EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R1347

Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen

OJ L 160, 30.6.2000, p. 19–36 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Estonian: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Latvian: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Lithuanian: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Hungarian Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Maltese: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Polish: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Slovak: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226
Special edition in Slovene: Chapter 19 Volume 001 P. 209 - 226

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/02/2005; opgeheven door 32003R2201

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/1347/oj

32000R1347

Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen

Publicatieblad Nr. L 160 van 30/06/2000 blz. 0019 - 0036


Verordening (EG) Nr. 1347/2000 van de Raad

van 29 mei 2000

betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De lidstaten stellen zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte neemt de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2) Voor de goede werking van de interne markt is het nodig het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke zaken te verbeteren en te versnellen.

(3) Dit onderwerp valt thans onder artikel 65 van het Verdrag.

(4) De verschillen in sommige nationale regels inzake bevoegdheid en erkenning belemmeren het vrije verkeer van personen en de goede werking van de interne markt. Het is derhalve gerechtvaardigd de regels inzake jurisdictiegeschillen op het gebied van huwelijkszaken en zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid eenvormig te maken, zodat dankzij eenvoudiger formaliteiten de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen sneller en gemakkelijker verlopen.

(5) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen zij derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. De onderhavige verordening gaat niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

(6) De Raad heeft bij akte van 28 mei 1998(4) de tekst van een verdrag betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken vastgesteld en heeft aanbevolen dat de lidstaten dit verdrag overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen. De continuïteit van de bij de sluiting van dit verdrag bereikte resultaten moet worden gewaarborgd. In deze verordening wordt de inhoud van het verdrag grotendeels overgenomen maar deze verordening bevat een aantal nieuwe bepalingen, teneinde de samenhang met een aantal bepalingen van het voorstel voor een verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken te waarborgen.

(7) Ter verwezenlijking van het beoogde vrije verkeer van beslissingen in huwelijkszaken en zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid binnen de Gemeenschap is het noodzakelijk en passend dat de grensoverschrijdende erkenning van de bevoegdheid en van de beslissingen inzake de ontbinding van de huwelijksband en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen door een bindend en in alle lidstaten rechtstreeks toepasselijk communautair instrument wordt geregeld.

(8) Deze verordening dient te voorzien in samenhangende en eenvormige maatregelen voor een zo groot mogelijk personenverkeer. Derhalve is het noodzakelijk de verordening tevens toe te passen ten aanzien van de onderdanen van derde landen die een voldoende sterke band met het grondgebied van een van de lidstaten hebben, overeenkomstig de in deze verordening opgenomen bevoegdheidscriteria.

(9) Zowel burgerlijke rechtsvorderingen als buitengerechtelijke procedures die voor huwelijkszaken in bepaalde lidstaten zijn toegestaan, moeten onder deze verordening vallen, met uitzondering van procedures van louter godsdienstige aard. Daarom moet worden bepaald dat onder de termen "rechter" en "rechterlijke instantie" alle rechterlijke en andere instanties worden verstaan die in de lidstaten inzake huwelijkszaken bevoegd zijn.

(10) Deze verordening heeft alleen betrekking op procedures betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk. De erkenning van beslissingen dient derhalve niet te gelden voor vraagstukken zoals de schuld van de echtgenoten, het huwelijksgoederenrecht, alimentatieverplichtingen of andere bijkomende maatregelen, ook al houden deze met bovengenoemde procedures verband.

(11) Deze verordening is van toepassing op de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen in zaken die nauw verband houden met procedures inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk.

(12) De gekozen bevoegdheidscriteria moeten steunen op het beginsel dat er een reëel aanknopingspunt moet bestaan tussen de belanghebbende en de lidstaat die de bevoegdheid uitoefent. Het besluit om bepaalde criteria op te nemen, houdt verband met het feit dat deze in verscheidene interne rechtssystemen worden gehanteerd en door de andere lidstaten worden aanvaard.

(13) Een van de gevaren waarmee bij de bescherming van gemeenschappelijke kinderen bij huwelijkscrisissen rekening moet worden gehouden is het gevaar dat een van de ouders het kind naar een ander land meeneemt. De fundamentele belangen van de kinderen moeten derhalve worden beschermd, in het bijzonder overeenkomstig het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De geoorloofde gewone verblijfplaats wordt daarom als criterium gehandhaafd in de gevallen waarin zich, doordat het kind zonder wettige reden meegenomen is of niet teruggekeerd is, een feitelijke wijziging van de gewone verblijfplaats heeft voorgedaan.

