EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0800

Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard ( de algemene groepsvrijstellingsverordening ) (Voor de EER relevante tekst)

OJ L 214, 9.8.2008, p. 3–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 08 Volume 004 P. 159 - 203

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2014; opgeheven door 32014R0651

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/800/oj

9.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 214/3


VERORDENING (EG) Nr. 800/2008 VAN DE COMMISSIE

van 6 augustus 2008

waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1), en met name op artikel 1, lid 1, onder a) en b),

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening (2),

Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidssteun,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 994/98 is de Commissie gemachtigd, overeenkomstig artikel 87 van het Verdrag, vast te stellen dat, onder bepaalde voorwaarden, steun aan kleine en middelgrote ondernemingen, hierna „kmo’s” genoemd, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, steun voor milieubescherming, werkgelegenheid en opleiding, en steun die in overeenstemming is met de kaart welke de Commissie met het oog op de toekenning van regionale steun voor elke lidstaat heeft goedgekeurd, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is en niet aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag is onderworpen.

(2)

De Commissie heeft de artikelen 87 en 88 van het Verdrag toegepast in tal van beschikkingen en besluiten en heeft voldoende ervaring opgedaan om algemene verenigbaarheidscriteria vast te stellen wat betreft steun aan kmo’s, investeringssteun binnen en buiten steungebieden, steun in de vorm van risicokapitaalregelingen en steun op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, met name in het kader van de toepassing van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (3), en ten aanzien van de uitbreiding van het toepassingsgebied van die verordening tot steun voor onderzoek en ontwikkeling, de toepassing van Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (4), de toepassing van de mededeling van de Commissie „Staatssteun en risicokapitaal” (5), de toepassing van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen (6), en de toepassing van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (7).

(3)

De Commissie heeft ook over voldoende ervaring opgedaan bij de toepassing van de artikelen 87 en 88 op opleidingssteun, werkgelegenheidssteun, milieusteun, steun ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en regionale steun ten aanzien van zowel kmo’s als grote ondernemingen, met name in het kader van de toepassing van Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (8), Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (9), Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op nationale regionale investeringssteun (10), de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (11), de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, de Communautaire kaderregeling van 2001 inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (12), de communautaire richtsnoeren van 2008 inzake staatssteun voor milieubescherming (13) en de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (14).

(4)

In het licht van deze ervaring dienen sommige van de voorwaarden die door de Verordeningen (EG) nrs 68/2001, 70/2001, 2204/2002 en 1628/2006 zijn vastgesteld, te worden aangepast. Met het oog op vereenvoudiging en om een doelmatiger toezicht door de Commissie op de steun te garanderen, dienen deze instrumenten door één enkele verordening te worden vervangen. De vereenvoudiging dient onder meer voort te vloeien uit een stel gemeenschappelijke geharmoniseerde definities en gemeenschappelijke horizontale bepalingen, zoals die in hoofdstuk I van de onderhavige verordening zijn vastgesteld. Om de samenhang van de wetgeving op het gebied van staatssteun te verzekeren, zijn de definities van „steun” of „steunmaatregel”, „steunregeling” en „ad-hoc steun” identiek aan de definities die van deze begrippen zijn gegeven in Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (15). Deze vereenvoudiging is van wezenlijk belang om ervoor te zorgen dat de Lissabon-strategie voor groei en banen resultaten oplevert, met name voor kmo’s.

(5)

Deze verordening dient alle steun vrij te stellen die aan alle desbetreffende voorwaarden van deze verordening voldoet, alsmede alle steunregelingen, mits alle individuele steun die in het kader van dergelijke regeling kan worden verleend, aan alle desbetreffende voorwaarden van deze verordening voldoet. Om doorzichtigheid en een doelmatiger toezicht te garanderen, dient alle individuele steun die krachtens deze verordening wordt verleend, een uitdrukkelijke verwijzing te bevatten naar de toepasselijke bepaling van hoofdstuk II en naar de nationale rechtsgrondslag waarop de individuele steun is gebaseerd.

(6)

Om op de tenuitvoerlegging van deze verordening te kunnen toezien, dient de Commissie van de lidstaten ook alle nodige gegevens te kunnen krijgen over de maatregelen die op grond van deze verordening ten uitvoer worden gelegd. Wanneer de lidstaten niet binnen een redelijke termijn inlichtingen over deze steunmaatregelen verschaffen, kan zulks dan ook worden beschouwd als een aanwijzing dat de voorwaarden van deze verordening niet worden nageleefd. Dit niet verschaffen van inlichtingen kan de Commissie doen besluiten dat het voordeel van deze verordening of van het desbetreffende deel van deze verordening voor de toekomst ten aanzien van de betrokken lidstaat wordt ingetrokken en dat alle steunmaatregelen die nadien worden getroffen, daaronder begrepen nieuwe individuele steunmaatregelen die worden getroffen op grond van steunregelingen die voordien onder de toepassing van deze verordening vielen, overeenkomstig artikel 88 van het Verdrag bij de Commissie moeten worden aangemeld. Zodra de lidstaat juiste en volledige gegevens heeft verschaft, dient de Commissie toe te staan dat de verordening opnieuw volledig van kracht is.

(7)

Staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag die niet onder deze verordening valt, dient aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag onderworpen te blijven. Deze verordening dient voor de lidstaten de mogelijkheid onverlet te laten om steun aan te melden waarvan de doelstellingen in overeenstemming zijn met de doelstellingen die onder de toepassing van deze verordening vallen. Dergelijke steun dient door de Commissie met name te worden beoordeeld op grond van de in deze verordening uiteengezette voorwaarden en overeenkomstig de criteria die in specifieke, door de Commissie vastgestelde richtsnoeren of kaderregelingen zijn vastgesteld, wanneer de betrokken steunmaatregel binnen het toepassingsbereik van een dergelijk specifiek instrument valt.

(8)

Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op exportsteun of steun waarmee binnenlandse producten ten opzichte van ingevoerde producten worden begunstigd. Met name mag de verordening niet gelden voor de oprichting en exploitatie van een distributienet in andere landen. Steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of adviseringsdiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt uit te brengen, dient in de regel geen exportsteun te zijn.

(9)

Deze verordening dient te gelden voor nagenoeg alle sectoren. In de sector visserij en aquacultuur dient met deze verordening alleen steun te worden vrijgesteld op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie, steun in de vorm van risicokapitaal, opleidingssteun en steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers.

(10)

Wat de landbouwsector betreft, dient, gelet op de bijzondere regels die in de sector van de primaire productie van landbouwproducten gelden, met deze verordening alleen steun te worden vrijgesteld op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, steun in de vorm van risicokapitaal, opleidingssteun, milieusteun en steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers, voor zover deze categorieën steun niet vallen onder Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (16).

(11)

Gezien de overeenkomsten die tussen de verwerking en afzet van landbouwproducten en van niet-landbouwproducten bestaan, dient deze verordening te gelden voor de verwerking en afzet van landbouwproducten mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

(12)

Noch activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een product voor te bereiden voor de eerste verkoop, noch de eerste verkoop aan wederverkopers of verwerkende bedrijven dienen voor de toepassing van deze verordening als verwerking of afzet te worden beschouwd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verklaard dat de lidstaten, wanneer de Gemeenschap een regeling voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke marktordening in een bepaalde landbouwsector heeft vastgesteld, zich dienen te onthouden van elke maatregel die daarvan afwijkt of er inbreuk op maakt. Daarom dient deze verordening niet te gelden voor steun waarvan het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid afgenomen of op de markt gebrachte producten en dient zij evenmin te gelden voor steun waaraan de verplichting is gekoppeld om deze met primaire producenten te delen.

(13)

Gelet op Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (17) dient deze verordening niet op steun ten behoeve van activiteiten in de kolenindustrie van toepassing te zijn, met uitzondering van opleidingssteun, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en milieusteun.

(14)

Wanneer een regionale steunregeling is bedoeld om regionale doelstellingen te verwezenlijken, maar op specifieke economische sectoren is toegespitst, kunnen de objectieve en waarschijnlijke effecten van de regeling eerder sectoraal dan horizontaal zijn. Daarom dient de vrijstelling van de aanmeldingsverplichting niet te gelden voor op specifieke economische sectoren toegespitste regionale steunregelingen, noch voor regionale steun ten behoeve van activiteiten in de ijzer- en staalindustrie, in de scheepsbouw (zoals bepaald in de mededeling van de Commissie betreffende de verlenging van de kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (18)) of in de synthetischevezelindustrie. De toeristische sector speelt echter een belangrijke rol in de nationale economieën en heeft over het algemeen een bijzonder gunstig effect op de regionale ontwikkeling. Regionale steunregelingen die op toeristische activiteiten zijn gericht, dienen daarom van de aanmeldingsverplichting te worden vrijgesteld.

(15)

Steun aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (19) dient op grond van die richtsnoeren te worden beoordeeld, om te vermijden dat deze worden omzeild. Steun aan deze ondernemingen dient daarom van het toepassingsbereik van deze verordening te worden uitgesloten. Ter vermindering van de administratieve belasting voor de lidstaten wanneer zij aan kmo’s steun verlenen die onder deze verordening valt, dient de definitie van wat als een onderneming in moeilijkheden moet worden beschouwd, te worden vereenvoudigd, in vergelijking met de in die richtsnoeren gehanteerde definitie. Voorts moeten kmo’s die minder dan drie jaar geleden zijn opgericht, voor de toepassing van deze verordening, gedurende deze periode niet als ondernemingen in moeilijkheden worden aangemerkt, tenzij zij naar het toepasselijke nationale recht aan de voorwaarden voldoen om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. Deze vereenvoudigingen dienen geen afbreuk te doen aan de kwalificatie van deze kmo’s op grond van die richtsnoeren ten aanzien van niet onder deze verordening vallende steun, noch aan de kwalificatie, op grond van deze verordening, van grote ondernemingen als ondernemingen in moeilijkheden, die onder de toepassing van de volledige definitie in de genoemde richtsnoeren blijven vallen.

(16)

De Commissie dient ervoor te waken dat goedgekeurde steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Daarom dient steun aan een begunstigde ten aanzien waarvan een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat ingevolge een eerdere beschikking van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, van de toepassing van deze verordening te worden uitgesloten. Bijgevolg blijven voor elke ad-hoc steun die aan een dergelijke begunstigde wordt uitgekeerd, en voor elke steunregeling die geen bepaling bevat waarin dergelijke begunstigden uitdrukkelijk worden uitgesloten, de aanmeldingsvereisten van artikel 88, lid 3, van het Verdrag gelden. Deze bepaling dient niet af te doen aan het gewettigd vertrouwen van begunstigden van steunregelingen ten aanzien van wie er geen uitstaand bevel tot terugvordering bestaat.

(17)

Ter verzekering van een samenhangende toepassing van de communautaire staatssteunregels alsmede om redenen van administratieve vereenvoudiging, dienen de definities van de termen die relevant zijn in het kader van verschillende onder deze verordening vallende categorieën steun te worden geharmoniseerd.

(18)

Bij de berekening van de steunintensiteit dienen alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen of andere heffingen te zijn. Bij het berekenen van de steunintensiteiten dient voor steun die in verschillende tranches wordt uitgekeerd, door discontering de waarde op het tijdstip van de steunverlening te worden berekend. De bij discontering gehanteerde rentevoet dient het referentiepercentage te zijn dat op het tijdstip van de steunverlening geldt, zoals bepaald in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (20).

(19)

Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvrijstellingen of verlagingen van in de toekomst verschuldigde belastingen, vindt de discontering van de steuntranches plaats op basis van de referentiepercentages die gelden op de diverse tijdstippen dat de belastingvoordelen effectief worden, mits een bepaalde, in bruto-subsidie-equivalent uitgedrukte steunintensiteit in acht wordt genomen. In het geval van belastingvrijstellingen of verlagingen van in de toekomst verschuldigde belastingen zijn het toepasselijke referentiepercentage en het precieze bedrag van de steuntranches misschien niet vooraf bekend. In een dergelijke context dienen de lidstaten vooraf een plafond te bepalen voor de gedisconteerde waarde van de steun, zodat de toepasselijke steunintensiteit in acht wordt genomen. Wanneer nadien het steunbedrag van de steuntranche in een bepaald jaar bekend wordt, kan discontering gebeuren op basis van het op dat tijdstip toepasselijke referentiepercentage. De gedisconteerde waarde van elke steuntranche dient op het totale maximumbedrag in mindering te worden gebracht.

(20)

Met het oog op doorzichtige, gelijke behandeling en doelmatig toezicht dient deze verordening alleen voor doorzichtige steun te gelden. Doorzichtige steun is steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd. Met name dient steun in de vorm van leningen als doorzichtig te gelden indien voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent het referentiepercentage is gebruikt, zoals dat is bepaald in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld. Steun vervat in belastingmaatregelen dient als doorzichtig te gelden indien door de maatregel wordt voorzien in een maximum dat garandeert, dat de toepasselijke drempel niet wordt overschreden. In het geval van verlagingen van milieubelastingen, waarvoor uit hoofde van deze verordening geen drempel voor individuele aanmelding geldt, hoeft geen maximum te worden opgenomen om de maatregel als doorzichtig te kunnen aanmerken.

(21)

Steun in de vorm van garantieregelingen dient als doorzichtig te gelden indien de methodiek voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent na aanmelding daarvan door de Commissie is goedgekeurd en, in het geval van regionale investeringssteun, ook wanneer de Commissie die methodiek heeft goedgekeurd na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1628/2006. De Commissie dient dergelijke aanmeldingen te beoordelen op grond van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (21). Steun vervat in garantieregelingen dient ook als doorzichtig te worden aangemerkt wanneer de begunstigde een kmo is en het bruto-subsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die in de punten 3.3 en 3.5 van die mededeling zijn vastgesteld.

(22)

Gezien de moeilijkheden om het subsidie-equivalent van steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten te berekenen, dient dit soort steun alleen onder de toepassing van deze verordening te vallen wanneer het totale bedrag van het terugbetaalbare voorschot lager ligt dan de drempel voor individuele aanmelding en de maximum steunintensiteiten, zoals die in deze verordening zijn vastgesteld.

(23)

Gezien het hogere risico op verstoring van de mededinging, dienen grote steunbedragen nog steeds op individuele basis door de Commissie te worden beoordeeld. Daarom dienen voor elke categorie steun die onder de toepassing van deze verordening valt, drempels te worden vastgesteld op een niveau waarbij de desbetreffende steuncategorie en de ervan te verwachten effecten op de mededinging in aanmerking worden genomen. Voor steun welke boven die drempels uitkomt, blijft de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag gelden.

(24)

Om te garanderen dat steun evenredig is en tot het noodzakelijke steunbedrag beperkt blijft, dienen de drempels, waar mogelijk, te worden uitgedrukt als steunintensiteiten in verhouding tot een reeks in aanmerking komende kosten. Voor steun in de vorm van risicokapitaal dient de drempel als maximale steunbedragen te worden bepaald, omdat deze drempel is gebaseerd op een vorm van steun waarvan de subsidiabele kosten moeilijk zijn te bepalen.

(25)

De drempels inzake steunintensiteit of steunbedragen dienen, rekening houdend met de ervaring van de Commissie, op een zodanig niveau te worden vastgesteld dat een passend evenwicht wordt bereikt tussen het streven naar zo weinig mogelijk vervalsing van de mededinging in de gesteunde sector en het aanpakken van het desbetreffende marktfalen of cohesieprobleem. Wat regionale investeringssteun betreft, deze drempel dient te worden vastgesteld op een niveau waarbij met de krachtens de regionale steunkaarten toegestane steunintensiteiten rekening wordt gehouden.

(26)

Om te bepalen of de in deze verordening vastgestelde drempels voor individuele aanmelding en de maximale steunintensiteiten worden nageleefd, dient het totale bedrag aan steun van de overheid ten behoeve van de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking te worden genomen, ongeacht of de steun uit lokale, regionale, nationale of communautaire bronnen wordt gefinancierd.

(27)

Voorts dienen in deze verordening de omstandigheden nader te worden vastgesteld waarin verschillende categorieën steun die onder de toepassing van deze verordening vallen, kunnen worden gecumuleerd. Wat betreft de cumulering van onder deze verordening vallende steun met steun die niet onder deze verordening valt, dient rekening te worden gehouden met het besluit van de Commissie waarmee de niet onder deze verordening vallende steun wordt goedgekeurd, alsmede met de staatssteunregels waarop dat besluit is gebaseerd. Bijzondere bepalingen dienen te gelden ten aanzien van de cumulering van steun voor gehandicapte werknemers met andere categorieën steun, met name investeringssteun, die op basis van de betrokken loonkosten kan worden berekend. Deze verordening dient ook een bepaling te bevatten inzake cumulering van steunmaatregelen waarvan de in aanmerking komende kosten kunnen worden bepaald, en steunmaatregelen waarvan de in aanmerking komende kosten niét kunnen worden bepaald.

(28)

Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en als prikkel fungeert om verdere activiteiten of projecten te ontwikkelen, dient deze verordening niet te gelden voor activiteiten waartoe de begunstigde reeds onder marktvoorwaarden zou overgaan. Wat onder deze verordening vallende kmo-steun betreft, dient deze prikkel geacht te worden aanwezig te zijn wanneer, vooraleer de activiteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het gesteunde project of de gesteunde activiteiten van start zijn gegaan, de kmo een steunaanvraag bij de lidstaat heeft ingediend. Wat betreft steun aan kmo’s in de vorm van risicokapitaal, garanderen de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld ten aanzien van met name de omvang van de investeringstranches per begunstigde onderneming, de mate van betrokkenheid van particuliere investeerders, en overwegingen die met name verband houden met de grootte van de onderneming en de gefinancierde ondernemingsfase, dat de risicokapitaalmaatregel een stimulerend effect zal hebben.

