordt.

5.3.   Chinchilla’s

De elektroden worden van oor tot staart bevestigd, waarbij gedurende ten minste zestig seconden een minimale stroomsterkte van 0,57 ampère toegediend wordt.

6.   Bedwelmen van pluimvee middels elektrische waterbaden

6.1.

Dieren mogen niet worden aangehaakt als zij te klein zijn voor de waterbadbedwelmer of indien het aanhaken naar alle waarschijnlijkheid tot pijn lijdt dan wel de bestaande pijn vergroot (zoals bij zichtbaar gewonde dieren). In dergelijke gevallen worden deze dieren op een andere manier gedood.

6.2.

De haken dienen nat te zijn voordat levende vogels worden aangehaakt en aan de stroom worden blootgesteld. Vogels worden met beide poten aangehaakt.

6.3.

Voor de in tabel 2 genoemde vogels dient bij waterbadbedwelming de in de tabel voorgeschreven minimale stroomsterkte te worden toegepast. De dieren worden gedurende minimaal vier seconden aan die stroomsterkte blootgesteld.

Tabel 2 —   Elektrische vereisten voor de uitrusting voor waterbadbedwelming

(gemiddelde waarden per dier)

Frequentie (Hz)

Kippen

Kalkoenen

Eenden en ganzen

Kwartels

< 200 Hz

100 mA

250 mA

130 mA

45 mA

Van 200 tot 400 Hz

150 mA

400 mA

Niet toegestaan

Niet toegestaan

Van 400 tot 1 500 Hz

200 mA

400 mA

Niet toegestaan

Niet toegestaan

7.   Koolstofdioxide in hoge concentratie

Bij varkens, marterachtigen en chinchilla’s bedraagt de minimale concentratie koolstofdioxide 80 %.

8.   Koolstofdioxide, gebruik van inerte gassen of een combinatie van deze gasmengsels

In geen geval mogen gassen de kamer of de locatie binnendringen waar dieren bedwelmd en gedood dienen te worden indien dit tot brandwonden zou kunnen leiden of onnodig lijden zou kunnen veroorzaken door bevriezing of een te lage vochtigheidsgraad.

9.   Koolstofmonoxide (zuivere bron of vermengd met andere gassen)

9.1.

Er wordt te allen tijde visueel toezicht op de dieren uitgeoefend.

9.2.

De dieren worden afzonderlijk in de bedwelmingsruimte binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een dier pas binnengebracht wordt als het vorige dier bewusteloos of dood is.

9.3.

De dieren blijven in de bedwelmingsruimte totdat zij dood zijn.

9.4.

Uitlaatgassen van een speciaal voor het doden van dieren aangepaste motor zijn toegestaan mits de voor het doden verantwoordelijke persoon vooraf heeft geverifieerd dat het gebruikte gas:

i)

naar behoren is afgekoeld;

ii)

voldoende is gefilterd, en

iii)

vrij is van irriterende componenten en gassen.

De motor wordt jaarlijks getest voordat er dieren worden gedood.

9.5.

De dieren mogen de ruimte pas binnen worden gebracht wanneer de concentratie koolstofmonoxide het vereiste minimale niveau heeft bereikt.


BIJLAGE II

INDELING, BOUW EN UITRUSTING VAN SLACHTHUIZEN

(zoals bedoeld in artikel 14)

1.   Alle onderbrengvoorzieningen

1.1.

Ventilatiesystemen zijn zodanig ontworpen, geïnstalleerd en onderhouden dat het welzijn van de dieren continu is gewaarborgd; hierbij rekening wordt gehouden met het verwachte scala aan weersomstandigheden.

1.2.

Indien er gebruikgemaakt moet worden van mechanische ventilatiemiddelen, dienen er een waarschuwingssysteem en noodvoorzieningen beschikbaar te zijn met het oog op een storing in of uitval van die mechanische ventilatie.

1.3.

Onderbrengvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geïnstalleerd dat het risico van letsel voor de dieren zo klein mogelijk is en er zo weinig mogelijk plotse geluiden zijn.

1.4.

Onderbrengvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geïnstalleerd dat de dieren gemakkelijk kunnen worden geïnspecteerd. Er wordt voorzien in passende vaste of mobiele verlichting zodat de dieren te allen tijde kunnen worden geïnspecteerd.

2.   Onderbrengvoorzieningen voor dieren die niet in containers worden afgeleverd

2.1.

Hokken, drijfgangen en looppaden zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

a)

de dieren zich middels hun normale loopgedrag en zonder afleiding vrij in de gewenste richting kunnen bewegen;

b)

varkens of schapen naast elkaar kunnen lopen, met uitzondering van looppaden die naar de fixatie-uitrusting leiden.

2.2.

