EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R0684

Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen

OJ L 74, 20.3.1992, p. 1–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 06 Volume 003 P. 117 - 124
Special edition in Swedish: Chapter 06 Volume 003 P. 117 - 124
Special edition in Czech: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Estonian: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Latvian: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Lithuanian: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Hungarian Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Maltese: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Polish: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Slovak: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Slovene: Chapter 06 Volume 001 P. 306 - 314
Special edition in Bulgarian: Chapter 06 Volume 002 P. 34 - 42
Special edition in Romanian: Chapter 06 Volume 002 P. 34 - 42

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/12/2011; opgeheven door 32009R1073

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/684/oj

31992R0684

Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen

Publicatieblad Nr. L 074 van 20/03/1992 blz. 0001 - 0009
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0117
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0117


VERORDENING (EEG) Nr. 684/92 VAN DE RAAD van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat blijkens artikel 75, lid 1, onder a), van het Verdrag de vaststelling van een gemeenschappelijk vervoerbeleid met name ook de goedkeuring van gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen over de weg omvat;

Overwegende dat gemeenschappelijke regels betreffende dat vervoer werden vastgelegd bij de Verordeningen nr. 117/66/EEG (4), (EEG) nr. 516/72 (5) en (EEG) nr. 517/72 (6) van de Raad en dat in de onderhavige verordening de in die verordeningen bereikte liberalisatie niet wordt teruggeschroefd;

Overwegende dat de vrijheid van dienstverrichting een grondbeginsel van het gemeenschappelijk vervoerbeleid is, die bovendien de toegankelijkheid van de internationale vervoermarkten voor de vervoerders van alle Lid-Staten zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats impliceert;

Overwegende dat er onder bepaalde voorwaarden een soepele regeling voor pendelvervoer met logies, voor bijzondere vormen van geregeld vervoer en sommige vormen van ongeregeld vervoer moet worden vastgesteld, ten einde aan de eisen van de markt te voldoen;

Overwegende dat voor geregeld vervoer en pendelvervoer zonder logies een vergunningstelsel van toepassing moet blijven, hoewel een aantal voorschriften daarvan dienen te worden gewijzigd, met name wat betreft de procedure voor het toekennen van vergunningen;

Overwegende dat de naleving van de mededingingsregels van het Verdrag moet worden gegarandeerd;

Overwegende dat de administratieve formaliteiten zoveel mogelijk moeten worden vereenvoudigd, zonder dat hierbij wordt afgezien van de controles en sancties die een correcte toepassing van deze verordening mogelijk maken;

Overwegende dat de Lid-Staten de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen vast te stellen;

Overwegende dat de toepassing van deze verordening moet worden gevolgd aan de hand van een door de Commissie in te dienen verslag en dat er, afhankelijk van dit verslag, eventuele toekomstige maatregelen ter zake moeten worden overwogen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: AFDELING I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van toepassing op het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen op het grondgebied van de Gemeenschap, verricht door vervoerders voor rekening van derden of voor eigen rekening die in een Lid-Staat overeenkomstig diens wetgeving zijn gevestigd, door middel van in die Lid-Staat ingeschreven voertuigen die naar constructie en uitrusting geschikt zijn voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder inbegrepen, en daartoe zijn bestemd, alsmede op de lege ritten van voertuigen in verband met dit vervoer.

Deze verordening is van toepassing ongeacht of het vervoer over een deel van het traject met een ander vervoermiddel geschiedt, dan wel tijdens het vervoer van voertuig wordt gewisseld.

2. Voor vervoer vanuit een Lid-Staat naar een derde land en omgekeerd, is deze verordening, voor het traject over het grondgebied van de Lid-Staat waar reizigers worden opgenomen of afgezet, van toepassing zodra de noodzakelijke overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land is gesloten.

3. In afwachting van de sluiting van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen, doet deze verordening niet af aan de bepalingen inzake het in lid 2 bedoelde vervoer als opgenomen in de tussen Lid-Staten en deze derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten. De Lid-Staten trachten deze overeenkomsten evenwel aan te passen om ervoor te zorgen dat het beginsel van non-discriminatie tussen de communautaire vervoersondernemingen wordt nageleefd.