(29)

Wat betreft onder deze verordening vallende steun ten behoeve van een begunstigde die een grote onderneming is, dient de lidstaat, naast de voorwaarden die voor kmo’s gelden, zich er ook van te vergewissen dat de begunstigde — in een intern document — de levensvatbaarheid van het gesteunde project of de gesteunde activiteit heeft onderzocht in een scenario mét en een scenario zonder steun. De lidstaat dient zich ervan te vergewissen dat in dit interne document wordt bevestigd dat er sprake is van een wezenlijke toename in omvang of reikwijdte van het project/de activiteit, een wezenlijke toename van het totale bedrag dat de begunstigde aan het gesteunde project of de gesteunde activiteit uitgeeft, of een wezenlijke verhoging van de snelheid die nodig is om het project of de activiteit in kwestie af te ronden. Bij regionale steun mag het stimulerende effect worden aangetoond op grond van het feit dat het investeringsproject, zonder de steun, niet als dusdanig in het steungebied zou zijn uitgevoerd.

(30)

Wat betreft steun ten behoeve van kwetsbare of gehandicapte werknemers, dient het stimulerende effect geacht te worden aanwezig te zijn wanneer de betrokken steunmaatregel resulteert in een nettotoename van het aantal kwetsbare of gehandicapte werknemers die door de betrokken onderneming in dienst wordt genomen, dan wel resulteert in aanvullende kosten ten behoeve van faciliteiten of uitrusting ten behoeve van gehandicapte werknemers. Ingeval de begunstigde van steun ten behoeve van het in dienst hebben van gehandicapte werknemers, reeds voordat hij gehandicapte werknemers in dienst had, steun ontving die voldeed aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 2204/2002 of die individueel door de Commissie is goedgekeurd, wordt, voor de toepassing van deze verordening, aangenomen dat, indien met de voordien bestaande steunmaatregel werd voldaan aan de voorwaarde van een nettotoename van het aantal gehandicapte werknemers, die voorwaarde nog steeds als vervuld geldt.

(31)

Ten aanzien van fiscale steunmaatregelen dienen specifieke voorwaarden te gelden wat stimulerend effect betreft, omdat deze steun wordt verleend op grond van procedures die verschillen van die voor andere categorieën steun. Verlagingen van milieubelastingen die aan de voorwaarden van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (22) voldoen en die onder de toepassing van deze verordening vallen, dienen te worden geacht een stimulerend effect te hebben, aangezien deze verlaagde percentages ten minste indirect tot de verbetering van de milieubescherming bijdragen doordat zij het mogelijk maken de betrokken belastingregeling goed te keuren of voort te zetten, en zodoende de ondernemingen die de milieubelasting verschuldigd zijn, prikkelen hun vervuilingniveau te verlagen.

(32)

Voorts dient ad-hoc steun voor grote ondernemingen, omdat het stimulerende effect daarvan als moeilijk aantoonbaar geldt, van het toepassingsbereik van deze verordening te worden uitgesloten. De Commissie dient in het kader van de aanmelding van de betrokken steun het bestaan van een dergelijk stimulerend effect na te gaan aan de hand van de criteria die in de toepasselijke richtsnoeren, kaderregelingen of andere communautaire instrumenten zijn vastgesteld.

(33)

Om doorzichtige en doelmatig toezicht, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 994/98, te garanderen, dient een model te worden vastgesteld dat de lidstaten moeten gebruiken om de Commissie de beknopte informatie te verstrekken telkens wanneer krachtens deze verordening een steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of ad-hoc steun wordt toegekend. Deze beknopte informatie dient voor de publicatie van de maatregel in het Publicatieblad van de Europese Unie en op het internet te worden gebruikt. De beknopte informatie dient de Commissie te worden gezonden in elektronisch formaat, gebruikmakend van de geëigende IT-toepassing. De betrokken lidstaat dient de volledige tekst van die steunmaatregel op het internet bekend te maken. In het geval van ad-hoc steunmaatregelen mag de bedrijfsgevoelige informatie worden geschrapt. De naam van de begunstigde en het steunbedrag dienen echter niet als bedrijfsgevoelige informatie te worden beschouwd. De lidstaten zorgen ervoor dat die tekst op internet toegankelijk blijft zolang de steunmaatregel van kracht is. Met uitzondering van steun in de vorm van belastingmaatregelen, dient het steunverleningsbesluit ook een verwijzing te bevatten naar de specifieke bepaling of bepalingen van hoofdstuk II van deze verordening die voor dergelijk besluit relevant is of zijn.

(34)

Om doorzichtig en doelmatig toezicht te garanderen, dient de Commissie specifieke vereisten vast te stellen ten aanzien van de vorm en de inhoud van het jaarlijkse verslag dat de lidstaten bij haar moeten indienen. Voorts is het passend, overeenkomstig de vereisten van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999, regels vast te stellen betreffende de dossiers die de lidstaten over de krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen en individuele steunmaatregelen moeten aanleggen.

(35)

Verdere voorwaarden dienen te worden vastgesteld waaraan de krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregelen dienen te voldoen. Gelet op artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag kan dergelijke steun alleen in het gemeenschappelijk belang zijn wanneer hij evenredig is aan het marktfalen of de handicaps die moeten worden overwonnen. Daarom is het passend het toepassingsbereik van deze verordening, voor zover die investeringssteun betreft, te beperken tot steun verleend met betrekking tot bepaalde materiële of immateriële investeringen. Gezien de overcapaciteit in de vervoerssector in de Gemeenschap en de specifieke problemen van de mededingingsverstoringen in het vrachtvervoer over de weg en het luchtvervoer, dienen vervoermiddelen en vervoersuitrusting niet tot de in aanmerking komende investeringskosten te worden gerekend voorzover het gaat om ondernemingen die hun belangrijkste economische activiteit in deze vervoerssectoren verrichten. Bijzondere bepalingen moeten gelden ten aanzien van de definitie van materiële activa ten behoeve van milieusteun.

(36)

Overeenkomstig de beginselen die voor steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag gelden, dient steun geacht te worden te zijn verleend op het tijdstip waarop de begunstigde krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft.

(37)

Om te vermijden dat bij investeringen de factor kapitaal ten koste van de factor arbeid wordt begunstigd, dient in de mogelijkheid te worden voorzien om de omvang van investeringssteun aan kmo’s en regionale steun te bepalen hetzij op grond van de investeringskosten, hetzij op grond van de kosten van de rechtsreeks door een investeringsproject geschapen arbeidsplaatsen.

(38)

Milieusteunregelingen in de vorm van belastingverlagingen, steun voor kwetsbare werknemers, regionale investeringssteun, steun voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen, steun voor nieuw, door vrouwelijke ondernemers opgerichte ondernemingen of steun in de vorm van risicokapitaal verschafte steun die op ad-hoc basis wordt verleend, kan op de mededinging in de betrokken markt een grote impact hebben, omdat daarmee de begunstigde ten opzichte van andere ondernemingen die deze steun niet ontvangen, wordt begunstigd. Omdat ad-hoc steun aan slechts één onderneming wordt verleend, valt daarvan ook slechts een beperkt structureel effect te verwachten voor milieu, werkgelegenheid voor gehandicapte of kwetsbare werknemers, regionale cohesie of het marktfalen op de risicokapitaalmarkt. Daarom dienen steunregelingen met betrekking tot deze categorieën steun krachtens deze verordening te worden vrijgesteld, terwijl ad-hoc steun bij de Commissie dient te worden aangemeld. Met deze verordening dient evenwel ad-hoc regionale steun te worden vrijgesteld wanneer deze ad-hoc steun wordt gebruikt ter aanvulling van op grond van een regionale investeringssteunregeling verleende steun, waarbij het ad-hoc bestanddeel ten hoogste 50 % mag bedragen van de totale steun die ten behoeve van de investering wordt verleend.

(39)

Bij de bepalingen van deze Verordening inzake investerings- en werkgelegenheidsteun ten behoeve van kmo’s wordt, anders dan bij Verordening (EG) nr. 70/2001 het geval was, niet voorzien in een mogelijkheid de maximale steunintensiteiten te verhogen door middel van een regionale verhoging. Het moet evenwel mogelijk worden gemaakt, dat de maximum steunintensiteiten die in de bepalingen betreffende regionale investeringssteun zijn bepaald, ook worden toegestaan aan kmo’s, mits de voorwaarden voor het toekennen van regionale investerings- en werkgelegenheidssteun zijn vervuld. Evenmin moeten de bepalingen inzake steun ten behoeve van milieu-investeringen in de mogelijkheid voorzien, de maximale steunintensiteiten door middel van een regionale verhoging op te trekken. Ook moeten de maximum steunintensiteiten die door de bepalingen over regionale steun zijn bepaald, kunnen worden toegepast op projecten die een positieve uitwerking op het milieu hebben, mits de voorwaarden voor het toekennen van regionale steun zijn vervuld.

(40)

Doordat met regionale steun de handicaps van achterstandsgebieden worden aangepakt, wordt met dit soort steun de economische, sociale en territoriale cohesie van de lidstaten en van de Gemeenschap als geheel bevorderd. Regionale steun is bedoeld om de ontwikkeling van gebieden met de grootste achterstand te stimuleren door binnen een duurzaam kader investeringen en het scheppen van banen te ondersteunen. Deze steun stimuleert de oprichting van nieuwe vestigingen, de uitbreiding van bestaande vestigingen, de diversificatie van de productie van een vestiging naar nieuwe, bijkomende producten, of een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande vestiging.

(41)

Om te voorkomen dat grote regionale investeringsprojecten kunstmatig worden opgesplitst in onderprojecten en aldus onder de in deze verordening vastgestelde aanmeldingsdrempels uitkomen, moet een groot investeringsproject als één investeringsproject worden aangemerkt, indien de investering binnen een periode van drie jaar door dezelfde onderneming of ondernemingen wordt uitgevoerd en bestaat in vaste activa die economisch ondeelbaar met elkaar zijn verbonden. Ter bepaling of een investering economisch ondeelbaar is verbonden, dienen de lidstaten de technische, functionele en strategische banden en de onmiddellijke geografische nabijheid in aanmerking te nemen. De economische ondeelbaarheid dient te worden beoordeeld, onafhankelijk van de eigendomsverhoudingen. Dit betekent dat, ter bepaling of een groot investeringsproject één investeringsproject vormt, de beoordeling dezelfde is, ongeacht of het project wordt uitgevoerd door één onderneming, door meer ondernemingen die de investeringskosten delen, of door meer ondernemingen die de kosten van de afzonderlijke investeringen binnen hetzelfde investeringsproject dragen (bijvoorbeeld in het geval van een gemeenschappelijke onderneming).

(42)

Anders dan bij regionale steun die moet worden beperkt tot steungebieden, moeten investerings- en werkgelegenheidssteun voor kmo’s zowel in steungebieden als daarbuiten kunnen worden verleend. De lidstaten moeten in steungebieden dus investeringssteun kunnen verlenen, mits zij alle voor regionale investerings- en werkgelegenheidssteun geldende voorwaarden dan wel alle voor investerings- en werkgelegenheidssteun ten behoeve van kmo’s geldende voorwaarden naleven.

(43)

De economische ontwikkeling van de steungebieden heeft te lijden onder betrekkelijk weinig ondernemerschap en met name onder benedengemiddeld lage percentages startende ondernemingen. Daarom dient in deze verordening een nieuwe vorm van steun te worden opgenomen, die bovenop regionale investeringssteun kan worden verleend, om prikkels te kunnen geven ter ondersteuning van het starten van ondernemingen en de vroege ontwikkeling van kleine ondernemingen in steungebieden. Om te verzekeren dat deze steun ten behoeve van startende ondernemingen in steungebieden daadwerkelijk doelgericht is, dient deze categorie steun te worden gemoduleerd afhankelijk van de moeilijkheden waarmee elke soort gebied heeft te kampen. Voorts dient deze steun, ter voorkoming van een onaanvaardbaar risico op mededingingsverstoringen, zoals het wegdrukken van bestaande ondernemingen, strikt tot kleine ondernemingen te worden beperkt, dient het bedrag ervan laag te zijn en dient hij degressief te zijn. Het verlenen van steun die uitsluitend is bedoeld voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen of voor nieuwe, door vrouwelijke ondernemers opgerichte ondernemingen, kan verkeerde prikkels geven aan bestaande kleine ondernemingen om hun onderneming te sluiten en her op te richten om zo dit soort steun te krijgen. De lidstaten dienen zich van dit risico bewust te zijn en steunregelingen op zodanige wijze uit te werken, dat dit probleem wordt voorkomen, bijvoorbeeld door beperkingen te stellen aan aanvragen van eigenaren van recent gesloten ondernemingen.

(44)

De economische ontwikkeling in de Gemeenschap kan te lijden hebben onder te weinig ondernemerschap bij bepaalde categorieën van de bevolking, die te kampen hebben met bepaalde nadelen, zoals bij de toegang tot kapitaal. De Commissie heeft op dit punt de mogelijke aanwezigheid van ten aanzien van uiteenlopende categorieën personen marktfalen onderzocht, en kan in dit stadium concluderen dat er met name bij vrouwen, vergeleken met mannen, benedengemiddeld lage percentages startende ondernemingen zijn, zoals onder meer uit statistische gegevens van Eurostat blijkt. Daarom dient in deze verordening een categorie steun te worden opgenomen waarbij prikkels worden gegeven voor de oprichting van ondernemingen door vrouwelijke ondernemers, zodat het specifieke marktfalen wordt aangepakt waarmee vrouwen te kampen hebben, vooral wat betreft de toegang tot financiering. Vrouwen ondervinden ook bijzondere moeilijkheden met betrekking tot het dragen van de zorgkosten voor familieleden. Deze categorie steun moet het mogelijk maken een daadwerkelijke en geen formele gelijkheid tot stand te brengen, door de feitelijke ongelijkheden op het gebied van ondernemerschap te verminderen, in overeenstemming met de vereisten van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Bij het verstrijken van deze verordening zal de Commissie opnieuw moeten bezien, of het toepassingsgebied van deze vrijstelling en de daaronder vallende categorieën begunstigden, gerechtvaardigd blijven.

(45)

Duurzame ontwikkeling is, samen met concurrentievermogen en leveringszekerheid van energie, een van de hoofdpijlers van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid. Duurzame ontwikkeling is onder meer gebaseerd op een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. Het stimuleren van een duurzaam milieu en de strijd tegen klimaatverandering leiden tot meer leveringszekerheid, het vrijwaren van het concurrentievermogen van de Europese economieën en de beschikbaarheid van betaalbare energie. De sector milieubescherming wordt vaak geconfronteerd met marktfalen in de vorm van negatieve externaliteiten. Onder normale marktomstandigheden krijgen ondernemingen niet noodzakelijkerwijs een prikkel om hun vervuiling te verminderen omdat met dergelijke vermindering hun kosten kunnen stijgen. Wanneer ondernemingen niet worden verplicht de kosten van vervuiling te internaliseren, draagt de samenleving als geheel deze kosten. Deze internalisering van milieukosten kan worden gegarandeerd door milieuregels of milieubelastingen op te leggen. Het ontbreken van op communautair niveau volledig geharmoniseerde milieunormen zorgt voor een ongelijk speelveld. Bovendien kan een nog hoger niveau van milieubescherming worden bereikt door initiatieven om verder te gaan dan de verplichte communautaire normen, die de concurrentiepositie van de betrokken onderneming kunnen schaden.

(46)

Daar bij de toepassing van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming voldoende ervaring is opgedaan, dienen investeringssteun die ondernemingen in staat stelt communautaire normen te overtreffen of om, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van de milieubescherming te doen toenemen, steun voor de aanschaf van nieuwe vervoersmiddelen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen, steun voor vroege aanpassing door kmo’s aan toekomstige communautaire normen, milieu-investeringssteun ten behoeve van energiebesparing, milieu-investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, milieu-investeringssteun ter stimulering van hernieuwbare energiebronnen, daaronder begrepen investeringssteun ten behoeve van duurzame biobrandstoffen, steun voor milieustudies en bepaalde steun in de vorm van verlagingen van milieubelastingen te worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting.

(47)

De onder deze verordening vallende steun in de vorm van belastingverlagingen ten gunste van milieubescherming dient, overeenkomstig de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming, tot een periode van 10 jaar beperkt te zijn. Na die periode moeten de lidstaten het passende karakter van de betrokken belastingverlagingen opnieuw beoordelen. Een en ander dient voor de lidstaten de mogelijkheid onverlet te laten om op grond van deze verordening deze of soortgelijke maatregelen opnieuw vast te stellen, nadat zij een dergelijke nieuwe beoordeling hebben gemaakt.

(48)

Een juiste berekening van de extra investerings- of productiekosten om milieubescherming te verkrijgen is van wezenlijk belang om uit te maken of de steun al dan niet met artikel 87, lid 3, van het Verdrag verenigbaar is. Zoals in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming is uiteengezet, dienen de in aanmerking komende kosten beperkt te blijven tot de extra investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken.

(49)

Gezien de moeilijkheden die kunnen rijzen, met name ten aanzien van de aftrek van de uit de extra investeringen resulterende baten, dient te worden voorzien in een vereenvoudigde methode ter berekening van de extra-investeringskosten. Daarom dienen deze kosten voor de toepassing van deze verordening te worden berekend zonder de exploitatiebaten, kostenbesparingen of extra bijproducten in aanmerking te nemen en zonder de exploitatiekosten gedurende de levensduur van de investering in aanmerking te nemen. De op grond van deze verordening voor de verschillende betrokken categorieën milieu-investeringssteun vastgestelde maximum steunintensiteiten zijn daarom stelselmatig verlaagd ten opzichte van de in de richtsnoeren van de Commissie inzake staatssteun voor milieubescherming vastgestelde maximum steunintensiteiten.

