EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998L0078

Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep

OJ L 330, 5.12.1998, p. 1–12 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Estonian: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Latvian: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Lithuanian: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Hungarian Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Maltese: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Polish: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Slovak: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Slovene: Chapter 06 Volume 003 P. 151 - 162
Special edition in Bulgarian: Chapter 06 Volume 003 P. 77 - 88
Special edition in Romanian: Chapter 06 Volume 003 P. 77 - 88
Special edition in Croatian: Chapter 06 Volume 012 P. 43 - 54

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015; opgeheven door 32009L0138 en zie 32012L0023 en 32013L0058

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1998/78/oj

31998L0078

Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep

Publicatieblad Nr. L 330 van 05/12/1998 blz. 0001 - 0012


RICHTLIJN 98/78/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3),

(1) Overwegende dat bij Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (4), en bij Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf (5) van verzekeringsondernemingen, wordt vereist dat zij over een solvabiliteitsmarge beschikken;

(2) Overwegende dat krachtens Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (6) en krachtens Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (7) voor de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf één enkele vergunning is vereist, die wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft (lidstaat van herkomst); dat deze vergunning de onderneming het recht geeft overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij op grond van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten; dat de verantwoordelijkheid inzake het toezicht op de financiële soliditeit van de verzekeringsondernemingen, met inbegrip van de solvabiliteit ervan, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming berust;

(3) Overwegende dat maatregelen voor het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep de met het toezicht op de verzekeringsonderneming belaste autoriteiten in staat dienen te stellen om tot een beter gefundeerd oordeel over de financiële positie van deze verzekeringsonderneming te komen; dat bij het aanvullende toezicht bepaalde ondernemingen in aanmerking genomen dienen te worden die thans niet aan toezicht krachtens de communautaire richtlijnen onderworpen zijn; dat deze richtlijn geenszins impliceert dat de lidstaten op elk van die ondernemingen afzonderlijk toezicht dienen uit te oefenen;

(4) Overwegende dat, aangezien verzekeringsondernemingen op de gemeenschappelijke markt voor verzekeringen rechtstreeks met elkaar concurreren, de normen op het gebied van kapitaalvereisten gelijkwaardig moeten zijn; dat te dien einde de criteria ter bepaling van het aanvullende toezicht niet alleen aan het oordeel van de lidstaten mag worden overgelaten; dat het belang van de Gemeenschap het meest gediend zal zijn met de vaststelling van gemeenschappelijke basisnormen, aangezien daarmee verstoring van de mededingingsvoorwaarden wordt vermeden; dat het noodzakelijk is bepaalde verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten inzake het prudentiële toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep te elimineren;

(5) Overwegende dat met de gekozen benadering wordt beoogd een wezenlijke, noodzakelijke en toereikende harmonisatie tot stand te brengen om op het onderhavige terrein tot een wederzijdse erkenning van de stelsels van prudentieel toezicht te komen; dat deze richtlijn met name tot doel heeft de belangen van de verzekerden te beschermen;

(6) Overwegende dat in een aantal bepalingen van de onderhavige richtlijn minimumnormen zijn vastgelegd; dat de lidstaat van herkomst aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend, strengere regels kan opleggen;

(7) Overwegende dat deze richtlijn iedere verzekeringsonderneming die een deelnemende onderneming is in minstens één verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land aan aanvullend toezicht onderwerpt, evenals, zij het volgens andere regels, iedere verzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding, een herverzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming van een derde land dan wel een gemengde verzekeringsholding is; dat de uitoefening van het toezicht op de afzonderlijke verzekeringsondernemingen door de bevoegde autoriteiten een wezenlijk beginsel van het verzekeringstoezicht blijft;

(8) Overwegende dat het noodzakelijk is om voor verzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een verzekeringsgroep een aangepaste solvabiliteitspositie te berekenen; dat door de bevoegde autoriteiten in de Gemeenschap verschillende methoden worden toegepast om rekening te houden met de gevolgen die voor de financiële positie van een verzekeringsonderneming voortvloeien uit het feit dat deze deel uitmaakt van een verzekeringsgroep; dat deze richtlijn drie methoden voor die berekening vaststelt; dat het beginsel wordt aanvaard dat deze methoden vanuit het oogpunt van het prudentiële toezicht gelijkwaardig zijn;

(9) Overwegende dat de solvabiliteit van een dochteronderneming van een verzekeringsholding, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsonderneming van een derde land beïnvloed kan worden door de financiële middelen van de groep waarvan die verzekeringsonderneming deel uitmaakt en door de wijze waarop die financiën binnen de groep verdeeld zijn; dat de bevoegde autoriteiten moeten beschikken over mogelijkheden tot het uitoefenen van aanvullend toezicht en tot het nemen van passende maatregelen op het niveau van de verzekeringsonderneming wanneer de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming in gevaar is of zou kunnen komen;

