EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990L0388

Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten

OJ L 192, 24.7.1990, p. 10–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 019 P. 221 - 227
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 019 P. 221 - 227

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 24/07/2003; opgeheven door 32002L0077

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1990/388/oj

31990L0388

Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten

Publicatieblad Nr. L 192 van 24/07/1990 blz. 0010 - 0016
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 19 blz. 0221
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 19 blz. 0221


RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 1990

betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten

(90/388/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 90, lid 3,

(1)

Overwegende dat de versterking van de telecommunicaties in de Gemeenschap voor zowel de verleners als de gebruikers van diensten een van de belangrijkste voorwaarden is voor de harmonische ontwikkeling van de economische bedrijvigheid en een competitieve markt binnen de Gemeenschap; dat de Commissie derhalve in haar Groenboek over de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor telecommunicatiediensten en -apparatuur en haar mededeling over de tenuitvoerlegging van het Groenboek tot in 1992 een actieprogramma voor de geleidelijke opening van de markt voor telecommunicaties voor de concurrentie heeft opgesteld; dat dit actieprogramma betrekking heeft op mobiele radiotelefonie, semafoon noch diensten inzake massacommunicatie zoals radio-

omroep of televisie; dat de Raad in zijn resolutie van 30 juni 1988 (1) steun heeft gegeven aan de doelstellingen van dit programma en met name aan de geleidelijke invoering van een open communautaire markt voor de telecommunicatiediensten; dat de telecommunicatiesector de afgelopen decennia een snelle technologische ontwikkeling heeft doorgemaakt; dat deze het aanbod van een steeds ruimer assortiment diensten mogelijk maakt, met name betreffende de datatransmissie; dat zij bovendien technisch en economisch een stelsel mogelijk maakt waarin concurrentie tussen verschillende dienstenverstrekkers kan plaatsvinden;

(2)

Overwegende dat in alle Lid-Staten de aanleg en de exploitatie van het telecommunicatienetwerk en het aanbieden van diensten op dat gebied gewoonlijk via toekenning van bijzondere of uitsluitende rechten aan een of meer telecommunicatieorganisaties is toevertrouwd; dat deze rechten worden gekenmerkt door de discretionaire bevoegdheid die de overheid op verschillende niveaus uitoefent wat de toegang tot de markten voor telecommunicatiediensten betreft;

(3)

Overwegende dat de organisaties die zijn belast met de aanleg en de exploitatie van het telecommunicatienet ondernemingen zijn als bedoeld in artikel 90, lid 1, van het Verdrag, omdat zij op georganiseerde wijze een economische bedrijvigheid, te weten het verlenen van telecommunicatiediensten, uitoefenen; dat zij openbare bedrijven zijn dan wel ondernemingen waaraan de Staten bijzondere of uitsluitende rechten hebben verleend;

(4)

Overwegende dat een aantal Lid-Staten, met behoud van de taken van openbare dienst, het systeem van bijzondere of uitsluitende rechten dat tot dusver op het vlak van de telecommunicaties gold, reeds hebben herzien; dat het stelsel van uitsluitende of bijzondere rechten in alle gevallen voor de aanleg en de exploitatie van het telecommunicatienet is gehandhaafd; dat in bepaalde Lid-Staten hetzelfde geldt voor alle telecommunicatiediensten, terwijl dergelijke rechten in andere Lid-Staten slechts enkele diensten dekken; dat alle Lid-Staten bovendien zelf wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen hebben vastgesteld, dan wel telecommunicatieorganisaties de bevoegdheid daartoe hebben gegeven, waarbij het vrij verlenen van telecommunicatiediensten wordt beperkt;

(5)

Overwegende dat, wanneer een Lid-Staat in het raam van zijn discretionaire bevoegdheid aan een of meer ondernemingen bijzondere of uitsluitende rechten voor de exploitatie van het netwerk toekent, de aanbieding van de betrokken diensten door andere ondernemingen uit of naar andere Lid-Staten wordt beperkt;

(6)

Overwegende dat de beperkingen in de zin van artikel 59 van het Verdrag op het verrichten van telecommunicatiediensten naar of uit andere Lid-Staten in de praktijk met name bestaan in het verbod op verbindingen van huurlijnen via concentrators, multiplexen en andere installaties met het geschakelde telefoonnet, de heffing van "access charges'' voor deze verbindingen die niet in verhouding staan tot de verrichte dienst, het verbod op de routering van signalen uit of naar derde landen via huurlijnen, of in de toepassing zonder economische rechtvaardiging, van een tarief, evenredig aan het gebruik, of in de weigering bepaalde dienstverstrekkers toegang tot het

telecommunicatienet te geven; dat deze gebruiksbeperkingen en tarieven die buitensporig zijn ten opzichte van de gemaakte kosten, het verrichten uit of naar andere Lid-Staten van telecommunicatiediensten als