(50)

Wat betreft de milieusteun ten behoeve van investeringen in energiebesparingen dient de lidstaten de keuze te worden gelaten of zij kiezen voor een vereenvoudigde berekeningsmethodiek dan wel voor een berekening van de volledige kosten, die identiek is aan die welke in de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming is vastgesteld. Gelet op de bijzondere praktische moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de toepassing van de methode voor de berekening van de volledige kosten, dienen deze methoden door een externe accountant te worden gecertificeerd.

(51)

Wat betreft milieusteun ten behoeve van investeringen in warmtekrachtkoppeling en milieusteun ten behoeve van investeringen ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen, dienen de extra kosten voor de toepassing van deze verordening te worden berekend zonder andere steunmaatregelen die ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende kosten worden verleend, in aanmerking te nemen, met uitzondering van andere steun ten behoeve van milieu-investeringen.

(52)

Wat betreft investeringen voor waterkrachtinstallaties dient te worden opgemerkt dat de gevolgen waarvan voor het milieu tweevoudig kunnen zijn. Voor een lage uitstoot van broeikasgassen bieden zij zeker mogelijkheden. Zij kunnen echter ook negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor watersystemen en de biodiversiteit.

(53)

Om verschillen die tot mededingingsvervalsingen zouden kunnen leiden weg te nemen, om de coördinatie van de verschillende communautaire en nationale initiatieven met betrekking tot kmo’s te vergemakkelijken en om de administratieve duidelijkheid en de rechtszekerheid te bevorderen, dient in deze verordening de definitie van kmo te worden gebruikt die is neergelegd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (23).

(54)

Kmo’s spelen een bepalende rol bij het scheppen van arbeidsplaatsen en dragen, meer algemeen, bij tot sociale stabiliteit en economisch dynamisme. Toch kan hun ontwikkeling worden geremd door marktfalen, waardoor deze kmo’s te lijden hebben van typische handicaps. Kmo’s hebben het vaak moeilijk om kapitaal, risicokapitaal of leningen te krijgen, gezien de risicoaversie van bepaalde financiële markten en de beperkte zekerheden die zij mogelijk kunnen bieden. Door hun beperkte middelen hebben zij mogelijk ook beperktere toegang tot informatie, met name wat betreft nieuwe technologie en potentiële markten. Ter bevordering van de ontwikkeling van de economische activiteiten van kmo’s, dienen bij deze verordening bepaalde categorieën steun te worden vrijgesteld wanneer deze ten behoeve van kmo’s worden verleend. Bijgevolg is het gerechtvaardigd dit soort steun van voorafgaande aanmelding vrij te stellen en, uitsluitend voor de toepassing van deze verordening, aan te nemen dat, wanneer een begunstigde aan de in bijlage I bij deze verordening opgenomen kmo-definitie voldoet, die kmo, mits de steun de toepasselijke aanmeldingsdrempel niet overschrijdt, kan worden geacht in zijn ontwikkeling te worden beperkt door de typische, door marktfalen veroorzaakte kmo-handicaps.

(55)

Gelet op de verschillen tussen kleine en middelgrote ondernemingen, dienen voor kleine en voor middelgrote ondernemingen verschillende basissteunintensiteiten en verschillende verhogingen te worden vastgesteld. Marktfalen waaronder kmo’s in het algemeen te lijden hebben, met inbegrip van een moeilijke toegang tot financiering, resulteert bij kleine ondernemingen in nog grotere belemmeringen voor hun ontwikkeling dan bij middelgrote ondernemingen.

(56)

Op grond van de ervaring opgedaan bij de toepassing van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen, blijken er in de Gemeenschap een aantal specifieke gevallen te zijn van een falende risicokapitaalmarkt ten aanzien van bepaalde soorten investeringen in bepaalde ontwikkelingsfasen van ondernemingen. Dit marktfalen resulteert uit een onvolkomen afstemming van vraag en aanbod van van risicokapitaal. Daardoor kan het volume risicokapitaal op de markt te beperkt zijn en vinden ondernemingen geen financiering, ook al hebben zij een waardevol commercieel model en groeiperspectieven. De belangrijkste oorzaak van het falen van de risicokapitaalmarkten, dat met name nadelig blijkt te zijn voor de toegang van kmo’s tot kapitaalfinanciering en dat overheidsmaatregelen kan rechtvaardigen, is onvolledige of asymmetrische informatie. Bijgevolg dienen risicokapitaalregelingen die de vorm hebben van zakelijk beheerde investeringsfondsen waarin particuliere investeerders in de vorm van private equity een voldoende aandeel van de middelen verschaffen ter bevordering van winstgerichte risicokapitaalmaatregelen ten behoeve van doelondernemingen, onder bepaalde voorwaarden van de aanmeldingsverplichting te worden vrijgesteld. De voorwaarden dat de investeringsfondsen zakelijk worden beheerd en dat de daaruit volgende risicokapitaalmaatregelen winstgericht zijn, mogen de investeringsfondsen niet verhinderen zich in hun activiteiten toe te leggen op specifieke marktsegmenten, zoals ondernemingen die door vrouwelijke ondernemers zijn opgericht. Deze verordening dient de status van de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds in de zin van de communautaire richtsnoeren risicokapitaalsteun onverlet te laten.

(57)

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie kan bijdragen tot economische groei, versterking van de concurrentiepositie en stimulering van de werkgelegenheid. Op grond van de ervaring door de Commissie opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 364/2004, van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling en de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie blijkt dat marktfalen, gezien de beschikbare onderzoeks- en ontwikkelingscapaciteit van zowel kmo’s als grote ondernemingen, kan verhinderen dat de markt de optimale output bereikt, en in een ondoelmatige uitkomst resulteert. Dergelijke ondoelmatige uitkomsten houden doorgaans verband met positieve externaliteiten/kennisspillover, collectieve goederen/kennisspillover, onvolledige en asymmetrische informatie, en coördinatie- en netwerkfalen.

(58)

Steun ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en innovatie is met name voor kmo’s van bijzonder belang, omdat een van de structurele nadelen van kmo’s is gelegen in de moeilijkheden die zij kunnen ondervinden om toegang te krijgen tot nieuwe technologische ontwikkelingen, technologieoverdracht of hooggekwalificeerd personeel. Daarom dient steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, steun voor technische haalbaarheidsstudies en steun ter dekking van kosten voor industriële eigendomsrechten voor kmo’s, alsmede steun aan jonge, innoverende kleine ondernemingen, steun voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning, steun voor het uitlenen van hooggekwalificeerd personeel onder bepaalde voorwaarden van de verplichting tot voorafgaande aanmelding te worden vrijgesteld.

(59)

Wat projectsteun voor onderzoek en ontwikkeling betreft, het gesteunde deel van het onderzoeksproject dient volledig binnen de categorieën fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimenteel onderzoek te vallen. Wanneer een project verschillende soorten opdrachten omvat, wordt elke opdracht in één van de volgende categorieën ingedeeld: fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of niet behorend tot één van deze categorieën. Bij deze indeling hoeft niet noodzakelijk een chronologische benadering van de opeenvolgende fasen — van fundamenteel onderzoek tot activiteiten die dichter bij de markt staan — te worden gevolgd. Bijgevolg is het mogelijk dat een in een latere projectfase uitgevoerde opdracht als industrieel onderzoek wordt aangemerkt. Evenmin valt uit te sluiten dat een activiteit uit een eerdere projectfase experimentele ontwikkeling kan zijn.

(60)

In de landbouwsector dient, bepaalde steun voor onderzoek en ontwikkeling te worden vrijgesteld indien aan vergelijkbare voorwaarden als die van de voor de landbouw specifieke bepalingen van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling is voldaan. Wanneer niet aan deze specifieke voorwaarden is voldaan, is het passend te bepalen dat steun kan worden vrijgesteld indien deze voldoet aan de voorwaarden die in de algemene bepalingen van deze verordening met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling zijn vastgesteld.

(61)

Het bevorderen van de opleiding en indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers en de vergoeding van bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers zijn een centrale doelstelling van het economische en sociale beleid van de Gemeenschap en de lidstaten.

(62)

Opleiding heeft over het algemeen positieve externaliteiten voor de samenleving als geheel, omdat daarmee het aanbod van geschoolde arbeidskrachten waaruit andere ondernemingen kunnen putten, vergroot, het concurrentievermogen van de communautaire industrie verbetert en zij een belangrijke rol in de werkgelegenheidsstrategie speelt. Opleiding, daaronder begrepen e-learning, is ook van essentieel belang voor de totstandbrenging, de verwerving en verspreiding van kennis, een collectief goed van primordiaal belang. Aangezien ondernemingen in de Gemeenschap over het algemeen te weinig in de opleiding van hun werknemers investeren, met name wanneer het algemene opleiding betreft en deze geen onmiddellijk en concreet voordeel voor de betrokken onderneming oplevert, kan staatssteun helpen dit marktfalen te corrigeren. Daarom dient dit soort steun, op bepaalde voorwaarden, van voorafgaande aanmelding te worden vrijgesteld. Omdat kmo’s met bijzondere handicaps te kampen hebben en verhoudingsgewijs hogere kosten moeten dragen wanneer zij in opleiding investeren, dienen de intensiteiten van de krachtens deze verordening vrijgestelde steun voor kmo’s te worden opgetrokken. De kenmerken van de opleiding in de sector zeevervoer rechtvaardigen voor deze sector een bijzondere behandeling.

(63)

Onderscheid kan worden gemaakt tussen algemene en specifieke opleiding. De toegestane steunintensiteiten dienen te verschillen naar gelang het soort verstrekte opleiding en de omvang van de onderneming. Door een algemene opleiding worden overdraagbare bekwaamheden verschaft en worden de kansen van de opgeleide werknemer op de arbeidsmarkt aanzienlijk verbeterd. Steun ten behoeve van deze doelstelling heeft minder mededingingsverstorende effecten, hetgeen betekent dat hogere steunintensiteiten van voorafgaande aanmelding kunnen worden vrijgesteld. Specifieke opleiding die in hoofdzaak de onderneming ten goede komt, houdt een groter risico op verstoring van de mededinging in en daarom dient de steunintensiteit die van voorafgaande aanmelding kan worden vrijgesteld, lager te zijn. Opleiding dient ook als algemene opleiding te gelden wanneer deze verband houdt met milieubeheer, eco-innovatie of maatschappelijk verantwoord ondernemen en zodoende de mogelijkheden van de begunstigde om aan de algemene doelstellingen op milieugebied bij te dragen, versterkt.

(64)

Bepaalde categorieën gehandicapte of kwetsbare werknemers hebben het nog steeds bijzonder moeilijk de arbeidsmarkt te betreden. Daarom is er voor overheden een rechtvaardigingsgrond om maatregelen toe te passen die ondernemingen moeten stimuleren hun personeelsbestand uit te breiden, met name met werknemers uit deze achterstandsgroepen. De arbeidskosten vormen een onderdeel van de normale exploitatiekosten van elke onderneming. Daarom is het van bijzonder belang dat steun ten behoeve van werkgelegenheid voor gehandicapte en kwetsbare werknemers een positief effect op het werkgelegenheidsniveau van deze categorieën werknemers dient te hebben en dient hij de ondernemingen niet gewoon in staat te stellen kosten die zij anders zouden moeten dragen, te verlagen. Bijgevolg dient deze categorie steun van voorafgaande aanmelding te worden vrijgesteld wanneer valt te verwachten dat daarmee deze categorieën werknemers worden geholpen bij hun herintrede op de arbeidsmarkt of, in het geval van gehandicapte werknemers, bij het herintreden en het op de arbeidsmarkt blijven.

(65)

Steun ten behoeve van werkgelegenheid voor gehandicapte werknemers kan worden berekend hetzij op basis van het specifieke arbeidsongeschiktheidspercentage van de betrokken gehandicapte werknemer hetzij als een vast bedrag, op voorwaarde dat geen van deze beide methoden ertoe leidt dat de steun de maximum steunintensiteit voor elk van de betrokken individuele werknemers overschrijdt.

(66)

Het is passend, overgangsbepalingen vast te stellen voor individuele steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is verleend en die, in strijd met de verplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, niet is aangemeld. Met de intrekking van Verordening (EG) nr. 1628/2006 dient het nog steeds mogelijk te zijn de bestaande regionale investeringsregelingen, in de vorm waarin zij zijn vrijgesteld, ten uitvoer te leggen, overeenkomstig artikel 9, lid 2, tweede alinea, van die verordening, op de in genoemde verordening bepaalde voorwaarden.

(67)

In het licht van de ervaring door de Commissie op dit gebied opgedaan, en met name de regelmaat waarmee het over het algemeen noodzakelijk is het staatssteunbeleid te herzien, dient de geldigheidsduur van deze verordening te worden beperkt. Indien de geldigheidsduur van deze verordening verstrijkt zonder dat zij is verlengd, dienen steunregelingen die krachtens deze verordening reeds zijn vrijgesteld, nog zes maanden vrijgesteld te blijven teneinde de lidstaten voldoende tijd te geven de nodige aanpassingen door te voeren.

(68)

Verordening (EG) nr. 70/2001, Verordening (EG) nr. 68/2001 en Verordening (EG) nr. 2204/2002 zijn op 30 juni 2008 verstreken en Verordening (EG) nr. 1628/2006 moet worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

Artikel 2

Definities

Artikel 3

Vrijstellingsvoorwaarden

Artikel 4

Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

Artikel 5

Doorzichtigheid van steun

Artikel 6

Drempels voor individuele aanmelding

Artikel 7

Cumulering

Artikel 8

Stimulerend effect

Artikel 9

Doorzichtigheid

Artikel 10

Toezicht

Artikel 11

Jaarlijkse verslagen

Artikel 12

Bijzondere voorwaarden voor investeringssteun

Hoofdstuk II

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE CATEGORIEËN STEUN

Deel 1

Regionale steun

Artikel 13

Regionale investerings- en werkgelegenheidssteun

Artikel 14

Steun voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen

Deel 2

Kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid

Artikel 15

Kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid

Deel 3

Steun voor vrouwelijk ondernemerschap

Artikel 16

Steun voor nieuwe, door vrouwelijke ondernemers opgerichte kleine ondernemingen

Deel 4

Steun voor milieubescherming

Artikel 17

Definities

Artikel 18

Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt verder te gaan dan communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming te doen toenemen

Artikel 19

Steun voor de aanschaf van nieuwe vervoersmiddelen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen

Artikel 20

Kmo-steun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige communautaire normen

Artikel 21

Milieu-investeringssteun ten behoeve van energiebesparende maatregelen

Artikel 22

Milieu-investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

Artikel 23

Milieu-investeringssteun ter stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen

Artikel 24

Steun ten behoeve van milieustudies

Artikel 25

Milieusteun in de vorm van verlagingen van milieubelastingen

Deel 5

Steun ten gunste van kmo’s voor advisering en deelneming aan beurzen

Artikel 26

Steun voor advisering ten gunste van kmo’s

Artikel 27

Steun ten behoeve van deelneming van kmo’s aan beurzen

Deel 6

Steun in de vorm van risicokapitaal

Artikel 28

Definities

Artikel 29

Steun in de vorm van risicokapitaal

Deel 7

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Artikel 30

Definities

Artikel 31

Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

Artikel 32

Steun voor technische haalbaarheidsstudies

Artikel 33

Steun voor kmo’s ten behoeve van de kosten voor industriële-eigendomsrechten

Artikel 34

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en visserijsector

Artikel 35

Steun voor jonge innoverende ondernemingen

Artikel 36

Steun voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning

Artikel 37

Steun voor het uitlenen van hooggekwalificeerd personeel

Deel 8

Opleidingssteun

Artikel 38

Definities

Artikel 39

Opleidingssteun

Deel 9

Steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers

Artikel 40

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers

Artikel 41

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de werkgelegenheid van gehandicapte werknemers

Artikel 42

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers

Hoofdstuk III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 43

Intrekking

Artikel 44

Overgangsbepalingen

Artikel 45

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Bijlage I

Definitie van KMO

Bijlage II

Formulier voor het verstrekken van beknopte gegevens over onderzoek- en ontwikkelingssteunin het kader van de in artikel 9, lid 4, vastgestelde uitgebreide rapportageverplichting

Formulier voor het verstrekken van de beknopte gegevens betreffende steun voor grote investeringsprojecten op grond van de in artikel 9, lid 4, vastgestelde uitgebreide rapportageverplichting

Bijlage III

Formulier voor het verstrekken van beknopte gegevens op grond van de in artikel 9, lid 1, neergelegde rapportageverplichting

HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:

a)

regionale steun;

b)

kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid;

c)

steun voor de oprichting van ondernemingen door vrouwelijke ondernemers;

d)

steun voor milieubescherming;

e)

steun ten gunste van kmo’s voor advisering en deelneming aan beurzen;

f)

steun in de vorm van risicokapitaal;

g)

steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

h)

opleidingssteun, en

i)

steun voor kwetsbare of gehandicapte werknemers.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op:

a)

steun voor met de uitvoer verband houdende werkzaamheden, waaronder wordt verstaan steun die rechtstreeks is gerelateerd aan de uitgevoerde hoeveelheden, aan de oprichting en exploitatie van een distributienet of aan andere lopende uitgaven in verband met werkzaamheden inzake de uitvoer;

b)

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse producten in plaats van ingevoerde producten.