(10) Overwegende dat de bevoegde autoriteiten toegang moeten hebben tot alle relevante informatie om het aanvullende toezicht te kunnen uitoefenen; dat tussen de voor het toezicht op de verzekeringsondernemingen verantwoordelijke autoriteiten en tussen de voor het toezicht op de andere financiële sectoren verantwoordelijke autoriteiten samenwerking tot stand dient te worden gebracht;

(11) Overwegende dat intragroeptransacties de financiële positie van een verzekeringsonderneming kunnen beïnvloeden; dat de bevoegde autoriteiten algemeen toezicht moeten kunnen uitoefenen op bepaalde vormen van die intragroeptransacties en passende maatregelen op het niveau van de verzekeringsonderneming moeten nemen wanneer de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming ondermijnd wordt of dreigt te worden,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) verzekeringsonderneming: een onderneming waaraan overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG vergunning is verleend;

b) verzekeringsonderneming van een derde land: een onderneming die, indien zij haar hoofdkantoor in de Gemeenschap had, een vergunning zou dienen te verkrijgen overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG;

c) herverzekeringsonderneming: een onderneming die geen verzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land is en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het accepteren van door een verzekeringsonderneming, een verzekeringsonderneming van een derde land of door andere herverzekeringsondernemingen overgedragen risico's;

d) moederonderneming: een moederonderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG van de Raad (8), alsmede iedere onderneming die, naar de mening van de bevoegde autoriteiten, feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

e) dochteronderneming: een dochteronderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming waarop naar de mening van de bevoegde autoriteiten, een moederonderneming feitelijk een overheersende invloed uitoefent. Alle dochterondernemingen van een dochteronderneming zullen eveneens geacht worden dochterondernemingen te zijn van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

f) deelneming: een deelneming in de zin van artikel 17, eerste zin, van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad (9) of de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;

g) deelnemende onderneming: een onderneming die een moederonderneming is of een andere onderneming die een deelneming bezit;

h) verbonden onderneming: een dochteronderneming of iedere andere onderneming waarin een deelneming bestaat;

i) verzekeringsholding: een moederonderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen of verzekeringsondernemingen van derde landen zijn, en waarvan ten minste één dochteronderneming een verzekeringsonderneming is;

j) gemengde verzekeringsholding: een moederonderneming, die geen verzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding is, en waarvan ten minste één dochteronderneming een verzekeringsonderneming is;

k) bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op de verzekeringsondernemingen.

Artikel 2 Toepassing van aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen

1. In aanvulling op het bepaalde in Richtlijn 73/239/EEG en Richtlijn 79/267/EEG, inzake het toezicht op verzekeringsondernemingen, stellen de lidstaten een aanvullend toezicht in op iedere verzekeringsonderneming die een deelnemende onderneming is in minstens één verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land, op de wijze zoals bepaald in de artikelen 5, 6, 8 en 9.

2. Iedere verzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsonderneming van een derde land is, is onderworpen aan aanvullend toezicht op de wijze zoals bepaald in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6, 8 en 10.

3. Iedere verzekeringsonderneming waarvan de moederonderneming een gemengde verzekeringsholding is, is onderworpen aan aanvullend toezicht op de wijze zoals bepaald in artikel 5, lid 2, en de artikelen 6 en 8.

Artikel 3 Bereik van het aanvullende toezicht

1. Het uitoefenen van het aanvullende toezicht overeenkomstig artikel 2 betekent geenszins dat de bevoegde autoriteiten een toezichtsfunctie moeten uitoefenen ten aanzien van de verzekeringsonderneming van een derde land, de verzekeringsholding, de gemengde verzekeringsholding of de herverzekeringsonderneming als zodanig.

2. Bij het aanvullende toezicht wordt rekening gehouden met:

- verbonden ondernemingen van de verzekeringsonderneming,

- deelnemende ondernemingen in de verzekeringsonderneming,

- verbonden ondernemingen van een deelnemende onderneming in de verzekeringsonderneming,

bedoeld in de artikelen 5, 6, 8, 9 en 10.

3. Onverminderd het bepaalde in bijlage I, punt 2.5, en bijlage II, punt 4, kunnen de lidstaten besluiten om bij het in artikel 2 bedoelde aanvullende toezicht geen rekening te houden met ondernemingen met hoofdkantoor in een derde land waar juridische belemmeringen bestaan voor het doorgeven van de nodige informatie.

Bovendien kunnen de met de uitoefening van het aanvullende toezicht belaste bevoegde autoriteiten per geval besluiten om in de volgende gevallen een onderneming buiten het in artikel 2 bedoelde aanvullende toezicht te houden:

- wanneer de bij het toezicht te betrekken onderneming in het licht van de doelstellingen van het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen slechts van te verwaarlozen betekenis is;

- wanneer het in aanmerking nemen van de financiële positie van de onderneming in het licht van de doelstelling van het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen misplaatst of misleidend zou zijn.

