EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31976L0758

Richtlijn 76/758/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende markeringslichten, breedtelichten, achterlichten en stoplichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

OJ L 262, 27.9.1976, p. 54–70 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)
Greek special edition: Chapter 13 Volume 004 P. 25 - 41
Spanish special edition: Chapter 13 Volume 005 P. 93 - 109
Portuguese special edition: Chapter 13 Volume 005 P. 93 - 109
Special edition in Finnish: Chapter 13 Volume 005 P. 83 - 99
Special edition in Swedish: Chapter 13 Volume 005 P. 83 - 99
Special edition in Czech: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Estonian: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Latvian: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Lithuanian: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Hungarian Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Maltese: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Polish: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Slovak: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Slovene: Chapter 13 Volume 003 P. 174 - 190
Special edition in Bulgarian: Chapter 13 Volume 002 P. 245 - 261
Special edition in Romanian: Chapter 13 Volume 002 P. 245 - 261
Special edition in Croatian: Chapter 13 Volume 026 P. 37 - 53

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1976/758/oj

31976L0758

Richtlijn 76/758/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid- Staten betreffende markeringslichten, breedtelichten, achterlichten en stoplichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Publicatieblad Nr. L 262 van 27/09/1976 blz. 0054 - 0070
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0083
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0025
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0083
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0093
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0093


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 27 juli 1976

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende markeringslichten , breedtelichten , achterlichten en stoplichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

( 76/758/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder meer betrekking hebben op markeringslichten , breedtelichten , achterlichten en stoplichten ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) ;

Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaal inrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld ;

Overwegende dat elke Lid-Staat , op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor breedtelichten , achterlichten en stoplichten , in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie - en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type breedtelichten , achterlichten en stoplichten wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd , een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt ;

Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met sommige technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zijn vastgelegd in haar reglement nr . 7 ( Uniform provisions for the approval of position ( side ) lights , red rear lights and stop lights for motor vehicles ( except motor cycles ) and their trailers ) ( 5 ) dat is gehecht aan het " Agreement of 20 March 1958 concerning the adoption of uniform conditions for approval and reciproval recognition of approval for motor vehicle equipment and parts " ;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Iedere Lid-Staat verleent de E.E.G.-goedkeuring voor elk type breedtelichten , achterlichten en stoplichten dat voldoet aan de in de bijlagen 0 , I , III , IV en V opgenomen constructie - en keuringsvoorschriften .

2 . De Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .

Artikel 2

De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachtigde een E.E.G.-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde modellen , voor ieder type , breedtelichten , achterlichten en stoplichten dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen , ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen breedtelichten , achterlichten en stoplichten van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van breedtelichten , achterlichten en stoplichten , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking .

2 . Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van breedtelichten , achterlichten en stoplichten , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type .

Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie , met opgave van de redenen van zijn beslissing .

Artikel 4

De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren , waarvan een model in bijlage II is opgenomen , voor elk type breedtelichten , achterlichten en stoplichten dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .

Artikel 5

1 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , constateert dat verscheidene breedtelichten , achterlichten en stoplichten , voorzien van hetzelfde E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type , neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die , wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is , zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen , wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .

Artikel 6

Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beslissing wordt ter kennis gebracht van de belanghebbende met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .

Artikel 7

De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de markeringslichten , breedtelichten , achterlichten en stoplichten , indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .

Artikel 8

De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de markeringslichten , breedtelichten , achterlichten en stoplichten indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .

Artikel 9

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan , ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , alsmede aanhangwagens daarvan , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .

Artikel 10

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .

Artikel 11

1 . Voor 1 juli 1977 nemen de Lid-Staten de nodige bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij die bepalingen bekend ; zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis . Zij passen deze bepalingen uiterlijk met ingang van 1 oktober 1977 toe .

2 . Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn dragen de Lid-Staten er voorts zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van ieder ontwerp van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen aan te nemen op het door de richtlijn bestreken gebied on wel op een zodanig tijdstip dat de Commissie gelegenheid heeft haar opmerkingen ter zake in te dienen .

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 27 juli 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

M . van der STOEL

( 1 ) PB nr . C 76 van 7 . 4 . 1975 , blz . 37 .

