31995L0026

Richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de Richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, Richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en Richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken

Publicatieblad Nr. L 168 van 18/07/1995 blz. 0007 - 0013


RICHTLIJN 95/26/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 juni 1995

tot wijziging van de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de Richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, Richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en Richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, eerste en derde zin,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3) op basis van de gemeenschappelijke ontwerp-tekst die het bemiddelingscomité op 11 mei 1995 heeft goedgekeurd,

(1) Overwegende dat sommige gebeurtenissen hebben uitgewezen dat het dienstig is op een aantal punten wijzigingen aan te brengen in de richtlijnen van de Raad waarin het algemene kader is omschreven waarbinnen kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) hun werkzaamheden kunnen uitoefenen, namelijk de Richtlijnen 77/780/EEG (4) en 89/646/EEG, de Richtlijnen 73/239/EEG (5) en 92/49/EEG, de Richtlijnen 79/267/EEG (6) en 92/96/EEG en de Richtlijnen 93/22/EEG (7) en 85/611/EEG (8), teneinde het kader van het bedrijfseconomische toezicht te versterken; dat het wenselijk is in de gehele financiële-dienstensector soortgelijke maatregelen vast te stellen;

(2) Overwegende dat in deze richtlijn met name wordt vastgesteld aan welke voorwaarden moet worden voldaan opdat de bevoegde autoriteiten vergunning verlenen voor de toegang tot de werkzaamheid;

(3) Overwegende dat de bevoegde autoriteiten geen vergunning aan een financiële onderneming zouden mogen verlenen of handhaven, wanneer de nauwe banden die tussen deze onderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen bestaan, van dien aard zijn dat zij een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken; dat financiële ondernemingen waaraan reeds vergunning is verleend, bij de bevoegde autoriteiten eveneens moeten aantonen dat zulks niet het geval is;

(4) Overwegende dat de in deze richtlijn gegeven definitie van "nauwe banden" op minimumcriteria berust en de Lid-Staten niet belet ook bepalingen vast te stellen voor andere situaties dan die welke door genoemde definitie worden bestreken;

(5) Overwegende dat de verwerving van een aanzienlijk percentage van het kapitaal van een vennootschap louter op zich geen deelneming vormt die in de zin van deze richtlijn in aanmerking moet worden genomen, indien deze verwerving slechts als een tijdelijke belegging is bedoeld, die het niet mogelijk maakt invloed uit te oefenen op de structuur en het financiële beleid van de onderneming;

(6) Overwegende dat met "juiste uitoefening van de toezichthoudende taken door de autoriteiten" ook gedoeld wordt op het toezicht op geconsolideerde basis, dat op een financiële onderneming dient te worden uitgeoefend wanneer de communautaire rechtsregels een dergelijk toezicht voorschrijven; dat in zulke gevallen de autoriteiten waaraan om een vergunning is gevraagd, de autoriteiten moeten kunnen identificeren die bevoegd zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op deze financiële onderneming;

(7) Overwegende dat de beginselen van wederzijdse erkenning en van toezicht door de Lid-Staat van herkomst vereisen dat de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat een vergunning weigeren of intrekken, wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de plaats van vestiging of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat de financiële onderneming het rechtsstelsel van een Lid-Staat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere Lid-Staat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen; dat aan een financiële onderneming die een rechtspersoon is, vergunning moet worden verleend in de Lid-Staat waar haar statutaire zetel is gelegen; dat een financiële onderneming die geen rechtspersoon is, een hoofdkantoor moet hebben in de Lid-Staat waar haar vergunning is verleend; dat de Lid-Staten tevens moeten eisen dat het hoofdbestuur van een financiële onderneming zich steeds bevindt in haar Lid-Staat van herkomst en dat zij daar feitelijk werkzaam is;

(8) Overwegende dat het dienstig is te voorzien in de mogelijkheid van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel; dat, teneinde het vertrouwelijke karakter van de doorgegeven informatie te bewaren, de lijst van geadresseerden daarvan strikt beperkt moet blijven;

(9) Overwegende dat bepaalde praktijken zoals fraude en misbruik van voorkennis, ook al hebben zij betrekking op andere dan financiële ondernemingen, toch de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan kunnen aantasten;