Artikel 4 Tot uitoefening van het aanvullende toezicht bevoegde autoriteiten

1. Het aanvullende toezicht wordt uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG vergunning is verleend.

2. Indien verzekeringsondernemingen waaraan in twee of meer lidstaten vergunning is verleend, als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, herverzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land of gemengde verzekeringsholding hebben, kunnen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten trachten overeenstemming te bereiken over de vraag wie van hen het aanvullende toezicht zal uitoefenen.

3. Indien er in een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit is voor het prudentiële toezicht op verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, neemt die lidstaat de nodige maatregelen om de onderlinge coördinatie tussen die autoriteiten te organiseren.

Artikel 5 Beschikbaarheid en kwaliteit van informatie

1. De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten eisen dat iedere verzekeringsonderneming die aan het aanvullende toezicht onderworpen is, over adequate interne controleprocedures beschikt om de gegevens en informatie te kunnen verschaffen die relevant zijn voor de uitoefening van dat aanvullende toezicht.

2. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat er binnen hun rechtsgebied geen juridische belemmeringen bestaan die de onder het aanvullende toezicht vallende ondernemingen, met hen verbonden ondernemingen of deelnemende ondernemingen verhinderen om onderling de informatie uit te wisselen die voor de uitoefening van dat aanvullende toezicht relevant is.

Artikel 6 Toegang tot informatie

1. De lidstaten bepalen dat hun bevoegde autoriteiten die het aanvullende toezicht uitoefenen, toegang hebben tot alle informatie die relevant is voor de uitoefening van het toezicht op een verzekeringsonderneming die aan dat aanvullende toezicht onderworpen is. De bevoegde autoriteiten mogen de mededeling van de vereiste informatie alleen rechtstreeks van de in artikel 3, lid 2, bedoelde betrokken ondernemingen verlangen wanneer die informatie wel aan de verzekeringsonderneming is gevraagd, maar niet is verkregen.

2. De lidstaten bepalen dat hun bevoegde autoriteiten op hun grondgebied de in lid 1 bedoelde informatie zelf, dan wel via personen die zij daartoe aanwijzen, ter plaatse kunnen verifiëren bij

- de aan het aanvullende toezicht onderworpen verzekeringsonderneming,

- de dochterondernemingen van deze verzekeringsonderneming,

- de moederondernemingen van deze verzekeringsonderneming,

- de dochterondernemingen van een moederonderneming van deze verzekeringsonderneming.

3. Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat bij de toepassing van dit artikel in bepaalde gevallen belangrijke informatie wensen te verifiëren betreffende een in een andere lidstaat gelegen onderneming die een verbonden verzekeringsonderneming, een dochteronderneming, een moederonderneming of een dochteronderneming van een moederonderneming van de aan het aanvullende toezicht onderworpen verzekeringsonderneming is, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat om deze verificatie uit te voeren. De autoriteiten die een dergelijk verzoek ontvangen, moeten hieraan binnen het kader van hun bevoegdheden gevolg geven door de verificatie zelf te verrichten, door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, dan wel door toe te staan dat de verificatie door een accountant of een deskundige wordt verricht.

Artikel 7 Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

1. Indien verzekeringsondernemingen die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, rechtstreeks of middellijk verbonden zijn of een gemeenschappelijke deelnemende onderneming hebben, verstrekken de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat elkaar op verzoek alle dienstige informatie die uitoefening van het toezicht in het kader van deze richtlijn mogelijk maakt of kan vergemakkelijken en doen zij eigener beweging mededeling van alle informatie die hun essentieel lijkt voor de andere bevoegde autoriteiten.

2. Indien een verzekeringsonderneming en hetzij een kredietinstelling in de zin van Richtlijn 77/780/EEG van de Raad (10), hetzij een beleggingsonderneming in de zin van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (11), hetzij beide, rechtstreeks of middellijk verbonden zijn dan wel een gemeenschappelijke deelnemende onderneming hebben, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen met de autoriteiten die van overheidswege belast zijn met het toezicht op die andere ondernemingen. Onverminderd hun respectieve bevoegdheden verstrekken deze autoriteiten elkaar alle informatie die de vervulling van hun taak kan vergemakkelijken, in het bijzonder in het kader van deze richtlijn.

3. De op grond van deze richtlijn ontvangen informatie, en met name de in deze richtlijn bedoelde uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, valt onder het beroepsgeheim als omschreven in artikel 16 van Richtlijn 92/49/EEG en artikel 15 van Richtlijn 92/96/EEG.