(14) Deze verordening belet de rechters van een lidstaat niet om in spoedeisende gevallen voorlopige of bewarende maatregelen te nemen ten aanzien van zich in die staat bevindende personen of eigendom.

(15) Met "beslissing" worden alleen positieve uitspraken bedoeld, dat wil zeggen uitspraken die tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk hebben geleid. In de lidstaat van oorsprong verleden en uitvoerbare authentieke akten worden met deze beslissingen gelijkgesteld.

(16) De erkenning en de tenuitvoerlegging van door de rechterlijke instanties in de lidstaten gegeven beslissingen moeten berusten op het beginsel van onderling vertrouwen. De gronden voor niet-erkenning zijn tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt. Deze procedures voor niet-erkenning moeten bepalingen bevatten om de eerbiediging van de openbare orde in de aangezochte lidstaat en de rechten van de verdediging en van de betrokkenen, met inbegrip van de individuele rechten van elk betrokken kind, te waarborgen en te voorkomen dat onverenigbare beslissingen worden erkend.

(17) De aangezochte lidstaat toetst noch de bevoegdheid van de lidstaat van oorsprong, noch de juistheid van de beslissing.

(18) In een lidstaat mag geen procedure worden geëist voor de aanpassing van de akten van de burgerlijke stand op grond van een in een andere lidstaat gegeven definitieve beslissing terzake.

(19) De in 1931 door de Noordse staten gesloten overeenkomst moet, binnen de grenzen van deze verordening, van toepassing kunnen zijn.

(20) Spanje, Italië en Portugal hadden concordaten gesloten voordat de onder deze verordening vallende onderwerpen in het Verdrag werden opgenomen; voorkomen moet worden dat deze lidstaten hun internationale verbintenissen met de Heilige Stoel schenden.

(21) De lidstaten zijn vrij onderling uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vast te stellen zolang daartoe geen communautaire maatregelen zijn getroffen.

(22) De bijlagen I tot en met III betreffende de rechterlijke instanties en de rechtsmiddelen dienen op basis van de door de betrokken lidstaat doorgegeven wijzigingen door de Commissie te worden gewijzigd. Wijzigingen in de bijlagen IV en V dienen te worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(5).

(23) De Commissie moet uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening de toepassing ervan onderzoeken om zonodig wijzigingen voor te stellen.

(24) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van het protocol over de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland in de bijlage bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, kennis gegeven van hun wens om deel te nemen aan de aanneming en de toepassing van deze verordening.

(25) Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol over de positie van Denemarken in de bijlage bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening en is derhalve daardoor niet gebonden en niet gehouden die toe te passen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

1. Deze verordening is van toepassing op:

a) burgerlijke rechtsvorderingen tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk;

b) burgerlijke rechtsvorderingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten ter gelegenheid van de onder a) bedoelde rechtsvorderingen betreffende het huwelijk.

2. Met gerechtelijke procedures worden gelijkgesteld de andere in een lidstaat officieel erkende procedures. Onder "rechter" en "rechterlijke instantie" worden alle terzake bevoegde instanties in de lidstaten verstaan.

3. In deze verordening wordt onder "lidstaat" verstaan alle lidstaten waarop deze verordening van toepassing is, met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken.

HOOFDSTUK II

RECHTERLIJKE BEVOEGDHEID

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 2

Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk

1. Terzake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de rechterlijke instanties van de lidstaat:

a) op het grondgebied waarvan:

- de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, of

- zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt indien een van hen daar nog verblijft, of

- de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

- in geval van een gemeenschappelijk verzoek, zich de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten bevindt, of

- zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt indien hij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek verblijft, of

- zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek verblijft, en hetzij onderdaan van de betrokken lidstaat is, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, daar zijn "domicile" (woonplaats) heeft;

b) waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben, of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar beide echtgenoten hun "domicile" (woonplaats) hebben.

2. Voor de toepassing van deze verordening betekent "woonplaats" hetzelfde als "woonplaats uit hoofde van de rechtsstelsels van het Verenigd Koninkrijk en Ierland".