(10) Overwegende dat bepaald moet worden onder welke voorwaarden de genoemde uitwisseling van informatie is toegestaan;

(11) Overwegende dat wanneer bepaald is dat informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten mag worden doorgegeven, deze autoriteiten aan hun instemming eventueel strikte voorwaarden mogen verbinden;

(12) Overwegende dat ook uitwisseling van informatie dient te worden toegestaan tussen enerzijds de bevoegde autoriteiten en anderzijds de centrale banken en andere instellingen met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, en in voorkomend geval aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen;

(13) Overwegende dat in Richtlijn 85/611/EEG dezelfde regeling inzake het beroepsgeheim moet worden ingevoerd voor de autoriteiten die belast zijn met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op icbe's en bij hun bedrijf betrokken ondernemingen, alsook dezelfde mogelijkheden voor de uitwisseling van informatie, als die welke zijn bepaald voor de autoriteiten belast met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen;

(14) Overwegende dat met deze richtlijn de cooerdinatie wordt bewerkstelligd van alle bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van gegevens tussen autoriteiten voor de gehele financiële sector, zoals voorgeschreven in Richtlijn 93/22/EEG;

(15) Overwegende dat, ter versterking van het bedrijfseconomische toezicht op financiële ondernemingen en ter bescherming van de cliënten van financiële ondernemingen, dient te worden voorgeschreven dat een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon de bevoegde autoriteiten snel in kennis moet stellen wanneer hij, in de in deze richtlijn bedoelde gevallen, in de uitvoering van zijn taken kennis krijgt van bepaalde feiten die van dien aard zijn dat zij de financiële positie of de administratieve en boekhoudkundige organisatie van een financiële onderneming ernstig kunnen aantasten;

(16) Overwegende dat het gelet op het beoogde doel wenselijk is dat de Lid-Staten bepalen dat deze verplichting in alle gevallen geldt wanneer dergelijke feiten door een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon worden geconstateerd in de uitvoering van zijn taken bij een onderneming die met een financiële onderneming nauwe banden heeft;

(17) Overwegende dat de aan de met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen opgelegde verplichting om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten mededeling te doen van bepaalde feiten of besluiten met betrekking tot een financiële onderneming, welke zij in de uitvoering van hun taken bij een niet-financiële onderneming constateren, op zich geen wijziging inhoudt van de aard van hun taken bij deze onderneming, noch van de wijze waarop zij zich van hun taak bij die onderneming dienen te kwijten;

(18) Overwegende dat de aanneming van deze richtlijn het meest geschikte middel vormt om de nagestreefde doeleinden te verwezenlijken en met name om de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten te versterken; dat deze richtlijn beperkt blijft tot het minimum dat vereist is om deze doelstellingen te bereiken en het hiertoe noodzakelijke niet te boven gaat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Waar in deze richtlijn de woorden "financiële onderneming" worden gebruikt, worden zij vervangen door:

- "kredietinstelling", waar deze richtlijn strekt tot wijziging van de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG;

- "verzekeringsonderneming", waar deze richtlijn strekt tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 92/49/EEG, 79/267/EEG en 92/96/EEG;

- "beleggingsonderneming", waar deze richtlijn strekt tot wijziging van Richtlijn 93/22/EEG;

- "instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is", waar deze richtlijn strekt tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG.

Artikel 2

1. De hierna volgende definitie wordt toegevoegd aan

- artikel 1 van Richtlijn 77/780/EEG, in de vorm van een vijfde streepje,

- artikel 1 van Richtlijn 92/49/EEG, in de vorm van een punt l),

- artikel 1 van Richtlijn 92/96/EEG, in de vorm van een punt m), en

- artikel 1 van Richtlijn 93/22/EEG, in de vorm van een punt 15:

"nauwe banden: een situatie waarbij twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:

a) een deelneming, d.w.z. het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband in bezit hebben van ten minste 20 % van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming, of

b) een zeggenschapsband, d.w.z. de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, in alle gevallen zoals bedoeld in artikel 1, leden 1 en 2, van Richtlijn 83/349/EEG (*), of een band van dezelfde aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat.

Als een nauwe band tussen twee of meer natuurlijke of rechtspersonen wordt tevens beschouwd een situatie waarin deze personen via een zeggenschapsband duurzaam verbonden zijn met een zelfde persoon.

