EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0311

1999/311/EG: Besluit van de Raad van 29 april 1999 tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees Mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)

OJ L 120, 8.5.1999, p. 30–36 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Estonian: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Latvian: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Lithuanian: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Hungarian Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Maltese: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Polish: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Slovak: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Slovene: Chapter 11 Volume 031 P. 161 - 167
Special edition in Bulgarian: Chapter 11 Volume 019 P. 136 - 142
Special edition in Romanian: Chapter 11 Volume 019 P. 136 - 142

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/07/2006: This act has been changed. Current consolidated version: 27/06/2002

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/311/oj

31999D0311

1999/311/EG: Besluit van de Raad van 29 april 1999 tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees Mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)

Publicatieblad Nr. L 120 van 08/05/1999 blz. 0030 - 0036


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 april 1999

tot goedkeuring van de derde fase van het trans-Europees Mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs (Tempus III) (2000-2006)

(1999/311/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

(1) Overwegende dat de Europese Raad, op 8 en 9 december 1989 in Straatsburg bijeen, de Raad heeft verzocht om op basis van een voorstel van de Commissie maatregelen vast te stellen met het oog op de deelneming van de landen van Midden- en Oost-Europa aan soortgelijke onderwijs- en/of opleidingsprogramma's als de bestaande communautaire programma's;

(2) Overwegende dat de Raad op 18 december 1989 Verordening (EEG) nr. 3906/89(5) betreffende economische hulp ten gunste van de Republiek Hongarije en de Volksrepubliek Polen heeft vastgesteld (Phare-programma), die voorziet in hulp op bepaalde gebieden, waaronder opleiding, om het proces van economische en sociale hervormingen in Midden- en Oost-Europa te steunen; dat hij op 25 juni 1996 Verordening (Euratom, EG) nr. 1279/96(6) betreffende bijstand aan de nieuwe onafhankelijke staten en Mongolië bij de sanering en het herstel van de economie heeft vastgesteld (Tacis-programma);

(3) Overwegende dat de Raad op 29 april 1993 bij Besluit 93/246/EEG(7) de tweede fase van het trans-Europees Mobiliteitsprogramma voor universiteitsstudies (Tempus II) heeft goedgekeurd voor een periode van vier jaar vanaf 1 juli 1994; dat hij dit besluit op 21 november 1996 bij Besluit 96/663/EG(8) heeft gewijzigd om de duur van dit programma tot zes jaar te verlengen (1994-2000);

(4) Overwegende dat de landen van Midden- en Oost-Europa, de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie en Mongolië, als begunstigde landen van het Phare- en het Tacis-programma, hoger onderwijs en opleiding van essentieel belang achten voor het proces van economische en sociale hervorming;

(5) Overwegende dat de samenwerking op het gebied van het hoger onderwijs de betrekkingen tussen de verschillende Europese volkeren versterkt en verdiept, de gemeenschappelijke culturele waarden in het licht stelt, interessante gedachtewisselingen mogelijk maakt en internationale activiteiten op wetenschappelijk, cultureel, artistiek, economisch en sociaal gebied vergemakkelijkt;

(6) Overwegende dat de recente invoering van Tempus in de niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, in de nieuwe onafhankelijke staten van de voormalige Sovjet-Unie en in Mongolië, met grotere behoeften en met grotere grondgebieden, de voortzetting van de in gang gezette acties ten volle rechtvaardigt;

(7) Overwegende dat Tempus op doeltreffende wijze kan bijdragen tot de structurele ontwikkeling van het hoger onderwijs, met inbegrip van de verbetering van de menselijke hulpbronnen en van de aan de economische hervorming aangepaste beroepskwalificaties, en dat er voor dit doel geen ander instrument is;

(8) Overwegende dat Tempus via de universiteiten en het universiteitspersoneel doeltreffend kan bijdragen tot de ontwikkeling van de structuren voor openbaar bestuur en onderwijs in de landen die in aanmerking komen;