Artikel 8 Transacties binnen een groep

1. De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteiten algemeen toezicht uitoefenen op transacties tussen:

a) een verzekeringsonderneming en

i) een met de verzekeringsonderneming verbonden onderneming,

ii) een in de verzekeringsonderneming deelnemende onderneming,

iii) een met een in de verzekeringsonderneming deelnemende onderneming verbonden onderneming;

b) een verzekeringsonderneming en een natuurlijke persoon die een deelneming bezit in:

i) de verzekeringsonderneming of een met de verzekeringsonderneming verbonden onderneming,

ii) een in de verzekeringsonderneming deelnemende onderneming,

iii) een met een in de verzekeringsonderneming deelnemende onderneming verbonden onderneming.

Deze transacties hebben met name betrekking op:

- leningen;

- garanties en posten buiten de balans;

- vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge;

- beleggingen;

- herverzekeringstransacties;

- overeenkomsten met betrekking tot kostentoedeling.

2. Met dat doel voor ogen verlangen de lidstaten dat de verzekeringsonderneming ten minste eenmaal per jaar de significante transacties als bedoeld in lid 1 aan de bevoegde autoriteiten rapporteert.

Blijkt hieruit dat de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming wordt of dreigt te worden ondermijnd, dan neemt de bevoegde autoriteit passende maatregelen op het niveau van de verzekeringsonderneming.

Artikel 9 De vereiste van aangepaste solvabiliteit

1. In het in artikel 2, lid 1, bedoelde geval verlangen de lidstaten dat er een aangepaste solvabiliteit wordt berekend overeenkomstig bijlage I.

2. Alle verbonden ondernemingen, alle deelnemende ondernemingen en alle met een deelnemende onderneming verbonden ondernemingen worden in de in lid 1 bedoelde berekening betrokken volgens de in bijlage I bedoelde methode.

3. Indien uit de in lid 1 bedoelde berekening blijkt dat de aangepaste solvabiliteit negatief is, nemen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen op het niveau van de betrokken verzekeringsonderneming.

Artikel 10 Herverzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings en verzekeringsondernemingen van een derde land

1. In het in artikel 2, lid 2, bedoelde geval verlangen de lidstaten dat de methode van aanvullend toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig bijlage II.

2. In het in artikel 2, lid 2, bedoelde geval worden alle met de verzekeringsholding, de herverzekeringsonderneming of de verzekeringsonderneming van een derde land verbonden ondernemingen bij de berekening betrokken op de wijze als bedoeld in bijlage II.

3. Indien de bevoegde autoriteiten op grond van die berekening van mening zijn dat de solvabiliteit van een dochteronderneming van de verzekeringsholding, de herverzekeringsonderneming of de verzekeringsonderneming van een derde land in gevaar is of zou kunnen komen, nemen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen op het niveau van die verzekeringsonderneming.

Artikel 11 Tenuitvoerlegging

1. De lidstaten stellen uiterlijk op 5 juni 2000 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde bepalingen voor het eerst worden toegepast bij het toezicht op de jaarrekening voor het boekjaar dat op 1 januari 2001 begint of gedurende dat kalenderjaar.

3. Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

4. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

5. Uiterlijk op 1 januari 2006 legt de Commissie aan het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn en, zo nodig, over de noodzaak van verdere harmonisatie.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 13 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 27 oktober 1998.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

E. HOSTASCH

(1) PB C 341 van 19.12.1995, blz. 16 en

PB C 108 van 7.4.1998, blz. 48.

(2) PB C 174 van 17.6.1996, blz. 16.

(3) Advies van het Europees Parlement van 23 oktober 1997 (PB C 339 van 10.11.1997, blz. 130), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 30 maart 1998 (PB C 204 van 30.6.1998, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 16 september 1998 (PB C 313 van 12.10.1998). Besluit van de Raad van 13 oktober 1998.

(4) PB L 228 van 16.8.1973, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG (PB L 168 van 18.7.1995, blz. 7).

(5) PB L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG.

(6) PB L 228 van 11.8.1992, blz 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG.

(7) PB L 360 van 9.12.1992, blz 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 95/26/EG.

(8) Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(9) Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(10) Eerste Richtlijn 77/780/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB L 322 van 17.12.1977, blz. 30). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/13/EG (PB L 66 van 16.3.1996, blz. 15).

(11) Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PB L 141 van 11.6.1993, blz. 27). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/9/EG (PB L 84 van 26.3.1997, blz. 22).

BIJLAGE I

BEREKENING VAN DE AANGEPASTE SOLVABILITEIT VAN VERZEKERINGSONDERNEMINGEN

1. KEUZE VAN DE BEREKENINGSMETHODE EN ALGEMENE BEGINSELEN

A. De lidstaten bepalen dat de berekening van de aangepaste solvabiliteit van de in artikel 2, lid 1, bedoelde verzekeringsondernemingen wordt uitgevoerd volgens een van de in punt 3 beschreven methoden. Een lidstaat kan evenwel bepalen dat de bevoegde autoriteiten van de in punt 3 bedoelde methoden een andere dan de door de lidstaat gekozen methode toestaan of opleggen.