3.   Deze verordening is van toepassing op steun in alle economische sectoren met uitzondering van de volgende sectoren:

a)

steun ten behoeve van werkzaamheden in de sectoren visserij en aquacultuur voor zover die onder Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (24) vallen, met uitzondering van opleidingssteun, steun in de vorm van risicokapitaal, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers;

b)

steun ten behoeve van werkzaamheden in de primaire productie van landbouwproducten, met uitzondering van opleidingssteun, steun in de vorm van risicokapitaal, steun voor onderzoek en ontwikkeling, milieusteun en steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers, voor zover deze categorieën steun niet onder Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie vallen;

c)

steun ten behoeve van werkzaamheden op het gebied van de verwerking en afzet van landbouwproducten, in de volgende gevallen:

i)

wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op grond van de prijs of de hoeveelheid van deze producten die zijn afgenomen van primaire producenten of door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht, of

ii)

wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven;

d)

steun ten behoeve van werkzaamheden in de kolenindustrie, met uitzondering van opleidingssteun, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en milieusteun;

e)

regionale steun ten behoeve van werkzaamheden in de ijzer- en staalindustrie;

f)

regionale steun ten behoeve van werkzaamheden in de scheepsbouwsector;

g)

regionale steun ten behoeve van werkzaamheden in de synthetischevezelindustrie.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op regionale steunregelingen die op specifieke economische sectoren in de be- en verwerkende industrie of de dienstensector zijn gericht. Regelingen die op toeristische activiteiten zijn gericht, worden niet geacht te zijn gericht op specifieke sectoren.

5.   Deze verordening is niet van toepassing op ad-hoc steun aan grote ondernemingen, behoudens het in artikel 13, lid 1, bepaalde.

6.   Deze verordening is niet van toepassing op de volgende steun:

a)

steunregelingen waarin niet uitdrukkelijk de betaling wordt uitgesloten van individuele steun aan een onderneming ten aanzien waarvan er een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

b)

ad-hoc steun voor een onderneming ten aanzien waarvan er een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

c)

steun aan ondernemingen in moeilijkheden.

7.   Voor de toepassing van lid 6, onder c), wordt een kmo geacht een onderneming in moeilijkheden te zijn wanneer zij aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: wanneer meer dan de helft van het maatschappelijke kapitaal is verdwenen en meer dan een kwart van dit kapitaal tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan, of

b)

in het geval van een vennootschap waarvan ten minste enkele vennoten onbeperkte aansprakelijkheid voor de schulden van de vennootschap hebben: wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, is verdwenen en meer dan een kwart van dit vermogen tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan, of

c)

ongeacht de vorm van de betrokken onderneming: wanneer de onderneming naar zijn nationale recht aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.

Een onderneming die voor minder dan drie jaar is opgericht, wordt voor de toepassing van deze verordening met betrekking tot die periode niet geacht in moeilijkheden te zijn, tenzij zij voldoet aan punt c) van de eerste alinea.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„steun” of „steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het Verdrag voldoet;

2.

„steunregeling”: elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;

3.

„individuele steun”:

a)

ad-hoc steun en

b)

steun die op grond van een steunregeling wordt toegekend en moet worden aangemeld;

4.

„ad-hoc steun”: individuele steun die niet op grond van een steunregeling wordt verleend;

5.

„steunintensiteit”: het steunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten;

6.

„doorzichtige steun”: steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse behoeft te worden uitgevoerd;

7.

„kleine en middelgrote ondernemingen” of „kmo’s”: ondernemingen die aan de in Bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

8.

„grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de aan de in Bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

9.

„steungebieden”: voor regionale steun in aanmerking komende gebieden, zoals die zijn afgebakend op de goedgekeurde regionale-steunkaart voor de betrokken lidstaat voor de periode 2007-2013;

10.

„materiële activa”: onverminderd artikel 17, punt 12, activa met betrekking tot gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting. In de vervoerssector worden vervoermiddelen en vervoersuitrusting als in aanmerking komende activa beschouwd, behalve wat betreft regionale steun en met uitzondering van het vrachtvervoer over de weg en het luchtvervoer;

11.

„immateriële activa”: activa die technologieoverdracht door de verwerving van octrooirechten, licenties, knowhow of niet-geoctrooieerde technische kennis inhouden;

12.

„groot investeringsproject”: een initiële investering in kapitaalgoederen waarbij de in aanmerking komende uitgaven meer dan 50 miljoen EUR bedragen, berekend in prijzen en wisselkoersen die gelden op het tijdstip dat de steun wordt toegekend;

13.

„aantal werknemers”: het aantal arbeidsjaareenheden (AJE’s), zijnde het aantal gedurende een jaar voltijds werkende werknemers, waarbij deeltijdarbeid en seizoenarbeid in fracties van arbeidsjaareenheden worden uitgedrukt;

14.

„rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid”: werkgelegenheid die verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, daaronder begrepen werkgelegenheid die dankzij een verhoging van de bezettingsgraad van de door de investering gecreëerde capaciteit is geschapen;

15.

„loonkosten”: het totale bedrag dat daadwerkelijk door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid moet worden betaald, en dat omvat:

a)

het brutoloon, vóór belasting,

b)

de verplichte bijdragen, zoals sociale zekerheidsbijdragen, en

c)

de kosten voor kinder- en ouderenzorg;

16.

„kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid”: steun die aan de in artikel 15 bepaalde voorwaarden voldoet;

17.

„investeringssteun”: investerings- en werkgelegenheidssteun uit hoofde van artikel 13, kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid uit hoofde van artikel 15, en investeringssteun voor milieubescherming op grond van de artikelen 18 tot en met 23;

18.

„kwetsbare werknemer”: een persoon die:

a)

in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking hebben gevonden;

b)

geen diploma van hoger middelbaar onderwijs hebben behaald of geen beroepsopleiding hebben gevolgd (ISCED 3);

c)

ouder is dan 50 jaar;

d)

als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen;

e)

werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar een gebrek aan evenwicht bestaat tussen mannen en vrouwen dat ten minste 25 % groter is dan de gemiddelde verhouding tussen mannen en vrouwen in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde geslachtsgroep behoort, of;

f)

behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om zijn vooruitzicht op het verkrijgen van vast werk te verbeteren;

19.

„uiterst kwetsbare werknemers”: personen die in de voorafgaande 24 maanden werkloos zijn geweest;

20.

„gehandicapte werknemers”:

a)

personen die overeenkomstig het nationale recht als gehandicapt worden erkend, of

b)

personen die een erkende beperking hebben als gevolg van een fysieke, mentale of psychische handicap;

21.

„sociale werkvoorziening”: werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 50 % uit gehandicapte werknemers bestaat;

22.

„landbouwproducten”:

a)

de in Bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten, met uitzondering van visserijproducten en producten van de aquacultuur die onder Verordening (EG) nr. 104/2001 van de Raad vallen;

b)

producten van de GN-codes 4502, 4503 en 4504 (kurkproducten);

c)

producten die zijn bedoeld om melk en zuivelproducten te imiteren of te vervangen, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (25);

23.

„verwerking van landbouwproducten”: een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden;

24.

„afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstellen met het oog op verkoop, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid. De verkoop door een primaire producent aan eindgebruikers geldt als afzet indien deze plaatsvindt in speciaal daartoe voorziene afzonderlijke ruimten;

25.

„toeristische activiteiten”: de volgende activiteiten in de zin van NACE Rev. 2:

a)

NACE 55: Verschaffen van accommodatie

b)

NACE 56: Eet- en drinkgelegenheden;

c)

NACE 79: Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten;

d)

NACE 90: Creatieve activiteiten, kunst en amusement;

e)

NACE 91: Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten;

f)

NACE 93: Sport, ontspanning en recreatie;

26.

„terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieproject;

27.

„risicokapitaal”: risicodragend vermogen en hybride kapitaal van ondernemingen tijdens hun vroege-groeifasen (seed-, aanloop- en groeifase);

28.

„nieuw, door vrouwelijke ondernemers opgerichte ondernemingen”: een kleine onderneming die aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

één of meer vrouwen zijn eigenares of eigenaressen van ten minste 51 % van het kapitaal van de betrokken kleine onderneming of zijn de geregistreerde eigenaresse of eigenaressen van de betrokken kleine onderneming, en

b)

een vrouw is met het management van de kleine onderneming belast.

29.

„ijzer- en staalindustrie”: alle werkzaamheden met betrekking tot de productie van een of meer van de volgende producten:

a)

ruwijzer en ferrolegeringen:

ruwijzer voor vervaardiging van staal, gieterij-ijzer en andere ruwijzersoorten, spiegelijzer en ferromangaan carburé, niet inbegrepen de andere ferrolegeringen;

b)

ruwe producten en halffabricaten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:

vloeibaar staal al dan niet gegoten tot blokken, waaronder smeedblokken; halffabricaten: bloemen, knuppels, plakken, plaatstrippen, warmgewalst breedband op rollen, behalve de productie van gegoten staal voor staalgietwerk, zoals die van kleine en middelgrote zelfstandige gieterijen;

c)

warmgewalste walserijproducten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal:

rails, dwarsliggers, onderlegplaten, klemplaten, balken, zware profielen en staven van 80 mm en meer, damwandstaal, staven en profielen van minder dan 80 mm en plaatstaal van minder dan 150 mm breedte, walsdraad, rond en vierkant staafmateriaal voor buizen, warmgewalst bandstaal en warmgewalste strippen (met inbegrip van buizenstrip), platen met een dikte van 3 mm en meer, universaalstaal van 150 mm en meer, met uitzondering van draadproducten, blanke staven en ijzergietwerk;

d)

koudgewalste eindproducten:

blik, verlode plaat, zwarte plaat, gegalvaniseerde platen, andere platen met bekleed oppervlak, koudgewalste plaat, op rollen en in platen, dynamo- en transformatorplaat, band bestemd voor het maken van blik;

e)

buizen:

stalen buizen (naadloos of gelast) met een diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of staal;

30.

„synthetischevezelindustrie”:

a)

de extrusie/texturizering van alle algemene soorten vezels en garens op basis van polyester, polyamide, acryl of polypropeen, ongeacht het eindgebruik ervan, of

b)

polymerisatie (daaronder begrepen polycondensatie), wanneer deze wordt geïntegreerd met extrusie wat de gebruikte machines betreft, of

c)

elk nevenprocedé dat verband houdt met de gelijktijdige installatie van extrusie-/texturizeringscapaciteit door de potentiële begunstigde onderneming of door een andere onderneming van het concern waartoe deze behoort, en die in de betrokken specifieke bedrijfsactiviteit normaal gesproken van een dergelijke capaciteit, wat de gebruikte machines betreft, deel uitmaak.

Artikel 3

Vrijstellingsvoorwaarden

1.   Steunregelingen die aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en aan de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk II van deze verordening voldoen, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits alle krachtens die regeling verleende steun aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet, en de regeling een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening bevat, waarbij de titel van deze verordening en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangehaald.

2.   Individuele steun die op grond van een in lid 1 bedoelde steunregeling wordt verleend, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits die steun aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk II van deze verordening voldoet, de individuele steunmaatregel een uitdrukkelijke verwijzing naar de desbetreffende bepalingen van deze verordening bevat, waarbij de betrokken bepalingen, de titel van deze verordening en de vindplaats ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangehaald.

3.   Ad-hoc steun die aan alle voorwaarden van hoofdstuk I van deze verordening en de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk II van deze verordening voldoet, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits die steun een uitdrukkelijke verwijzing naar de desbetreffende bepalingen van deze verordening bevat, waarbij de betrokken bepalingen, de titel van deze verordening en de vindplaats ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie worden aangehaald.

Artikel 4

Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

1.   Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het subsidie-equivalent van de steun. Van steun die in meer tranches wordt betaald, wordt door discontering de waarde op het ogenblik van de toekenning ervan berekend. De rentevoet die bij discontering wordt gehanteerd, is het referentiepercentage dat op het tijdstip van de steunverlening geldt.

2.   Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvrijstellingen of verlagingen van in de toekomst verschuldigde belastingen, geschiedt de discontering van de steuntranches op grond van de referentiepercentages die gelden op de diverse tijdstippen dat de belastingvoordelen effectief worden, mits een bepaalde in bruto-subsidie-equivalent uitgedrukte steunintensiteit in acht wordt genomen.

3.   De in aanmerking komende kosten worden met bewijsstukken gestaafd, die duidelijk en gespecificeerd zijn.

Artikel 5

Doorzichtigheid van steun

1.   Deze verordening is uitsluitend van toepassing op doorzichtige steun.

Met name de volgende categorieën steun worden als doorzichtig aangemerkt:

a)

steun in de vorm van subsidies en rentesubsidies;

b)

steun in de vorm van leningen indien voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent het referentiepercentage is gebruikt dat van toepassing is op het tijdstip dat de steun wordt toegekend;

c)

steun vervat in garantieregelingen:

i)

indien de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent na aanmelding daarvan door de Commissie is aanvaard in het kader van de toepassing van deze verordening of van Verordening (EG) nr. 1628/2006 en indien de goedgekeurde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het geding zijn; of

ii)

indien de begunstigde een kleine of middelgrote onderneming is en indien het bruto-subisidie-equivalent is berekend op grond van de safe-harbour-premies die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties;

d)

steun vervat in belastingmaatregelen indien door de maatregel wordt voorzien in een maximum dat garandeert dat de toepasselijke drempel niet wordt overschreden.

2.   De volgende categorieën steun worden niet als doorzichtig aangemerkt:

a)

steun in de vorm van kapitaalinjecties, onverminderd de bijzondere bepalingen betreffende risicokapitaal;

b)

steun in de vorm van risicokapitaalmaatregelen, tenzij de steun aan de voorwaarden van artikel 29 voldoet.

3.   Steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten wordt alleen als doorzichtige steun aangemerkt indien het totale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet uitkomt boven de krachtens deze verordening toepasselijke drempels. Wanneer de drempel als steunintensiteit wordt uitgedrukt, ligt het totale bedrag van het terugbetaalbare voorschot, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, niet hoger dan de toepasselijke steunintensiteit.

Artikel 6

Drempels voor individuele aanmelding

1.   Deze verordening is niet van toepassing op individuele steun, ongeacht of deze op ad-hoc basis of krachtens een steunregeling wordt verleend, indien het bruto subsidie-equivalent daarvan de volgende drempels overschrijdt:

a)

kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid: 7,5 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

b)

investeringssteun voor milieubescherming: 7,5 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

c)

kmo-steun ten behoeve van advisering: 2 miljoen EUR per onderneming per project;

d)

kmo-steun ten behoeve van deelneming van kmo’s aan beurzen: 2 miljoen EUR per onderneming per project;

e)

steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en haalbaarheidsstudies:

i)

indien het project overwegend fundamenteel onderzoek is: 20 miljoen EUR per onderneming, per project/haalbaarheidsstudie;

ii)

indien het project overwegend industrieel onderzoek is: 10 miljoen EUR per onderneming, per project/haalbaarheidsstudie;

iii)

voor alle andere projecten: 7,5 miljoen EUR per onderneming, per project/haalbaarheidsstudie;

iv)

indien het een EUREKA-project betreft: tweemaal de in, onderscheidenlijk, punten i), ii) en iii) bepaalde bedragen;

f)

steun aan kmo’s ten behoeve van de kosten voor industriële eigendomsrechten: 5 miljoen EUR per onderneming per project;

g)

opleidingssteun: 2 miljoen EUR per opleidingsproject;

h)

steun voor de indienstneming van kwetsbare werknemers: 5 miljoen EUR per onderneming per jaar;

i)

werkgelegenheidssteun voor gehandicapte werknemers in de vorm van loonsubsidies: 10 miljoen EUR per onderneming per jaar;

j)

steun ter compensatie van de bijkomende kosten die het in dienst hebben van gehandicapte werknemers meebrengt: 10 miljoen EUR per onderneming per jaar.

Om voor de in punt e) bedoelde steun ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en haalbaarheidsstudies de passende drempels vast te stellen, wordt een project geacht „overwegend” uit fundamenteel onderzoek of „overwegend” uit industrieel onderzoek te bestaan, indien meer dan 50 % van de in aanmerking komende projectkosten wordt gemaakt voor activiteiten die binnen de categorie „fundamenteel onderzoek”, onderscheidenlijk „industrieel onderzoek” vallen. In gevallen waarin niet is vast te stellen dat het project overwegend tot een bepaalde onderzoekscategorie behoort, geldt de lagere drempel.

2.   Regionale investeringssteun voor grote investeringsprojecten moet bij de Commissie worden aangemeld indien het totale bedrag aan steun uit alle bronnen meer dan 75 % bedraagt van het maximale bedrag aan steun dat een investering met in aanmerking komende kosten van 100 miljoen EUR kan ontvangen, waarbij de standaardsteundrempel wordt toegepast die volgens de goedgekeurde regionale steunkaart op het tijdstip van de steunverlening voor grote ondernemingen geldt.

Artikel 7

Cumulering

1.   Om te bepalen of de in artikel 6 voor individuele aanmelding vastgestelde drempels en de in hoofdstuk II vastgestelde maximale steunintensiteiten worden nageleefd, dient het totale bedrag aan steun van de overheid ten behoeve van de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking te worden genomen, ongeacht of de steun uit plaatselijke, regionale, nationale of communautaire bronnen wordt gefinancierd.

2.   De krachtens deze verordening vrijgestelde steun mag met andere krachtens deze verordening vrijgestelde steun worden gecumuleerd, mits die steunmaatregelen verschillende, identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen.

3.   De krachtens deze verordening vrijgestelde steun wordt niet gecumuleerd met enige andere steun die krachtens deze verordening is vrijgesteld, noch met de-minimissteun die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie (26) voldoet, of met andere communautaire financiering met betrekking tot dezelfde — elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende — in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering ertoe zou leiden dat daarmee de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag dat krachtens deze verordening voor die steun geldt, wordt overschreden.