- diensten die zijn gericht op de verbetering van de telecommunicatiefuncties, bij voorbeeld het converteren van protocollen, codes, formaat of transmissiecapaciteit,

- op informatica gebaseerde diensten ten aanzien van de toegang tot databases,

- computerdiensten op afstand,

- diensten bestaande uit opslag en transmissie van berichten, zoals elektronische post,

- transactiediensten, bij voorbeeld financiële transacties, elektronische overdracht van data voor commerciële doeleinden, teleaankoop en telereservering, en van

- teleactiediensten, bij voorbeeld telemetrie en telecontrole,

belemmeren;

(7)

Overwegende dat artikel 66 in samenhang met de artikelen 55 en 56 van het Verdrag uitzonderingen op de vrijheid van diensten om niet-economische redenen toestaat; dat de aanvaarde beperkingen naast het uitoefenen, zelfs occasioneel, van het openbaar gezag, de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid zijn; dat deze uitzonderingen restrictief moeten worden geïnterpreteerd; dat geen enkele telecommunicatiedienst valt onder de uitoefening van het openbaar gezag die de mogelijkheid inhoudt buitengewone bevoegdheden die het gemeenrecht te buiten gaan, aan te wenden, of voorrechten van de openbare macht of eenzijdig dwingende maatregelen aan de burgers op te leggen; dat het aanbod van telecommunicatiediensten op zich de openbare orde niet in gevaar kan brengen en de volksgezondheid niet kan bedreigen;

(8)

Overwegende dat de rechtspraak van het Hof van Justitie bovendien beperkingen op het vrij verrichten van diensten aanvaardt wanneer deze beperkingen beantwoorden aan essentiële eisen die noodzakelijk zijn uit het oogpunt van het algemeen belang, op niet-discriminerende wijze worden toegepast en in verhouding staan tot het nagestreefde doel; dat de bescherming van de gebruikers geen beperkingen op het vrij verrichten van diensten op het gebied van de telecommunicatie onmisbaar maakt, nu dit doel eveneens door vrije mededinging kan worden verwezenlijkt; dat ook de bescherming van de intellectuele eigendom niet kan worden ingeroepen; dat de enige essentiële eisen die voor een afwijking van artikel 59 kunnen worden aangevoerd om beperkingen op het gebruik van het openbaar netwerk te rechtvaardigen zijn, het behoud van de netwerkintegriteit, de operationele veiligheid van netwerken en, in gerechtvaardigde gevallen, de interoperabiliteit van de diensten en de bescherming van gegevens; dat de opgelegde beperkingen echter in verhouding moeten staan tot de doelstellingen die met deze legitieme eisen worden beoogd; dat de Lid-Staten deze beperkingen openbaar moeten maken en aan de Commissie moeten mel-

den opdat deze laatstgenoemde er de evenredigheid van zou kunnen beoordelen;

(9)

Overwegende dat in deze context de operationele veiligheid van netwerken de beschikbaarheid van het openbaar netwerk in noodgevallen beoogt; dat het behoud van de integriteit van het openbaar netwerk de normale werking van dat netwerk alsook de onderlinge verbinding van de openbare netwerken in de Gemeenschap op grond van gemeenschappelijke technische specificaties moet waarborgen; dat het begrip interoperabiliteit van diensten de naleving beoogt van minimale technische specificaties die werden ingesteld om dienstverrichting en de keuzemogelijkheid van de gebruiker uit te breiden; dat de bescherming van gegevens de vertrouwelijkheid van de communicaties en de bescherming van persoonlijke gegevens beoogt te waarborgen;

(10)

Overwegende voorts dat naast de essentiële eisen die mogen worden opgelegd in de vergunnings- en aanmeldingsprocedures, de Lid-Staten ten aanzien van geschakelde datatransportdiensten voorwaarden betreffende openbare-dienstverplichtingen mogen stellen in de vorm van objectieve, niet-discriminerende en duidelijk te begrijpen handelsreglementeringen met betrekking tot de bestendigheid, de beschikbaarheid en het peil van de dienstverlening;

(11)

Overwegende ten slotte dat, wanneer een Lid-Staat een telecommunicatieorganisatie met het aanbieden van pakket- en circuitgeschakelde datadiensten aan het publiek heeft belast en deze dienstverlening door de concurrentie van particuliere dienstverstrekkers zou kunnen falen, de Commissie die Lid-Staat kan toestaan bijkomende voorwaarden, waaronder ook voorwaarden inzake het geografische bereik, voor het aanbieden van de betrokken datadienst op te leggen; dat de Commissie bij de beoordeling van de betrokken maatregelen, in acht genomen de basisbeginselen van het Verdrag, zoals opgesomd in artikel 2, met inbegrip van de versterking van de sociale en economische samenhang van de Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 130 A, mede rekening moet houden met de situatie van de Lid-Staten waarvan het netwerk voor pakket- en circuitgeschakelde datadiensten onvoldoende is uitgebouwd, hetgeen voor deze Lid-Staten een verlenging van het eventuele verbod op de gewone doorverkoop van capaciteit van huurlijnen tot 1 januari 1996 zou kunnen rechtvaardigen;