Artikel 2

Definities Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1. Geregeld vervoer

1.1. Geregeld vervoer is vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet. Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.

1.2. Tevens wordt als geregeld vervoer beschouwd, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, vervoer van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, voor zover dat vervoer op de in punt 1.1 bepaalde wijze geschiedt. Dergelijk vervoer wordt "bijzondere vorm van geregeld vervoer" genoemd.

De bijzondere vorm van geregeld vervoer omvat met name:

a) vervoer naar en van het werk van werknemers,

b) vervoer naar en van de onderwijsinstelling van scholieren en studenten,

c) vervoer tussen land van oorsprong en plaats van legering van militairen en hun gezinnen,

d) stedelijk vervoer in grensgebieden.

De aanpassing van de organisatie van het vervoer aan de wisselende behoeften van de gebruikers doet aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van het vervoer geen afbreuk.

1.3. Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer, met dezelfde cliënteel als bij het bestaande geregeld vervoer, het inzetten van extra voertuigen en de verhoging van de frequentie, het doorrijden op bepaalde stopplaatsen of het inlassen van extra stopplaatsen in het bestaande geregelde vervoer gelden dezelfde regels als die voor dat geregeld vervoer.

2. Pendelvervoer

2.1. Pendelvervoer is vervoer van vooraf samengestelde groepen reizigers in verscheidene heen- en terugreizen van dezelfde zone van vertrek naar dezelfde zone van bestemming. Deze groepen, bestaande uit reizigers die de heenreis hebben afgelegd, worden nadien weer naar de plaats van vertrek gebracht. Onder "zone van vertrek" en "zone van bestemming" wordt verstaan de plaats van vertrek en bestemming alsmede de plaatsen die gelegen zijn in een straal van 50 km.

Buiten de zone van vertrek en bestemming mogen groepen ten hoogste op drie verschillende plaatsen worden opgenomen, respectievelijk afgezet.

De zone van vertrek of bestemming en de bijkomende punten waar reizigers worden opgenomen of afgezet kunnen gelegen zijn op het grondgebied van één of meer Lid-Staten.

2.2. Pendelvervoer met logies is pendelvervoer waarbij, afgezien van het vervoer, op de plaats van bestemming en in voorkomend geval tijdens de reis logies met of zonder maaltijden wordt geboden aan ten minste 80 % van de reizigers.

De verblijfsduur van de reizigers op de plaats van bestemming bedraagt ten minste twee nachten.

Pendelvervoer met logies kan geëxploiteerd worden door een groep vervoerders die voor rekening van dezelfde opdrachtgever werken en de reizigers kunnen:

- hun terugreis met een andere vervoerder van dezelfde groep maken dan die van de heenreis, of

- onderweg, op het grondgebied van één van de Lid-Staten, overstappen in een voertuig van een andere vervoerder van dezelfde groep.

De namen van deze vervoerders, alsmede de overstapplaatsen onderweg, worden meegedeeld aan de bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staten volgens een regeling die de Commissie na raadpleging van de Lid-Staten vaststelt.

2.3. In de zin van dit punt 2 wordt onder "vooraf samengestelde groep" verstaan een groep waarvan een overeenkomstig de voorschriften van de staat van vestiging verantwoordelijke instelling of persoon zich met het sluiten van de overeenkomst of de collectieve betaling van de prestatie heeft belast of alle boekingen en betalingen vóór het vertrek heeft ontvangen.

3. Ongeregeld vervoer

3.1. Ongeregeld vervoer is vervoer dat noch aan de definitie van geregeld vervoer, noch aan die van pendelvervoer beantwoordt.