4.   In afwijking van lid 3, mag steun ten behoeve van gehandicapte werknemers, zoals bepaald in de artikelen 41 en 42, worden gecumuleerd met andere krachtens deze verordening vrijgestelde steun met betrekking tot dezelfde in aanmerking komende kosten tot boven de hoogste, krachtens deze verordening geldende drempel, mits die cumulering niet resulteert in een steunintensiteit van meer dan 100 % van de desbetreffende kosten gedurende de gehele periode waarin de betrokken werknemer of werknemers in dienst zijn.

5.   Met betrekking tot cumulering van krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregelen met identificeerbare in aanmerking komende kosten met krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregelen zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a)

wanneer een doelonderneming risicokapitaal heeft ontvangen in het kader van een risicokapitaalmaatregel uit hoofde van artikel 29 en daarna gedurende de eerste drie jaar na de eerste risicokapitaalinvestering, onder deze verordening vallende steun aanvraagt, worden de desbetreffende steundrempels of de krachtens deze verordening maximaal in aanmerking komende bedragen in de regel verminderd met 50 %, en met 20 % voor doelondernemingen in steungebieden. Deze verlaging mag het totale aan risicokapitaal ontvangen bedrag niet overschrijden. Deze verlaging geldt niet voor krachtens de artikelen 31 tot en met 37 vrijgestelde steun ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en innovatie;

b)

steun aan jonge innoverende ondernemingen mag, in de eerste drie jaar na de toekenning ervan, niet worden gecumuleerd met andere uit hoofde van deze verordening vrijgestelde steun, met uitzondering van uit hoofde van artikel 29 vrijgestelde steun en uit hoofde van de artikelen 31 tot en met 37 vrijgestelde steun.

Artikel 8

Stimulerend effect

1.   Door deze verordening wordt enkel steun vrijgesteld die een stimulerend effect heeft.

2.   De onder deze verordening vallende kmo-steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit zijn begonnen, een steunaanvraag bij de betrokken lidstaat heeft ingediend.

3.   Onder deze verordening vallende steun aan grote ondernemingen wordt geacht een stimulerend effect te hebben, indien behalve dat aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarde is voldaan, de lidstaat, alvorens de betrokken individuele steun toe te kennen, zich ervan heeft vergewist, dat de door de begunstigde onderneming voorbereide documenten aantonen dat aan één of meer van de volgende criteria is voldaan:

a)

een wezenlijke toename van de omvang van het project of de activiteit als gevolg van de steun;

b)

een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun;

c)

een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project of de activiteit als gevolg van de steun;

d)

een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid;

e)

ten aanzien van regionale investeringssteun bedoeld in artikel 13, dat het project, zonder de steun, niet als dusdanig in het steungebied zou zijn uitgevoerd.

4.   De in de leden 2 en 3 vastgestelde voorwaarden gelden niet ten aanzien van belastingmaatregelen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de belastingmaatregel vestigt overeenkomstig objectieve criteria een wettelijke aanspraak op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en

b)

de belastingmaatregel is vastgesteld, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit zijn begonnen. Deze voorwaarde geldt niet in het geval van fiscale vervolgregelingen.

5.   Met betrekking tot steun ter compensatie van de bijkomende kosten van het in dienst hebben van gehandicapte werknemers, zoals bepaald in artikel 42, wordt aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn voldaan, indien aan de voorwaarden van artikel 42, lid 3, is voldaan.

Met betrekking tot steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers en steun voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers, zoals bepaald in de artikelen 40 en 41, wordt aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn voldaan, indien de steun resulteert in een nettotoename van het aantal in dienst zijnde kwetsbare of gehandicapte werknemers.

Met betrekking tot steun in de vorm van verlagingen van milieubelastingen, zoals bepaald in artikel 25, wordt aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn voldaan.

Met betrekking tot risicokapitaalsteun, zoals bepaald in artikel 29, wordt aan de in lid 2 van dit artikel vastgestelde voorwaarden geacht te zijn voldaan.

6.   Wanneer niet aan de voorwaarden van de leden 2 en 3 is voldaan, is de volledige steunmaatregel niet krachtens deze verordening vrijgesteld.

Artikel 9

Doorzichtigheid

1.   De betrokken lidstaat zendt binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van een steunregeling of de verlening van ad-hoc steun die uit hoofde van deze verordening zijn vrijgesteld, de Commissie een samenvatting van de gegevens betreffende die steunmaatregel. Deze gegevens worden in elektronische vorm verstrekt, gebruikmakend van de geëigende IT-toepassing van de Commissie en op het in Bijlage III bij deze verordening vastgestelde formulier.

De Commissie zendt onverwijld een ontvangstbevestiging voor deze samenvatting.

Deze samenvattingen worden door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de Commissie bekendgemaakt.

2.   Bij de inwerkingtreding van een steunregeling of bij de verlening van ad-hoc steun die uit hoofde van deze verordening zijn vrijgesteld, maakt de betrokken lidstaat de volledige tekst van deze steunmaatregel op het internet bekend. In het geval van een steunregeling bevat deze tekst de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden die de naleving van de toepasselijke bepalingen van deze verordening garanderen. De betrokken lidstaat zorgt ervoor, dat de volledige tekst van de steunmaatregel op het internet toegankelijk blijft, zolang de betrokken steunmaatregel van kracht is. De door de betrokken lidstaat ingevolge 1 verstrekte beknopte gegevens vermelden het internetadres dat rechtstreeks naar de volledige tekst van de steunmaatregel leidt.

3.   Bij het verlenen van de uit hoofde van deze verordening vrijgestelde individuele steun, moet, behalve voor steun in de vorm van belastingmaatregelen, het steunverleningsbesluit een uitdrukkelijke verwijzing bevatten naar de bijzondere bepalingen van hoofdstuk II die op dit besluit betrekking hebben, naar de nationale wetgeving die de naleving van de toepasselijke bepalingen van deze verordening garandeert en naar het in lid 2 bedoelde internetadres.

4.   Onverminderd de in de leden 1, 2 en 3 vervatte verplichtingen, verstrekken de lidstaten, wanneer individuele steun op grond van een bestaande steunregeling ten behoeve van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die onder de toepassing van artikel 31 vallen en waarvan het individuele steunbedrag meer dan 3 miljoen EUR bedraagt, en wanneer op grond van bestaande steunregelingen voor grote investeringsprojecten individuele regionale investeringssteun wordt toegekend die krachtens artikel 6 niet individueel behoeft te worden aangemeld, binnen 20 werkdagen te rekenen vanaf het tijdstip van de steunverlening door de bevoegde autoriteit, de Commissie de vereiste beknopte gegevens, aan de hand van het in Bijlage II vastgestelde standaardformulier, via de geëigende IT-toepassing van de Commissie.

Artikel 10

Toezicht

1.   De Commissie houdt regelmatig toezicht op de steunmaatregelen waarvan zij overeenkomstig artikel 9 in kennis is gesteld.

2.   De lidstaten leggen gedetailleerde dossiers aan over de krachtens deze verordening vrijgestelde individuele steun of steunregelingen. Deze dossiers bevatten alle gegevens die nodig zijn om te kunnen nagaan of aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan, daaronder begrepen gegevens waaruit blijkt dat de betrokken onderneming de status van kleine of middelgrote onderneming bezit, indien het daarvan afhangt of zij voor steun of een verhoging in aanmerking komt, gegevens inzake het stimulerende effect van de steun en gegevens aan de hand waarvan ten behoeve van de toepassing van deze verordening het precieze bedrag van de in aanmerking komende kosten kan worden bepaald.

De dossiers betreffende individuele steunmaatregelen worden gedurende tien jaar vanaf het tijdstip van de steunverlening bewaard. Dossiers betreffende steunregelingen worden bewaard gedurende tien jaar vanaf het tijdstip van de laatste steunverlening krachtens die regeling.

3.   De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijk verzoek binnen een termijn van 20 werkdagen, of binnen de in het verzoek vastgestelde langere termijn, alle gegevens die de Commissie nodig acht om op de toepassing van deze verordening toezicht te kunnen houden.

Wanneer de betrokken lidstaat de gevraagde gegevens niet binnen de door de Commissie gestelde termijn of binnen een gezamenlijk overeengekomen periode verstrekt, of wanneer de lidstaat onvolledige gegevens verstrekt, zendt de Commissie een rappelbrief waarin een nieuwe termijn voor de verstrekking van de gegevens wordt vastgesteld. Wanneer de betrokken lidstaat, ondanks die rappelbrief, de verlangde gegevens niet verstrekt, kan de Commissie, na de betrokken lidstaat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, een beschikking geven waarin wordt verklaard dat alle of een deel van de toekomstige steunmaatregelen waarop deze verordening van toepassing is, bij de Commissie overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag moet worden aangemeld.

Artikel 11

Jaarlijkse verslagen

Overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (27) stellen de lidstaten over de toepassing van deze verordening een verslag in elektronische vorm op voor elk volledig kalenderjaar, of deel daarvan, waarin deze verordening van toepassing is. Het internetadres dat rechtstreeks leidt naar de tekst van de steunmaatregelen, wordt eveneens in dit jaarlijkse verslag opgenomen.

Artikel 12

Bijzondere voorwaarden voor investeringssteun

1.   Om voor de toepassing van deze verordening als in aanmerking komende kosten te kunnen worden aangemerkt, moet een investering bestaan in:

a)

een investering in materiële en/of immateriële activa ten behoeve van de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een bestaande vestiging in nieuwe, bijkomende producten, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of

b)

de verwerving van kapitaalgoederen die rechtstreeks met een vestiging verband houden, mits de vestiging is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen, en mits de activa door een onafhankelijke investeerder worden verworven. In het geval van bedrijfsopvolging van een kleine onderneming ten gunste van familie van de oorspronkelijke eigenaar of eigenaren of ten gunste van voormalige werknemers, vervalt de voorwaarde dat de activa door een onafhankelijke investeerder moeten worden verworven.

De enkele verwerving van de aandelen van een onderneming vormt geen initiële investering.

2.   Om voor de toepassing van deze verordening als in aanmerking komende kosten te kunnen worden aangemerkt, moeten immateriële activa aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij worden uitsluitend in de steunontvangende onderneming gebruikt. Regionale investeringssteun wordt uitsluitend in de steunontvangende vestiging gebruikt;

b)

zij worden als afschrijfbare activa beschouwd;

c)

zij worden van derden tegen marktvoorwaarden verworven, zonder dat de verwerver in een positie verkeert om in de zin van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (28) zeggenschap uit te oefenen over de verkoper, of omgekeerd;

d)

in het geval van kmo-investeringssteun, maken zij gedurende ten minste drie jaar deel uit van de activa van de onderneming. In het geval van regionale investeringssteun maken zij deel uit van de activa van de onderneming en blijven zij gedurende ten minste vijf jaar of, in het geval van kmo’s, drie jaar in de steun genietende vestiging.

3.   Om voor de toepassing van deze verordening als in aanmerking komende kosten te kunnen worden aangemerkt, moeten rechtsreeks door een investeringsproject geschapen arbeidsplaatsen aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de werkgelegenheid komt binnen de drie jaar na de voltooiing van de investering tot stand;

b)

het investeringsproject leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden;

c)

de werkgelegenheid blijft behouden gedurende een periode van ten minste vijf jaar in het geval van grote ondernemingen en een periode van ten minste drie jaar in het geval van kmo’s.

HOOFDSTUK II

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE CATEGORIEËN STEUN

DEEL 1

Regionale steun

Artikel 13

Regionale investerings- en werkgelegenheidssteun

1.   Regelingen inzake regionale investerings- en werkgelegenheidssteun zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in onderhavig artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

Ad-hoc steun die alleen ter aanvulling van op grond van regelingen inzake regionale investerings- en werkgelegenheidssteun toegekende steun wordt gebruikt en niet meer dan 50 % bedraagt van de totale steun die ten behoeve van de investering wordt toegekend, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits de toegekende ad-hoc steun aan alle voorwaarden van deze verordening voldoet.

2.   De steun wordt verleend in voor regionale steun in aanmerking komende gebieden, zoals afgebakend op de goedgekeurde regionale steunkaart voor de betrokken lidstaat voor de periode 2007-2013. Nadat de volledige investering is voltooid, moet deze in het betrokken gebied behouden blijven gedurende ten minste vijf jaar, of drie jaar in het geval van kmo’s. Een en ander staat er niet aan in de weg dat installaties of uitrustingen die door snelle technologische veranderingen zijn verouderd, worden vervangen, op voorwaarde dat de economische activiteiten gedurende de minimumperiode in het bewuste gebied worden aangehouden.

3.   De steunintensiteit, uitgedrukt als contant bruto-subsidie-equivalent, overschrijdt de regionale steundrempel die op het tijdstip van de steunverlening voor het betrokken steungebied geldt, niet.

4.   Behalve voor steun ten behoeve van grote investeringsprojecten en regionale steun voor de vervoersector, mogen de in lid 3 bedoelde drempels worden verhoogd met 20 procentpunt voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor steun aan middelgrote ondernemingen.

5.   De in lid 3 vastgestelde drempels zijn van toepassing op de steunintensiteit, berekend hetzij als een percentage van de in aanmerking komende materiële en immateriële investeringskosten, hetzij als een percentage van de geraamde loonkosten van de in dienst genomen personen, berekend over een periode van twee jaar, voor rechtstreeks door het investeringsproject geschapen werkgelegenheid, hetzij als een combinatie daarvan, mits de steun niet hoger is dan het gunstigste van de bedragen die beide berekeningen opleveren.

6.   Wanneer de steun wordt berekend op grond van materiële of immateriële investeringskosten, of van verwervingskosten in het geval van overnames, moet de begunstigde een financiële bijdrage verstrekken van ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten — hetzij uit eigen middelen, hetzij door externe financiering — in een vorm die vrij is van alle overheidssteun. Bedraagt de maximum steunintensiteit die in het kader van de nationale regionale steunkaart voor de betrokken lidstaat is goedgekeurd, inclusief verhogingen overeenkomstig lid 4, echter meer dan 75 %, dan wordt de financiële bijdrage van de begunstigde overeenkomstig verlaagd. Wanneer de steun aan de hand van materiële of immateriële investeringskosten wordt berekend, zijn ook de in lid 7 vastgestelde voorwaarden van toepassing.

7.   Bij de verwerving van een vestiging worden alleen de kosten voor de verwerving van activa van derden in aanmerking genomen, mits de transactie op marktvoorwaarden geschiedt. Wanneer de verwerving met andere investeringen gepaard gaat, worden de kosten die hierop betrekking hebben, bij de kosten van de koop opgeteld.

De kosten voor de verwerving van gehuurde activa, niet zijnde gronden en gebouwen, worden alleen in aanmerking genomen indien de huur in de vorm van financiële leasing plaatsvindt en de verplichting inhoudt, de activa na afloop van de huurovereenkomst te kopen. Voor de huur van gronden en gebouwen moet de huurovereenkomst na het verwachte tijdstip van de voltooiing van het investeringsproject ten minste vijf jaar blijven lopen in het geval van grote ondernemingen of drie jaar in het geval van kmo’s.

Behalve voor kmo’s en bij overnames, moeten de verworven activa nieuw zijn. Bij overnames worden activa waarvoor reeds vóór de overname steun ten behoeve van de verwerving ervan is verleend, in mindering gebracht. Voor kmo’s kunnen ook de volledige kosten voor investeringen in immateriële activa in aanmerking worden genomen. Voor grote ondernemingen komen die kosten alleen in aanmerking tot een maximum van 50 % van de totale in aanmerking komende investeringskosten voor het project.

8.   Ingeval de steun aan de hand van loonkosten wordt berekend, moet de werkgelegenheid rechtstreeks door het investeringsproject ontstaan.

9.   In afwijking van de leden 3 en 4, mogen de maximale steunintensiteiten voor investeringen in de verwerking en afzet van landbouwproducten worden vastgesteld op:

a)

50 % van de in aanmerking komende investeringen in gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag in aanmerking komen, en 40 % van de in aanmerking komende investeringen in de overige voor regionale steun in aanmerking komende gebieden, zoals afgebakend op de goedgekeurde regionale steunkaart voor de betrokken lidstaat voor de periode 2007-2013, indien de begunstigde een kmo is;

b)

25 % van de in aanmerking komende investeringen in gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag in aanmerking komen, en 20 % van de in aanmerking komende investeringen in de overige voor regionale steun in aanmerking komende gebieden, zoals afgebakend op de goedgekeurde regionale steunkaart voor de betrokken lidstaat voor de periode 2007-2013, indien de begunstigde minder dan 750 werknemers in dienst heeft en/of een omzet van minder dan 200 miljoen EUR behaalt, berekend overeenkomstig Bijlage I bij deze Verordening.

10.   Ter voorkoming dat één grote investering kunstmatig in subprojecten wordt opgesplitst, wordt een groot investeringsproject als één investeringsproject aangemerkt, ingeval de investering in een periode van drie jaar door dezelfde onderneming of ondernemingen wordt uitgevoerd, en bestaat uit vaste activa die economisch ondeelbaar met elkaar zijn verbonden.

Artikel 14

Steun voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen

1.   Steunregelingen ten behoeve van nieuw opgerichte kleine ondernemingen zijn verenigbaar op grond artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De begunstigde is een kleine onderneming.

3.   Het bedrag is niet groter dan:

a)

2 miljoen EUR voor kleine ondernemingen die hun economische activiteiten hebben in gebieden die voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag in aanmerking komen,

b)

1 miljoen EUR voor kleine ondernemingen die hun economische activiteiten hebben in gebieden die voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag in aanmerking komen.

De bedragen die een onderneming jaarlijks aan steun ontvangt, belopen niet meer dan 33 % van de in de punten a) en b) genoemde steunbedragen.