B. Proportionaliteit

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming wordt het proportionele deel van een in met haar verbonden verzekeringsondernemingen deelnemende verzekeringsonderneming in aanmerking genomen.

Onder proportioneel deel wordt verstaan ofwel, bij toepassing van methode 1 of methode 2, het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk het eigendom is van de deelnemende onderneming, ofwel, bij toepassing van methode 3, de percentages die worden gebruikt voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening.

Ongeacht welke methode wordt toegepast, wordt echter, indien de verbonden onderneming een dochteronderneming is en een solvabiliteitstekort vertoont, het totale solvabiliteitstekort van de dochteronderneming in aanmerking genomen.

Ingeval de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal in eigendom heeft, strikt en ondubbelzinnig tot dat gedeelte van het kapitaal beperkt is, kunnen deze bevoegde autoriteiten toestaan dat het solvabiliteitstekort van de dochteronderneming evenwel op proportionele grondslag in aanmerking wordt genomen.

C. Uitsluiting van het meermalen gebruiken van vermogensbestanddelen voor de solvabiliteitsmarge

C.1. Algemene behandeling van de vermogensbestanddelen voor de solvabiliteitsmarge

Ongeacht welke methode wordt toegepast bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming, moet worden uitgesloten dat de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge, meerdere malen worden gebruikt voor de verschillende verzekeringsondernemingen die bij die berekening betrokken zijn.

Daartoe worden, voorzover de in punt 3 beschreven methoden daarin nog niet voorzien, van de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming uitgesloten:

- de waarde van activa van die verzekeringsonderneming die de financiering vertegenwoordigen van vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van een van de met haar verbonden verzekeringsondernemingen;

- de waarde van activa van een verbonden verzekeringsonderneming van die verzekeringsonderneming die de financiering vertegenwoordigen van vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van die verzekeringsonderneming;

- de waarde van activa van een met die verzekeringsonderneming verbonden verzekeringsonderneming die de financiering vertegenwoordigen van vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van andere met die verzekeringsonderneming verbonden verzekeringsondernemingen.

C.2. Behandeling van bepaalde vermogensbestanddelen

Onverminderd het bepaalde in punt C.1, mogen:

- winstreserves en toekomstige winsten die gegenereerd worden in een met de verzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, verbonden levensverzekeringsonderneming, en

- het geplaatste maar niet-gestorte aandelenkapitaal van een met de verzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, verbonden verzekeringsonderneming,

alleen in de berekening worden betrokken voorzover zij in aanmerking mogen worden genomen voor de dekking van het solvabiliteitsmargevereiste van die verbonden onderneming. Geplaatst maar niet-gestort aandelenkapitaal dat een potentiële verplichting van de zijde van de deelnemende onderneming vormt, wordt echter geheel van de berekening uitgesloten.

Geplaatst maar niet-gestort aandelenkapitaal van de deelnemende verzekeringsonderneming dat een potentiële verplichting van de zijde van een verbonden verzekeringsonderneming vormt, wordt eveneens van de berekening uitgesloten.

Geplaatst maar niet-gestort aandelenkapitaal van een verbonden verzekeringsonderneming dat een potentiële verplichting van de zijde van een andere met dezelfde deelnemende verzekeringsonderneming verbonden onderneming vormt, wordt van de berekening uitgesloten.

C.3. Overdraagbaarheid

Indien de bevoegde autoriteiten van mening zijn dat bepaalde andere dan de in punt C.2 bedoelde vermogensbestanddelen die voor de solvabiliteitsmarge van een verbonden verzekeringsonderneming in aanmerking mogen worden genomen, niet effectief beschikbaar kunnen komen voor de dekking van het solvabiliteitsmargevereiste van de deelnemende verzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, mogen deze vermogensbestanddelen slechts in de berekening worden opgenomen voorzover zij in aanmerking mogen worden genomen voor de dekking van het solvabiliteitsmargevereiste van de verbonden onderneming.

C.4. De som van de in de punten C.2 en C.3 bedoelde vermogensbestanddelen mag het solvabiliteitsmargevereiste van de verbonden verzekeringsonderneming niet overschrijden.

D. Uitsluiting van het creëren van vermogensbestanddelen binnen een groep

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit worden buiten beschouwing gelaten de voor de solvabiliteitsmarge in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van de wederzijdse financiering tussen de verzekeringsonderneming en:

- een daarmee verbonden onderneming,

- een daarin deelnemende onderneming,

- een andere verbonden onderneming van een van haar deelnemende ondernemingen.

Voorts worden buiten beschouwing gelaten de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van een met de verzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, verbonden verzekeringsonderneming, wanneer die elementen afkomstig zijn van de wederzijdse financiering met een andere met die verzekeringsonderneming verbonden onderneming.

