EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008L0120

Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Gecodificeerde versie)

OJ L 47, 18.2.2009, p. 5–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 03 Volume 054 P. 147 - 155

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 14/12/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2008/120/oj

18.2.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/5


RICHTLIJN 2008/120/EG VAN DE RAAD

van 18 december 2008

tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens

(Gecodificeerde versie)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 91/630/EEG van de Raad van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De meeste lidstaten hebben het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren geratificeerd. Ook de Gemeenschap heeft dit Verdrag goedgekeurd bij Besluit 78/923/EEG van de Raad (4).

(3)

Bij Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (5), zijn voor alle gekweekte dieren communautaire voorschriften vastgesteld met betrekking tot de huisvesting van de dieren, isolatie, verwarming en verluchting, en keuring van de voorzieningen en van de dieren zelf. Meer gedetailleerde voorschriften ter zake moeten worden vastgesteld bij deze richtlijn.

(4)

Varkens komen, als levende dieren, voor op de lijst van producten vermeld in bijlage I bij het Verdrag.

(5)

Het houden van varkens maakt een integrerend deel uit van de landbouw. Deze activiteit vormt voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten.

(6)

Verschillen waardoor de mededingingsvoorwaarden kunnen worden vervalst vormen een belemmering voor een goede werking van de gemeenschappelijke marktordening voor varkens en producten van de varkenshouderij.

(7)

Derhalve moeten gemeenschappelijke minimumnormen worden vastgesteld ter bescherming van fok- en mestvarkens, teneinde een rationele ontwikkeling van de productie te garanderen.

(8)

Varkens moeten kunnen beschikken over een omgeving die beantwoordt aan hun behoeften inzake lichaamsbeweging en exploratief gedrag. Het welzijn van de varkens lijkt nadelig te worden beïnvloed door een stringente beperking van hun bewegingsvrijheid.

(9)

Als varkens in een groep worden gehouden, dienen passende beheersmaatregelen ter bescherming van de dieren te worden getroffen om hun welzijn te bevorderen.

(10)

Zeugen hebben vooral sociaal contact met andere varkens als zij zich vrij kunnen bewegen en een afwisselende leefomgeving hebben. Het permanent opsluiten van zeugen in kleine ruimten moet bijgevolg worden verboden.

(11)

Het couperen van de staart en het knippen en vijlen van tanden veroorzaken bij de varkens vaak onmiddellijke pijn en in enkele gevallen langdurige pijn. Castratie veroorzaakt meestal langdurige pijn die nog groter is wanneer er weefsel wordt gescheurd. Dergelijke praktijken tasten derhalve het welzijn van de varkens aan, vooral wanneer zij worden toegepast door onbekwame en onervaren personen. Bijgevolg moeten regels worden vastgesteld om een goede toepassing te garanderen.

(12)

Er moet een evenwicht worden gevonden tussen de verschillende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, namelijk welzijn en gezondheids-, economische en sociale overwegingen en het milieueffect.

(13)

Officiële diensten, producenten, consumenten en andere belanghebbenden moeten op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen in deze sector. De Commissie moet derhalve het wetenschappelijk onderzoek naar het houderijsysteem of de houderijsystemen met de beste garanties voor het welzijn van varkens, actief voortzetten op basis van een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Derhalve moet een overgangsperiode worden ingesteld om de Commissie in staat te stellen zich van deze taak te kwijten.

(14)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).

(15)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn worden de minimumnormen vastgesteld ter bescherming van varkens die voor de fokkerij of mesterij opgesloten worden gehouden.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„varken”: een varken van ongeacht welke leeftijd, dat wordt gehouden voor de fokkerij of de mesterij;

2.

„beer”: een geslachtsrijp mannelijk varken, bestemd voor de fokkerij;

3.

„gelte”: een geslachtsrijp vrouwelijk varken dat nog niet heeft geworpen;

4.

„zeug”: een vrouwelijk varken na de eerste worp;

5.

„zogende zeug”: een vrouwelijk varken in de perinatale periode totdat de biggen zijn gespeend;

6.

„guste en drachtige zeug”: een zeug tussen het spenen en de perinatale periode;

7.

„big”: een varken vanaf de geboorte tot aan het spenen;

8.

„gespeend varken”: een gespeende big tot de leeftijd van tien weken;

9.

„gebruiksvarken”: een varken vanaf de leeftijd van tien weken tot het moment waarop het wordt geslacht of gedekt;

10.

„bevoegde autoriteit”: de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 2, punt 6, van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (7).