De zijkanten van vlonders en bruggen zijn beschermd zodat de dieren er niet af kunnen vallen.

2.3.

Het systeem voor de watertoevoer in hokken is zodanig ontworpen, gebouwd en wordt zodanig onderhouden, dat alle dieren op elk moment toegang hebben tot schoon drinkwater zonder daarbij letsel op te lopen of beperkt te worden in hun bewegingen.

2.4.

Wanneer er een stalruimte wordt gebruikt, is die gebouwd met een effen vloer en stevige zijwanden, tussen de wachthokken en het looppad naar het bedwelmingspunt, en van een zodanig ontwerp dat dieren niet vast kunnen komen te zitten of vertrapt kunnen worden.

2.5.

De constructie en het onderhoud van de vloeren zijn zodanig dat het risico dat dieren uitglijden, vallen of letsel aan hun poten oplopen, zoveel mogelijk beperkt is.

2.6.

Indien slachthuizen openlucht-onderbrengvoorzieningen hebben zonder natuurlijke beschutting of schaduw, wordt er passende bescherming tegen slecht weer gebouwd. Indien zulke bescherming ontbreekt, worden deze onderbrengvoorzieningen niet gebruikt bij slecht weer. Als er geen natuurlijke waterbron is, worden er drinkinstallaties aangebracht.

3.   Fixatie-uitrusting en fixatievoorzieningen

3.1.

Fixatie-uitrusting en fixatievoorzieningen zijn zodanig ontworpen, gebouwd en worden zodanig onderhouden dat:

a)

de methoden voor het bedwelmen of het doden optimaal kunnen worden toegepast;

b)

letsel of kneuzingen bij de dieren worden voorkomen, en

c)

eventuele worstelingen om los te komen en het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren van dieren zoveel mogelijk worden beperkt;

d)

het fixeren zo kort mogelijk duurt.

3.2.

Voor runderen zijn fixatieboxen die in combinatie met een pneumatisch penschiettoestel worden gebruikt, voorzien van een systeem dat zowel de laterale als de verticale beweging van de kop van het dier beperkt.

4.   Uitrusting voor elektrische bedwelming (uitgezonderd waterbadbedwelmingsapparatuur)

4.1.

De uitrusting voor elektrische bedwelming is voorzien van een systeem dat voor elk bedwelmd dier de gegevens van de cruciale elektrische parameters toont en registreert. Het systeem moet voor het personeel duidelijk zichtbaar zijn en moet een duidelijk zichtbaar en hoorbaar signaal geven indien de duur van de blootstelling zakt tot onder het vereiste niveau. Deze gegevens worden ten minste één jaar bewaard.

4.2.

De aan een fixatievoorziening verbonden automatische elektrische bedwelmingsapparatuur levert een constante stroom.

5.   Uitrusting voor waterbadbedwelming

5.1.

De aanhaaklijnen zijn zodanig ontworpen en geplaatst dat de dieren die eraan worden gehangen, nergens door belemmerd worden en de stress voor de dieren tot een minimum gereduceerd wordt.

5.2.

De aanhaaklijnen zijn zodanig ontworpen dat de dieren die eraan worden gehangen er niet langer dan één minuut bij bewustzijn aan hangen. Eenden, ganzen en kalkoenen mogen er echter niet langer dan twee minuten bij bewustzijn aanhangen.

5.3.

De aanhaaklijn is tot aan het toegangspunt van de broeibak over de volledige lengte gemakkelijk toegankelijk voor het geval dat dieren van de slachtlijn verwijderd moeten worden.

5.4.

De omvang en de vorm van de metalen haken zijn afgestemd op de poten van het te slachten pluimvee zodat een elektrisch contact gewaarborgd is zonder dat de dieren daardoor pijn lijden.

5.5.

De uitrusting voor waterbadbedwelming is voorzien van een elektrisch geïsoleerde toegangsvlonder en is zodanig ontworpen en gebouwd dat er bij de toegang geen water kan overlopen.

5.6.

Het waterbad is zodanig ontworpen dat de diepte waarop de vogels worden ondergedompeld gemakkelijk kan worden aangepast.

5.7.

De elektroden die in de uitrusting voor waterbadbedwelming worden gebruikt, moeten over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht. Het waterbad is zodanig ontworpen en onderhouden dat de haken, wanneer zij over het water passeren, in constant contact staan met de geaarde geleider.

5.8.

Vanaf het punt van het aanhaken van de vogels totdat zij de waterbadbedwelmer in gaan, is er een voorziening aangebracht die met de borst van de dieren in aanraking komt om hen te kalmeren.

5.9.

De toegang tot de uitrusting voor waterbadbedwelming dient te allen tijde mogelijk te zijn om te zorgen dat vogels die bedwelmd zijn en in het waterbad achterblijven als gevolg van een uitval of vertraging van de slachtlijn, kunnen verbloeden.