(*) PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 60).".

2. De hierna volgende bepalingen worden in fine toegevoegd aan

- artikel 3, lid 2, van Richtlijn 77/780/EEG,

- artikel 3, lid 3, van Richtlijn 93/22/EEG,

- artikel 8, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG en

- artikel 8, lid 1, van Richtlijn 79/267/EEG:

"Wanneer er nauwe banden bestaan tussen de financiële onderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen, verlenen de bevoegde autoriteiten bovendien slechts vergunning indien deze banden de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken niet belemmeren.

De bevoegde autoriteiten weigeren ook de vergunning indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke of rechtspersonen met wie de onderneming nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken.

De bevoegde autoriteiten verlangen van financiële ondernemingen dat zij hun de informatie verstrekken die zij nodig hebben om zich ervan te kunnen vergewissen dat doorlopend aan de in dit lid gestelde voorwaarden wordt voldaan.".

Artikel 3

1. Het volgende lid wordt ingelast in artikel 8 van Richtlijn 73/239/EEG en in artikel 8 van Richtlijn 79/267/EEG:

"1 bis. De Lid-Staten eisen dat het hoofdbestuur van een verzekeringsonderneming zich bevindt in de Lid-Staat waar de statutaire zetel is gevestigd.".

2. Het volgende lid wordt ingelast in artikel 3 van Richtlijn 77/780/EEG:

"2 bis. De Lid-Staten eisen:

- dat het hoofdbestuur van kredietinstellingen die rechtspersonen zijn en die overeenkomstig hun nationale wetgeving een statutaire zetel hebben, zich bevindt in de Lid-Staat waar de statutaire zetel is gevestigd,

- dat het hoofdbestuur van andere kredietinstellingen zich bevindt in de Lid-Staat waar de vergunning is afgegeven en waar zij feitelijk werkzaam zijn.".

Artikel 4

1. In artikel 16 van Richtlijn 92/49/EEG en in artikel 15 van Richtlijn 92/96/EEG wordt het volgende lid ingelast:

"5 bis. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de Lid-Staten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en

- de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van financiële ondernemingen en andere soortgelijke procedures, of

- de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen, of

- de van de verzekeringsondernemingen onafhankelijke actuarissen die krachtens de wet een controlefunctie ten aanzien van deze ondernemingen uitoefenen, en de organen die met het toezicht op deze actuarissen belast zijn.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken of controlefuncties;

- de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim;

- gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmede deze autoriteiten ingestemd hebben.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten, personen of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.".

2. In artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG en in artikel 25 van Richtlijn 93/22/EEG wordt het volgende lid ingelast:

"5 bis. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de Lid-Staten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en

- de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van financiële ondernemingen en andere soortgelijke procedures, of

- de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken;

- de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim;

- gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmede deze autoriteiten ingestemd hebben.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.".

3. In artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG, in artikel 16 van Richtlijn 92/49/EEG, in artikel 25 van Richtlijn 93/22/EEG en in artikel 15 van Richtlijn 92/96/EEG wordt het volgende lid ingelast:

"5 ter. Onverminderd de leden 1 tot en met 4 kunnen de Lid-Staten, ter versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan, toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die wettelijk belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde taken;

- de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim;

- gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmede deze autoriteiten ingestemd hebben.

Indien de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties in een Lid-Staat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoektaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in de tweede alinea genoemde voorwaarden.

Voor de toepassing van het laatste streepje van de tweede alinea delen de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties aan de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben medegedeeld, de identiteit en de precieze opdracht mede van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

De Commissie stelt vóór 31 december 2000 een verslag op over de toepassing van dit lid.".

4. In artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG en in artikel 25 van Richtlijn 93/22/EEG wordt lid 6 vervangen door de volgende tekst:

"6. De bepalingen van dit artikel houden geen belemmering voor een bevoegde autoriteit in om

- aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit,

- in voorkomend geval aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen,

voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen en houden voor deze autoriteiten of instanties evenmin een belemmering in om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 4. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.".

5. In artikel 16 van Richtlijn 92/49/EEG en in artikel 15 van Richtlijn 92/96/EEG wordt het volgende lid ingelast:

"5 quater. De Lid-Staten kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan om

- aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit,

- in voorkomend geval aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen,

voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen en kunnen deze autoriteiten of instanties ook toestaan om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 4. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.".