Artikel 3

Ouderlijke verantwoordelijkheid

1. De rechterlijke instanties van een lidstaat zijn, in de uitoefening van hun bevoegdheid overeenkomstig artikel 2 terzake van een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, bevoegd terzake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een gemeenschappelijk kind van de echtgenoten dat gewoonlijk in die lidstaat verblijft.

2. Indien het kind niet gewoonlijk in de in lid 1 bedoelde lidstaat verblijft, zijn de rechterlijke instanties van die lidstaat bevoegd wat betreft de ouderlijke verantwoordelijkheid, mits het kind gewoonlijk in een van de lidstaten verblijft en:

a) ten minste een van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt, en

b) de bevoegdheid van de rechterlijke instanties door de echtgenoten is aanvaard en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde instanties zijn bevoegd:

a) totdat de beslissing houdende toewijzing of afwijzing van het verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden, of

b) ingeval een procedure over de ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is op het onder a) bedoelde tijdstip, totdat een beslissing in die procedure definitief is geworden, of

c) totdat de onder a) en b) bedoelde procedures om een andere reden een einde hebben genomen.

Artikel 4

Ontvoering van kinderen

De bevoegde rechterlijke instanties in de zin van artikel 3 oefenen hun bevoegdheid uit overeenkomstig het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, met name de artikelen 3 en 16.

Artikel 5

Tegenvorderingen

De rechterlijke instantie waarbij het bodemgeschil op grond van de artikelen 2, 3 en 4 aanhangig is, is ook bevoegd kennis te nemen van tegenvorderingen die onder deze verordening vallen.

Artikel 6

Omzetting van scheiding van tafel en bed in echtscheiding

Onverminderd artikel 2 is de rechterlijke instantie van een lidstaat die een beslissing inzake scheiding van tafel en bed heeft gegeven, ook bevoegd om die scheiding om te zetten in echtscheiding, indien de wet van die lidstaat daarin voorziet.

Artikel 7

Exclusieve aard van de bevoegdheden van de artikelen 2 tot en met 6

Een echtgenoot die:

a) zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, of

b) onderdaan is van een lidstaat of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zijn "domicile" (woonplaats) op het grondgebied van een van die lidstaten heeft,

kan alleen krachtens de artikelen 2 tot en met 6 voor de rechterlijke instanties van een andere lidstaat worden gedaagd.

Artikel 8

Residuele bevoegdheden

1. Voorzover geen rechterlijke instantie van een lidstaat krachtens de artikelen 2 tot en met 6 bevoegd is, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat beheerst door de wet van die staat.

2. Een onderdaan van een lidstaat die zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een andere lidstaat kan, evenals de onderdanen van die staat, een beroep doen op de daar geldende bevoegdheidsregels tegenover een verweerder die zijn gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van een lidstaat heeft en die niet hetzij de nationaliteit van een lidstaat heeft hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zijn "domicile" (woonplaats) op het grondgebied van een van deze staten heeft.

Afdeling 2

Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

Artikel 9

Toetsing van de bevoegdheid

De rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt waarvoor krachtens deze verordening niet deze rechterlijke instantie, maar een rechterlijke instantie van een andere lidstaat bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 10

Toetsing van de ontvankelijkheid

1. Wanneer een verweerder die zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere staat dan de lidstaat waar de zaak is aangebracht, niet verschijnt, is de bevoegde rechterlijke instantie verplicht haar uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken(6) wordt toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1, indien de toezending van de ene lidstaat naar de andere van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig het bepaalde in deze verordening moest geschieden.

3. Indien de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad niet van toepassing is, wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken toegepast indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig dat verdrag moest geschieden.

Afdeling 3

Aanhangigheid en onderling afhankelijke vorderingen

Artikel 11

1. Wanneer bij rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2. Wanneer vorderingen tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk bij rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die niet hetzelfde onderwerp of dezelfde oorzaak hebben, houdt de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

3. Wanneer de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar die rechterlijke instantie.

In dat geval kan de partij die de vordering aanhangig heeft gemaakt bij de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, de vordering aanhangig maken bij de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een rechterlijke instantie:

a) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij de rechterlijke instantie wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

b) indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij de rechterlijke instantie wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij de rechterlijke instantie moest doen.

Afdeling 4

Voorlopige en bewarende maatregelen

Artikel 12

In spoedeisende gevallen staan de bepalingen van deze verordening er niet aan in de weg dat de rechterlijke instanties van een lidstaat betreffende de personen of de goederen die zich in die staat bevinden voorlopige of bewarende maatregelen nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien een rechterlijke instantie van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.