(9) Overwegende dat Tempus kan bijdragen tot het herstel van de samenwerking tussen aan de Gemeenschap grenzende regio's, die door de recente gebeurtenissen is onderbroken, en dat deze samenwerking een factor van vrede en stabiliteit is in Europa;

(10) Overwegende dat de geassocieerde landen die zich in de pretoetredingsfase bevinden en die aan Tempus I en Tempus II hebben deelgenomen nu dankzij de opgedane ervaring op nuttige wijze aan de zijde van de lidstaten zouden kunnen samenwerken om de partnerlanden die veel later aan het programma zijn gaan deelnemen te helpen bij de herstructurering van hun hogeronderwijsstelsels;

(11) Overwegende dat artikel 11 van Besluit 93/246/EEG bepaalt dat de Commissie de uitvoering van het Tempus-programma moet evalueren en uiterlijk op 30 april 1998 een voorstel tot verlenging of aanpassing van het programma moet voorleggen voor de periode vanaf 1 juli 2000;

(12) Overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de landen van Midden- en Oost-Europa, de nieuwe onafhankelijke staten en Mongolië, de gebruikers van het programma, de instanties die belast zijn met de organisatie ervan in de begunstigde landen en in de Europese Gemeenschap en de deskundigen en bevoegde vertegenwoordigers die de opvattingen van de universitaire gemeenschap in Europa weergeven, instemmen met de conclusie van het evaluatieverslag dat met Tempus in de begunstigde landen een efficiënte bijdrage kan worden geleverd aan de diversificatie van het onderwijsaanbod en aan de interuniversitaire samenwerking, waardoor gunstige voorwaarden worden geschapen voor de ontwikkeling van de wetenschappelijke, culturele, economische en sociale samenwerking;

(13) Overwegende dat in de mogelijkheid moet worden voorzien om een efficiënte coördinatie te organiseren tussen de Tempus III-programma's en andere communautaire acties met een onderwijs- en/of opleidingsdimensie, waardoor wisselwerkingen worden gestimuleerd en de toegevoegde waarde van elk van de communautaire acties wordt verhoogd;

(14) Overwegende dat het Verdrag voor de aanneming van dit besluit niet voorziet in andere bevoegdheden dan die van artikel 235 en dat aan de voorwaarden voor het gebruik van dat artikel is voldaan,

BESLUIT:

Artikel 1

Duur van Tempus III

Hierbij wordt de derde fase van het trans-Europees mobiliteitsprogramma voor hoger onderwijs, hierna "Tempus III" genoemd, aangenomen voor een periode van zes jaar, ingaande op 1 juli 2000.

Artikel 2

Begunstigde landen

Tempus III betreft de niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa die op grond van Verordening (EEG) nr. 3906/89 (Phare-programma)(9) in aanmerking komen voor economische hulp en de nieuwe onafhankelijke staten en Mongolië als genoemd in Verordening (Euratom, EG) nr. 1279/96 (Tacis-programma), voorzover deze hulpprogramma's voor de genoemde perioden worden verlengd. Deze landen worden hierna "begunstigde landen" genoemd.

Op basis van een beoordeling van de specifieke situatie van elk land bepaalt de Commissie overeenkomstig de bij bovenvermelde verordeningen vastgestelde procedures met de betrokken begunstigde landen of zij deelnemen aan Tempus III, alsook de aard en de voorwaarden van hun deelname, in het kader van de nationale planning van de communautaire steun aan hun maatschappelijke en economische hervormingen.

Artikel 3

Betrokkenheid van de geassocieerde landen

De acties in het kader van Tempus III staan tevens open voor de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, zodat deze landen de met Tempus behaalde resultaten met de buurlanden kunnen delen en de regionale en grensoverschrijdende samenwerking kan worden ontwikkeld. De samenwerking tussen Tempus- en Erasmus-projecten dient te worden aangemoedigd, waarbij rekening dient te worden gehouden met de respectieve financiële voorschriften en regelingen.