(12)

Overwegende dat in artikel 59 van het Verdrag is bepaald dat alle andere beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap moeten worden opgeheven ten aanzien van de onderdanen van de Lid-Staten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht; dat derhalve het behoud of het invoeren van elk bijzonder of uitsluitend recht dat niet aan de voorgaande criteria beantwoordt, een inbreuk op artikel 90 in samenhang met artikel 59 uitmaakt;

(13)

Overwegende dat het volgens artikel 86 van het Verdrag onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan; dat de

telecommunicatieorganisaties ondernemingen zijn in de zin van dit artikel omdat zij een economische bedrijvigheid uitoefenen en met name een dienst aanbieden die de terbeschikkingstelling van het net en van telecommunicatiediensten aan de gebruikers inhoudt; dat deze terbeschikkingstelling van het net een gescheiden dienstenmarkt uitmaakt omdat zij niet verwisselbaar is met andere diensten; dat de terbeschikkingstelling van het telecommunicatienet en de andere telecommunicatiediensten op elk der nationale markten plaatsvindt tegen concurrentievoorwaarden die voldoende homogeen zijn om de Commissie in staat te stellen de economische macht van de ondernemingen die deze op die markten verrichten, te beoordelen; dat de territoria van de Lid-Staten even zovele onderscheiden geografische markten vormen; dat dit een gevolg is van het verschil tussen de reglementeringen inzake de voorwaarden voor toegang en technische werking, in verband met de beschikbaarstelling van het net en van deze telecommunicatiediensten; dat bovendien elk van hen een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt vormt;

(14)

Overwegende dat deze ondernemingen op elk van hun nationale markten voor de aanleg en de exploitatie van het netwerk individueel of collectief een machtspositie innemen omdat zij de enige zijn die in elk der Lid-Staten beschikken over een netwerk dat het gehele territorium van de Staat omvat en omdat hun regering hun het uitsluitende recht op exploitatie, alleen of gezamenlijk met andere ondernemingen, van het net heeft toegekend;

(15)

Overwegende dat, wanneer bijzondere of uitsluitende rechten op het gebied van de telecommunicatiediensten door de Staat zijn toegekend aan organisaties die, wat de aanleg en de exploitatie van het net betreft, reeds een machtspositie innemen, deze rechten tot gevolg hebben dat deze machtspositie door de uitbreiding ervan tot de diensten wordt versterkt;

(16)

Overwegende dat verder de bijzondere of uitsluitende rechten welke door de Staat aan telecommunicatieorganisaties worden verleend in verband met het aanbieden van bepaalde telecommunicatiediensten tot gevolg hebben dat deze organisaties

a) concurrenten op de markt voor telecommunicatiediensten van de markt uitsluiten of hun de toegang tot die markt belemmeren en zo de vrije keuze van de gebruikers beperken, wat de technologische vooruitgang ten nadele van de gebruikers kan beperken;

b) de gebruikers van het net dwingen gebruik te maken van diensten waarop de uitsluitende rechten betrekking hebben en zo het sluiten van overeenkomsten voor het gebruik van het net afhankelijk stellen van de aanvaarding van bijkomende prestaties die met het voorwerp van deze overeenkomsten geen verband houden;

dat elk van deze gedragingen een onderscheiden misbruik van een machtspositie oplevert dat de handel tussen Lid-Staten op waarneembare wijze ongunstig kan beïnvloeden; dat inderdaad alle betrokken diensten in principe kunnen worden aangeboden door

dienstverstrekkers uit andere Lid-Staten; dat de concurrentieverhoudingen binnen de gemeenschappelijke markt daardoor ingrijpend worden veranderd; dat de bijzondere of uitsluitende rechten die voor deze dienstverlening zijn verleend, alleszins leiden tot een situatie die in strijd is met het oogmerk van artikel 3, punt f), van het Verdrag, dat is gericht op de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst en waardoor dus a fortiori de mededinging niet wordt uitgeschakeld; dat de Lid-Staten zich krachtens artikel 5 van het Verdrag moeten onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag, die van artikel 3, punt f), inbegrepen, in gevaar kunnen brengen;

(17)

Overwegende dat de uitsluitende rechten die voor telecommunicatiediensten worden verleend aan de openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan de Lid-Staten bijzondere of uitsluitende rechten voor de aanleg van het telecommunicatienetwerk hebben verleend, onverenigbaar zijn met artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86;