Het omvat:

a) rondritten, dit wil zeggen vervoer waarbij met hetzelfde voertuig een of meer vooraf samengestelde groepen reizigers worden vervoerd en elke groep naar de plaats van vertrek wordt teruggebracht;

b) vervoer

- voor vooraf samengestelde groepen reizigers, waarbij de reizigers niet tijdens dezelfde reis naar de plaats van vertrek worden teruggebracht, en

- dat, in geval van een verblijf op de plaats van bestemming, tevens het logies of andere niet bij het vervoer of het logies bijkomstige toeristische diensten omvat;

c) vervoer dat georganiseerd wordt ter gelegenheid van speciale evenementen zoals studiedagen, conferenties of culturele en sportevenementen, en dat niet beantwoordt aan de definities in de punten a) en b);

d) vervoer dat omschreven wordt in de bijlage bij deze verordening;

e) vervoer dat niet beantwoordt aan de criteria van de punten a) tot en met d), zogenaamd resterend vervoer.

3.2. In de zin van dit punt 3 wordt onder "vooraf samengestelde groep" verstaan een groep:

a) waarvan een overeenkomstig de voorschriften van de Staat van vestiging verantwoordelijke instelling of persoon zich met het sluiten van de overeenkomst of de collectieve betaling van de prestatie heeft belast of alle boekingen en betalingen vóór het vertrek heeft ontvangen; en

b) die bestaat uit een aantal personen dat ten minste:

- twaalf of meer bedraagt, of

- gelijk is aan of hoger is dan 40 % van de capaciteit van het voertuig, de bestuurder daarin niet begrepen.

3.3. Het ongeregelde karakter van het in punt 3 bedoelde vervoer gaat niet verloren doordat het met een zekere regelmaat geschiedt.

3.4. Ongeregeld vervoer kan geëxploiteerd worden door een groep vervoerders die voor rekening van dezelfde opdrachtgever werken en de reizigers kunnen onderweg, op het grondgebied van een van de Lid-Staten, overstappen in een voertuig van een andere vervoerder van dezelfde groep.

De namen van deze vervoerders, alsmede de overstapplaatsen onderweg, worden meegedeeld aan de bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staten volgens een regeling die de Commissie na raadpleging van de Lid-Staten vaststelt.

4. Vervoer voor eigen rekening

Vervoer voor eigen rekening is het vervoer dat door een onderneming voor haar eigen werknemers of door een vereniging zonder winstoogmerk ten behoeve van haar leden in het kader van haar sociale doel wordt verricht, mits:

- de vervoersactiviteit voor de onderneming of de vereniging slechts een bijkomende activiteit vormt,

- de gebruikte voertuigen eigendom van deze onderneming of vereniging zijn of door haar op afbetaling zijn aangekocht of waarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en mits zij door een personeelslid van de onderneming of door een lid van de vereniging worden bestuurd.

Artikel 3

Vrij verrichten van diensten 1. Iedere vervoerder voor rekening van derden als bedoeld in artikel 1 mag zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats de in artikel 2 omschreven vervoersdiensten verrichten, indien hij

- in de staat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van geregeld, ongeregeld, of pendelvervoer met touringcars en met autobussen;

- voldoet aan de voorwaarden overeenkomstig de communautaire reglementering inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg;

- voldoet aan de reglementering inzake verkeersveiligheid ten aanzien van de normen voor bestuurders en voertuigen.

2. Iedere vervoerder voor eigen rekening als bedoeld in artikel 1 mag zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats vervoerdiensten verrichten als omschreven in artikel 13 indien hij:

- in de staat van vestiging gemachtigd is tot het verrichten van vervoerdiensten met touringcars en autobussen overeenkomstig de door de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden voor toegang tot de markt;

- voldoet aan de reglementering inzake verkeersveiligheid ten aanzien van de normen voor bestuurders en voertuigen. Artikel 4 Toegang tot de markt 1. Voor pendelvervoer met logies als omschreven in artikel 2, punt 2.2, alsmede voor ongeregeld vervoer als omschreven in artikel 2, punt 3.1, tweede alinea, onder a), b), c) en d), is geen vergunning vereist.