Artikel 3

1.   De lidstaten zien erop toe dat alle bedrijven voldoen aan de volgende voorschriften:

a)

de vrije vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken dat in een groep wordt gehouden, met uitzondering van gelten na dekking en zeugen, bedraagt minimaal:

Levend gewicht (kg)

m2

Niet meer dan 10

0,15

Meer dan 10 doch niet meer dan 20

0,20

Meer dan 20 doch niet meer dan 30

0,30

Meer dan 30 doch niet meer dan 50

0,40

Meer dan 50 doch niet meer dan 85

0,55

Meer dan 85 doch niet meer dan 110

0,65

Meer dan 110

1,00

b)

de totale vrije vloerruimte per gelte na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in groep gehouden worden, bedraagt respectievelijk minimaal 1,64 m2 en 2,25 m2. Indien deze dieren in groepen van minder dan zes worden gehouden, moet de vrije vloerruimte worden vergroot met 10 %. Indien deze dieren in groepen van ten minste 40 worden gehouden, mag de vrije vloerruimte worden verkleind met 10 %.

2.   De lidstaten zien erop toe dat vloeren voldoen aan de volgende voorschriften:

a)

voor gelten na dekking en drachtige zeugen: een deel van de in lid 1, onder b), voorgeschreven ruimte, dat minimaal 0,95 m2 per gelte en 1,3 m2 per zeug bedraagt, moet bestaan uit een dichte vloer waarvan maximaal 15 % uit afvoergaten bestaat;

b)

indien betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen gehouden worden:

i)

bedraagt de maximale grootte van de afvoergaten:

11 mm voor biggen,

14 mm voor gespeende varkens,

18 mm voor gebruiksvarkens,

20 mm voor gelten na dekking en zeugen;

ii)

bedraagt de minimale balkbreedte:

50 mm voor biggen en gespeende varkens en

80 mm voor gebruiksvarkens, voor gelten na dekking en zeugen.

3.   De lidstaten zien erop toe dat het bouwen van of verbouwen tot voorzieningen waar zeugen en gelten worden aangebonden, verboden is. Met ingang van 1 januari 2006 is het aanbinden van zeugen en gelten verboden.

4.   De lidstaten zien erop toe dat zeugen en gelten in groepen worden gehouden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum. De zijden van de box waarin de groep wordt gehouden, moeten langer zijn dan 2,8 m. Indien minder dan zes dieren in een groep worden gehouden, moeten de zijden van de box waarin de groep wordt gehouden langer zijn dan 2,4 m.

In afwijking van de eerste alinea, mogen zeugen en gelten die in bedrijven met minder dan tien zeugen worden gehouden, tijdens de in die alinea bedoelde periode apart worden gehouden, mits zij zich gemakkelijk in de box kunnen omdraaien.

5.   De lidstaten zien erop toe dat, onverminderd de eisen die zijn vastgesteld in bijlage I, zeugen en gelten permanent kunnen beschikken over los materiaal dat ten minste voldoet aan de desbetreffende eisen van die bijlage.

6.   De lidstaten zien erop toe dat het voedersysteem voor zeugen en gelten in groepshuisvesting waarborgt dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen, zelfs in aanwezigheid van concurrenten.

7.   De lidstaten zien erop toe dat alle guste en drachtige zeugen en gelten, teneinde hun honger te verminderen en in de behoefte tot kauwen te voorzien, een toereikende hoeveelheid bulk- of vezelrijk voer en energierijk voer krijgen.

8.   De lidstaten zien erop toe dat varkens die in groepen moeten worden gehouden maar buitengewoon agressief zijn, door andere varkens zijn aangevallen of ziek of gewond zijn, tijdelijk mogen worden opgesloten in een aparte box. In dat geval moet het dier zich in die aparte box gemakkelijk kunnen omdraaien, voor zover dat niet in strijd is met specifiek veterinair advies.

9.   De bepalingen van lid 1, onder b), de leden 2, 4 en 5, en de laatste zin van lid 8 zijn van toepassing op alle na 1 januari 2003 nieuw gebouwde, verbouwde of voor het eerst in gebruik genomen bedrijven. Met ingang van 1 januari 2013 zijn die bepalingen van toepassing op alle bedrijven.

De bepalingen van lid 4, eerste alinea, zijn niet van toepassing op bedrijven met minder dan tien zeugen.

Artikel 4

De lidstaten zien erop toe dat de voorwaarden voor de varkenshouderij in overeenstemming zijn met de algemene bepalingen van bijlage I.

Artikel 5

De voorschriften in bijlage I kunnen volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd om rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang.