(18)

Overwegende dat artikel 90, lid 2, van het Verdrag de mogelijkheid biedt om van de toepassing van de artikelen 59 en 86 van het Verdrag af te wijken in alle gevallen waarin de toepassing ervan de vervulling, in feite of in rechte, van de bijzondere taak welke aan de telecommunicatieorganisaties is toevertrouwd, verhindert; dat deze taak bestaat in de aanleg en de exploitatie van een universeel netwerk, dit wil zeggen met een algemene geografische dekking, waarop alle gebruikers of dienstverstrekkers op hun verzoek en binnen een redelijke termijn kunnen aansluiten; dat de financiële middelen voor de uitbouw van het net nog steeds vooral worden opgebracht door de exploitatie van de spraaktelefoondienst; dat bijgevolg de toepassing van de mededingingsregels op deze dienst het financieel evenwicht van de telecommunicatieorganisaties zou kunnen bedreigen; dat de spraaktelefoondienst, ongeacht of deze dienst via het huidige telefoonnet of als onderdeel van de ISDN-dienst wordt aangeboden, bovendien thans het belangrijkste middel is voor het verwittigen en het oproepen van

de nooddiensten die voor de openbare veiligheid instaan;

(19)

Overwegende dat de terbeschikkingstelling van huurlijnen een wezenlijk bestanddeel is van de taak van de telecommunicatieorganisaties; dat thans in bijna alle Lid-Staten een belangrijk verschil bestaat tussen de tarieven voor het transport van gegevens via het geschakelde datanet en voor het gebruik van huurlijnen; dat een onverwijld op elkaar afstemmen van deze tarieven de vervulling van deze taak van algemeen economisch belang zou kunnen verhinderen; dat deze gelijkschakeling geleidelijk tegen 31 december 1992 moet kunnen worden doorgevoerd; dat het inmiddels aan de particuliere dienstverstrekkers moet kunnen worden verboden dat zij aan het publiek een dienst aanbieden die zou bestaan in het gewoon doorverkopen van capaciteit van huurlijnen, met andere woorden die enkel het verwerken, het schakelen en het

opslaan van gegevens of het converteren van protocollen zou omvatten, noodzakelijk voor transport zonder tijdsverschil (in "real-time''); dat de Lid-Staten bijgevolg kunnen voorzien in een aanmeldingsprocedure waarbij de particuliere dienstverstrekkers zich ertoe verbinden geen dergelijke doorverkoop uit te voeren; dat evenwel om dit verbod te doen naleven aan deze dienstverstrekkers geen enkele andere verplichting mag worden opgelegd;

(20)

Overwegende dat deze beperkingen de ontwikkeling van het handelsverkeer niet beïnvloeden in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap; dat, gelet op een en ander, deze beperkingen verenigbaar zijn met artikel 90, lid 2, van het Verdrag; dat dit eveneens geldt voor de maatregelen die de Lid-Staten treffen om te waarborgen dat de activiteit van particuliere dienstverstrekkers geen belemmering vormt voor de geschakelde openbare datadienst;

(21)

Overwegende dat de regels van het Verdrag, mededingingsregels inbegrepen, op de telexdienst van toepassing zijn; dat de betekenis van deze dienst in alle Lid-Staten momenteel terugloopt wegens de opkomst van concurrerende telecommunicatiemiddelen als de telefax; dat de opheffing van de huidige beperkingen op het gebruik van het geschakelde telefoonnet en van de huurlijnen het verder doorzenden van telexberichten mogelijk zal maken; dat gelet op deze ontwikkeling een specifieke benadering nodig is; dat deze richtlijn dan ook niet op de telexdienst van toepas-

sing is;

(22)

Overwegende dat de Commissie in ieder geval in de loop van 1992 alle resterende bijzondere of uitsluitende rechten aan een nieuw onderzoek zal onderwerpen met inaanmerkingneming van de technologische ontwikkeling en de evolutie naar een digitale infrastructuur;

(23)

Overwegende dat de Lid-Staten moet worden toegestaan billijke procedures voor de verlening van vergunningen uit te werken ten einde de essentiële eisen te doen naleven, onverminderd een harmonisatie daarvan waarin op communautair vlak is voorzien in het kader van de richtlijnen van de Raad betreffende de aanbieding van een open netwerk (Open Netwerk Provision (ONP)); dat, wat de geschakelde datadiensten betreft, de Lid-Staten in deze procedures de verplichting moeten kunnen opleggen tot naleving van de handelsreglementeringen met betrekking tot de bestendigheid, de beschikbaarheid en het peil van de dienstverlening, alsook van de maatregelen die ertoe strekken de vervulling te waarborgen van de taak van algemeen economisch belang die zij aan een telecommunicatieorganisatie hebben toevertrouwd; dat deze procedures moeten zijn gebaseerd op objectieve, nauwkeurig omschreven criteria, en dat zij op niet-discriminerende wijze moeten worden toegepast; dat deze criteria inzonderheid gerechtvaardigd en evenredig met het beoogde algemeen belang moeten zijn en dat zij tevens voldoende met redenen omkleed en bekendgemaakt moeten zijn; dat de Commissie deze grondig moet kunnen onderzoeken in het licht van de mededingingsregels en van de regels inzake het vrij verrichten van diensten; dat de Lid-Staten die de Commissie na een zekere tijd geen ontwerp van