( 2 ) PB nr . C 255 van 7 . 11 . 1975 , blz . 3 .

( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

( 4 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .

( 5 ) Document van de Economische Commissie voor Europa E/ECE/324 Add . 6 van 22 . 5 . 1967 + Corr . 1 van 9 . 2 . 1971 .

Lijst van bijlagen

Bijlage 0 (*) - Definities , algemene bepalingen , intensiteit van het uitgestraalde licht , beproevingsmethode , kleur van het uitgestraalde licht , overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type , opmerking over de kleur

Bijlage I (*) - Breedtelichten , achterlichten en stoplichten : minimumhoeken , vereist voor de ruimtelijke lichtverdeling

Bijlage II - Model van E.E.G.-goedkeuringsformulier

Bijlage III - E.E.G.-goedkeuringsvoorwaarden en het merken

Aanhangsel : Voorbeelden van E.E.G.-goedkeuringsmerken

Bijlage IV (*) - Fotometrische metingen

Bijlage V (*) - Kleur van het uitgestraalde licht : trichromatische coordinaten

(*) De technische eisen van deze bijlagen komen overeen met die van reglement nr . 7 van de Economische Commissie voor Europa ; in het bijzonder zijn de onderverdelingen in punten dezelfde . Daarom wordt het nummer van een punt van reglement nr . 7 dat niet in deze richtlijn voorkomt , pro memorie tussen haakjes aangegeven .

BIJLAGE 0

DEFINITIES , ALGEMENE BEPALINGEN , INTENSITEIT VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , BEPROEVINGSMETHODE , KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE , OPMERKING OVER DE KLEUR

1 . DEFINITIES

1.0 . " Markeringslicht "

Onder " markeringslicht " verstaat men een licht dat op het breedste punt van het voertuig zo hoog mogelijk is aangebracht , waardoor duidelijk de totale breedte van het voertuig wordt aangegeven . Dit licht is bestemd om voor bepaalde voertuigen en aanhangwagens de breedte - en achterlichten aan te vullen door in het bijzonder de aandacht te vestigen op de breedte ;

1.1 . " Breedtelicht "

Onder " breedtelicht " verstaat men een licht dat , van de voorzijde gezien , de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig ;

1.2 . " Achterlicht "

Onder " achterlicht " verstaat men een licht dat , van de achterzijde gezien , de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig ;

1.3 . " Stoplicht "

Onder " stoplicht " verstaat men een licht bestemd om de weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat de bestuurder de bedrijfsrem bedient ;

1.4 . " Inrichting "

Onder " inrichting " verstaat men het apparaat voor de verlichting of lichtsignalen dat bestaat uit de lichtbron ( en eventueel een optisch systeem ) , de lens en het lamphuis . Een inrichting kan een of meer lichten bevatten ; indien deze verschillende lichten omvat kunnen deze gegroepeerde , gecombineerde of samengebouwde lichten zijn :

1.4.1 . " Gegroepeerde lichten "

Onder " gegroepeerde lichten " verstaat men lichten met verschillende lenzen en lichtbronnen , maar met een zelfde lamphuis ;

1.4.2 . " Gecombineerde lichten "

Onder " gecombineerde lichten " verstaat men lichten met verschillende lenzen , maar met een zelfde lichtbron en met een zelfde lamphuis ;

1.4.3 . " Samengebouwde lichten "

Onder " samengebouwde lichten " verstaat men lichten met verschillende lichtbronnen ( of één lichtbron die op verschillende manieren werkt ) , geheel of gedeeltelijk gemeenschappelijke lenzen en een zelfde lamphuis ;

1.5 . " Eén enkel licht "

Onder " één enkel licht " , verstaat men elke combinatie van twee of meer al dan niet identieke lichten die dezelfde functie vervullen en die licht van dezelfde kleru uitstralen en die een verlichtingsinrichting vormen waarvan de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten op een zelfde verticaal vlak ten minste 60 % beslaan van het oppervlak van de kleinste rechthoek die om de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten kan worden beschreven en , indien goedkeuring vereist is , mits een dergelijke combinatie als één enkel licht wordt goedgekeurd .