6. Aan artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG wordt het volgende lid 8 toegevoegd:

"8. Dit artikel vormt geen belemmering voor de bevoegde autoriteiten om de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde gegevens mede te delen aan een clearinginstelling of een ander, soortgelijk orgaan dat bij de nationale wetgeving is erkend voor het verstrekken van clearing- en afwikkelingsdiensten op een van de markten van hun Lid-Staat, indien zij van oordeel zijn dat dit nodig is om de regelmatige werking van deze organen te garanderen in verband met het, zelfs potentiële, in gebreke blijven van een marktdeelnemer. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 genoemde beroepsgeheim. De Lid-Staten zien er evenwel op toe dat de uit hoofde van lid 2 ontvangen gegevens in het in dit lid bedoelde geval niet kunnen worden doorgegeven, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.".

7. In artikel 50 van Richtlijn 85/611/EEG worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door:

"2. De Lid-Staten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit mogen worden doorgegeven, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat icbe's alsmede beheermaatschappijen en bewaarders (hierna genoemd "ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn") niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

Indien een icbe of een onderneming die bij haar bedrijf betrokken is, failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak moet worden geliquideerd, mogen echter vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures worden doorgegeven.

3. Lid 2 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende Lid-Staten uitwisseling van gegevens plaatsvindt zoals bedoeld in deze richtlijn en in de andere richtlijnen die van toepassing zijn op icbe's of ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn. Deze gegevens vallen onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim.

4. De Lid-Staten mogen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten als met betrekking tot de medegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde.

5. De bevoegde autoriteiten die uit hoofde van lid 2 of lid 3 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze uitsluitend gebruiken voor de uitoefening van hun taken:

- om te onderzoeken of wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toegang tot de werkzaamheden van icbe's of van ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn en ter vergemakkelijking van het toezicht op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, of

- voor het opleggen van sancties, of

- in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of

- bij rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 51, lid 2.

6. De leden 2 en 5 vormen geen belemmering voor de uitwisseling van gegevens

a) binnen een Lid-Staat, wanneer daar verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of

b) binnen een zelfde Lid-Staat of tussen Lid-Staten, tussen de bevoegde autoriteiten en

- de autoriteiten waaraan van overheidswege het toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, verzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten,

- de instanties die betrokken zijn bij liquidatie, faillissement en andere soortgelijke procedures betreffende icbe's en ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn,

- de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen,

voor de vervulling van hun toezichthoudende taak, en vormen evenmin een belemmering voor de toezending aan de met het beheer van garantiestelsels belaste organen, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak. Deze gegevens vallen onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim.

7. Onverminderd de leden 2 tot en met 5 kunnen de Lid-Staten toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en

- de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van financiële ondernemingen en andere soortgelijke procedures, of

- de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde toezichthoudende taken;

- de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim;

- gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten ingestemd hebben.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

8. Onverminderd de leden 2 tot en met 5 kunnen de Lid-Staten, ter versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan, toestaan dat uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die wettelijk belast zijn met de opsporing en het onderzoek van inbreuken op het vennootschapsrecht.

De Lid-Staten die van de in de eerste alinea vervatte mogelijkheid gebruik maken, eisen dat minimaal aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- de informatie is bestemd voor de uitoefening van de in de eerste alinea bedoelde taken;

- de in dit verband ontvangen informatie valt onder het in lid 2 bedoelde beroepsgeheim;

- gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat, mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben medegedeeld en in voorkomend geval alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmede deze autoriteiten ingestemd hebben.

Indien de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties in een Lid-Staat bij de uitoefening van hun opsporings- of onderzoektaken een beroep doen op personen die op grond van hun specifieke deskundigheid met een opdracht worden belast en die geen openbaar ambt bekleden, kan de in de eerste alinea bedoelde mogelijkheid tot uitwisseling van informatie tot deze personen worden verruimd op de in de tweede alinea genoemde voorwaarden.

Voor de toepassing van het laatste streepje van de tweede alinea delen de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten of instanties aan de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben verstrekt, de identiteit en de precieze opdracht mede van de personen aan wie deze informatie zal worden doorgegeven.