criteria en procedures voor vergunningen hebben meegedeeld hoe dan ook geen beperkingen meer mogen leggen op het vrij aanbieden van datatransmissiediensten aan het grote publiek;

(24)

Overwegende dat de Lid-Staten over extra tijd moeten beschikken om algemene regels vast te stellen wat de voorwaarden voor het aanbod van pakket- of circuitgeschakelde datadiensten aan het grote publiek betreft;

(25)

Overwegende dat de telecommunicatiediensten voor het overige aan geen beperkingen mogen worden onderworpen ten aanzien van de vrije toegang van de gebruikers tot deze diensten noch ten aanzien van de gegevensverwerking die door gebruikers kan plaatsvinden voor de datatransmissie via het telecommunicatienet, of nadat de data zijn ontvangen, tenzij deze beperkingen zijn gerechtvaardigd door een essentiële eis die evenredig is aan het nagestreefde doel;

(26)

Overwegende dat de digitalizering van het telecommunicatienet en de technologische verbetering van de daaraan gekoppelde eindapparatuur het aantal functies dat vroeger binnen het net werd verricht, heeft vergroot, zodat deze functies via steeds verfijnder eindapparatuur door de gebruikers zelf kunnen worden uitgevoerd; dat erop dient te worden toegezien dat de verstrekkers van telecommunicatiediensten, inzonderheid van de telefoondienst en van pakket- en circuitgeschakelde datadiensten, de marktdeelnemers toestaan deze functies van het net te gebruiken;

(27)

Overwegende dat in afwachting van de vaststelling van communautaire normen voor de levering van een open netwerk (ONP), de publikatie van technische interfaces die thans reeds in de Lid-Staten worden gebruikt, noodzakelijk is om de ondernemingen die op de markten voor de telecommunicatiediensten willen optreden in staat te stellen de nodige maatregelen te nemen om de kenmerken van hun diensten aan de technische eisen van de netten aan te passen; dat voor zover deze technische interfaces nog niet door de Lid-Staten zijn vastgesteld dit zo spoedig mogelijk dient te geschieden; dat ieder ontwerp dat ter zake wordt uitgewerkt, overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG van de Raad (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/182/EEG (2), moet worden meegedeeld;

(28)

Overwegende dat de nationale wetten in het algemeen aan de telecommunicatieorganisaties de taak toevertrouwen om de telecommunicatiediensten te reglementeren, meer in het bijzonder ter zake van het verlenen van vergunningen, de controle op de vergunningen en het voorschrijven van specificaties voor interfaces, de toewijzing van frequenties en het toezicht op de gebruiksvoorwaarden; dat deze wetten soms alleen de algemene principes voor de exploitatie van de aan vergunning onderworpen diensten aangeven en de telecommunicatieorganisaties de bevoegdheid laten om de specifieke toepassingsvoorwaarden nader te omschrijven;

(29)

Overwegende dat dit samengaan van regelgevende en commerciële activiteiten van de telecommunicatie-

organisaties rechtstreeks van invloed is op de activiteit van de economische subjecten die telecommunicatiediensten aanbieden in concurrentie met de betrokken organisaties; dat genoemde organisaties immers door deze dubbele activiteit de verstrekking van de door hun concurrenten aangeboden diensten bepalen of althans in sterke mate beïnvloeden; dat het feit dat aan een onderneming met een dominerende positie wat de aanleg en de exploitatie van het net betreft, de bevoegdheid wordt verleend om de toegang tot de markt van de telecommunicatiediensten te regelen, de dominerende positie van deze onderneming op deze markt verstevigt; dat dit feit, gelet op het belangenconflict, de toegang van concurrenten tot de markten voor telecommunicatiediensten kan belemmeren en de vrije keuze van de gebruikers kan beperken; dat voorts deze maatregelen de afzetkanalen van uitrusting bestemd voor de verwerking van telecommunicatiesignalen en derhalve de technologische vooruitgang op dit gebied, kunnen beperken; dat de cumulering van deze activiteiten dan ook een misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 86 vanwege de betrokken telecommunicatieorganisaties oplevert; dat waar deze gedragingen voortvloeien uit een maatregel van de Staat, deze maatregel ook onverenigbaar is met artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86 van het Verdrag;