2. Voor de bijzondere vorm van geregeld vervoer als omschreven in artikel 2, punt 1.2, tweede alinea, onder a), b), c) en d), is geen vergunning vereist, mits het gedekt is door een tussen de organisator en de vervoerder gesloten overeenkomst.

3. Voor lege ritten van voertuigen in verband met het vervoer als bedoeld in de leden 1 en 2 is eveneens geen vergunning vereist.

4. Geregeld vervoer en pendelvervoer zonder logies zijn aan vergunning onderworpen overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10. Het in artikel 2, punt 3.1, onder e), omschreven resterende ongeregelde vervoer en de bijzondere vorm van geregeld vervoer, met uitsluiting van het in lid 2 van dit artikel bedoelde vervoer zijn eveneens aan vergunning onderworpen overeenkomstig deze artikelen.

5. De regeling voor het vervoer voor eigen rekening wordt vastgesteld in artikel 13. AFDELING II GEREGELD VERVOER, PENDELVERVOER ZONDER LOGIES EN ANDER AAN VERGUNNING ONDERWORPEN VERVOER

Artikel 5

Aard van de vergunning 1. Vergunningen voor het vervoer als bedoeld in artikel 4, lid 4, worden gesteld op naam van de vervoerder; zij mogen door hem niet aan derden worden overgedragen. De vervoerder die de vergunning heeft gekregen mag evenwel, met instemming van de instantie bedoeld in artikel 6, lid 1, het vervoer door een onderaannemer laten verrichten. In dat geval moet de naam van de onderaannemer op de vergunning worden vermeld. De onderaannemer moet voldoen aan de in artikel 3, lid 1, vermelde voorwaarden.

In het geval van een associatie van ondernemingen voor de exploitatie van geregeld vervoer of van pendelvervoer zonder logies, wordt de vergunning gesteld op naam van alle ondernemingen. Zij wordt afgegeven aan de ondernemer die het vervoer beheert; de overige ondernemingen ontvangen een kopie. Op de vergunning worden de namen van alle exploitanten vermeld.

2. De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt voor geregeld vervoer maximaal vijf, en voor pendelvervoer zonder logies maximaal twee jaar. Er kan een kortere geldigheidsduur worden vastgesteld, hetzij op verzoek van de aanvrager, hetzij in onderlinge overeenstemming met de bevoegde instanties van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet.

3. In de vergunning worden vermeld:

a) het soort vervoer;

b) de reisweg, in het bijzonder de plaats van vertrek en van bestemming;

c) de geldigheidsduur van de vergunning;

d) voor geregeld vervoer de stopplaatsen en de dienstregeling.

4. Het model van de vergunningen wordt, na raadpleging van de Lid-Staten, door de Commissie vastgesteld.

5. De vergunningen geven de houder(s) het recht om in alle Lid-Staten over het grondgebied waarvan de reisweg loopt, geregeld vervoer en pendelvervoer zonder logies te verrichten.

Artikel 6

Indiening van de vergunningaanvragen 1. De vergunningaanvragen worden ingediend bij de bevoegde instantie van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het punt van vertrek is gelegen, hierna "instantie van afgifte" te noemen.

In het geval van geregeld vervoer wordt onder "punt van vertrek" een van de eindpunten van het vervoer verstaan.

2. Het model van de aanvragen wordt, na raadpleging van de Lid-Staten, door de Commissie vastgesteld.

3. De aanvrager van de vergunning verstrekt aan de instantie van afgifte alle aanvullende inlichtingen die hij dienstig acht of die hem door de instantie van afgifte worden gevraagd.

Artikel 7

Procedure voor de afgifte van vergunningen 1. De vergunning wordt afgegeven met instemming van de bevoegde instanties van alle Lid-Staten op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet. De instantie van afgifte doet hun - alsmede de bevoegde instanties van de Lid-Staten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet - samen met haar beoordeling, een kopie van de aanvraag en van alle andere dienstige documenten toekomen.