HOOFDSTUK III

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING

Artikel 13

Omschrijving van het begrip "beslissing"

1. In deze verordening wordt onder "beslissing" verstaan een door een rechter van een lidstaat uitgesproken echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, alsmede een ter gelegenheid daarvan gegeven beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid van de echtgenoten, ongeacht de benaming van die beslissing, zoals arrest, vonnis of beschikking.

2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op het bepalen van de hoogte van de proceskosten uit hoofde van procedures die krachtens deze verordening zijn aangespannen en op de tenuitvoerlegging van elke beslissing over die kosten.

3. Voor de toepassing van deze verordening worden authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, en gerechtelijke schikkingen die in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van herkomst, onder dezelfde voorwaarden erkend en uitvoerbaar verklaard als de in lid 1 bedoelde beslissingen.

Afdeling 1

Erkenning

Artikel 14

Erkenning van een beslissing

1. De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de andere lidstaten zonder vorm van proces erkend.

2. Inzonderheid is er, onverminderd lid 3, geen bijzondere procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing houdende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, waartegen volgens de wet van de lidstaat geen rechtsmiddel meer openstaat.

3. Elke belanghebbende kan overeenkomstig de procedures van de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk verzoeken dat de beslissing al dan niet wordt erkend.

4. Indien de erkenning van een beslissing voor de rechter van een lidstaat bij wege van tussenvordering wordt opgeworpen, kan die rechter uitspraak doen.

Artikel 15

Weigeringsgronden

1. Een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt niet erkend:

a) indien de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet regelmatig en zo tijdig en op een zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of meegedeeld, tenzij vaststaat dat hij ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

c) indien zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing; of

d) indien zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of een derde staat tussen dezelfde partijen is gegeven, mits de vroegere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

2. Een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid van de echtgenoten die ter gelegenheid van een rechtsvordering betreffende het huwelijk als bedoeld in artikel 13 is gegeven, wordt niet erkend:

a) indien de erkenning, gelet op het belang van het kind, kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) behalve in spoedeisende gevallen, indien zij is gegeven zonder dat het kind, in strijd met de fundamentele procesregels van de aangezochte lidstaat, de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord;

c) indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet regelmatig en zo tijdig en op een zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is betekend of meegedeeld, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

d) ten verzoeke van eenieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat die persoon de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord;

e) indien zij onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, die in de aangezochte lidstaat is gegeven; of

f) indien zij onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, die in een andere lidstaat of in een derde land van de gewone verblijfplaats van het kind is gegeven, mits die latere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 16

Overeenkomst met derde staten

Een rechterlijke instantie van een lidstaat heeft, op grond van een overeenkomst betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, de mogelijkheid een in een andere lidstaat gegeven beslissing niet te erkennen indien in een in artikel 8 bedoeld geval de beslissing slechts gegrond kon worden op andere bevoegdheidsgronden dan die van de artikelen 2 tot en met 7.

Artikel 17

Geen controle van de bevoegdheid van de oorspronkelijke rechter

De bevoegdheid van de rechter van de lidstaat van herkomst mag niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels in de artikelen 2 tot en met 8 betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 15, lid 1, onder a), en lid 2, onder a).

Artikel 18

Verschillen in de toepasselijke wet

De erkenning van een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk kan niet worden geweigerd omdat zij volgens de wet van de aangezochte lidstaat niet op dezelfde gronden gegeven had kunnen zijn.

Artikel 19

Geen onderzoek van de juistheid

In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de beslissing.

Artikel 20

Aanhouding van de uitspraak

1. De rechterlijke instantie van een lidstaat, waarbij de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt ingeroepen, kan haar uitspraak aanhouden, indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is aangewend.

2. De rechterlijke instantie van een lidstaat, waarbij de erkenning wordt ingeroepen van een in Ierland of het Verenigd Koninkrijk gegeven beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging door een daartegen aangewend rechtsmiddel in de lidstaat van herkomst is geschorst, kan haar uitspraak aanhouden.

Afdeling 2

Tenuitvoerlegging

Artikel 21

Uitvoerbare beslissingen

1. De beslissingen inzake de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid over een gemeenschappelijk kind van de partijen, welke in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, en betekend zijn, worden in een andere lidstaat ten uitvoer gelegd, nadat zij aldaar, op verzoek van een belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.