(30)

Overwegende dat de Commissie, wil zij haar toezichthoudende taak uit hoofde van artikel 90, lid 3, van het Verdrag, doeltreffend vervullen, over bepaalde essentiële informatie moet beschikken; dat deze informatie met name de transparantie van de maatregelen van de Lid-Staten moet waarborgen, opdat de Commissie zou kunnen nagaan of de toegang tot het netwerk en de verschillende daarmee samenhangende diensten door elke telecommunicatieorganisatie aan alle klanten worden verschaft tegen niet-discriminerende tarieven en voorwaarden; dat deze informatie betrekking moet hebben op:

- de maatregelen die worden genomen om de in deze richtlijn bedoelde uitsluitende rechten af te schaffen;

- de voorwaarden waaronder de exploitatievergunningen voor telecommunicatiediensten worden verleend;

dat de Commissie over deze inlichtingen moet beschikken om inzonderheid te kunnen nagaan of alle gebruikers van het net en de diensten, met inbegrip van de telecommunicatieorganisaties die diensten verrichten, onpartijdig worden behandeld;

(31)

Overwegende dat voor het verrichten van telecommunicatiediensten die voortaan voor concurrentie openstaan, de houders van de betrokken bijzondere of uitsluitende rechten hun afnemers in het verleden overeenkomsten met een lange looptijd hebben kunnen opleggen; dat dergelijke overeenkomsten de mogelijkheid van nieuwe concurrenten om deze afnemers hun diensten aan te bieden, en voor deze laatsten om daarvan te genieten, in de praktijk beperken; dat derhalve dient te worden bepaald dat de gebruiker

binnen een redelijke termijn de ontbinding van zijn overeenkomst kan verkrijgen;

(32)

Overwegende dat thans iedere Lid-Staat het verlenen van telecommunicatiediensten naar eigen inzicht regelt; dat zelfs de omschrijving van bepaalde diensten van de ene Lid-Staat tot de andere verschilt; dat daaruit vervalsingen van de concurrentie kunnen voortvloeien die het aanbod van grensoverschrijdende telecommunicatiediensten voor de economische subjecten kunnen bemoeilijken; dat de Raad daarom in zijn resolutie van 30 juni 1988 heeft overwogen dat een van de doelstellingen van een telecommunicatiebeleid was de totstandbrenging van een open communautaire markt voor telecommunicatiediensten, inzonderheid door een snelle bepaling aan de hand van richtlijnen van de Raad van de technische voorwaarden, de gebruiksvoorwaarden en de tariefbeginselen voor de aanbieding van een open netwerk (Open Network Provision (ONP)); dat de Commissie de Raad daartoe een voorstel heeft voorgelegd; dat een harmonisatie van de toegangsvoorwaarden niettemin niet het geschikte middel is om de handelsbelemmeringen die voortvloeien uit inbreuken op het Verdrag weg te nemen; dat de Commissie over de doeltreffende en globale toepassing van de Verdragsbepalingen moet waken;

(33)

Overwegende dat artikel 90, lid 3, de Commissie duidelijk plichten oplegt en nauwkeurig omschreven bevoegdheden toekent ten aanzien van het toezicht op de betrekkingen tussen de Lid-Staten en hun openbare bedrijven en de ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten hebben toegekend, met name ter zake van de verwijdering van belemmeringen op het vlak van het vrij verrichten van diensten, de discriminatie tussen onderdanen van de Lid-Staten en de mededinging; dat anderzijds een globale aanpak is vereist om een einde te maken aan de inbreuken die in bepaalde Lid-Staten nog worden gepleegd en om duidelijke aanwijzingen te geven aan de Lid-Staten die hun wetgeving herzien om nieuwe inbreuken te vermijden; dat bijgevolg een richtlijn in de zin van artikel 90, lid 3, van het Verdrag daartoe het meest geschikte middel is,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

- "telecommunicatieorganisaties'': openbare en particuliere lichamen, met inbegrip van door hen gecontroleerde dochterondernemingen, waaraan door een Lid-Staat bijzondere of uitsluitende rechten zijn verleend om openbare telecommunicatienetten aan te leggen en, in voorkomend geval, om telecommunicatiediensten aan te bieden;

- "bijzondere of uitsluitende rechten'': de rechten die door een Lid-Staat of een overheidsinstelling op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn ver-

leend aan een of meer openbare of particuliere lichamen, uit hoofde waarvan aan hen het recht om bepaalde diensten aan te bieden of bepaalde activiteiten te ontplooien, is voorbehouden;