2. De bevoegde instanties van de Lid-Staten aan wie instemming is gevraagd, geven de instantie van afgifte uitsluitsel binnen twee maanden. Deze termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om advies is ontvangen. Indien de instantie van afgifte binnen deze termijn geen antwoord ontvangt, worden de geraadpleegde instanties geacht hun instemming te hebben gegeven.

De autoriteiten van de Lid-Staten over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, kunnen binnen de in de eerste alinea gestelde termijn hun opmerkingen kenbaar maken aan de instantie van afgifte.

3. Onverminderd de leden 7 en 8 neemt de instantie van afgifte een besluit binnen drie maanden na de datum van indiening van de vergunningaanvraag.

4. a) De aanvraag kan worden afgewezen indien:

- de aanvrager niet in staat is het vervoer waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend, te verrichten met het materieel waarover hij rechtstreeks beschikt;

- de aanvrager in het verleden niet heeft voldaan aan de nationale of internationale regels inzake het wegvervoer, meer bepaald aan de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer over de weg of ernstige inbreuken heeft gepleegd op de reglementering inzake de verkeersveiligheid, onder meer ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders;

- in het geval van een aanvraag voor verlenging van de vergunning de voorwaarden voor de vergunning niet zijn vervuld.

b) De aanvraag kan eveneens worden afgewezen:

i) indien wordt vastgesteld dat het vervoer waarop zij betrekking heeft, het bestaan van geregelde diensten waarvoor reeds een vergunning is verleend, rechtstreeks bedreigt, uitgezonderd in het geval dat het geregeld vervoer in kwestie door slechts één vervoerder of groep vervoerders wordt geëxploiteerd; of

ii) indien wordt vastgesteld dat genoemd vervoer ingrijpende gevolgen zou hebben voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbaar vervoer per spoor op de betrokken rechtstreekse baanvakken;

iii) indien blijkt dat de exploitatie van het vervoer waarop zij betrekking heeft, uitsluitend gericht is op de meest winstgevende van de bestaande vervoerdiensten op de betrokken verbindingen.

Het feit dat een vervoerder lagere prijzen biedt dan andere ondernemingen voor vervoer over de weg of per spoor, of het feit dat de verbinding in kwestie reeds door andere ondernemingen voor vervoer over de weg of per spoor wordt geëxploiteerd, kan op zich geen rechtvaardiging vormen voor afwijzing van de aanvraag.

5. Slechts op met deze verordening verenigbare gronden mag de instantie van afgifte de aanvraag afwijzen.

6. Indien geen instemming kan worden bereikt als bedoeld in lid 1, kan de zaak binnen de in lid 3 bepaalde termijn bij de Commissie aanhangig worden gemaakt.

7. De Commissie geeft na raadpleging van de betrokken Lid-Staten binnen zes weken een beschikking, die binnen dertig dagen na kennisgeving aan de betrokken Lid-Staten van toepassing wordt.

8. De beschikking van de Commissie blijft van toepassing totdat tussen de betrokken Lid-Staten overeenstemming is bereikt.

9. Nadat de in dit artikel vastgestelde procedure is afgewikkeld, stelt de instantie van afgifte alle in lid 1 bedoelde instanties van haar beschikking in kennis door deze in voorkomend geval een kopie van de vergunning te doen toekomen; de bevoegde instanties van de transitolanden kunnen van deze informatie afzien.

Artikel 8

Afgifte en hernieuwing van de vergunning 1. Zodra de in artikel 7 omschreven procedure is afgewikkeld, wordt door de instantie van afgifte een vergunning afgegeven of wordt de vergunning formeel geweigerd.

2. Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd, worden met redenen omkleed. De Lid-Staten zien erop toe dat de vervoerders de mogelijkheid krijgen om tegen een weigering in beroep te gaan.

3. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen voor hernieuwing van een vergunning of voor wijziging van de voorwaarden van het aan vergunning onderworpen vervoer.

In geval van minder belangrijke wijzigingen van de exploitatievoorwaarden, zoals aanpassing van de tarieven en dienstregelingen, volstaat het dat de instantie van afgifte de andere betrokken Lid-Staten daarvan in kennis stelt.