Artikel 4

Definities

In het kader van Tempus III wordt verstaan onder:

a) "universiteit": alle soorten instellingen voor postsecundair onderwijs en postsecundaire beroepsopleidingen waar in het kader van het voortgezet onderwijs of van een voortgezette opleiding kwalificaties of diploma's op dat niveau kunnen worden behaald, ongeacht de benaming van de instelling;

b) "onderneming" en "bedrijf": alle soorten van economische activiteit, ongeacht hun rechtsvorm, autonome economische organisaties, kamers van koophandel en fabrieken en/of equivalenten daarvan, beroepsverenigingen, alsmede opleidingscentra van de bovenbedoelde instellingen en organisaties;

c) "instantie": plaatselijke en openbare autoriteiten, alsmede de sociale partners en hun opleidingscentra.

Elke lidstaat en elk begunstigd land kan bepalen welke soorten instellingen als bedoeld onder a) mogen deelnemen aan Tempus III.

Artikel 5

Doelstellingen

Tempus III is erop gericht om, als onderdeel van de algemene doelstellingen en richtsnoeren van de Phare- en Tacisprogramma's voor economische en sociale hervormingen, de ontwikkeling van de hogeronderwijsstelsels in de begunstigde landen te bevorderen via een zo evenwichtig mogelijke samenwerking met partners uit alle lidstaten van de Gemeenschap.

In het bijzonder streeft Tempus III ernaar de aanpassing van het hoger onderwijs aan de nieuwe sociaal-economische en culturele eisen in de begunstigde landen te vergemakkelijken door het aanpakken van:

a) vraagstukken in verband met de ontwikkeling en herziening van leerplannen op prioritaire gebieden;

b) de hervorming van structuren en instellingen in het hoger onderwijs en van het beheer daarvan;

c) de ontwikkeling van op de verwerving van bepaalde vaardigheden gerichte opleidingen, teneinde gedurende de economische hervormingen specifieke tekorten aan vaardigheden op het niveau van het hoger onderwijs te dekken, met name door verbetering en uitbreiding van de contacten met het bedrijfsleven;

d) de bijdrage van hoger onderwijs en opleidingen tot het burgerschap en de versterking van de democratie.

De doelstellingen van Tempus III worden door de Commissie verwezenlijkt in overeenstemming met het algemene beleid van de Gemeenschap inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De Commissie zal al het mogelijke doen om te verzekeren dat geen enkele groep burgers om welke reden dan ook wordt uitgesloten of benadeeld.

Artikel 6

Dialoog met de begunstigde landen

De Commissie komt met de bevoegde autoriteiten in elk begunstigd land gedetailleerde doelstellingen en prioriteiten overeen voor de rol van Tempus III in de nationale strategie voor economische en sociale hervormingen, op basis van de doelstellingen van het programma en het bepaalde in de bijlage, en in overeenstemming met in het bijzonder:

a) i) de algemene doelstellingen van het Phare-programma,

ii) de algemene doelstellingen van het Tacis-programma, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de sectoriale aspecten ervan;

b) het beleid van elk begunstigd land met betrekking tot economische, sociale en onderwijshervormingen;

c) de noodzaak van een passend evenwicht tussen de geselecteerde prioritaire gebieden en de aan Tempus III toegewezen middelen.

Artikel 7

Comité

1. De Commissie voert het Tempus III-programma uit overeenkomstig het bepaalde in de bijlage, aan de hand van jaarlijks aan te nemen gedetailleerde richtsnoeren en volgens de overeenkomstig artikel 6 met de bevoegde autoriteiten in elk begunstigd land overeengekomen gedetailleerde doelstellingen en prioriteiten.

2. Bij het uitvoeren van deze taak wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit twee vertegenwoordigers per lidstaat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De leden van het comité kunnen zich laten bijstaan door deskundigen en adviseurs.