2. In het Verenigd Koninkrijk worden deze beslissingen in Engeland en Wales, in Schotland of in Noord-Ierland echter eerst ten uitvoer gelegd na op verzoek van een belanghebbende in het betrokken deel van het Verenigd Koninkrijk voor tenuitvoerlegging geregistreerd te zijn.

Artikel 22

Relatief bevoegde rechterlijke instantie

1. Het verzoek om een verklaring van tenuitvoerlegging wordt gericht tot de in de lijst van bijlage I genoemde rechterlijke instantie.

2. De plaatselijke rechterlijke instantie is die van de gewone verblijfplaats van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de gewone verblijfplaats van een kind waarop het verzoek betrekking heeft.

Wanneer geen van de in de vorige alinea genoemde plaatsen kan worden gevonden in de lidstaat waar de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, is de plaatselijke rechterlijke instantie die van de plaats van tenuitvoerlegging.

3. Voor de in artikel 14, lid 3, bedoelde procedures wordt de plaatselijke rechterlijke instantie bepaald overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waarin een verzoek tot erkenning of niet-erkenning wordt aangebracht.

Artikel 23

Vereisten

1. De vereisten waaraan het verzoek moet voldoen, worden door de wet van de aangezochte lidstaat vastgesteld.

2. De verzoeker moet binnen het rechtsgebied van de rechterlijke instantie die van het verzoek kennis neemt, woonplaats kiezen. Kent de wetgeving van de aangezochte lidstaat echter geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan.

3. Bij het verzoek worden de in de artikelen 32 en 33 genoemde documenten gevoegd.

Artikel 24

Beslissing van de rechterlijke instantie

1. De rechterlijke instantie tot welke het verzoek is gericht, doet onverwijld uitspraak. De persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

2. Het verzoek kan slechts om een van de in de artikelen 15, 16 en 17 genoemde redenen worden afgewezen.

3. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de beslissing.

Artikel 25

Mededeling van de beslissing

De op het verzoek gegeven beslissing wordt door de griffier onverwijld ter kennis van de verzoeker gebracht op de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat bepaalde wijze.

Artikel 26

Rechtsmiddelen tegen de beslissing die de tenuitvoerlegging toestaat

1. Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de toepassing van een verklaring van tenuitvoerlegging.

2. Het rechtsmiddel wordt ingesteld bij de in de lijst van bijlage II genoemde rechterlijke instantie.

3. Het rechtsmiddel wordt ingesteld volgens de regels van de procedure op tegenspraak.

4. Indien het rechtsmiddel door de verzoeker voor de verklaring van tenuitvoerlegging wordt ingesteld, wordt de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, verzocht te verschijnen voor de rechterlijke instantie waarbij het rechtsmiddel is ingesteld. Indien deze persoon zulks nalaat, zijn de bepalingen van artikel 10 van toepassing.

5. Het rechtsmiddel tegen een verklaring van tenuitvoerlegging moet worden ingesteld binnen een maand na de betekening. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, gewoonlijk verblijft in een andere lidstaat dan die waarin de verklaring van tenuitvoerlegging is gegeven, bedraagt de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel twee maanden, vanaf de datum van betekening aan haarzelf of haar verblijfplaats. De termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 27

Bevoegdheid ter zake van rechtsmiddelen en hogere voorziening

Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage III genoemde middelen worden aangewend.

Artikel 28

Aanhouding van de uitspraak

1. De rechter die oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 26 en 27, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is aangewend of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dit laatste geval kan de rechter een termijn stellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden ingesteld.

2. Indien de beslissing in Ierland of het Verenigd Koninkrijk is gegeven, wordt elk rechtsmiddel dat in de lidstaat van herkomst kan worden ingesteld, voor de toepassing van lid 1 beschouwd als een gewoon rechtsmiddel.

Artikel 29

Gedeeltelijke tenuitvoerlegging

1. Wanneer in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van de vordering, en de tenuitvoerlegging niet voor het geheel kan worden toegestaan, staat de rechter de tenuitvoerlegging toe voor één of meer onderdelen daarvan.

2. De verzoeker kan vorderen dat het verlof tot tenuitvoerlegging een gedeelte van de beslissing betreft.

Artikel 30

Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedure, vermeld in de artikelen 22 tot en met 25, in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die het recht van de aangezochte lidstaat kent.