De betrokken Lid-Staten mogen daarenboven overeenkomen dat de instantie van afgifte zelf een besluit neemt over wijzigingen van de exploitatievoorwaarden van het vervoer.

Artikel 9

Verval van een vergunning 1. Onverminderd artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 1191/69 (7) vervalt de vergunning voor geregeld vervoer aan het eind van de geldigheidsperiode of drie maanden nadat de instantie van afgifte van de houder mededeling heeft ontvangen van diens voornemen de exploitatie van die vervoerdienst te beëindigen. De mededeling dient met redenen te zijn omkleed.

2. Indien de behoefte aan vervoer niet meer aanwezig is, wordt de in lid 1 genoemde termijn teruggebracht tot één maand.

3. De instantie van afgifte geeft de bevoegde instanties van de andere betrokken Lid-Staten kennis van het vervallen van de vergunning.

4. De vergunning voor pendelvervoer zonder logies vervalt op de datum die door de houder is vermeld in diens kennisgeving aan de instantie van afgifte.

5. De vergunninghouder dient de gebruikers van de vervoerdienst via passende publiciteit een maand van te voren in te lichten omtrent de beëindiging van de vervoerdienst.

Artikel 10

Verplichtingen van de vervoersondernemingen 1. De exploitant van geregeld vervoer moet, behalve in geval van overmacht, tot aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning, alle maatregelen nemen om een vervoerdienst te garanderen die voldoet aan de normen continuïteit, regelmaat en capaciteit alsook aan de overige door de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 5, lid 3, vastgestelde voorwaarden.

2. De vervoersonderneming zorgt ervoor dat de reisweg, de stopplaatsen, de dienstregeling, de tarieven en de overige vervoersvoorwaarden, voor zover deze niet bij de wet zijn vastgesteld, door alle gebruikers gemakkelijk kunnen worden geraadpleegd.

3. Onverminderd het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 1191/69 hebben de betrokken Lid-Staten de bevoegdheid om, in onderling overleg en in overleg met de houder van de vergunning, in de exploitatievoorwaarden van een geregelde vervoerdienst wijzigingen aan te brengen. AFDELING III ONGEREGELD VERVOER, PENDELVERVOER MET LOGIES EN ANDER VERVOER WAARVOOR GEEN VERGUNNING WORDT GEËIST

Artikel 11

Controleformulier 1. Bij het vervoer als bedoeld in artikel 4, lid 1, is steeds een controleformulier vereist.

2. Het controleformulier bestaat uit een reisblad en uit een boekje met de vertalingen daarvan.

3. Een vervoerder die ongeregeld vervoer en pendelvervoer met logies verricht, dient vóór de aanvang van iedere reis het reisblad in te vullen.

4. Op het reisblad dienen ten minste de volgende gegevens te worden vermeld:

a) het soort vervoer;

b) de belangrijkste reisweg;

c) in het geval van pendelvervoer met logies, de reisduur, de data of dagen van vertrek en terugkeer, de zones van vertrek en bestemming en de stopplaatsen voor het opnemen en afzetten van reizigers;

d) de betrokken vervoerder(s).

5. Reisbladboekjes worden afgegeven door de bevoegde instanties van de Lid-Staat waar de vervoerder is gevestigd of door de door hen aangewezen organen.

6. Het model van het controleformulier en de wijze waarop het dient te worden gebruikt, worden na raadpleging van de Lid-Staten door de Commissie vastgesteld.

Artikel 12

Plaatselijke excursies In het kader van internationaal ongeregeld vervoer en van internationaal pendelvervoer met logies mag een vervoerder ongeregeld vervoer (plaatselijke excursies) in een andere Lid-Staat verrichten dan de Lid-Staat waar hij is gevestigd.