Met name staat het comité de Commissie bij bij de uitvoering van het programma, gelet op de in artikel 5 genoemde doelstellingen, en coördineert het zijn werkzaamheden met die van de andere comités voor programma's op het gebied van onderwijs (Socrates) en opleiding (Leonardo).

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen betreffende:

a) de algemene richtsnoeren voor Tempus III;

b) de selectieprocedures en de algemene richtsnoeren voor de financiële steun die door de Gemeenschap wordt verstrekt (bedragen, looptijd en begunstigden);

c) vraagstukken inzake het algemene evenwicht van Tempus III, met inbegrip van de uitsplitsing daarvan over de verschillende acties;

d) de met de bevoegde autoriteiten in elk begunstigd land overeen te komen gedetailleerde doelstellingen en prioriteiten;

e) regelingen voor toezicht op en evaluatie van Tempus III.

4. Het comité brengt advies uit over deze ontwerpen binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht.

In dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste één maand uitstellen.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

5. Voorts kan de Commissie het comité raadplegen over elke andere kwestie met betrekking tot de uitvoering van Tempus III, met inbegrip van het jaarverslag.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zo veel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 8

Samenwerking met de terzake bevoegde organen

1. In elk van de begunstigde landen werkt de Commissie samen met de instellingen die zijn aangewezen of opgericht om de verbindingen en structuren voor de uitvoering van Tempus III te coördineren, daaronder begrepen de toewijzing van middelen die door de begunstigde landen zelf ter beschikking worden gesteld.

2. De Commissie werkt bij de uitvoering van Tempus III ook nauw samen met de door de lidstaten aangewezen bevoegde structuren. Zij houdt zoveel mogelijk rekening met door de lidstaten genomen bilaterale maatregelen terzake.

Artikel 9

Verband met andere acties van de Gemeenschap

De Commissie draagt, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van dit besluit, en, in voorkomend geval, overeenkomstig de procedure van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3906/89 en van artikel 8 van Verordening (Euratom, EG) nr. 1279/96, binnen de grenzen van de jaarlijkse begrotingsbesluiten, zorg voor de samenhang en waar nodig de complementariteit van Tempus III en de overige communautaire acties, zowel binnen de Gemeenschap als ten behoeve van de begunstigde landen, in het bijzonder met betrekking tot de werkzaamheden van de Europese Stichting voor opleiding.

Artikel 10

Coördinatie met acties van derde landen

1. De Commissie zorgt voor passende coördinatie met acties van landen die geen lidstaat zijn van de Gemeenschap(10) of van universiteiten en bedrijven in deze landen die op hetzelfde gebied als Tempus III werkzaam zijn, met inbegrip, waar zulks dienstig is, van deelneming aan Tempus III-projecten.

2. Deze deelneming kan verschillende vormen aannemen, waaronder een of meer van de volgende:

- deelneming aan Tempus III-projecten via medefinanciering;

- gebruik van Tempus III-faciliteiten voor het sturen van uitwisselingsprojecten met bilaterale financiering;

- coördinatie van Tempus III met nationale initiatieven die met dezelfde doelstellingen verband houden doch afzonderlijk gefinancierd en beheerd worden;

- onderlinge uitwisseling van informatie over alle relevante initiatieven op dit gebied.

Artikel 11

Jaarverslag

De Commissie legt jaarlijks aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag over het functioneren van Tempus III voor. Het verslag wordt ter informatie aan de begunstigde landen meegedeeld.

Artikel 12

Regelingen voor toezicht en evaluatie - verslagen

Overeenkomstig de procedure van artikel 7, lid 3, zorgt de Commissie voor de regelingen voor geregeld toezicht op en externe evaluatie van de bij de uitvoering van Tempus III opgedane ervaring, waarbij met name de in artikel 5 genoemde doelstellingen en de overeenkomstig artikel 6 vastgestelde nationale doelstellingen in aanmerking genomen worden.