Er is met name sprake van wederzijdse financiering wanneer een verzekeringsonderneming of een van de met haar verbonden ondernemingen houdster is van aandelen in of leningen verstrekt aan een andere onderneming die, rechtstreeks of middellijk, houdster is van een vermogensbestanddeel dat in aanmerking mag worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de eerste onderneming.

E. De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de aangepaste solvabiliteit met dezelfde frequentie wordt berekend als die welke geldt voor de berekening van de solvabiliteitsmarge voor verzekeringsondernemingen ingevolge de Richtlijnen 73/239/EEG en 79/267/EEG. De activa en passiva worden gewaardeerd overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG en 91/674/EEG van de Raad (1).

2. TOEPASSING VAN DE BEREKENINGSMETHODEN

2.1. Verbonden verzekeringsondernemingen

De aangepaste solvabiliteit wordt berekend volgens de algemene beginselen en de methoden die in deze bijlage zijn vastgesteld.

Wanneer de verzekeringsonderneming meer dan één met haar verbonden verzekeringsonderneming heeft, wordt in alle methoden de aangepaste solvabiliteit berekend door elk van deze verbonden verzekeringsondernemingen te integreren.

Zijn er opeenvolgende deelnemingen (een verzekeringsonderneming is, bijvoorbeeld, deelnemende onderneming in een andere verzekeringsonderneming die op haar beurt deelnemende onderneming is in een verzekeringsonderneming), dan wordt de aangepaste solvabiliteit berekend voor iedere deelnemende verzekeringsonderneming die ten minste één verbonden verzekeringsonderneming heeft.

De lidstaten kunnen ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming te berekenen:

- wanneer het gaat om een met een andere, in dezelfde lidstaat toegelaten verzekeringsonderneming verbonden onderneming en wanneer deze verbonden onderneming in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming, of

- wanneer het gaat om een met een verzekeringsholding of een herverzekeringsonderneming verbonden onderneming met hoofdkantoor in dezelfde lidstaat als de verzekeringsonderneming, en indien deze verzekeringsholding of herverzekeringsonderneming en deze verbonden verzekeringsonderneming in aanmerking worden genomen bij de uitgevoerde berekening.

De lidstaten kunnen ook ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming te berekenen wanneer het gaat om een met een andere verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding verbonden verzekeringsonderneming met hoofdkantoor in een andere lidstaat, indien de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeengekomen zijn de uitoefening van het aanvullende toezicht aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat toe te vertrouwen.

In alle gevallen mag de afwijking slechts worden toegestaan indien de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de bij de berekening betrokken verzekeringsondernemingen, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, adequaat over voornoemde ondernemingen verdeeld zijn.

De lidstaten kunnen bepalen dat, wanneer een verbonden verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft in een andere lidstaat dan de verzekeringsonderneming waarvoor de aangepaste solvabiliteit wordt berekend, bij de berekening met betrekking tot de verbonden verzekeringsonderneming rekening wordt gehouden met de solvabiliteitspositie zoals die door de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat wordt beoordeeld.

2.2. Verbonden herverzekeringsondernemingen

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een in een herverzekeringsonderneming deelnemende verzekeringsonderneming wordt deze verbonden herverzekeringsonderneming, louter voor de berekening, op soortgelijke wijze behandeld als een verbonden verzekeringsonderneming, waarbij de algemene beginselen en de methoden van deze bijlage worden toegepast.

Daartoe wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend voor iedere verbonden herverzekeringsonderneming, volgens dezelfde regels als die van artikel 16, leden 2 tot en met 5, van Richtlijn 73/239/EEG of in artikel 19 van Richtlijn 79/267/EEG. Mochten die regels echter zeer moeilijk toepasbaar zijn, dan kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan dat het theoretische solvabiliteitsvereiste voor levensverzekering wordt berekend op grond van het eerste resultaat als bedoeld in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 73/239/EEG. Dezelfde bestanddelen als bedoeld in artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG of in artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG mogen in aanmerking worden genomen voor de theoretische solvabiliteitsmarge. De activa en passiva worden gewaardeerd overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijnen en van Richtlijn 91/674/EEG.

2.3. Verzekeringstussenholding

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming met een deelneming in een verzekeringsonderneming of in een herverzekeringsonderneming of in een verzekeringsonderneming van een derde land, middels een verzekeringsholding, wordt rekening gehouden met de positie van de verzekeringstussenholding. Louter voor deze berekening, die wordt uitgevoerd overeenkomstig de algemene beginselen en de methoden die in deze bijlage omschreven zijn, wordt deze verzekeringsholding behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming die onderworpen was aan een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul en aan dezelfde voorwaarden als die van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG of in artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG wat betreft de vermogensbestanddelen voor de solvabiliteitsmarge.