Dit vervoer is bestemd voor niet-ingezeten reizigers die eerder door dezelfde vervoerder zijn vervoerd in het kader van internationaal vervoer als bedoeld in de eerste alinea, en moet geschieden met hetzelfde voertuig of een voertuig van dezelfde vervoerder of groep vervoerders. AFDELING IV VERVOER VOOR EIGEN REKENING

Artikel 13

1. In plaats van vergunningen zijn attesten vereist voor het wegvervoer voor eigen rekening, als omschreven in artikel 2, punt 4.

2. Voor wegvervoer voor eigen rekening dat niet beantwoordt aan de omschrijving in artikel 2, punt 4, is een vergunning vereist overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10.

3. De attesten bedoeld in lid 1 worden afgegeven door de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar het voertuig is ingeschreven; zij gelden voor het gehele traject, met inbegrip van het transitotraject.

Het model van de attesten wordt na raadpleging van de Lid-Staten door de Commissie vastgesteld. AFDELING V CONTROLE EN SANCTIES

Artikel 14

Reisdocumenten 1. Reizigers die gebruik maken van geregeld vervoer, met uitzondering van een bijzondere vorm van geregeld vervoer, of die gebruik maken van pendelvervoer, moeten voor de volledige duur van de reis zijn voorzien van een persoonlijk of collectief reisdocument, waarin de volgende gegevens worden vermeld:

- plaats van vertrek en bestemming en eventueel de terugreis,

- de geldigheidsduur van het document,

- de prijs van het vervoer; voor reizigers die het logies hebben betaald, de totale prijs van de reis, met inbegrip van logies en aanduiding van het logement.

2. De in lid 1 bedoelde reisdocumenten moeten op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden overgelegd.

Artikel 15

Controle op de weg en in de ondernemingen 1. De vergunning of het controleformulier moeten in het voertuig aanwezig zijn en op verzoek van de met de controle belaste persoon ter inzage worden overgelegd.

In het geval van vervoer als bedoeld in artikel 4, lid 2, geldt de overeenkomst of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan als controleformulier.

2. Vervoerders die touringcars en autobussen exploiteren voor internationaal personenvervoer, staan toe dat het correct verrichten van het vervoer wordt gecontroleerd met name ten aanzien van de rij- en rusttijden. In het kader van de toepassing van deze verordening hebben de met die controles belaste personen de bevoegdheid om:

a) de boeken en andere met betrekking tot de exploitatie van de onderneming relevante bescheiden te controleren;

b) ter plaatse, in de gebouwen van de onderneming, kopieën van of uittreksels uit de boeken en bescheiden te maken;

c) zich tot alle panden, terreinen en voertuigen van de onderneming toegang te verschaffen;

d) alle informatie in de boeken, bescheiden en gegevensbestanden in te winnen.

Artikel 16

Onderlinge bijstand 1. De Lid-Staten verstrekken elkaar op verzoek alle beschikbare gegevens over:

- inbreuken die vervoerders van een andere Lid-Staat op hun grondgebied hebben gemaakt op de bepalingen van deze verordening en op de andere communautaire regels op het gebied van het internationaal personenvervoer met touringcars en met autobussen en de sancties die zij daarop hebben toegepast;

- de sancties die aan hun eigen vervoerders werden opgelegd wegens op het grondgebied van een andere Lid-Staat gemaakte inbreuken.

2. De instantie van afgifte trekt een vergunning in, wanneer de houder niet meer voldoet aan de vereisten op grond waarvan deze is afgegeven, en met name wanneer de Lid-Staat waar de vervoerder is gevestigd, daarom verzoekt. Zij stelt de bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staat hiervan onmiddellijk in kennis.

3. De bevoegde instanties van de Lid-Staten verbieden een vervoerder internationaal personenvervoer in het kader van deze verordening te verrichten, indien hij herhaaldelijk ernstige inbreuken heeft gemaakt op de reglementering inzake de verkeersveiligheid, onder andere ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders. AFDELING VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Overgangsbepaling De op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening bestaande vervoersvergunningen blijven geldig tot aan het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan, voor zover voor het betrokken vervoer nog steeds een vergunning is vereist.