4.   De steunintensiteit bedraagt:

a)

in steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a): ten hoogste 35 % van de in aanmerking komende kosten die in de eerste drie jaar na de oprichting van de onderneming werden gemaakt, en ten hoogste 25 % in de twee volgende jaren;

b)

in steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder c): ten hoogste 25 % van de in aanmerking komende kosten die in de eerste drie jaar na de oprichting van de onderneming werden gemaakt, en ten hoogste 15 % in de twee volgende jaren.

Deze intensiteiten worden verhoogd met 5 % in steungebieden in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), die een bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking van minder dan 60 % van het EU-25-gemiddelde hebben, in gebieden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners/km2, op kleine eilanden met een bevolking van minder dan 5 000 inwoners en in andere gemeenschappen van dezelfde grootte die van eenzelfde geïsoleerde ligging te lijden hebben.

5.   In aanmerking komen juridische, adviserings-, consultancy- en administratieve uitgaven die rechtstreeks met de oprichting van de kleine onderneming verband houden, alsmede de volgende kosten, voor zover zij daadwerkelijk binnen de eerste vijf jaar na de oprichting van de onderneming zijn gemaakt:

a)

rente over externe financiering en een dividend op het gebruikte eigen vermogen die het referentiepercentage niet overschrijden;

b)

vergoedingen voor het huren van productie-installaties/-uitrusting;

c)

energie, water, verwarming, belastingen (niet zijnde btw en vennootschapsbelasting op bedrijfsinkomsten) en administratieve heffingen;

d)

afschrijvingen, vergoedingen voor het leasen van productie-installaties/-uitrusting, en loonkosten, mits ten behoeve van de onderliggende investeringen of maatregelen inzake werkgelegenheidsschepping of indienstneming geen andere vormen van steun zijn toegekend.

6.   Kleine ondernemingen die onder de zeggenschap staan van aandeelhouders van ondernemingen die de afgelopen twaalf maanden zijn gesloten, kunnen op grond van dit artikel geen steun ontvangen wanneer de betrokken ondernemingen op dezelfde relevante markt of op aangrenzende markten actief zijn.

DEEL 2

Kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid

Artikel 15

Kmo-steun ten behoeve van investeringen en werkgelegenheid

1.   Kmo-steun ten behoeve van investerings- en werkgelegenheid is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

a)

20 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van kleine ondernemingen;

b)

10 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van middelgrote ondernemingen.

3.   De volgende kosten komen in aanmerking:

a)

de kosten van investeringen in materiële en immateriële activa, of

b)

de geraamde loonkosten, berekend over een periode van twee jaar, voor werkgelegenheid die rechtstreeks door het investeringsproject wordt geschapen.

4.   Wanneer de investering de verwerking en afzet van landbouwproducten betreft, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan:

a)

75 % van de in aanmerking komende investeringen in de ultraperifere gebieden;

b)

65 % van de in aanmerking komende investeringen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee in de zin van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (29);

c)

50 % van de in aanmerking komende investeringen in gebieden die op grond van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag in aanmerking komen;

d)

40 % van de in aanmerking komende investeringen in alle andere gebieden.

DEEL 3

Steun voor vrouwelijk ondernemerschap

Artikel 16

Steun voor nieuwe, door vrouwelijke ondernemers opgerichte kleine ondernemingen

1.   Steunregelingen ten behoeve van nieuwe, door vrouwelijke ondernemers opgerichte kleine ondernemingen zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De begunstigden zijn kleine door vrouwelijke ondernemers opgerichte ondernemingen.

3.   Het steunbedrag bedraagt niet meer dan 1 miljoen EUR per onderneming.

De bedragen die nieuw opgerichte kleine ondernemingen jaarlijks aan steun ontvangen, belopen niet meer dan 33 % van de in de eerste alinea genoemde steunbedragen.

4.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 15 % van de in aanmerking komende kosten die in de eerste vijf jaar na de oprichting van de onderneming zijn gemaakt.

5.   In aanmerking komen juridische, adviserings-, consultancy- en administratieve uitgaven die rechtstreeks met de oprichting van de kleine onderneming verband houden, alsmede de volgende kosten, voor zover zij daadwerkelijk binnen de eerste vijf jaar na de oprichting van de onderneming zijn gemaakt:

a)

rente over externe financiering en een dividend op het gebruikte eigen vermogen die het referentiepercentage niet overschrijden;

b)

vergoedingen voor het huren van productie-installaties/-uitrusting;

c)

energie, water, verwarming, belastingen (niet zijnde btw en vennootschapsbelasting op bedrijfsinkomsten) en administratieve heffingen;

d)

afschrijvingen, vergoedingen voor het huren van productie-installaties/-uitrusting, en loonkosten, mits de onderliggende investeringen of maatregelen inzake werkgelegenheidsschepping of indienstneming geen steun uit andere bron is toegekend;

e)

de kosten voor kinder- en ouderenzorg, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de kosten met betrekking tot ouderschapsverlof.

6.   Kleine ondernemingen die onder de zeggenschap staan van aandeelhouders van ondernemingen die de afgelopen twaalf maanden zijn gesloten, kunnen op grond van dit artikel geen steun ontvangen wanneer de betrokken ondernemingen op dezelfde relevante markt of op aangrenzende markten actief zijn.

DEEL 4

Steun voor milieubescherming

Artikel 17

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

1.

„milieubescherming”: elke maatregel die is gericht op de preventie of het herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van de begunstigde, op het beperken van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op de aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

2.

„energiebesparende maatregelen”: alle maatregelen die de ondernemingen in staat stellen het energieverbruik met name in hun productiecyclus te verminderen;

3.

„communautaire norm”:

a)

een verplichte communautaire norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

b)

de verplichting op grond van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (30) de beste beschikbare technische middelen (BAT) te gebruiken, zoals uiteengezet in de recentste relevante informatie die de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn heeft bekendgemaakt;

4.

„hernieuwbare energiebronnen”: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

5.

„biobrandstof”: vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer die uit biomassa is gewonnen;

6.

„duurzame biobrandstoffen”: biobrandstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 15 van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (31). Zodra de richtlijn door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen en in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, zijn de duurzaamheidscriteria van de richtlijn van toepassing;

7.

„energie uit hernieuwbare energiebronnen”: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare elektriciteit, maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;

8.

„warmtekrachtkoppeling”: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;

9.

„hoogrenderende warmtekrachtkoppeling”: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria van Bijlage III bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (32) en aan de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden zoals die in Beschikking 2007/74/EG van de Commissie (33) zijn vastgesteld;

10.

„milieubelasting”: een belastingmaatregel waarvan de bijzondere belastinggrondslag een duidelijk negatief milieueffect heeft of die op bepaalde activiteiten, goederen of diensten drukt, zodat de milieukosten in de prijs ervan worden opgenomen en/of de producenten en verbruikers worden aangezet tot activiteiten die voor het milieu minder schadelijk zijn;

11.

„communautair minimumbelastingniveau”: het in de Gemeenschapswetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau. Voor energieproducten en elektriciteit is het communautaire minimumbelastingniveau het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau;

12.

„materiële activa”: investeringen in gronden (wanneer deze absoluut noodzakelijk zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen), gebouwen, installaties en uitrustingen, met als doel vervuiling en hinder te beperken of te beëindigen, en investeringen om de productiemethoden aan te passen met het oog op de bescherming van het milieu.

Artikel 18

Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt verder te gaan dan communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming te doen toenemen

1.   Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt verder te gaan dan communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming te doen toenemen, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De gesteunde investering voldoet aan een van de volgende voorwaarden:

a)

dankzij de investering kan de begunstigde het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming doen toenemen, door verder te gaan dan de geldende communautaire normen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de communautaire norm;

b)

dankzij de investering kan de begunstigde het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming doen toenemen bij ontstentenis van communautaire normen.

3.   Er kan geen steun worden verleend wanneer de verbeteringen ervoor moeten zorgen dat de ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde, maar nog niet van toepassing zijnde communautaire normen.

4.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 35 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor steun aan middelgrote ondernemingen.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om een niveau van milieubescherming te bereiken dat de betrokken communautaire normen overtreft, zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

6.   Voor de toepassing van lid 5 worden de kosten van de investering die rechtstreeks op milieubescherming betrekking heeft, vastgesteld door verwijzing naar de contrafeitelijke situatie:

a)

wanneer het aandeel van de kosten van de milieu-investering in de totale investeringskosten gemakkelijk kan worden vastgesteld, zijn deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten, de in aanmerking komende kosten;

b)

in alle overige gevallen worden de extra investeringskosten vastgesteld door de investering af te zetten tegen een contrafeitelijke situatie waarin geen staatssteun wordt verleend. De juiste contrafeitelijke situatie stemt overeen met de kosten van een technisch vergelijkbare investering die een lager niveau van milieubescherming biedt (die overeenstemt met de verplichte communautaire normen, voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd (hierna „de referentie-investering”). Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben). Bovendien moet een dergelijke referentie-investering uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief zijn voor de te beoordelen investering.

7.   De in aanmerking komende investering moet gebeuren in de vorm van materiële en/of immateriële activa.

8.   In het geval van investeringen om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken dan de communautaire normen, wordt de contrafeitelijke situatie als volgt gekozen:

a)

wanneer de onderneming zich aanpast aan nationale normen die, bij ontstentenis van communautaire normen, zijn vastgesteld, omvatten de in aanmerking komende kosten de extra investeringskosten die nodig zijn om het door de nationale normen vereiste beschermingsniveau te bereiken;

b)

wanneer de onderneming zich aanpast aan of verder gaat dan nationale normen die strenger zijn dan de toepasselijke communautaire normen, of verder gaat dan communautaire normen, omvatten de in aanmerking komende kosten de extra investeringskosten die nodig zijn om het beschermingsniveau te bereiken dat de communautaire normen overtreft. De kosten die verband houden met investeringen om het door communautaire normen vereiste beschermingsniveau te bereiken, komen niet in aanmerking;

c)

wanneer er geen normen bestaan, komen de investeringkosten in aanmerking die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan het niveau dat de betrokken onderneming of ondernemingen zonder enige milieusteun zou bereiken.

9.   Steun ten behoeve van investeringen met betrekking tot beheer van afval van andere ondernemingen is krachtens dit artikel niet vrijgesteld.

Artikel 19

Steun voor de aanschaf van nieuwe vervoersmiddelen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen

1.   Investeringssteun voor de aanschaf van nieuwe vervoersmiddelen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De gesteunde investering voldoet aan de in artikel 18, lid 2, vastgestelde voorwaarde.

3.   Steun voor de aanschaf van nieuwe vervoersmiddelen voor vervoer per spoor, over de weg, over de binnenwateren en over zee die aan vastgestelde communautaire normen voldoen, is vrijgesteld wanneer deze aanschaf geschiedt vóór de inwerkingtreding van de nieuwe communautaire normen en wanneer deze nieuwe normen, zodra deze verplicht worden, niet met terugwerkende kracht op reeds aangeschafte vervoersmiddelen van toepassing zullen zijn.

4.   Steun voor vernieuwingsoperaties van bestaande voertuigen met het oog op milieubescherming is vrijgesteld, indien de bestaande vervoersmiddelen worden aangepast aan milieunormen die nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die bedrijfsmiddelen in bedrijf werden genomen of indien voor de vervoersmiddelen geen milieunormen van toepassing zijn.

5.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 35 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan echter met 20 procentpunt worden verhoogd voor steun verleend aan kleine ondernemingen steun wordt verleend en met 10 procentpunt voor steun verleend aan middelgrote ondernemingen.

6.   De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om een niveau van milieubescherming te bereiken dat het door de communautaire normen vereiste niveau overtreft.

De in aanmerking komende kosten worden berekend overeenkomstig artikel 18, leden 6 en 7, en zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

Artikel 20

Kmo-steun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige communautaire normen

1.   Steun om kmo’s in staat te stellen te voldoen aan nieuwe communautaire normen die het niveau van milieubescherming doen toenemen en die nog niet in werking zijn getreden, is met de gemeenschappelijke markt verenigbaar in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De communautaire normen moeten zijn goedgekeurd en de investering moet ten minste één jaar voor de inwerkingtreding van de normen ten uitvoer zijn gelegd en beëindigd.

3.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 15 % van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen en 10 % van de in aanmerking komende voor middelgrote ondernemingen wanneer de investering meer dan drie jaar vóór de datum van inwerkingtreding van de normen ten uitvoer wordt gelegd en beëindigd. De steunintensiteit bedraagt 10 % voor kleine ondernemingen wanneer de investering wordt ten uitvoer gelegd en beëindigd tussen één en drie jaar vóór de vóór de datum van inwerkingtreding van de normen.

4.   De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om het door de communautaire norm vereiste beschermingsniveau te bereiken ten opzichte van het bestaande niveau van milieubescherming dat vóór de invoering van deze norm van toepassing was.

De in aanmerking komende kosten worden berekend zoals bepaald in artikel 18, leden 6 en 7, en zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

Artikel 21

Milieu-investeringssteun ten behoeve van energiebesparende maatregelen

1.   Milieu-investeringssteun waardoor ondernemingen energiebesparingen kunnen behalen, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits hij voldoet aan:

a)

aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden, of

b)

aan de in de leden 4 en 5 vastgestelde voorwaarden.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 60 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor steun aan middelgrote ondernemingen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om een niveau aan energiebesparing te bereiken dat het door de communautaire normen vereiste niveau overtreft.

De in aanmerking komende kosten worden berekend, zoals bepaald in artikel 18, leden 6 en 7.

De in aanmerking komende kosten worden berekend exclusief de exploitatiebaten en -kosten die betrekking hebben op de extra investering voor energiebesparing en die zijn ontstaan in de eerste drie jaar van de levensduur van deze investering in het geval van kmo’s, in de eerste vier jaar in het geval van grote ondernemingen die niet aan het EU-systeem inzake CO2-emissiehandel deelnemen, en in de eerste vijf jaar in het geval van grote ondernemingen die wel aan het EU-systeem inzake CO2-emissiehandel deelnemen. Voor grote ondernemingen mag deze periode worden beperkt tot de eerste drie jaar van de levensduur van deze investering indien kan worden aangetoond dat de afschrijvingsperiode van deze investering niet meer dan drie jaar bedraagt.

De berekeningen van de in aanmerking komende kosten worden door een externe accountant gecertificeerd.

4.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 20 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor steun aan middelgrote ondernemingen.

5.   De in aanmerking komende kosten worden berekend, zoals bepaald in artikel 18, leden 6 en 7, en zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

Artikel 22

Milieu-investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

1.   Milieu-investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is met de gemeenschappelijke markt verenigbaar in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel bepaalde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 45 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor steun aan middelgrote ondernemingen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om een hoogrenderende warmtekrachtkoppelinginstallatie tot stand te brengen, in vergelijking met de referentie-investering. De in aanmerking komende kosten worden berekend zoals bepaald in artikel 18, leden 6 en 7, en zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

4.   Een nieuwe warmtekrachtkoppelingeenheid moet in totaal besparingen behalen van primaire energie ten opzichte van de gescheiden productie als gedefinieerd in Richtlijn 2004/8/EG en Beschikking 2007/74/EG. De verbetering van een bestaande warmtekrachtkoppelingeenheid of verbouwing van een bestaande stroomproductie-eenheid tot een warmtekrachtkoppelingeenheid moet resulteren in besparingen van primaire energie ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.

Artikel 23

Milieu-investeringssteun ter stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen

1.   Milieu-investeringssteun ter stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 45 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor steun aan middelgrote ondernemingen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de extra kosten die ten laste van de onderneming komen ten opzichte van een traditionele stroomcentrale of een traditioneel verwarmingssysteem met dezelfde capaciteit inzake daadwerkelijke energieopwekking. De in aanmerking komende kosten worden berekend, zoals bepaald in artikel 18, leden 6 en 7, en zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

4.   Milieu-investeringssteun voor de productie van biobrandstoffen is alleen vrijgesteld voor zover de gesteunde investeringen uitsluitend voor de productie van duurzame biobrandstoffen worden gebruikt.

Artikel 24

Steun ten behoeve van milieustudies

1.   Steun ten behoeve van studies die rechtstreeks verband houden met de in artikel 18 bedoelde investeringen, met investeringen in energie besparende maatregelen onder de in artikel 21 vastgestelde voorwaarden en investeringen ter stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen op de in artikel 23 vastgestelde voorwaarden, is met de gemeenschappelijke markt verenigbaar in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten.

De steunintensiteit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd bij studies uitgevoerd voor kleine ondernemingen en met 10 procentpunt bij studies uitgevoerd voor middelgrote ondernemingen.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de studie.

Artikel 25

Milieusteun in de vorm van verlagingen van milieubelastingen

1.   Milieusteunregelingen in de vorm van verlagingen van milieubelastingen die aan de voorwaarden voor Richtlijn 2003/96/EG voldoen, zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De begunstigden van de belastingverlaging betalen ten minste het bij Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde communautaire minimumbelastingniveau.

3.   De belastingverlagingen worden voor een periode van ten hoogste tien jaar toegestaan. Na die periode van tien jaar beoordelen de lidstaten het passende karakter van de betrokken steunmaatregelen opnieuw.

DEEL 5

Steun ten gunste van kmo’s voor advisering en deelneming aan beurzen

Artikel 26

Steun voor advisering ten gunste van kmo’s

1.   Steun voor advisering ten gunste van kmo’s is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 va, dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de adviseringskosten van door externe adviseurs verrichte diensten.

De betrokken diensten zijn niet van permanente of periodieke aard, noch behoren zij tot de gewone bedrijfsuitgaven van de onderneming, zoals routinematig belastingadvies, regelmatige dienstverrichting op juridisch gebied, of reclame.

Artikel 27

Steun ten behoeve van deelneming van kmo’s aan beurzen

1.   Steun aan kmo’s ten behoeve van deelneming aan beurzen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50 % van de in aanmerkingkomende kosten.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten gemaakt voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats voor de eerste keer dat een onderneming aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelneemt.