5.10.

De apparatuur voor waterbadbedwelming is voorzien van een systeem dat de gegevens van de cruciale elektrische parameters toont en registreert. Deze gegevens worden ten minste één jaar bewaard.

6.   Uitrusting voor bedwelming van varkens en pluimvee met gas

6.1.

Gasbedwelmingsinstallaties, transportbanden inbegrepen, zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

a)

de methoden voor het bedwelmen met gas optimaal kunnen worden toegepast;

b)

letsel of kneuzingen bij de dieren worden voorkomen, en

c)

eventuele worstelingen om los te komen en het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren van dieren zoveel mogelijk worden beperkt.

6.2.

De gasbedwelmingsinstallatie is voorzien van faciliteiten om de gasconcentratie en de blootstellingsduur voortdurend te meten, weer te geven en te registreren en dient tevens een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal te geven wanneer de gasconcentratie onder het vereiste niveau daalt. Het systeem moet duidelijk zichtbaar zijn voor het personeel. Deze gegevens worden ten minste één jaar bewaard.

6.3.

De gasbedwelmingsinstallatie is zodanig ontworpen dat de dieren zelfs bij de maximaal toegestane verwerkingscapaciteit nog kunnen gaan liggen zonder dat zij over elkaar heen komen te liggen.


BIJLAGE III

OPERATIONELE VOORSCHRIFTEN VOOR SLACHTHUIZEN

(zoals bedoeld in artikel 15)

1.   De aankomst en verplaatsing van en het omgaan met dieren

1.1.

De welzijnsomstandigheden van elke zending dieren worden systematisch bij aankomst beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien.

1.2.

De dieren worden zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en vervolgens zonder onnodige vertraging geslacht.

Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, worden ondergebracht.

Dieren die niet binnen twaalf uur na aankomst zijn geslacht, moeten worden gevoederd, waarna zij met gepaste tussenpozen een redelijke hoeveelheid voer dienen te krijgen. In dergelijke gevallen worden de dieren voorzien van een adequate hoeveelheid strooisel of gelijksoortig materiaal dat een mate van comfort waarborgt die afgestemd is op de diersoort en het aantal dieren. Dit materiaal moet een doeltreffende afvoer garanderen of ervoor zorgen dat urine en uitwerpselen op adequate wijze worden geabsorbeerd.

1.3.

Containers waarin dieren worden vervoerd, dienen goed te worden onderhouden en zorgvuldig te worden behandeld, in het bijzonder wanneer zij een geperforeerde of flexibele bodem hebben, en

a)

het is verboden ermee te gooien, ze op de grond te laten vallen of omver te gooien;

b)

zo mogelijk moeten zij horizontaal en mechanisch worden in- en uitgeladen.

Indien mogelijk worden dieren afzonderlijk uitgeladen.

1.4.

Indien containers op elkaar worden geplaatst, worden voorzorgsmaatregelen genomen om:

a)

de hoeveelheid urine en uitwerpselen die op de dieren in de lagere containers valt, te beperken;

b)

de stabiliteit van de containers te waarborgen;

c)

te waarborgen dat de ventilatie niet belemmerd wordt.

1.5.

Bij het slachten krijgen niet-gespeende dieren, melkvee, vrouwelijke dieren die tijdens het transport hebben geworpen en dieren die in containers zijn afgeleverd, voorrang boven andere soorten dieren. Indien dit niet mogelijk is, worden maatregelen getroffen om hun lijden te verlichten, met name door:

a)

melkvee te melken met tussenpozen van maximaal 12 uur;

b)

adequate voorzieningen te treffen voor het zogen en het welzijn van pasgeboren dieren als een dier heeft geworpen;

c)

dieren die in containers zijn afgeleverd van drinkwater te voorzien.

1.6.

Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, steeds via adequate voorzieningen over voldoende drinkwater kunnen beschikken.

1.7.

Er wordt gezorgd voor een gestage toevoer van dieren voor de bedwelming en het doden, zodat wordt voorkomen dat dierenbegeleiders dieren moeten opjagen vanuit de wachthokken.

1.8.

Het is verboden:

a)

de dieren te slaan of te schoppen;

b)

op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam op zodanige wijze druk uit te oefenen dat het de dieren vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden berokkent;

c)

de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun pijn of vermijdbaar lijden berokkent;

Het verbod dieren bij de poten op te tillen geldt evenwel niet voor pluimvee, konijnen en hazen.

d)

prikstokken of andere puntige voorwerpen te gebruiken;

e)

de staarten van dieren om te draaien, te verbrijzelen of te breken of de dieren in de ogen te grijpen.

1.9.

Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, moet zoveel mogelijk worden vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen en volwassen varkens die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend.

1.10.

Dieren mogen in geen geval aan horens, gewei, neusringen of met samengebonden poten worden aangebonden. Wanneer de dieren moeten worden aangebonden, moeten de gebruikte touwen, tuiers of andere middelen:

a)

zo sterk zijn dat ze niet breken;

b)

zo lang zijn dat de dieren, indien noodzakelijk, kunnen gaan liggen, eten en drinken;

c)

zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding is uitgesloten en dat de dieren snel kunnen worden losgemaakt.

1.11.

Dieren die niet kunnen lopen, mogen niet naar de slachtplaats worden gesleept maar moeten ter plaatse worden gedood.

2.   Aanvullende voorschriften voor ondergebrachte zoogdieren (met uitzondering van konijnen en hazen)

2.1.

Elk dier dient over voldoende ruimte te beschikken om op te kunnen staan, te gaan liggen en, met uitzondering van afzonderlijk gehouden vee, rond te draaien.

2.2.

Dieren worden op een veilige locatie ondergebracht en er wordt voor gezorgd dat zij niet kunnen ontsnappen of ten prooi vallen aan roofdieren.

2.3.

Op ieder hok wordt zichtbaar de datum en tijdstip van aankomst vermeld en het aantal dieren dat het maximaal kan bevatten, behalve in het geval van afzonderlijk gehouden vee.

2.4.

Elke dag dat het slachthuis operationeel is, worden er, voordat er dieren arriveren, isolatiehokken in gereedheid gebracht die onmiddellijk beschikbaar zijn voor dieren die speciale zorg nodig hebben.

2.5.

De toestand en gezondheid van de dieren op een onderbrenglocatie worden periodiek geïnspecteerd door de functionaris die verantwoordelijk is voor het welzijn van dieren, dan wel door een persoon die over de benodigde vakbekwaamheid beschikt.

3.   Verbloeden van dieren

3.1.

Wanneer het bedwelmen, het aanhaken, het ophangen en het laten verbloeden van de dieren door één persoon worden uitgevoerd, moet die persoon al deze handelingen achtereenvolgens bij één dier hebben uitgevoerd voordat hij met de uitvoering daarvan bij een ander dier begint.

3.2.

Bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Elektrische stimulatie vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier bewusteloos is. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.

3.3.

Vogels mogen niet met behulp van automatische halsafsnijders worden geslacht, tenzij kan worden vastgesteld of die halsafsnijders beide bloedvaten al dan niet daadwerkelijk hebben doorgesneden. Indien blijkt dat de halsafsnijder niet effectief heeft gefunctioneerd, wordt de vogel onmiddellijk geslacht.


BIJLAGE IV

SAMENHANG TUSSEN ACTIVITEITEN EN VEREISTEN VOOR HET EXAMINEREN VAN DE VAKBEKWAAMHEID

(zoals bedoeld in artikel 21)

Overzicht van slachtactiviteiten in artikel 7, lid 2

Onderwerpen die met het oog op de vakbekwaamheid geëxamineerd dienen te worden

Alle in artikel 7, lid 2, onder a) tot en met g), beschreven activiteiten:

Dierlijke gedragingen; dierlijk lijden; tekenen van bewustzijn en gevoeligheid; stress bij dieren.

a)

het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie;

Praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren.

Kennis van de instructies van de fabrikanten van het soort fixatieapparatuur dat bij mechanische fixaties wordt gebruikt.

b)

het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden;

c)

het bedwelmen van dieren;

Praktische aspecten van bedwelmingstechnieken en kennis van de instructies van de fabrikanten van het soort bedwelmingsapparatuur dat wordt gebruikt.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

Basisonderhoud en reiniging van de uitrusting voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

d)

het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming;

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

e)

het aanhaken of optakelen van levende dieren;

Praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren.

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen.

f)

het verbloeden van levende dieren;

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen en van de afwezigheid van tekenen van leven.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

Passend gebruik en onderhoud van messen waarmee de halssnede wordt aangebracht.

g)

het slachten overeenkomstig artikel 4, lid 4.

Passend gebruik en onderhoud van messen waarmee de halssnede wordt aangebracht.

Monitoring van de afwezigheid van tekenen van leven.


Activiteiten in verband met doden genoemd in artikel 7, lid 3

Onderwerpen die met het oog op de vakbekwaamheid geëxamineerd dienen te worden

Het doden van dieren.

Praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren.

Praktische aspecten van bedwelmingstechnieken en kennis van de instructies van de fabrikanten van bedwelmingsapparatuur.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen en de vaststelling van de dood.

Basisonderhoud en reiniging van de uitrusting voor het bedwelmen en/of doden van dieren.


Top