- "openbaar telecommunicatienet'': de openbare telecommunicatie-infrastructuur die het transport mogelijk maakt van signalen tussen gedefinieerde netwerkaansluitpunten via draadverbindingen, microgolfsystemen, optische middelen of andere elektromagnetische middelen;

- "telecommunicatiediensten'': diensten die geheel of gedeeltelijk bestaan in de overdracht en routering van signalen over het openbaar telecommunicatienet via telecommunicatieprocédés, met uitzondering van radio-

omroep en televisie;

- "netwerkaansluitpunt'': het geheel van fysieke verbindingen, met hun technische toegangsspecificaties, die deel uitmaken van het openbaar telecommunicatienet, en nodig zijn om toegang te verkrijgen tot dit openbaar netwerk en om efficiënt via dit netwerk te kunnen communiceren;

- "essentiële eisen'': redenen van algemeen belang en van niet-economische aard die een Lid-Staat ertoe kunnen bewegen de toegang tot het openbare telecommunicatienetwerk of de openbare telecommunicatiediensten te beperken. Deze redenen zijn de veiligheid van het functioneren van het netwerk, het behoud van netwerkintegriteit en, in gerechtvaardigde gevallen, de interoperabiliteit van diensten en de bescherming van gegevens. Gegevensbescherming kan bestaan uit de bescherming van persoonlijke gegevens, het vertrouwelijke karakter van informatie die wordt doorgegeven en/of opgeslagen, alsook uit de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

- "spraaktelefoondienst'': de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport en schakeling van spraak in real-time van en naar aansluitpunten van het geschakelde openbaar netwerk, waar van iedere gebruiker van op een dergelijk aansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander aansluitpunt te communiceren;

- "telexdienst'': de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport van telexberichten overeenkomstig de toepasselijke aanbeveling van de Internationale Raadgevende Commissie inzake telegrafie en telefonie (CCITT) van en naar aansluitpunten van het geschakelde openbaar netwerk, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk aansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander aansluitpunt te communiceren;

- "pakket- en circuitgeschakelde datadiensten'': de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct datatransport van en naar aansluitpunten van het geschakelde openbaar netwerk, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk aansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om te communiceren met een ander aansluitpunt;

- "gewone doorverkoop van capaciteit'': de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van datatransport via huurlijnen als afzonderlijke dienst, die enkel het

schakelen, het verwerken en opslaan van gegevens en het converteren van protocollen omvat, noodzakelijk voor transport zonder tijdsverschil (real-time) van en naar eindpunten van het geschakelde openbaar net.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op de telexdienst, de mobiele radiotelefonie, de semafoon en satellietdiensten.

Artikel 2

Onverminderd artikel 1, lid 2, zorgen de Lid-Staten voor de afschaffing van de bijzondere of uitsluitende rechten voor het aanbod van andere telecommunicatiediensten dan de spraaktelefoondienst en nemen zij de maatregelen die nodig zijn om het recht van alle marktdeelnemers om deze telecommunicatiediensten aan te bieden, te waarborgen.

De Lid-Staten die het aanbieden van deze diensten met het oog op de naleving van een vergunnings- of aanmeldingsprocedure doen afhangen, zien er, onverminderd artikel 3, op toe dat de vergunningen worden verleend volgens objectieve, niet-discriminerende en duidelijke criteria. De eventuele weigering van de vergunning moet genoegzaam met redenen zijn omkleed en er moet worden voorzien in een procedure om tegen dergelijke weigeringen in beroep te gaan.

Onverminderd artikel 3 delen de Lid-Staten de Commissie uiterlijk op 31 december 1990 mee welke maatregelen zij hebben genomen om aan dit artikel te voldoen en stellen zij haar in kennis van de bestaande regelingen en van elk voornemen om nieuwe vergunningsprocedures in te voeren of bestaande procedures te wijzigen.

Artikel 3

Wat de pakket- en circuitgeschakelde datadiensten betreft, kunnen de Lid-Staten in het kader van de in artikel 2 bedoelde vergunningsprocedures tot 31 december 1992 verbieden dat de economische subjecten het publiek de gewone doorverkoop van capaciteit van huurlijnen aanbieden.

De Lid-Staten delen de Commissie uiterlijk op 30 juni 1992 in ontwerp de vergunnings- en aanmeldingsprocedures mee die betrekking hebben op het aanbieden van pakket- en circuitgeschakelde datadiensten aan het publiek en die zijn gericht op de naleving van

- essentiële eisen,

- handelsreglementeringen met betrekking tot de voorwaarden voor bestendigheid, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de dienst, dan wel

- maatregelen gericht op het veilig stellen van de taak van algemeen economisch belang die zij aan een telecommunicatieorganisatie hebben opgedragen voor het leveren van geschakelde datadiensten, indien het optreden van particuliere dienstverleners de vervulling van deze taak zou kunnen verhinderen.