Artikel 31

Zekerheid of depot

Aan de partij die in een lidstaat de tenuitvoerlegging vraagt van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan geen enkele zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden opgelegd omdat:

a) zij geen gewone verblijfplaats heeft in de lidstaat die de tenuitvoerlegging vraagt, of omdat

b) zij vreemdeling is of, in het geval dat het Verenigd Koninkrijk of Ierland de tenuitvoerlegging vraagt, zij haar gewone verblijfplaats niet in een van deze lidstaten heeft.

Afdeling 3

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 32

Documenten

1. De partij die de erkenning van een beslissing inroept of aanvecht of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet overleggen:

a) een expeditie ervan die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid, en

b) het in artikel 33 bedoelde certificaat.

2. Indien het een beslissing bij verstek betreft, moet de partij die de erkenning inroept of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, voorts overleggen:

a) het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het document waaruit blijkt dat het stuk dat de zaak heeft ingeleid, of een gelijkwaardig stuk aan de niet-verschenen partij is betekend of meegedeeld, of

b) een document waaruit blijkt dat de verweerder ondubbelzinnig met de beslissing instemt.

Artikel 33

Andere documenten

De bevoegde rechter of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage IV (beslissingen in huwelijkszaken) of bijlage V (beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).

Artikel 34

Ontbrekende documenten

1. Bij gebreke van overlegging van de in artikel 32, lid 1, onder b), of in artikel 32, lid 2, bedoelde documenten kan de rechterlijke instantie voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien zij zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.

2. Indien de rechterlijke instantie dit verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

Artikel 35

Legalisatie of soortgelijke formaliteit

Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot de documenten genoemd in de artikelen 32 en 33 en in artikel 34, lid 2, alsook, in voorkomend geval, met betrekking tot de procesvolmacht.

HOOFDSTUK IV

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 36

Verhouding tot andere instrumenten

1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 38 en 42 en in lid 2 van het onderhavige artikel, vervangt deze verordening tussen de lidstaten de op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan bestaande verdragen en overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten, die betrekking hebben op onderwerpen welke in deze verordening zijn geregeld.

2. a) Finland en Zweden hebben de mogelijkheid te verklaren dat de overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met bijbehorend slotprotocol, in hun onderlinge betrekkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk is in plaats van deze verordening. Deze verklaringen worden als bijlage bij deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Deze lidstaten kunnen te allen tijde verklaren daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien(7).

b) Het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit van burgers van de Unie zal worden geëerbiedigd.

c) In alle toekomstige overeenkomsten tussen de in letter a) genoemde lidstaten worden de bevoegdheidsregels die betrekking hebben op een in deze verordening geregeld onderwerp in overeenstemming gebracht met de regels van deze verordening.

d) Beslissingen die zijn gegeven in een van de Noordse staten die de in letter a) bedoelde verklaring heeft afgelegd, uit hoofde van een bevoegdheidsgrond die overeenkomt met een van de gronden waarin hoofdstuk II van deze verordening voorziet, worden in de overige lidstaten overeenkomstig de regels van hoofdstuk III van deze verordening erkend en ten uitvoer gelegd.

3. Door de lidstaten wordt aan de Commissie:

a) een afschrift gezonden van de in lid 2, onder a) en c), bedoelde overeenkomsten en ontwerp-overeenkomsten en van eenvormige wetten voor de uitvoering daarvan;

b) mededeling gedaan van elke opzegging van of wijziging in deze overeenkomsten of eenvormige wetten.

Artikel 37

Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

In de betrekkingen tussen de lidstaten, heeft deze verordening voorrang boven de volgende verdragen, voorzover deze betrekking hebben op onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld:

- het Verdrag van 's-Gravenhage van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen,

- het Verdrag van Luxemburg van 8 september 1967 inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband,

- het Verdrag van 's-Gravenhage van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed,

- het Europees Verdrag van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen,

- het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, op voorwaarde dat het kind gewoonlijk in een lidstaat verblijft.

Artikel 38

Werkingssfeer

1. De in artikel 36, lid 1, en artikel 37 bedoelde overeenkomsten en verdragen blijven van kracht ten aanzien van onderwerpen waarop deze verordening niet van toepassing is.