DEEL 6

Steun in de vorm van risicokapitaal

Artikel 28

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

1.

„aandelenkapitaal”: eigendomsbelang in een onderneming, vertegenwoordigd door de aandelen die onder de investeerders zijn uitgegeven;

2.

„hybride kapitaalinstrumenten”: financiële instrumenten waarvan het rendement voor de houder in hoofdzaak is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming. Deze instrumenten zijn niet gedekt bij wanbetaling;

3.

„private equity”: investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen in de vorm van onderhands verstrekt (in tegenstelling tot via de beurs verkregen) aandelenkapitaal of hybride kapitaalinstrumenten, daaronder begrepen durfkapitaal;

4.

„seed capital”: verschaffing van financiële middelen om een initieel concept te bestuderen, te beoordelen en te ontwikkelen. Gaat vooraf aan de aanloopfase;

5.

„aanloopkapitaal”: financiering die aan ondernemingen wordt verstrekt voordat zij beginnen met commerciële productie of dienstverlening en voordat zij winst maken, en die voor productontwikkeling en marktintroductie is bedoeld;

6.

„expansiekapitaal”: financiering die wordt verstrekt ten behoeve van de groei en expansie van een onderneming, die al dan niet break-even draait of winst maakt. Dit kapitaal mag worden gebruikt voor het financieren van extra productiecapaciteit, voor markt- of productontwikkeling of als extra werkkapitaal;

7.

„exitstrategie”: strategie voor de liquidatie van deelnemingen door een durfkapitaal- of private-equityfonds volgens een plan om een maximaal rendement te behalen, zoals trade sale, afschrijvingen, terugbetaling van preferente aandelen/leningen, verkoop aan een andere durfkapitaalverschaffer, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbaar aanbod (daaronder begrepen beursintroductie);

8.

„doelonderneming”: een onderneming waarin een investeerder of investeringsfonds overweegt te investeren.

Artikel 29

Steun in de vorm van risicokapitaal

1.   Steunregelingen inzake risicokapitaal ten gunste van kmo’s zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot 8 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De risicokapitaalmaatregel heeft de vorm van een deelneming in een winstgericht private-equity-investeringsfonds, dat op zakelijke grondslag wordt beheerd.

3.   De tranches van de door het investeringsfonds gedane investeringen bedragen ten hoogste 1,5 miljoen EUR per doelonderneming over een periode van twaalf maanden.

4.   Voor kmo’s in steungebieden en voor kleine ondernemingen buiten steungebieden is de risicokapitaalmaatregel beperkt tot het verschaffen van seed capital, aanloopkapitaal en/of expansiekapitaal. Voor middelgrote ondernemingen buiten steungebieden is de risicokapitaalmaatregel beperkt tot het verschaffen van seed capital en/of aanloopkapitaal, met uitsluiting van expansiekapitaal.

5.   Het investeringsfonds verschaft ten minste 70 % van zijn totale begroting aan doel-kmo’s in de vorm van aandelenkapitaal of hybride kapitaalinstrumenten.

6.   Ten minste 50 % van de financiering door het investeringsfonds wordt verschaft door particuliere investeerders. In het geval van investeringsfondsen die uitsluitend op kmo’s in steungebieden zijn gericht, wordt en minste 30 % door particuliere investeerders verschaft.

7.   Om te verzekeren dat de risicokapitaalmaatregel winstgericht is, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

a)

voor elke investering bestaat een bedrijfsplan met nadere gegevens over het product, de ontwikkeling van de afzet en de winstgevendheid en waarin vooraf de levensvatbaarheid van het project wordt aangetoond, en

b)

voor iedere investering is er een heldere en realistische exit-strategie voorhanden.

8.   Om te verzekeren dat het investeringsfonds op zakelijke grondslag wordt beheerd, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

a)

tussen een professionele fondsbeheerder en de deelnemers in het fonds is er een overeenkomst die bepaalt dat de vergoeding van de beheerder prestatiegerelateerd is en die de doelstellingen van het fonds en een tijdschema voor de investeringen vastlegt;

b)

particuliere marktinvesteerders zijn bij de besluitvorming betrokken en hebben bijvoorbeeld in een investeerders- of adviescomité zitting, en

c)

bij het fondsbeheer worden goede praktijken en bedrijfstoezicht toegepast.

DEEL 7

Steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Artikel 30

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

1.

„onderzoeksorganisatie”: een entiteit, zoals een universiteit of onderzoeksorganisatie, ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of technologieoverdracht. Alle winst wordt opnieuw geïnvesteerd in die activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs. De ondernemingen die invloed over een dergelijke organisatie kunnen uitoefenen door middel van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden van de organisatie, genieten geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van een dergelijke organisatie of tot de resultaten van haar onderzoek;

2.

„fundamenteel onderzoek”: experimentele of theoretische activiteiten die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een rechtstreekse praktische toepassing of gebruik wordt beoogd;

3.

„industrieel onderzoek”: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen, die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor algemene validering van technologieën, met uitzondering van prototypes;

4.

„experimentele ontwikkeling”: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema’s of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. Hieronder kan tevens de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, procedés of diensten worden verstaan. Deze activiteiten kunnen tevens het maken van ontwerpen, tekeningen, plannen en andere documentatie omvatten, mits zij niet voor commercieel gebruik zijn bestemd.

De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Bij commercieel gebruik van demonstratie- of proefprojecten worden eventuele inkomsten die hieruit voortvloeien, op de in aanmerking komende kosten in mindering gebracht.

De kosten van de experimentele ontwikkeling en het testen van producten, procedés en diensten komen eveneens in aanmerking, voor zover deze niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt.

Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

5.

„hooggekwalificeerd personeel”: universitair geschoolde onderzoekers, ingenieurs, ontwerpers en marketingmanagers met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring. Doctoraatsopleidingen kunnen meetellen als relevante beroepservaring;

6.

„detachering”: de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde gedurende een bepaalde periode, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren.

Artikel 31

Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

1.   Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   Het gesteunde deel van het onderzoeksproject valt volledig binnen één of meer van de volgende onderzoekscategorieën:

a)

fundamenteel onderzoek;

b)

industrieel onderzoek;

c)

experimentele ontwikkeling.

Wanneer een project verschillende soorten opdrachten omvat, wordt elke opdracht aangemerkt als behorend tot één van de in de eerste alinea genoemde categorieën, of als niet behorend tot één van die categorieën.

3.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan:

a)

100 % van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek;

b)

50 % van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek, en

c)

25 % van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling.

De steunintensiteit wordt bepaald voor elke begunstigde van de steun, ook in het geval van een samenwerkingsproject als bepaald in lid 4, onder b), punt i).

Wanneer steun wordt verleend voor een onderzoeks- en ontwikkelingsproject waarbij onderzoeksorganisaties en ondernemingen samenwerken, mag het gecumuleerde steunbedrag van rechtstreekse overheidssteun ten behoeve van een specifiek project en van bijdragen van onderzoeksorganisaties voor dat project, voor zover deze steun inhouden, niet hoger uitkomen dan de voor elke begunstigde onderneming van toepassing zijnde steundrempels.

4.   De in lid 3 voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling vastgestelde basissteunintensiteiten mogen als volgt worden verhoogd:

a)

wanneer aan kmo’s steun wordt verleend, kan de steunintensiteit worden verhoogd met 10 procentpunt voor middelgrote ondernemingen en 20 procentpunt voor kleine ondernemingen;

b)

een verhoging met 15 procentpunt is mogelijk tot een maximum steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten indien:

i)

het project daadwerkelijke samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen behelst en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

geen van de ondernemingen neemt meer dan 70 % van de in aanmerking komende kosten van het samenwerkingsproject voor haar rekening,

het project behelst samenwerking met ten minste één kmo of er is sprake van grensoverschrijdende samenwerking in ten minste twee verschillende lidstaten; of

ii)

het project behelst daadwerkelijke samenwerking tussen een onderneming en een onderzoeksorganisatie en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

de onderzoeksorganisatie draagt ten minste 10 % van de in aanmerking komende projectkosten, en

de onderzoeksorganisatie heeft het recht de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek; of

iii)

in het geval van industrieel onderzoek: wanneer de projectresultaten ruim worden verspreid door middel van technische en wetenschappelijke conferenties of door publicatie in wetenschappelijke en technische tijdschriften of door databanken waarin iedereen ruwe onderzoekgegevens vrij kan raadplegen (open access repositories), of door vrije of open bron software.

Voor de toepassing van de punten b) i) en b) ii) van de eerste alinea geldt uitbesteding niet als daadwerkelijke samenwerking.

5.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

personeelskosten (onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel, voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden);

b)

kosten van apparatuur en uitrusting, voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het onderzoeksproject. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

c)

kosten van gebouwen en grond voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat grond betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of daadwerkelijk gemaakte investeringskosten in aanmerking;

d)

kosten van contractonderzoek, technische kennis en octrooien die tegen marktprijzen worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, mits de transactie overeenkomstig het arm’s length-beginsel heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van collusie. Voorts ook kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor de onderzoeksactiviteiten worden gebruikt;

e)

extra algemene vaste kosten die rechtstreeks uit het onderzoeksproject voortvloeien;

f)

andere kosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteit voortvloeien.

6.   Alle in aanmerking komende kosten worden bij een specifieke categorie onderzoek en ontwikkeling ingedeeld.

Artikel 32

Steun voor technische haalbaarheidsstudies

1.   Steun voor technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkelingsactiviteiten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan:

a)

voor kmo’s: 75 % van de in aanmerking komende kosten voor technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van industrieel onderzoek en 50 % van de in aanmerking komende kosten voor studies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling;

b)

voor grote ondernemingen: 65 % van de in aanmerking komende kosten voor technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van industrieel onderzoek en 40 % van de in aanmerking komende kosten voor studies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de studie.

Artikel 33

Steun voor kmo’s ten behoeve van de kosten voor industriële-eigendomsrechten

1.   Steun aan kmo’s voor de kosten verbonden aan de verkrijging en validering van octrooien en andere industriële-eigendomsrechten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit is niet hoger dan de steunintensiteit voor de steun voor de onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten bedoeld in artikel 31, leden 3 en 4, met betrekking tot de onderzoekswerkzaamheden welke eerst in de betrokken industriële-eigendomsrechten hebben geresulteerd.

3.   De volgende kosten komen in aanmerking:

a)

alle kosten die worden gemaakt vóór de verlening van het recht in het eerste rechtsgebied, daaronder begrepen de kosten met betrekking tot de voorbereiding, indiening en verdere afhandeling van de aanvraag, alsmede de kosten van een hernieuwde aanvraag voordat het recht is verleend;

b)

vertaalkosten en andere kosten die worden gemaakt met het oog op de verkrijging of validering van het recht in andere rechtsgebieden;

c)

kosten ter verzekering van de geldigheid van het recht tijdens de officiële afhandeling van de aanvraag en mogelijke oppositieprocedures, zelfs indien dergelijke kosten worden gemaakt na de verlening van het recht.

Artikel 34

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en visserijsector

1.   Steun aan onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten met betrekking tot in Bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot en met 7, van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steun is van belang voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.

3.   Voordat met het onderzoek wordt aangevangen, wordt op het internet bekendgemaakt dat onderzoek zal worden uitgevoerd, en wat daarvan het doel is. Voorts moet worden bekendgemaakt wanneer de resultaten ongeveer worden verwacht en waar zij op het internet zullen worden bekendgemaakt alsmede dat de resultaten kosteloos beschikbaar zullen zijn.

De onderzoekresultaten zijn gedurende een periode van ten minste vijf jaar op het internet beschikbaar. Zij mogen niet later op het internet worden bekendgemaakt dan de gegevens die de leden van een specifieke organisatie worden verstrekt;

4.   De steun wordt rechtstreeks aan de onderzoeksorganisatie verleend en mag niet bestaan in met onderzoek verband houdende steun die rechtstreeks wordt verleend aan een onderneming die landbouwproducten produceert, verwerkt of afzet, noch in prijsondersteuning voor producenten van landbouwproducten.

5.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

6.   De in aanmerking komende kosten zijn de in artikel 31, lid 5, bedoelde kosten.

7.   Steun aan onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten met betrekking tot in Bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten die niet aan de in dit artikel vastgestelde voorwaarden voldoet, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de artikelen 30, 31 en 32 van deze Verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 35

Steun voor jonge innoverende ondernemingen

1.   Steun voor jonge innoverende ondernemingen is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De begunstigde onderneming is een kleine onderneming die minder dan zes jaar bestaat op het tijdstip van de steunverlening.

3.   De kosten voor onderzoek en ontwikkeling van de begunstigde onderneming bedragen ten minste 15 % van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de steunverlening of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant.

4.   Het steunbedrag bedraagt niet meer dan 1 miljoen EUR.

Daarentegen bedraagt de steun in steungebieden uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag niet meer dan 1,5 miljoen EUR en in steungebieden uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag niet meer dan 1,25 miljoen EUR.

5.   De begunstigde onderneming kan deze steun slechts eenmaal ontvangen in de periode dat deze als een jonge innoverende onderneming wordt beschouwd.

Artikel 36

Steun voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning

1.   Steun voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De begunstigde is een kmo.

3.   Het steunbedrag bedraagt niet meer dan 200 000 EUR per begunstigde over een periode van drie jaar;

4.   De dienstverrichter heeft een nationale of Europese certificering. Wanneer de dienstverrichter niet een nationale of Europese certificering heeft, mag de steun niet meer dan 75 % van de in aanmerking komende kosten dekken;

5.   De begunstigde moet de steun gebruiken om de diensten in te kopen tegen de marktprijs, of indien de dienstverrichter een entiteit zonder winstoogmerk is, tegen een prijs die de volledige kosten plus een redelijke marge weergeeft.

6.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

wat de innovatieadviesdiensten betreft, de kosten voor: managementadvies, technologische bijstand, diensten inzake technologie-overdracht, opleiding; advisering inzake de verwerving, bescherming en het verhandelen van intellectuele-eigendomsrechten en inzake licentieringsovereenkomsten; advisering betreffende het gebruik van normen;

b)

wat diensten inzake innovatieondersteuning betreft, de kosten voor: kantoorruimte; databanken; technische bibliotheken; marktonderzoek; laboratoriumgebruik; diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificeren.

Artikel 37

Steun voor het uitlenen van hooggekwalificeerd personeel

1.   Steun voor het uitlenen van hooggekwalificeerd personeel dat vanuit een onderzoeksorganisatie of een grote onderneming bij een kmo wordt gedetacheerd, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan:

2.   De gedetacheerde werknemers mogen geen andere werknemers vervangen, maar moeten werken in een nieuw gecreëerde functie binnen de begunstigde onderneming en moeten ten minste twee jaar in dienst bij de onderzoeksorganisatie of de grote onderneming die de werknemers detacheert.

De gedetacheerde werknemers moeten binnen de begunstigde kmo op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en innovatie werkzaam zijn.

3.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten, gedurende ten hoogste drie jaar per onderneming en per uitgeleende werknemer.

4.   De in aanmerking komende kosten zijn alle personeelskosten voor het uitlenen en in dienst hebben van hooggekwalificeerd personeel, met inbegrip van de kosten voor het inzetten van een wervings- en selectiebureau, alsmede een mobiliteitspremie voor de gedetacheerde werknemers.

5.   Deze bepaling is niet van toepassing op de in artikel 26 bedoelde kosten voor advisering.

DEEL 8

Opleidingssteun

Artikel 38

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

1.

„specifieke opleiding”: een opleiding die bestaat in onderricht dat direct en hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming is gericht, en door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of andere werkgebieden overdraagbaar zijn;

2

„algemene opleiding”: een opleiding die bestaat in onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming is gericht, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemer wordt verbeterd. Een opleiding wordt als „algemeen” aangemerkt wanneer zij bijvoorbeeld

a)

wordt georganiseerd door verschillende onafhankelijke ondernemingen gezamenlijk of wanneer zij aan werknemers van verschillende ondernemingen ten goede kan komen;

b)

wordt erkend, gecertificeerd of gehomologeerd door een overheidsorgaan of -lichaam of door een ander lichaam of orgaan waaraan een lidstaat of de Gemeenschap de bevoegdheid daartoe heeft toegekend.

Artikel 39

Opleidingssteun

1.   Opleidingssteun is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan:

a)

25 % van de in aanmerking komende kosten voor specifieke opleiding, en

b)

60 % van de in aanmerking komende kosten voor algemene opleiding.

De steunintensiteit kan evenwel als volgt worden verhoogd tot een maximum steunintensiteit van 80 % van de in aanmerking komende kosten:

a)

met 10 procentpunt indien de opleiding aan gehandicapte of kwetsbare werknemers wordt gegeven;

b)

met 10 procentpunt indien de steun aan middelgrote ondernemingen wordt verleend en met 20 procentpunt indien de steun aan kleine ondernemingen wordt verleend.

Wanneer de steun in de sector zeevervoer wordt verleend, mag de steunintensiteit 100 % van de in aanmerking komende kosten bedragen, ongeacht of het een specifieke dan wel een algemene opleiding betreft, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

degene die de opleiding volgt, mag niet tot de actieve bemanning behoren; en

b)

de opleiding moet plaatsvinden aan boord van een schip dat in de Gemeenschap is geregistreerd.

3.   Ingeval het steunproject zowel componenten van specifieke opleiding als componenten van algemene opleiding omvat die voor de berekening van de steunintensiteit niet van elkaar kunnen worden gescheiden, of ingeval het specifieke dan wel algemene karakter van het project inzake opleidingssteun niet kan worden aangetoond, zijn de voor specifieke opleiding geldende steunintensiteiten van toepassing.