Deze voorwaarden worden opgenomen in een lastenkohier van openbare dienstverlening en zijn objectief, duidelijk en niet-discriminerend.

De Lid-Staten zorgen ervoor dat de vergunnings- of aanmeldingsprocedures welke voor deze diensten zijn vastgesteld, uiterlijk op 31 december 1992 worden gepubliceerd.

De Commissie ziet er vóór de uitvoering van deze ontwerpen op toe dat zij met het Verdrag verenigbaar zijn.

Artikel 4

De Lid-Staten die voor de aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetten bijzondere of uitsluitende rechten in stand houden, nemen de nodige maatregelen om de voorwaarden voor de toegang tot de netwerken openbaar, objectief en niet-discriminerend te maken.

In het bijzonder waarborgen zij dat de gebruikers die een aanvraag indienen, binnen een redelijke termijn huurlijnen krijgen en dat er aan het gebruik daarvan geen andere beperkingen worden gesteld dan die welke volgens artikel 2 gerechtvaardigd zijn.

De Lid-Staten delen de Commissie uiterlijk op 31 december 1990 mee welke maatregelen zij hebben genomen om aan dit artikel te voldoen.

Bij elke verhoging van het tarief voor huurlijnen delen de Lid-Staten de Commissie de gegevens mee aan de hand waarvan de gegrondheid van deze verhoging kan worden beoordeeld.

Artikel 5

De Lid-Staten zorgen ervoor dat de kenmerken van de technische interfaces die nodig zijn voor het gebruik van de openbare telecommunicatienetten uiterlijk op 31 december 1990 worden gepubliceerd, zonder afbreuk te doen aan de toepasselijke internationale verdragen.

De Lid-Staten delen de Commissie overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG iedere voorgenomen maatregel ter zake mee.

Artikel 6

De Lid-Staten zorgen ten aanzien van het verlenen van telecommunicatiediensten voor de afschaffing van bestaande beperkingen met betrekking tot de verwerking van signalen voorafgaand aan hun transmissie via het openbaar net of na hun ontvangst, tenzij wordt aangetoond dat deze beperkingen noodzakelijk zijn om de openbare orde of essentiële eisen te doen naleven.

Onverminderd de geharmoniseerde communautaire regels welke door de Raad zijn vastgesteld voor de aanbieding van een open netwerk (Open Network Provision), zorgen de Lid-Staten ervoor dat de dienstenverleners, telecommunicatieorganisaties inbegrepen, ten aanzien van de gebruiksvoorwaarden noch ten aanzien van de tarieven worden gediscrimineerd.

De Lid-Staten delen de Commissie uiterlijk op 31 december 1990 mee welke maatregelen zij hebben genomen of welke ontwerpen zij hebben ingediend om aan dit artikel te voldoen.

Artikel 7

De Lid-Staten zorgen ervoor dat de toekenning van exploitatievergunningen, de controle op de typegoedkeuringen en de verplichte specificaties, de toekenning van frequenties en het toezicht op de gebruiksvoorwaarden vanaf 1 juli 1991 gebeurt door een instantie die onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisaties.

Zij delen de Commissie uiterlijk op 31 december 1990 mee welke maatregelen zij met het oog daarop hebben genomen of welke ontwerpen zij met het oog daarop hebben ingediend.

Artikel 8

De Lid-Staten zorgen ervoor dat, zodra de betrokken bijzondere of uitsluitende rechten zijn afgeschaft, de telecommunicatieorganisaties hun klanten die door een overeenkomst voor het aanbieden van telecommunicatiediensten voor langer dan een jaar aan hen zijn gebonden, de mogelijkheid geven om deze overeenkomst met een termijn van zes maanden op te zeggen, voor zover bij het sluiten van die overeenkomst bijzondere of uitsluitende rechten voor het aanbieden van die diensten bestonden.

Artikel 9

De Lid-Staten verschaffen de Commissie de informatie die nodig is om gedurende een periode van drie jaar, telkens tegen het einde van een jaar, een samenvattend verslag over de toepassing van deze richtlijn op te stellen. De Commissie doet dit verslag toekomen aan de Lid-Staten, de Raad, het Europese Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

Artikel 10

In 1992 voert de Commissie in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn een allesomvattende evaluatie uit van de situatie van de sector van de telecommunicatiediensten.

In de loop van 1994 maakt de Commissie de balans op van de gevolgen van de maatregelen bedoeld in artikel 3, om na te gaan of er aanpassingen van de bepalingen van dit artikel nodig zijn, daarbij met name de technologische evolutie en de ontwikkeling van de handel in de Gemeenschap in aanmerking nemend.

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 28 juni 1990.

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. C 257 van 4. 10. 1988, blz. 1.

(1) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8.

(2) PB nr. L 81 van 26. 3. 1988, blz. 75.

Top