2. Zij blijven voort van kracht met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van deze verordening gegeven beslissingen en verleden akten.

Artikel 39

Overeenkomsten tussen lidstaten

1. Twee of meer lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten of regelingen treffen om deze verordening aan te vullen of de toepassing ervan te vergemakkelijken.

De betrokken lidstaten dienen de Commissie:

a) een afschrift van deze ontwerp-overeenkomsten te bezorgen,

b) in te lichten over eventuele opzeggingen of wijzigingen van deze overeenkomsten.

2. In deze overeenkomsten of regelingen kan in geen geval worden afgeweken van de hoofstukken II en III.

Artikel 40

Verdragen met de Heilige Stoel

1. Deze verordening laat onverlet het op 7 mei 1940 te Vaticaanstad ondertekende internationale verdrag (concordaat) tussen de Heilige Stoel en de Portugese Republiek.

2. Elke beslissing ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk, gegeven krachtens het in lid 1 genoemde concordaat, wordt in de lidstaten erkend onder de voorwaarden als vermeld in hoofdstuk III.

3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is tevens van toepassing op de volgende internationale verdragen (concordaten) met de Heilige Stoel:

a) het Verdrag van Lateranen van 11 februari 1929 tussen de Italiaanse Republiek en de Heilige Stoel, gewijzigd bij de op 18 februari 1984 te Rome ondertekende overeenkomst met bijbehorend protocol;

b) de Overeenkomst van 3 januari 1979 tussen de Heilige Stoel en Spanje over juridische kwesties.

4. De in lid 2 voorgeschreven erkenning van beslissingen kan in Italië en in Spanje worden onderworpen aan dezelfde procedures en controles die van toepassing zijn voor beslissingen van kerkelijke rechterlijke instanties op grond van de in lid 3 genoemde internationale verdragen met de Heilige Stoel.

5. De betrokken lidstaten zenden de Commissie:

a) een afschrift van de in de leden 1 en 3 genoemde verdragen;

b) elke opzegging van of wijziging in deze verdragen.

Artikel 41

Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

Ten aanzien van een lidstaat waar voor de onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is, twee of meer rechtsstelsels of regelingen van toepassing zijn in verschillende territoriale eenheden:

a) wordt met de gewone verblijfplaats in die lidstaat de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid bedoeld;

b) heeft de term "nationaliteit" of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk, de term "domicile" betrekking op de territoriale eenheid die in de wet van die staat is aangeduid;

c) wordt met de instantie van een lidstaat waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt ingesteld, de instantie van de territoriale eenheid bedoeld waarbij dat verzoek wordt ingesteld;

d) worden met de voorschriften van de aangezochte lidstaat de voorschriften van de territoriale eenheid bedoeld waar de bevoegdheid, de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt opgeworpen.

HOOFDSTUK V

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 42

1. De bepalingen van deze verordening zijn slechts van toepassing op rechtsvorderingen ingesteld, authentieke akten verleden en gerechtelijke schikkingen in de loop van een geding tot stand gekomen na de inwerkingtreding ervan.

2. Beslissingen, gegeven na de datum van inwerkingtreding van deze verordening naar aanleiding van vóór die datum ingestelde vorderingen, worden erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met de regels van hoofdstuk II of van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 43

Herziening

Uiterlijk op 1 maart 2006 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van deze verordening, met name de artikelen 36, 39 en 40, lid 2. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

Artikel 44

Wijziging van de lijsten van bevoegde rechters en rechtsmiddelen

1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de teksten tot wijziging van de in de bijlagen I, II en III opgenomen lijsten van rechterlijke instanties en rechtsmiddelen. De Commissie past de betrokken bijlagen dienovereenkomstig aan.

2. De actualisering of technische wijziging van de in de bijlagen IV en V opgenomen standaardformulieren geschiedt overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bepaalde raadgevende procedure.

Artikel 45

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 46

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2001.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

A. Costa

(1) PB C 247 van 31.8.1999, blz. 1.

(2) Advies uitgebracht op 17 november 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB C 368 van 20.12.1999, blz. 23.

(4) PB C 221 van 16.7.1998, blz. 1. Op de dag van de opstelling van het verdrag heeft de Raad kennis genomen van het toelichtend verslag van professor Alegría Borrás. Dit toelichtend verslag staat op blz. 27 van genoemd Publicatieblad.

(5) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(6) Zie bladzijde 37 van dit Publicatieblad.