Vóór 30 april 2004 legt zij een tussentijds verslag voor betreffende de resultaten van de evaluatie, eventueel met voorstellen tot verlenging of aanpassing van Tempus voor de periode na 1 juli 2006.

Uiterlijk op 30 juni 2009 dient de Commissie een eindverslag in.

Gedaan te Luxemburg, 29 april 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

W. MÜLLER

(1) PB C 270 van 29.8.1998, blz. 9 en PB C 87 van 29.3.1999, blz. 102.

(2) PB C 98 van 9.4.1999.

(3) PB C 40 van 15.2.1999, blz. 23.

(4) PB C 51 van 22.2.1999, blz. 86.

(5) PB L 375 van 23.12.1989, blz 11. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 753/96 (PB L 103 van 26.4.1996, blz. 5).

(6) PB L 165 van 4.7.1996, blz. 1.

(7) PB L 112 van 6.5.1993, blz. 34.

(8) PB L 306 van 28.11.1996, blz. 36.

(9) Op dit moment Albanië, Bosnië-Herzegovina en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

(10) Dit zijn de landen van de Groep van 24 die geen lidstaat zijn van de Gemeenschap, de republieken Cyprus en Malta en de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa; de deelneming heeft betrekking op projecten met de niet-geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa die begunstigd worden in het kader van het Phare-programma.

BIJLAGE

Gezamenlijke Europese projecten

1. De Gemeenschap steunt gezamenlijke Europese projecten met een maximale looptijd van drie jaar.

Gezamenlijke Europese projecten omvatten ten minste één universiteit in een begunstigd land, één universiteit in een lidstaat en een partnerorganisatie (universiteit, bedrijf of instantie als gedefinieerd in artikel 4) in een andere lidstaat.

2. Subsidies voor gezamenlijke Europese projecten kunnen worden toegekend voor activiteiten naar gelang van de specifieke behoeften van de betrokken organisaties en overeenkomstig de vastgestelde prioriteiten, zoals:

i) gezamenlijke onderwijs- en opleidingsactiviteiten, met name het opzetten en actualiseren van curricula, de ontwikkeling van de mogelijkheden van universiteiten voor het verzorgen van her- en bijscholing, de organisatie van korte, intensieve cursussen en de ontwikkeling van stelsels voor open en afstandsonderwijs met inbegrip van informatie- en communicatietechnologie;

ii) maatregelen inzake hervorming en ontwikkeling van het hoger onderwijs en de capaciteit daarvan, in het bijzonder door herstucturering van het beheer van hogeronderwijsinstellingen en -stelsels, modernisering van de bestaande infrastructuur, de aanschaf van de uitrusting die nodig is voor de uitvoering van een gezamenlijk Europees project en, in voorkomend geval, technische en financiële bijstand voor de verantwoordelijke instanties;

iii) bevordering van de samenwerking tussen universiteiten, ondernemingen in instanties als gedefinieerd in artikel 4 door middel van gezamenlijke Europese projecten;

iv) het vergroten van de mobiliteit van de docenten en het administratief personeel van de universiteiten, alsmede van de studenten, in het kader van gezamenlijke Europese projecten:

a) er wordt financiële steun verleend aan docenten en administratief personeel van universiteiten evenals aan opleidend personeel uit het bedrijfsleven van lidstaten die voor periodes van hoogstens één jaar onderwijs- en opleidingsopdrachten in begunstigde landen aanvaarden, en vice versa,

b) er wordt financiële steun verleend aan docenten en administratief personeel van universiteiten van begunstigde landen die her- en bijscholingscursussen in de Gemeenschap volgen,