1.6 . " Twee " of " een even aantal lichten "

onder " twee " of " een even aantal lichten " , verstaat men één enkel lichtdoorlatend gedeelte van het licht dat de vorm heeft van een band , wanneer dit gedeelte symmetrisch is ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig en wanneer dit zich uitstrekt tot op ten minste 400 mm van het punt van grootste breedte van het voertuig , aan weerszijden hiervan , met een minimumlengte van 800 mm . De verlichting van dit gedeelte moet plaatsvinden door middel van ten minste twee lichtbronnen die zo dicht mogelijk bij de uiteinden ervan zijn aangebracht . Het lichtdoorlatende gedeelte van het licht kan bestaan uit een aantal naast elkaar geplaatste elementen , voor zover de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten op hetzelfde dwarsvlak ten minste 60 % beslaan van het oppervlak van de kleinste rechthoek die daarom is beschreven .

( 2 . )

( 3 . )

( 4 . )

5 . ALGEMENE BEPALINGEN

5.1 . Elk monster moet voldoen aan de onder 6 en 8 genoemde bepalingen .

5.2 . De inrichtingen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat zij onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen waaraan zij in dat geval blootgesteld kunnen zijn , de in deze richtlijn voorgeschreven kenmerken behouden en goed blijven functioneren .

5.3 . Lichten die als breedtelicht zijn goedgekeurd , worden ook als markeringslicht beschouwd .

5.4 . Lichten die als achterlicht zijn goedkeurd , worden ook als markeringslicht beschouwd .

5.5 . Gecombineerde stadslichten en gecombineerde achterlichten in één enkel lamphuis kunnen ook als markeringslichten worden gebruikt .

6 . INTENSITEIT VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

6.1 . In de referentie-as moet de intensiteit van het door elk van de twee monsters uitgestraalde licht minstens gelijk zijn aan het minimum en ten hoogste gelijk aan het maximum zoals hierna vastgesteld :

* Minimum ( cd ) * Maximum ( cd ) *

6.1.1 . Breedtelichten * 4 * 60 *

6.1.2 . Achterlichten * 2 * 12 *

6.1.3 . Stoplichten * 40 * 100 *

6.2 . Buiten de referentie-as en binnen de hoekvelden die zijn omschreven in de schema's van bijlage I , mag de intensiteit van het door elk van de twee monsters uitgestraalde licht

6.2.1 . in elke richting overeenkomende met de punten van de tabel voor de lichtverdeling in bijlage IV niet minder zijn dan het minimum aangegeven onder 6.1 vermenigvuldigd met het percentage dat in deze tabel voor de betrokken richting is aangegeven ;

6.2.2 . in geen enkele richting binnen het gebied waar het licht kan worden waargenomen meer bedragen dan het onder 6.1 aangegeven maximum ;

6.2.3 . een lichtintensiteit van 60 cd is evenwel toegelaten voor achterlichten die met stoplichten zijn samengebouwd ( zie punt 6.1.2 ) beneden een vlak dat een hoek van 5 0 in benedenwaartse richting met het horizontale vlak vormt .

6.2.4 . Bovendien ,

6.2.4.1 . mag de intensiteit van het uitgestraalde licht binnen de in bijlage I omschreven velden nergens minder zijn dan 0,05 cd voor de breedtelichten en de achterlichten en 0,3 cd voor de stoplichten ;

6.2.4.2 . wanneer een achterlicht met een stoplicht is samengebouwd , moet de verhouding van de werkelijke gemeten lichtsterkte van de beide gelijktijdig ontstoken lichten tot de lichtsterkte van het alleen ontstoken achterlicht minstens 5 : 1 bedragen in het veld dat is afgebakend door de horizontale rechten die gaan door + en - 5 0 V en de verticale rechten die gaan door + en - 10 0 H van de lichtverdelingstabel ;

6.2.4.3 . moeten de voorschriften van punt 2.2 van bijlage IV inzake plaatselijke variaties van de lichtsterkte in acht worden genomen .