(7) Deze verklaring is bij de aanneming van de verordening door geen van deze lidstaten afgelegd.

BIJLAGE I

Het in artikel 22 bedoelde verzoek wordt voorgelegd aan de volgende rechterlijke instanties of bevoegde autoriteiten:

- in België, de Rechtbank van eerste aanleg//Tribunal de première instance//Erstinstanzliches Gericht;

- in Duitsland:

- in het district van het "Kammergericht" (Berlin), het "Familiengericht Pankow/Weissensee",

- in de districten van de nog bestaande "Oberlandesgerichte", het "Familiengericht" dat zetelt in het betrokken "Oberlandesgericht";

- in Griekenland, de "Μονομελές Πρωτοδικείο";

- in Spanje, de "Juzgado de Primera Instancia";

- in Frankrijk, de president van het "Tribunal de grande instance";

- in Ierland het "High Court";

- in Italië, het "Corte d'appello";

- in Luxemburg, de president van het "Tribunal d'arrondissement";

- in Nederland, de president van de arrondissementsrechtbank;

- in Oostenrijk, het "Bezirksgericht";

- in Portugal, het "Tribunal de Comarca" of het "Tribunal de família";

- in Finland, het "käräjäoikeus"/"tingsrätt";

- in Zweden de "Svea hovrätt";

- in het Verenigd Koninkrijk:

a) in Engeland en Wales, het "High Court of Justice";

b) in Schotland, het "Court of Session";

c) in Noord-Ierland, het "High Court of Justice";

d) in Gibraltar, het "Supreme Court".

BIJLAGE II

Het in artikel 26 bedoelde rechtsmiddel wordt gebracht voor de volgende rechterlijke instanties:

- in België:

a) de persoon die de verklaring van tenuitvoerlegging heeft gevraagd kan een rechtsmiddel instellen bij het "Hof van beroep" of het "Cour d'appel";

b) de persoon tegen wie tenuitvoerlegging is gevraagd, kan een rechtsmiddel instellen bij de "Rechtbank van eerste aanleg" of het "Tribunal de première instance" of het "Erstinstanzliches Gericht";

- in Duitsland, het "Oberlandesgericht";

- in Griekenland, het "Εφετείο";

- in Spanje, de "Audiencia Provincial";

- in Frankrijk, het "Cour d'appel";

- in Ierland, het "High Court";

- in Italië, het "Corte d'appello";

- in Luxemburg, het "Cour d'appel";

- in Nederland:

a) indien de verzoeker of de verweerder die verschenen is, het rechtsmiddel instelt: voor het gerechtshof;

b) indien de verweerder tegen wie verstek verleend is, het rechtsmiddel instelt: voor de arrondissementsrechtbank;

- in Oostenrijk, het "Bezirksgericht";

- in Portugal, het "Tribunal de Relação";

- in Finland, het "Hovioikeus"/"Hovrätt";

- in Zweden, de "Svea hovrätt";

- in het Verenigd Koninkrijk:

a) in Engeland en Wales, het "High Court of Justice";

b) in Schotland, het "Court of Session";

c) in Noord-Ierland, het "High Court of Justice";

d) in Gibraltar: het "Court of Appeal".

BIJLAGE III

Tegen de beslissing gegeven op het in artikel 27 bedoelde rechtsmiddel kan:

- in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland slechts een beroep in cassatie worden ingesteld;

- in de Bondsrepubliek Duitsland slechts het middel van "Rechtsbeschwerde" worden aangewend;

- in Ierland slechts het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag bij het "Supreme Court" worden aangewend;

- in Oostenrijk slechts het middel van "Revisionsrekurs" worden aangewend;

- in Portugal slechts het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag worden aangewend;

- in Finland slechts een beroep bij het "Korkein oikeus//Högsta domstolen" worden ingesteld;

- in Zweden slechts een beroep bij het "Högsta domstolen" worden ingesteld;

- in het Verenigd Koninkrijk één enkel rechtsmiddel van hoger beroep over een rechtsvraag worden aangewend.

BIJLAGE IV

>PIC FILE= "L_2000160NL.003302.EPS">

>PIC FILE= "L_2000160NL.003401.EPS">

BIJLAGE V

>PIC FILE= "L_2000160NL.003502.EPS">

>PIC FILE= "L_2000160NL.003601.EPS">

Top