c) er wordt financiële steun beschikbaar gesteld voor studenten tot en met het doctoraal niveau en aan promovendi; daarvoor komen zowel studenten uit de begunstigde landen die studieperiodes in de Gemeenschap doorbrengen in aanmerking als studenten uit de Gemeenschap die studieperiodes in de begunstigde landen doorbrengen. De steun wordt normaliter toegekend voor een periode van drie maanden tot een jaar,

d) er wordt financiële steun beschikbaar gesteld voor studenten die deelnemen aan gezamenlijke Europese projecten waarvan het specifieke doel is mobiliteit te bevorderen; prioriteit wordt daarbij verleend aan studenten die deelnemen aan projecten waarbij de studieperiode in het buitenland de volledige academische erkenning door hun eigen universiteit geniet,

e) er wordt steun verleend voor bedrijfs- en praktische stages van één maand tot één jaar voor docenten, opleiders, studenten en afgestudeerden uit de begunstigde landen, tussen de voltooiing van hun studies en hun eerste baan, zodat zij stage kunnen lopen bij ondernemingen in de Gemeenschap en vice versa;

v) activiteiten die bijdragen tot het welslagen van het gezamenlijke Europese project, waarbij twee of meer begunstigde landen betrokken zijn.

Structurele en/of aanvullende maatregelen

Er wordt financiële steun verleend voor een aantal structurele en/of aanvullende maatregelen (met name technische bijstand, seminars, studies, publicaties, voorlichtingsactiviteiten); deze maatregelen zijn bedoeld om de doelstellingen van het programma, met name de ontwikkeling en herstructurering van de hogeronderwijsstelsels in de begunstigde landen te ondersteunen. In het kader van de structurele maatregelen wordt financiële steun verleend om de begunstigde landen onder andere bij te staan bij:

- de ontwikkeling en versterking van de capaciteit voor strategische planning en institutionele ontwikkeling van instellingen voor hoger onderwijs op het niveau van de universiteit of de faculteit;

- de opstelling van een ontwikkelingsplan voor de universiteiten dat hen helpt hun internationale betrekkingen te ontwikkelen;

- de ondersteuning van de verspreiding van duurzame samenwerkingsactiviteiten die gericht zijn op de doelstellingen van Tempus;

- het opstellen van een nationale strategie in een bepaald begunstigd land om een specifiek aspect van het hoger onderwijs te ontwikkelen.

Individuele beurzen

De Europese Gemeenschap zal naast de gezamenlijke Europese projecten en de structurele en/of aanvullende maatregelen ook de toekenning van individuele beurzen aan docenten, opleiders en universiteitsadministrateurs, hoge functionarissen van ministeries, onderwijsplanners an andere opleidingsdeskundigen uit een begunstigd land of uit de Gemeenschap ondersteunen, voor bezoeken ter bevordering van de kwaliteit, de ontwikkeling en de herstructurering van het hoger onderwijs en hoger beroepsonderwijs in de begunstigde landen.

Tijdens deze bezoeken kunnen met name de volgende onderwerpen aan bod komen:

- de ontwikkeling van cursussen en leermiddelen;

- de opleiding van personeel, met name door perioden van herscholing en stages in het bedrijfsleven;

- onderwijs- en opleidingsopdrachten;

- activiteiten ter ondersteuning van de ontwikkeling van het hoger onderwijs;

- deelname aan de activiteiten van Europese verenigingen, met name van universiteiten.

Ondersteunende activiteiten

1. Aan de Commissie zal de noodzakelijke technische bijstand worden verleend ter ondersteuning van de overeenkomstig dit besluit ontwikkelde activiteiten en voor het toezicht op de uitvoering van het programma.

2. Er wordt steun verleend voor een passende externe evaluatie van Tempus III. Tevens wordt steun verleend om de gezamenlijke Europese projecten op ruime schaal ingang te doen vinden, voor structurele en/of aanvullende maatregelen en individuele mobiliteit, alsook voor de verspreiding van positieve resultaten van specifieke projecten in eerdere fasen van het Tempus-programma.

Top