4.   De in aanmerking komende kosten van een opleidingsproject zijn de volgende:

a)

de personeelskosten van de opleiders;

b)

de verplaatsingskosten van de opleiders en degenen die de opleiding volgen, daaronder begrepen de verblijfskosten;

c)

andere lopende uitgaven voor materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden;

d)

de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

e)

de kosten van diensten inzake begeleiding en advisering met betrekking tot het opleidingsproject;

f)

de personeelskosten van degenen die de opleiding volgen en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), ten belope van ten hoogste het totaal van de overige, in de punten a) tot en met e) bedoelde, in aanmerking komende kosten. Wat betreft de personeelskosten van degenen die de opleiding volgen, mag slechts rekening worden gehouden met de uren die de deelnemers aan de opleiding daadwerkelijk daaraan besteden, na aftrek van de door hen gewerkte uren.

DEEL 9

Steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers

Artikel 40

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers

1.   Steunregelingen in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers zijn verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 50 % van de in aanmerking komende kosten.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende een maximumperiode van 12 maanden vanaf de indienstneming.

Wanneer echter betrokken werknemer een uiterst kwetsbare werknemer is, zijn de in aanmerking komende kosten de loonkosten gedurende een maximumperiode van 24 maanden vanaf de indienstneming.

4.   Wanneer de indienstneming, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, niet leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, moeten de vacature of de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, handicap, ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.

5.   Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen, moeten de werknemer of werknemers aanspraak kunnen maken op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten in overeenstemming is.

Ingeval de werkperiode korter is dan 12 maanden, of naar gelang het geval 24 maanden, wordt de steun overeenkomstig naar evenredigheid verminderd.

Artikel 41

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de werkgelegenheid van gehandicapte werknemers

1.   Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van werkgelegenheid voor gehandicapte werknemers is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld mits aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 75 % van de in aanmerking komende kosten.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de loonkosten gedurende de gehele periode waarin de gehandicapte werknemer in dienst is.

4.   Wanneer de indienstneming, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije twaalf maanden, niet leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken onderneming, moeten de vacature of de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag op initiatief van de werknemer, handicap, ouderdomspensionering, vermindering van de werktijd op initiatief van de werknemer of gewettigd ontslag om dringende redenen, en niet door afvloeiingen.

5.   Behalve in het geval van gewettigd ontslag om dringende redenen, kunnen de werknemer of werknemers aanspraak maken op ononderbroken werkzaamheid gedurende een minimumperiode die met de betrokken nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten inzake arbeidscontracten in overeenstemming is.

Ingeval de werkperiode korter is dan 12 maanden, wordt de steun overeenkomstig pro rata verminderd.

Artikel 42

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers

1.   Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits aan de in de leden 2 en 3 van dit vartikel vastgestelde voorwaarden is voldaan.

2.   De steunintensiteit bedraagt niet meer dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

3.   De in aanmerking komende kosten zijn de kosten, niet zijnde de in artikel 41 bedoelde loonkosten, die bovenop de kosten komen die de onderneming had gemaakt indien geen gehandicapte werknemers in dienst waren, gedurende de gehele periode dat de betrokken werknemer in dienst is.

De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

a)

de aanpassing van ruimten;

b)

de tijd die het personeel uitsluitend besteedt aan de bijstand van de gehandicapte werknemers;

c)

de kosten voor de aanpassing of aankoop van apparatuur of voor de aankoop en validering van software die de gehandicapte werknemers gebruiken, daaronder begrepen aangepaste en hulptechnologie, wanneer deze kosten bovenop de kosten komen die de begunstigde had moeten maken indien geen gehandicapte werknemers in dienst waren;

d)

wanneer de begunstigde onderneming een sociale werkvoorziening biedt: de kosten voor de bouw, installatie of uitbreiding van de betrokken voorziening, alsmede alle kosten voor de administratie en het vervoer die rechtstreeks uit het in dienst hebben van gehandicapte werknemers voortvloeien.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 43

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1628/2006 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening en naar Verordening (EG) nr. 68/2001, Verordening (EG) nr. 70/2001 en Verordening (EG) nr. 2204/2002 gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 44

Overgangsbepalingen

1.   Deze verordening is van toepassing op individuele steun die vóór de inwerkingtreding ervan is verleend, indien de steun voldoet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, met uitzondering van artikel 9.

2.   Alle vóór 31 december 2008 verleende steun die niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voldoet, doch wel aan de voorwaarden die in Verordening (EG) nr. 70/2001, Verordening (EG) nr. 68/2001, Verordening (EG) nr. 2204/2002 en Verordening (EG) nr. 1628/2006 zijn vastgesteld, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.

Alle andere steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is verleend en niet voldoet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden noch aan de voorwaarden van een van de in de eerste alinea genoemde verordeningen, wordt door de Commissie beoordeeld aan de hand van de desbetreffende kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

3.   Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven alle krachtens deze verordening vrijgestelde steunregelingen nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld, met uitzondering van regionale steunregelingen. De vrijstelling van regionale steunregelingen verstrijkt op het tijdstip dat de goedgekeurde regionale steunkaarten verstrijken.

Artikel 45

Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 augustus 2008.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

(2)  PB C 210 van 8.9.2007, blz. 14.

(3)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006 (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 85).

(4)  PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22.

(5)  PB C 235 van 21.8.2001, blz. 3.

(6)  PB C 194 van 18.8.2006, blz. 2.

(7)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

(8)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006.

(9)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006.

(10)  PB L 302 van 1.11.2006, blz. 29.

(11)  PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.

(12)  PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.

(13)  PB C 82 van 1.4.2008, blz. 1.

(14)  PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13.

(15)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(16)  PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3.

(17)  PB L 205 van 2.8.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(18)  PB C 260 van 28.10.2006, blz. 7.

(19)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(20)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

(21)  PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.

(22)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 100).

(23)  PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(24)  PB L 17 van 21.1.2000, blz. 22.

(25)  PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.

(26)  PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5.

(27)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(28)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(29)  PB L 265 van 26.9.2006, blz. 1.

(30)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.

(31)  COM(2008) 19 definitief.

(32)  PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.

(33)  PB L 32 van 6.2.2007, blz. 183.


BIJLAGE I

Definitie van KMO

Artikel 1

Onderneming

Als onderneming wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2

Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

1.   Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo’s”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

2.   Binnen de categorie kmo’s is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

3.   Binnen de categorie kmo’s is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 3

Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

1.   Een „zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.

2.   „Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met één of meer verbonden ondernemingen in de zin van lid 3, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

Ook al wordt de drempel van 25 % bereikt of overschreden, toch kan een onderneming als zelfstandige onderneming of als onderneming zonder partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

a)

openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen („business angels”) en eigen middelen in niet ter beurze genoteerde ondernemingen investeren, mits de totale investering van deze business angels in een zelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;

b)

universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;

c)

institutionele beleggers, daaronder begrepen regionale ontwikkelingsfondsen;

d)

autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting hebben onder 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.

3.   „Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

a)

een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

b)

een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

c)

een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

d)

een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Er wordt verondersteld dat geen overheersende invloed wordt uitgeoefend, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten.

Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien ze via één of meerdere andere ondernemingen of via in de tweede paragraaf bedoelde investeerders, één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.

Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

Als verwante markt wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct boven of onder het niveau van de relevante markt bevindt.

4.   Behoudens de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als kmo worden aangemerkt, indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.

5.   Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming en de gegevens met betrekking tot de in artikel 2 vermelde drempels. Ook wanneer het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies te weten wie het in handen heeft, kan deze verklaring toch worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij terecht mag aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale of communautaire regelgeving voorziet.

Artikel 4

Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

1.   De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere indirecte rechten of heffingen.

2.   Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 aangegeven drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële maxima liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming slechts wanneer deze situatie zich in twee opeenvolgende boekjaren voordoet.

3.   In het geval van recent opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 5

Aantal werkzame personen

Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), dat wil zeggen het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het gehele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid worden in breuken van AJE uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

a)

de loontrekkenden;

b)

de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;

c)

de eigenaren-bedrijfsleiders;

d)

de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en van de onderneming financiële voordelen genieten.

Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

Artikel 6

Vaststelling van de gegevens van de onderneming

1.   In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, daaronder begrepen het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

2.   De gegevens, daaronder begrepen het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op grond van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich meteen boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de twee percentages). Bij wederzijdse participatie geldt het hoogste van deze percentages.

De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

3.   Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.

Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich meteen boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

4.   Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.


BIJLAGE II

Formulier voor het verstrekken van beknopte gegevens over onderzoek- en ontwikkelingssteun in het kader van de in artikel 9, lid 4, vastgestelde uitgebreide rapportageverplichting

1.

Steun ten gunste van (naam van de steunontvangende onderneming(en), al dan niet kmo's):

2.

Referentie van de steunregeling (door de Commissie gebruikte referentie van de bestaande steunregeling(en) in het kader waarvan de steun wordt toegekend):

3.

Steunverlenende autoriteiten(en) (benaming en contactgegevens):

4.

Lidstaat waar het gesteunde project of de gesteunde maatregel wordt uitgevoerd:

5.

Soort project of maatregel:

6.

Korte beschrijving van het project of de maatregel:

7.

In aanmerking komende kosten (in EUR):

8.

Contante waarde steunbedrag (bruto) in EUR:

9.

Steunintensiteit (% in bruto-subsidie-equivalent):

10.

Voorwaarden verbonden aan de uitkering van de voorgenomen steun (in voorkomend geval):

11.

Geplande aanvangs- en einddatum van het project of de maatregel:

12.

Datum toekenning van de steun:

Formulier voor het verstrekken van de beknopte gegevens betreffende steun voor grote investeringsprojecten op grond van de in artikel 9, lid 4, vastgestelde uitgebreide rapportageverplichting

1.

Steun ten gunste van (naam van de steunontvangende onderneming(en)):

2.

Referentie van de steunregeling (door de Commissie gebruikte referentie van de bestaande steunregeling(en) in het kader waarvan de steun wordt toegekend):

3.

Steunverlenende autoriteiten(en) (benaming en contactgegevens):

4.

Lidstaat waar de investering plaatsvindt:

5.

Gebied (NUTS-III-niveau) waar de investering plaats vindt:

6.

Gemeente (voorheen NUTS-V-niveau, thans LAU 2) waar de investering plaatsvindt:

7.

Aard van het project (nieuwe vestiging; uitbreiding van een bestaande vestiging; diversificatie van de productie van een bestaande vestiging naar nieuwe, additionele producten, of een fundamentele wijziging in het volledige productieproces van een bestaande vestiging):

8.

Product vervaardigd of diensten geleverd op grond van het investeringsproject (met PRODCOM/NACE-nomenclatuur of CPA-nomenclatuur voor projecten in de dienstensector):

9.

Korte beschrijving van het investeringsproject:

10.

Contante waarde in aanmerking komende kosten van het investeringsproject (in EUR):

11.

Contante waarde steunbedrag (bruto) in EUR:

12.

Steunintensiteit (in % BSE):

13.

Eventuele voorwaarden verbonden aan de betaling van de voorgenomen steun:

14.

Geplande aanvangs- en einddatum van het project:

15.

Datum toekenning van de steun:


BIJLAGE III

Formulier voor het verstrekken van beknopte gegevens op grond van de in artikel 9, lid 1, neergelegde rapportageverplichting

U wordt verzocht de gevraagde gegevens in te vullen:

DEEL I

Referentie steunmaatregel

(wordt door de Commissie ingevuld)

Lidstaat

 

Referentie lidstaat

 

Regio

Naam van de regio

(NUTS) (1)

Soort regionale-steungebied (2)

Steunverlenende autoriteit

Naam

 

Adres

 

Webpagina

 

Benaming van de steunmaatregel

 

Nationale rechtsgrondslag

(Referentie desbetreffende nationale officiële publicatie)

 

Weblink naar de volledige tekst van de steunmaatregel

 

Soort steun

Regeling

 

Ad-hoc steun

Naam begunstigde

Aanpassing bestaande steunmaatregel

 

Registratienummer Commissie

Verlenging

 

Aanpassing

 

Looptijd (3)

Regeling

dd/mm/jj tot dd/mm/jj

Datum steunverlening (4)

Ad-hoc steun

dd/mm/jj

Betrokken economische sector(en)

Alle economische sectoren komen voor steun in aanmerking

 

Beperkt tot specifieke sectoren — Specificeer volgens NACE Rev. 2 (5)

 

Soort begunstigde

Kmo's

 

Grote ondernemingen

 

Budget

Totale geplande jaarbudget in het kader van de regeling (6)

Nationale valuta: … (in miljoen)

Totale aan de onderneming verleende ad-hoc steun (7)

Nationale valuta: … (in miljoen)

Voor garanties (8)

Nationale valuta: … (in miljoen)

Steuninstrument (artikel 5)

Subsidie

 

Rentesubsidie

 

Lening

 

Garantie/Referentie besluit van de Commissie (9)

 

Belastingmaatregel

 

Risicokapitaal

 

Terugbetaalbaar voorschot

 

Overig (specificeren)

 

Bij cofinanciering uit communautaire fondsen

Referentie(s):

Bedrag communautaire financiering

Nationale munteenheid: … (in miljoen)


DEEL II

Geef aan op grond van welke bepaling van de algemene groepsvrijstellingsverordening de steunmaatregel ten uitvoer wordt gelegd


Algemene doelstellingen (lijst)

Doelstellingen (lijst)

Maximum steunintensiteit (in %) of maximum steunbedrag (in nationale munteenheid)

Kmo-verhogingen (in %)

Regionale investerings- en werkgelegenheidssteun (10) (art. 13)

Regeling

… %

 

Ad-hoc steun (art. 13, lid 1)

… %

 

Steun voor nieuw opgerichte kleine ondernemingen (art. 14)

 

… %

 

Kmo-steun voor investeringen en werkgelegenheid (art. 15)

 

… %

 

Steun voor nieuw, door vrouwelijke ondernemers opgerichte kleine ondernemingen (art. 16)

 

… %

 

Steun voor milieubescherming (art. 17-25)

Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt verder te gaan dan communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming te doen toenemen (art. 18)

Geef a.u.b. een specifieke verwijzing naar de betrokken norm

… %

 

Steun voor de aanschaf van nieuwe vervoersmiddelen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming doen toenemen (art. 19)

… %

 

Kmo-steun ten behoeve van vroege aanpassing aan toekomstige communautaire normen

(art. 20)

… %

 

Milieu-investeringssteun ten behoeve van energiebesparende maatregelen (art. 21)

… %

 

Milieu-investeringssteun ten behoeve van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (art. 22)

… %

 

Milieu-investeringssteun ter stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen

(art. 23)

… %

 

Steun ten behoeve van milieustudies

(art. 24)

… %

 

Milieusteun in de vorm van belastingverlagingen (art. 25)

… nationale valuta

 

Kmo-steun ten behoeve van consultancy en deelneming aan beurzen

(art. 26-27)

Kmo-steun ten behoeve van consultancy (art. 26)

… %

 

Kmo-steun ten behoeve van deelneming aan beurzen (art. 27)

… %

 

Steun in de vorm van risicokapitaal

(art. 28-29)

 

… nationale valuta

 

O&O&I-steun

(art. 30-37)

Steun aan O&O-projecten

(art. 31)

Fundamenteel onderzoek

(art. 31, lid 2, onder a)

… %

 

Industrieel onderzoek

(art. 31, lid 2, onder b)

… %

 

Experimentele ontwikkeling (art. 31, lid 2, onder c)

… %

 

Steun voor technische haalbaarheidsstudies (art. 32)

… %

 

Steun voor kmo's ten behoeve van de kosten voor industriële-eigendomsrechten (art. 33)

… %

 

Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw en visserij

(art. 34)

… %

 

Steun voor jonge innoverende ondernemingen (art. 35)

… nationale valuta

 

Steun voor innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning (art. 36)

… nationale valuta

 

Steun voor het uitlenen van hooggekwalificeerd personeel

(art. 37)

… nationale valuta

 

Opleidingssteun

(art. 38-39)

Specifieke opleiding (art. 38, lid 1)

… %

 

Algemene opleiding (art. 38, lid 2)

… %

 

Steun voor kwetsbare en gehandicapte werknemers

(art. 40-42)

Steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de indienstneming van kwetsbare werknemers (art. 40)

… %

 

Werkgelegenheidssteun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van gehandicapte werknemers (art. 41)

… %

 

Steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers (art. 42)

… %

 


(1)  NUTS: Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek.

(2)  Steungebied ex artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag; steungebied ingevolge artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag; gemengd gebied; niet voor regionale steun in aanmerking komend gebied.

(3)  Periode waarin de steunverlenende autoriteit zich kan verbinden tot het verlenen van de steun.

(4)  De steun wordt geacht te zijn verleend, op het tijdstip waarop het recht om de steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend.

(5)  NACE Rev.2 — Statistische Nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap.

(6)  In het geval van een steunregeling: vermeld het totale geplande jaarbudget in het kader van de regeling of de geraamde belastingderving per jaar voor alle steuninstrumenten uit de regeling.

(7)  In het geval van verlening van ad-hocsteun: geef het totale steunbedrag/de totale belastingderving.

(8)  Voor garanties: geef het (maximale) bedrag aan gegarandeerde leningen.

(9)  In voorkomend geval, de referentie van het besluit waarbij de Commissie de methode voor het berekenen van het bruto-subsidie-equivalent goedkeurt, overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder c), van de verordening.

(10)  Vermeld in het geval van ad-hoc regionale steun waarbij steun in het kader van een steunregeling of van steunregelingen wordt aangevuld, zowel de intensiteit van de steun in het kader van de regeling als de intensiteit van de ad-hocsteun.


Top