Artikel 6

De lidstaten zien erop toe dat:

a)

eenieder die personen in dienst heeft of neemt om varkens te verzorgen, waarborgt dat deze personen instructies en richtsnoeren hebben gekregen inzake de desbetreffende bepalingen van artikel 3 en van bijlage I bij deze richtlijn;

b)

passende opleiding beschikbaar is. Bij deze opleiding moet bijzondere aandacht worden besteed aan welzijnsaspecten.

Artikel 7

1.   Bij voorkeur vóór 1 januari 2005 en in elk geval vóór 1 juli 2005 legt de Commissie de Raad een verslag voor op basis van een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. Bij de opstelling van het verslag wordt rekening gehouden met de sociaal-economische consequenties, de gezondheidsconsequenties, de milieueffecten en de verschillende klimatologische omstandigheden. Er wordt tevens rekening gehouden met de stand van de technieken en systemen voor varkenshouderij en vleesverwerking die chirurgische castratie minder noodzakelijk kunnen maken. Het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen met betrekking tot de effecten van de verschillende beschikbare ruimten en vloertypen zoals die gelden voor het welzijn van gespeende varkens en gebruiksvarkens.

2.   Uiterlijk 1 januari 2008 legt de Commissie de Raad een verslag voor op basis van een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid.

Het verslag betreft in het bijzonder:

a)

de invloed van de bezettingsgraad, waaronder de groepsgrootte en methoden voor het groeperen van de dieren, bij verschillende houderijsystemen op het welzijn en de gezondheid van varkens;

b)

de invloed van het stalontwerp en de verschillende vloertypen op het welzijn, mede omvattende de gezondheid, van de varkens, waarbij rekening dient te worden gehouden met de verschillende klimatologische omstandigheden;

c)

de risicofactoren die verbonden zijn aan staartbijten en aanbevelingen om de noodzaak van kortstaarten te verminderen;

d)

de verdere ontwikkeling van groepshuisvestingssystemen voor drachtige zeugen, waarbij rekening dient te worden gehouden met zowel de pathologische, zoötechnische, fysiologische en ethologische aspecten van de onderscheiden systemen, met hun gevolgen voor de gezondheid en het milieu als met de verschillende klimatologische omstandigheden;

e)

de minimaal vereiste oppervlakte, met inbegrip van de dekafdeling, voor individueel gehuisveste volwassen fokberen;

f)

de verdere ontwikkeling van op de behoeften van de zeugen afgestemde huisvestingssystemen voor zeugen in dekafdelingen en voor zeugen in de perinatale periode, waarbij de dieren vrij kunnen rondlopen, zonder dat dit resulteert in extra uitval van biggen;

g)

de houding en het gedrag van de consument ten aanzien van varkensvlees bij verschillende niveaus van verbetering van het welzijn van de dieren;

h)

de sociaal-economische gevolgen van de verschillende varkenshouderijsystemen en het effect daarvan op de economische partners van de Gemeenschap.

Dit verslag kan zo nodig vergezeld gaan van passende wetgevingsvoorstellen.

Artikel 8

1.   De lidstaten zien erop toe dat onder verantwoordelijkheid van de bevoegde instantie inspecties worden verricht om na te gaan of de bepalingen van deze richtlijn in acht worden genomen.

Deze inspecties, die kunnen worden verricht tijdens voor andere doeleinden uitgevoerde controles, moeten jaarlijks een statistisch representatieve steekproef van de verschillende houderijsystemen van elke lidstaat betreffen.

2.   De Commissie stelt volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure een code vast met voorschriften voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde inspecties.

3.   Om de twee jaar en voor het eerst vóór 30 april 1996 stellen de lidstaten de Commissie vóór de laatste werkdag van april in kennis van de resultaten van de inspecties die in de voorafgaande twee jaren overeenkomstig dit artikel zijn uitgevoerd, met een opgave van het aantal uitgevoerde inspecties en het aantal bedrijven op hun grondgebied.

Artikel 9

Om in de Gemeenschap te mogen worden ingevoerd, moeten dieren uit derde landen vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteit van dat land afgegeven certificaat waaruit blijkt dat zij een behandeling hebben ondergaan die ten minste gelijkwaardig is aan de behandeling waarop dieren van communautaire oorsprong op grond van deze richtlijn recht hebben.

Artikel 10

Veterinaire deskundigen van de Commissie kunnen, voor zover dat nodig is voor de uniforme toepassing van deze richtlijn, controles ter plaatse uitvoeren in samenwerking met de bevoegde instanties van de lidstaten. Daarbij moeten de controleurs zelf de bijzondere hygiënische maatregelen treffen om het risico uit te sluiten dat er ziekten worden overgebracht.