2.4. Verbonden verzekerings- of herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in derde landen

A. Verbonden verzekeringsondernemingen van een derde land

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een deelnemende verzekeringsonderneming in een verzekeringsonderneming van een derde land, wordt deze laatste, louter voor de berekening, op soortgelijke wijze behandeld als een verbonden verzekeringsonderneming, waarbij de algemene beginselen en methoden van deze bijlage worden toegepast.

Wanneer het derde land waar deze verbonden onderneming haar hoofdkantoor heeft, haar onderwerpt aan een vergunning en aan ten minste een soortgelijk solvabiliteitsvereiste als dat van Richtlijn 73/239/EEG of Richtlijn 79/267/EEG, gelet op de vermogensbestanddelen ter dekking van dat vereiste, kunnen de lidstaten evenwel bepalen dat bij de berekening met betrekking tot deze laatste onderneming rekening wordt gehouden met het solvabiliteitsvereiste en met de voor het nakomen van dat vereiste in aanmerking komende vermogensbestanddelen, als voorgeschreven door het betrokken derde land.

B. Verbonden herverzekeringsondernemingen van een derde land

Niettegenstaande punt 2.2 kunnen de lidstaten bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een deelnemende verzekeringsonderneming in een herverzekeringsonderneming met hoofdkantoor in een derde land en onder voorbehoud van dezelfde voorwaarden als die van punt A, tweede alinea, bepalen dat bij de berekening met betrekking tot deze laatste onderneming rekening wordt gehouden met het vereiste inzake het eigen vermogen en met de voor het nakomen van dit vereiste in aanmerking komende vermogensbestanddelen, als voorgeschreven door het betrokken derde land. Wanneer dergelijke bepalingen alleen gelden voor de verzekeringsondernemingen van dit derde land, kunnen het theoretische vereiste inzake het eigen vermogen van de verbonden herverzekeringsonderneming en de voor het nakomen van dit theoretische vereiste in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen worden berekend alsof het ging om een verbonden verzekeringsonderneming van dit derde land.

2.5. Niet beschikbaar zijn van noodzakelijke informatie

Wanneer de bevoegde autoriteiten om enigerlei reden niet beschikken over de informatie die nodig is voor de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming met betrekking tot een verbonden onderneming met hoofdkantoor in een lidstaat of in een derde land, wordt de boekwaarde van deze onderneming in de deelnemende verzekeringsonderneming in mindering gebracht op de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de aangepaste solvabiliteitsmarge. In dat geval worden aan deze deelneming verbonden stille meerwaarden niet als vermogensbestanddeel dat in aanmerking mag worden genomen voor de aangepaste solvabiliteitsmarge, aanvaard.

3. BEREKENINGSWIJZEN

Methode 1: Aftrek en aggregatie

De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming is het verschil tussen:

i) de som van:

a) de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende verzekeringsonderneming, en

b) het proportionele deel van de deelnemende verzekeringsonderneming in de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden verzekeringsonderneming,

en

ii) de som van:

a) de boekwaarde van de verbonden verzekeringsonderneming in de deelnemende verzekeringsonderneming,

b) het solvabiliteitsvereiste van de deelnemende verzekeringsonderneming, en

c) het proportionele deel van het solvabiliteitsvereiste van de verbonden verzekeringsonderneming.

Wanneer de deelneming in de verbonden verzekeringsonderneming geheel of ten dele bestaat in de vorm van middellijke eigendom, dan wordt in punt ii) a) de waarde van die middellijke eigendom meegenomen, met inachtneming van de desbetreffende successieve interesten, en worden in de punten i) b) en ii) c) meegenomen de overeenkomstige proportionele delen van, respectievelijk, de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden verzekeringsonderneming en het solvabiliteitsvereiste van de verbonden verzekeringsonderneming.

Methode 2: Aftrek van een vereiste

De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming is het verschil tussen:

- de som van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende verzekeringsonderneming,

en

- de som van

a) het solvabiliteitsvereiste van de deelnemende verzekeringsonderneming, en

b) het proportionele deel van het solvabiliteitsvereiste van de verbonden verzekeringsonderneming.

Voor de waardering van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge, worden deelnemingen in de zin van deze richtlijn gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode, overeenkomstig de optie bedoeld in artikel 59, lid 2, onder b), van Richtlijn 78/660/EEG.

Methode 3: Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen

De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen. De aangepaste solvabiliteit van de deelnemende verzekeringsonderneming is het verschil tussen de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge berekend op basis van de geconsolideerde gegevens en

a) hetzij de som van het solvabiliteitsvereiste van de deelnemende verzekeringsonderneming en het proportionele deel van de solvabiliteitsvereisten van de verbonden verzekeringsondernemingen dat overeenstemt met de percentages die voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekeningen in aanmerking genomen zijn,

b) hetzij het solvabiliteitsvereiste dat op basis van de geconsolideerde gegevens berekend is.

De Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG en 91/674/EEG zijn van toepassing voor de berekening van de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge en van het solvabiliteitsvereiste op basis van de geconsolideerde gegevens.

(1) Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).

BIJLAGE II

AANVULLEND TOEZICHT VOOR VERZEKERINGSONDERNEMINGEN DIE DOCHTERONDERNEMINGEN ZIJN VAN EEN VERZEKERINGSHOLDING, EEN HERVERZEKERINGSONDERNEMING OF EEN VERZEKERINGSONDERNEMING VAN EEN DERDE LAND

1. In het geval van meerdere in artikel 2, lid 2, bedoelde verzekeringsondernemingen die dochterondernemingen zijn van een verzekeringsholding, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsonderneming van een derde land en die in verschillende lidstaten gevestigd zijn, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat de in deze bijlage beschreven methode coherent wordt toegepast.

De bevoegde autoriteiten oefenen het aanvullende toezicht uit met dezelfde frequentie als die welke geldt voor de berekening van de solvabiliteitsmarge voor verzekeringsondernemingen overeenkomstig de Richtlijnen 73/239/EEG en 79/267/EEG.

2. De lidstaten kunnen ervan afzien de aangepaste solvabiliteit van een verzekeringsonderneming overeenkomstig deze bijlage te berekenen:

- indien deze verzekeringsonderneming een met een andere verzekeringsonderneming verbonden onderneming is en indien zij in aanmerking wordt genomen bij de overeenkomstig deze bijlage voor die andere onderneming uitgevoerde berekening;

- indien deze verzekeringsonderneming en een of meer andere, in dezelfde lidstaat toegelaten verzekeringsondernemingen als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land hebben en indien de eerstgenoemde verzekeringsonderneming in aanmerking wordt genomen bij de overeenkomstig deze bijlage voor een van die andere ondernemingen uitgevoerde berekening;

- indien deze verzekeringsonderneming en een of meer andere, in andere lidstaten toegelaten verzekeringsondernemingen als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land hebben en er overeenkomstig artikel 4, lid 2, een overeenkomst is gesloten waarbij de uitoefening van het aanvullende toezicht als bedoeld in deze bijlage is toegewezen aan de toezichthoudende autoriteiten van een andere lidstaat.

In het geval van opeenvolgende deelnemingen (bijvoorbeeld een verzekeringsholding of een herverzekeringsonderneming die zelf eigendom is van een verzekeringsholding, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land) hoeven de lidstaten de berekeningen van deze bijlage slechts toe te passen ten aanzien van de uiteindelijke moeder van de verzekeringsonderneming die als verzekeringsholding, herverzekeringsonderneming of verzekeringsonderneming van een derde land is aan te merken.

3. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat ten aanzien van de verzekeringsholding, de herverzekeringsonderneming of de verzekeringsonderneming van een derde land soortgelijke berekeningen worden uitgevoerd als die welke in bijlage I zijn omschreven.

Dit betekent dat de in bijlage I beschreven algemene beginselen en methoden worden toegepast ten aanzien van de verzekeringsholding, de herverzekeringsonderneming of de verzekeringsonderneming van een derde land.

Louter voor deze berekening wordt deze moederonderneming behandeld als betrof het een verzekeringsonderneming die onderworpen was aan:

- een solvabiliteitsvereiste gelijk aan nul wanneer het een verzekeringsholding betreft;

- een theoretisch solvabiliteitsvereiste als bedoeld in punt 2.2 van bijlage I, wanneer het een herverzekeringsonderneming betreft, of als bedoeld in punt 2.4.B van bijlage I, wanneer het gaat om een herverzekeringsonderneming met hoofdkantoor in een derde land,

- een solvabiliteitsvereiste bepaald volgens de beginselen van punt 2.4.A van bijlage I, wanneer het een verzekeringsonderneming van een derde land betreft,

en gelden voor deze moederonderneming dezelfde voorwaarden als die van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG of artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG wat betreft de vermogensbestanddelen die in aanmerking worden genomen voor de solvabiliteitsmarge.

4. Niet-beschikbaarheid van noodzakelijke informatie

Wanneer de bevoegde autoriteiten om enigerlei reden niet beschikken over voor de berekening overeenkomstig deze bijlage noodzakelijke informatie betreffende een verbonden onderneming met hoofdkantoor in een lidstaat of in een derde land, wordt de boekwaarde van deze onderneming in de deelnemende onderneming in mindering gebracht op de vermogensbestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de berekening overeenkomstig deze bijlage. In dat geval worden aan deze deelneming verbonden stille meerwaarden niet als vermogensbestanddeel dat in aanmerking mag worden genomen voor deze berekening, aanvaard.

Top