De Lid-Staten delen de Commissie en de overige Lid-Staten de identiteit mede van de autoriteiten of instanties die op grond van dit lid informatie mogen ontvangen.

De Commissie stelt vóór 31 december 2000 een verslag op over de toepassing van dit lid.

9. Dit artikel houdt geen belemmering voor een bevoegde autoriteit in om aan de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit voor de uitoefening van hun taak dienstige gegevens mede te delen en houden voor deze autoriteiten of instanties evenmin een belemmering in om aan de bevoegde autoriteiten de gegevens toe te zenden die deze nodig hebben ter uitvoering van lid 5. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in dit artikel bedoelde beroepsgeheim.

10. Dit artikel vormt geen belemmering voor de bevoegde autoriteiten om de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde gegevens mede te delen aan een clearinginstelling of een ander soortgelijk orgaan dat bij de nationale wetgeving is erkend voor het verstrekken van clearing- en afwikkelingsdiensten op een van de markten van hun Lid-Staat, indien zij van oordeel zijn dat dit nodig is om de regelmatige werking van deze organen te garanderen in verband met het, zelfs potentiële, in gebreke blijven van een marktdeelnemer. De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in lid 2 genoemde beroepsgeheim. De Lid-Staten zien er evenwel op toe dat de uit hoofde van lid 3 ontvangen gegevens in het in dit lid bedoelde geval niet kunnen worden doorgegeven, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.

11. Bovendien mogen de Lid-Staten, onverminderd de leden 2 en 5, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn voor de wetgeving inzake het toezicht op icbe's en ondernemingen die bij hun bedrijf betrokken zijn, kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het bedrijfseconomische toezicht nodig blijkt.

De Lid-Staten bepalen echter dat de gegevens die op grond van de leden 3 en 6 zijn ontvangen, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt.".

Artikel 5

Ingelast wordt,

- in Richtlijn 77/780/EEG, een artikel 12 bis,

- in Richtlijn 92/49/EEG, een artikel 16 bis,

- in Richtlijn 92/96/EEG, een artikel 15 bis,

- in Richtlijn 93/22/EEG, een artikel 25 bis,

- in Richtlijn 85/611/EEG, een artikel 50 bis,

waarvan de tekst als volgt luidt:

"1. De Lid-Staten bepalen minimaal

a) dat iedere persoon die is toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG (*), en die bij een financiële onderneming de taken verricht zoals bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 78/660/EEG (**), artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 31 van Richtlijn 85/611/EEG, dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting heeft aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat van dien aard is:

- dat het een inbreuk ten gronde inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van financiële ondernemingen, of

- dat het de bedrijfscontinuïteit van de financiële onderneming aantast, of

- dat het leidt tot weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden;

b) dat dezelfde verplichting rust op deze persoon ten aanzien van feiten en besluiten waarvan hij kennis zou hebben gekregen bij de uitvoering van taken zoals beschreven onder a), bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de financiële onderneming waar deze persoon de bovengenoemde taken uitvoert.

2. Melding te goeder trouw aan de bevoegde autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG van in lid 1 bedoelde feiten of besluiten vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.

(*) PB nr. L 126 van 12. 5. 1984, blz. 20.

(**) PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 60).".

Artikel 6

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 18 juli 1996 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 29 juni 1995.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

K. HAENSCH

Voor de Raad

De Voorzitter

M. BARNIER

(1) PB nr. C 229 van 25. 8. 1993, blz. 10.

(2) PB nr. C 52 van 19. 2. 1994, blz. 15.

(3) Advies van het Europees Parlement van 9 maart 1994 (PB nr. C 91 van 28. 3. 1994, blz. 61). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 1994 (PB nr. C 213 van 3. 8. 1994, blz. 29) en besluit van het Europees Parlement van 26 oktober 1994 (PB nr. C 323 van 21. 11. 1994, blz. 56).

(4) PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1).

(5) PB nr. L 228 van 16. 8. 1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/49/EEG (PB nr. L 228 van 11. 8. 1992, blz. 1).

(6) PB nr. L 63 van 13. 3. 1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/96/EEG (PB nr. L 360 van 9. 12. 1992, blz. 1).

(7) PB nr. L 141 van 11. 6. 1993, blz. 27.

(8) PB nr. L 375 van 31. 12. 1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG (PB nr. L 100 van 19. 4. 1988, blz. 31).