De lidstaat op het grondgebied waarvan een controle wordt uitgevoerd, verleent de deskundigen de bijstand die voor de uitvoering van hun taak nodig is. De Commissie stelt de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat op de hoogte van het resultaat van de uitgevoerde controles.

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat neemt de maatregelen die op grond van de resultaten van deze controle noodzakelijk mochten blijken.

Ten aanzien van de betrekkingen met derde landen zijn de bepalingen van hoofdstuk III van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht (8) van toepassing.

De algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 11

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (9), hierna „het comité” te noemen.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 12

Voor wat betreft de bescherming van varkens kunnen de lidstaten met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag op hun grondgebied strengere voorschriften blijven toepassen of hanteren dan in deze richtlijn zijn vastgesteld. Zij stellen de Commissie van maatregelen in die zin in kennis.

Artikel 13

Richtlijn 91/630/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 14

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 december 2008.

Voor de Raad

De voorzitter

M. BARNIER


(1)  PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 78.

(2)  PB L 340 van 11.12.1991, blz. 33.

(3)  Zie bijlage II, deel A.

(4)  PB L 323 van 17.11.1978, blz. 12.

(5)  PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23.

(6)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(7)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(8)  PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56.

(9)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.


BIJLAGE I

HOOFDSTUK I

ALGEMENE VOORWAARDEN

Onverminderd de relevante bepalingen van de bijlage bij Richtlijn 98/58/EG gelden de volgende voorschriften:

1.

In het gedeelte van het gebouw waar varkens worden gehouden, moet een continu geluidsniveau van 85 dBA of hoger worden vermeden. Constant of plotseling lawaai moet worden vermeden.

2.

In de ruimten waar varkens worden gehouden, moet de lichtintensiteit ten minste 40 lux bedragen gedurende ten minste acht uur per dag.

3.

De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens:

toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen,

kunnen rusten en normaal kunnen opstaan,

andere varkens kunnen zien; in de laatste week vóór het werpen en tijdens het werpen mogen zeugen en gelten evenwel uit het zicht van soortgenoten worden gehouden.

4.

In afwijking van artikel 3, lid 5, moeten de varkens permanent kunnen beschikken over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bv. stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.

5.

De vloeren moeten effen maar niet glibberig zijn om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. Zij moeten aangepast zijn aan het gewicht en de grootte van de dieren en moeten, wanneer geen strooisel wordt verstrekt, een stevig, vlak en stabiel oppervlak vormen.

6.

Alle varkens moeten ten minste eenmaal per dag worden gevoederd. Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, moeten zij allemaal tegelijk kunnen eten.

7.

Varkens van meer dan twee weken oud moeten permanent over voldoende vers water kunnen beschikken.

8.

Alle ingrepen die geen therapeutisch of diagnostisch doel dienen en geen verband houden met het merken van de varkens overeenkomstig de terzake geldende wetgeving, en die resulteren in de beschadiging of het verlies van een gevoelig deel van het lichaam of in een wijziging van de botstructuur, zijn verboden, met uitzondering van:

het door vijlen of knippen uniform verkleinen van de hoektanden van biggen tot de leeftijd van zeven dagen, mits de tanden glad en intact blijven; de slagtanden van beren mogen worden ingekort om verwondingen bij andere dieren te voorkomen of om veiligheidsredenen;

het couperen van een deel van de staart;

het castreren van mannelijke varkens op een andere wijze dan door het scheuren van weefsel;

het aanbrengen van neusringen, zij het uitsluitend bij varkens in houderijsystemen met vrije uitloop en met inachtneming van de nationale wetgeving.

Het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden mogen niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd. Vóórdat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen, de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende omgevingsfactoren of beheerssystemen worden aangepast.

De hierboven beschreven ingrepen mogen alleen worden uitgevoerd door een dierenarts of een persoon die de in artikel 6 bedoelde opleiding heeft gekregen en die ervaren is in het uitvoeren van deze ingrepen met adequate hulpmiddelen en onder hygiënische omstandigheden. Het castreren en het couperen van de staart bij dieren die ouder zijn dan zeven dagen, zijn alleen toegestaan als de ingrepen onder anesthesie en met aanvullende langdurige analgesie worden uitgevoerd door een dierenarts.

HOOFDSTUK II

BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR DE VERSCHILLENDE CATEGORIEËN VARKENS

A.   Beren

De berenhokken moeten zo gelegen en gebouwd zijn dat de beer zich kan omdraaien en de andere varkens kan horen, ruiken en zien. Verder moet een volwassen beer over een vrije vloeroppervlakte van ten minste 6 m2 kunnen beschikken.