Artikel 18

Overeenkomsten tussen Lid-Staten 1. De Lid-Staten mogen bilaterale en multilaterale overeenkomsten sluiten met het oog op een ruimere liberalisatie van het vervoer dat onder deze richtlijn valt, met name voor wat betreft de vergunningregeling en de vereenvoudiging of de vrijstelling van de controledocumenten.

2. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van alle krachtens lid 1 gesloten overeenkomsten.

Artikel 19

Uitvoering De Lid-Staten stellen vóór 1 juni 1992, na raadpleging van de Commissie, de maatregelen vast die nodig zijn om deze verordening ten uitvoer te leggen en zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

De Lid-Staten nemen maatregelen die met name betrekking hebben op de middelen ter uitvoering van de controle, alsmede op de toe te passen sancties in geval van inbreuk. Zij zien erop toe dat al deze maatregelen zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats van de vervoerder ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 20

Verslag en voorstel van de Commissie 1. De Commissie brengt vóór 1 juli 1995 aan de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening. Zij dient vóór 1 januari 1996 bij de Raad een voorstel voor een verordening in om de procedures te vereenvoudigen en, naar gelang van de conclusies van het verslag, om de vergunningen af te schaffen.

2. De Raad neemt vóór 1 januari 1997 met gekwalificeerde meerderheid een besluit op basis van het in lid 1 bedoelde Commissievoorstel.

Artikel 21

Intrekking van verordeningen 1. De Verordeningen nr. 117/66/EEG, (EEG) nr. 516/72 en (EEG) nr. 517/72 worden ingetrokken.

2. De verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen worden verstaan als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 22

Inwerkingtreding en toepassing Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

Zij is van toepassing vanaf 1 juni 1992. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 16 maart 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

Jorge BRAGA DE MACEDO

(1) PB nr. C 120 van 6. 5. 1987, blz. 9, PB nr. C 301 van 26. 11. 1988, blz. 5, en PB nr. C 31 van 7. 2. 1989, blz. 9. (2) PB nr. C 94 van 11. 4. 1988, blz. 126. (3) PB nr. C 356 van 31. 12. 1987, blz. 62. (4) PB nr. 147 van 9. 8. 1966, blz. 2688/66. (5) PB nr. L 67 van 20. 3. 1972, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2778/78 (PB nr. L 333 van 30. 11. 1978, blz. 4). (6) PB nr. L 67 van 20. 3. 1972, blz. 19. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1301/78 (PB nr. L 158 van 16. 6. 1978, blz. 1). (7) Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de Lid-Staten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB nr. L 156 van 28. 6. 1969, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1893/91 (PB nr. L 169 van 29. 6. 1991, blz. 1).

BIJLAGE

Vervoer als bedoeld in artikel 2, punt 3.1, onder d)

Dit vervoer omvat:

1. rondritten met gesloten deuren, dat wil zeggen vervoer met hetzelfde voertuig dat dezelfde groep reizigers over het gehele traject vervoert en naar de plaats van vertrek terugbrengt;

2. vervoer van reizigers van een plaats van vertrek naar een plaats van bestemming gevolgd door een lege rit tot de plaats van vertrek van het voertuig;

3. vervoer dat wordt voorafgegaan door een lege rit van een Lid-Staat naar een andere Lid-Staat op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen, mits die reizigers:

- behoren tot groepen op basis van vervoerovereenkomsten die zijn afgesloten vóór hun aankomst in het land waar zij worden opgenomen, of

- eerder door dezelfde vervoerder, onder de in punt 2 genoemde voorwaarden, vervoerd zijn naar het land waar zij weer worden opgenomen en buiten dat land worden gebracht, of

- zijn uitgenodigd naar een andere Lid-Staat te komen en de vervoerkosten ten laste vallen van degene van wie de uitnodiging uitgaat. De reizigers moeten een homogene groep vormen die niet uitsluitend met het oog op deze reis mag zijn samengesteld.

Top