Wanneer het hok tevens wordt gebruikt voor het dekken, moet een volwassen beer over een vrije vloeroppervlakte van ten minste 10 m2 kunnen beschikken en moet het hok volledig vrij zijn van obstakels.

B.   Zeugen en gelten

1.

Er moeten maatregelen worden getroffen om de agressie in groepen zoveel mogelijk te beperken.

2.

Drachtige zeugen en gelten moeten zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten worden behandeld. Drachtige zeugen en gelten moeten, voordat zij in het kraamhok worden gebracht, grondig worden schoongemaakt.

3.

In de laatste week vóór het werpen moeten zeugen en gelten over voldoende en adequaat nestmateriaal kunnen beschikken, tenzij zulks met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.

4.

Achter de zeug of gelt moet een vrije ruimte zijn om het natuurlijke of begeleide werpen te vergemakkelijken.

5.

Kraamhokken waarin de zeugen zich vrij kunnen bewegen, moeten voorzien zijn van een bescherming voor de biggen, bv. een zeugenbeugel.

C.   Biggen

1.

Een deel van de totale vloeroppervlakte dat groot genoeg is om alle dieren tegelijk te laten rusten, moet bestaan uit een dichte vloer of een mat, of moet worden voorzien van stro of ander geschikt materiaal.

2.

Wanneer een kraamkooi wordt gebruikt, moeten de biggen voldoende ruimte hebben om ongehinderd gezoogd te kunnen worden.

3.

Biggen mogen niet worden gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij het welzijn of de gezondheid van de zeug of van de biggen anders in het gedrang komen.

Biggen mogen evenwel ten hoogste zeven dagen vroeger worden gespeend wanneer zij naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht die volledig worden leeggemaakt en grondig worden gereinigd en ontsmet vóórdat een nieuwe groep wordt binnengebracht en die gescheiden zijn van de voorzieningen waar zeugen worden gehouden, dit alles om het overdragen van ziekten op de biggen zoveel mogelijk te beperken.

D.   Gespeende varkens en gebruiksvarkens

1.

Als varkens in groep worden gehouden, moeten maatregelen worden genomen om van het normale gedrag afwijkende gevechten te voorkomen.

2.

De dieren moeten worden gehouden in groepen waaraan zo weinig mogelijk dieren mogen worden toegevoegd. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, bij voorkeur vóór of anders ten hoogste één week na het spenen. Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.

3.

Bij tekenen van ernstige gevechten moeten de oorzaken hiervan onmiddellijk worden onderzocht en moeten passende maatregelen worden genomen, zoals het eventueel verstrekken van stro aan de dieren of van ander materiaal om te onderzoeken. Dieren die worden bedreigd of bijzonder agressieve dieren moeten van de groep worden gescheiden.

4.

Het gebruik van kalmeermiddelen om het toevoegen van dieren aan een groep te vergemakkelijken, is alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen en na raadpleging van een dierenarts.


BIJLAGE II

DEEL A

Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

(bedoeld in artikel 13)

Richtlijn 91/630/EEG van de Raad

(PB L 340 van 11.12.1991, blz. 33)

 

Richtlijn 2001/88/EG van de Raad

(PB L 316 van 1.12.2001, blz. 1)

 

Richtlijn 2001/93/EG van de Commissie

(PB L 316 van 1.12.2001, blz. 36)

 

Verordening (EG) nr. 806/2003 van de Raad

(PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1)

uitsluitend bijlage III, punt 26

DEEL B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 13)

Richtlijn

Omzettingstermijn

91/630/EEG

1 januari 1994

2001/88/EG

1 januari 2003

2001/93/EG

1 januari 2003


BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 91/630/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikelen 1 en 2

Artikelen 1 en 2

Artikel 3, aanhef

Artikel 3, punt 1

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, punt 2

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, punt 3

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, punt 4, onder a)

Artikel 3, lid 4, eerste alinea

Artikel 3, punt 4, onder b)

Artikel 3, lid 4, tweede alinea

Artikel 3, punt 5

Artikel 3, lid 5

Artikel 3, punt 6

Artikel 3, lid 6

Artikel 3, punt 7

Artikel 3, lid 7

Artikel 3, punt 8

Artikel 3, lid 8

Artikel 3, punt 9

Artikel 3, lid 9

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4

Artikel 4, lid 1, tweede alinea

Artikel 4, lid 2

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 5 bis, aanhef

Artikel 6, aanhef

Artikel 5 bis, punt 1

Artikel 6, onder a)

Artikel 5 bis, punt 2

Artikel 6, onder b)

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Bijlage

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


Top