6.3 . De lichtsterkten worden gemeten bij ( een ) voortdurend brandende lamp(en ) en wanneer het gaat om inrichtingen die selectief geel , of rood licht uitstralen , wordt de lichtsterkte in gekleurd licht gemeten .

6.4 . In bijlage IV , waarnaar punt 6.2.1 verwijst , staan nadere gegevens over de toe te passen meetmethoden .

7 . BEPROEVINGSMETHODE

Alle metingen worden uitgevoerd met kleurloze standaardlampen van de voor de inrichting voorgeschreven typen , die zodanig zijn ingesteld dat zij de normale lichtstroom uitstralen die voor deze lamptypen is voorgeschreven .

8 . KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

De kleur van het uitgestraalde licht , gemeten met gebruikmaking van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K , overeenkomende met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( ICI ) , moet liggen binnen de grenzen van de coordinaten die voor de betrokken kleur in bijlage V zijn voorgeschreven .

9 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE

Elke inrichting die is voorzien van een E.E.G.-goedkeuringsmerk moet overeenstemmen met het goedgekeurde type en aan de onder 6 en 8 genoemde fotometrische voorwaarden voldoen . Voor een inrichting die bij wijze van steekproef uit de serieproduktie wordt genomen , worden de eisen betreffende de minimumintensiteit van het uitgestraalde licht ( gemeten met een standaardlamp zoals bedoeld onder punt 7 ) in elke betrokken richting evenwel verlaagd tot 80 % van de onder 6.1 en 6.2 voorgeschreven minimumwaarden .

( 10 . )

11 . OPMERKING OVER DE KLEUR

De E.E.G.-goedkeuring wordt verleend indien de kleur van het door de inrichtingen uitgestraalde licht voldoet aan de voorschriften van punt 3.13 van bijlage I van Richtlijn 76/756/EEG .

( 12 . )

BIJLAGE I : zie P.b .

BIJLAGE II

MODEL VAN E.E.G.-GOEDKEURINGSFORMULIER

( maximumformaat : A 4 ( 210 maal 297 mm )

Aanduiding van de administratie

Mededeling betreffende de E.E.G.-goedkeuring , weigering , intrekking van de E.E.G.-goedkeuring of uitbreiding van de E.E.G.-goedkeuring , weigering , intrekking van de uitbreiding van de E.E.G.-goedkeuring van een type markeringslicht , breedtelicht , achterlicht of stoplicht

Goedkeuringsnummer ...

1 . Inrichting (*)

- markeringslicht

- breedtelicht

- achterlicht

- stoplicht

2 . Type en aantal lampen ...

3 . Kleur van het uitgestraalde licht : rood , selectief geel , wit (*)

4 . Fabrieks - of handelsmerk ...

5 . Naam en adres van de fabrikant ...

6 . Eventueel , naam en adres van diens gevolmachtigde ...

7 . Ter E.E.G.-goedkeuring aangeboden op ...

8 . Technische dienst belast met de E.E.G.-goedkeuringsproeven ...

9 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...

10 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...

11 . Datum waarop de E.E.G.-goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken (*) ...

12 . Uitbreiding van de goedkeuring tot inrichtingen die rood/selectief geel/wit licht uitstralen (*) ...

13 . Datum van de uitbreiding van de E.E.G.-goedkeuring/weigering/intrekking van de uitbreiding van de E.E.G.-goedkeuring (*) ...

14 . Collectieve E.E.G.-goedkeuring , verleend op basis van punt 3.3 van bijlage III , voor een verlichtings - en lichtsignaalinrichting die verschillende lichten omvat , met name ...

15 . Datum van weigering/intrekking (*) van de collectieve E.E.G.-goedkeuring ...

16 . Plaats ...

17 . Datum ...

18 . Handtekening ...

19 . Op bijgevoegde rekening nr . ... staan de kenmerken en de geometrische gegevens voor de installatie van de inrichting op het voertuig , alsmede de referentie-as en het referentiepunt van de inrichting ,

20 . Opmerkingen ...

(*) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is .

BIJLAGE III

E.E.G.-GOEDKEURINGSVOORWAARDEN EN HET MERKEN

1 . VERZOEK OM E.E.G.-GOEDKEURING

1.1 . Het verzoek om E.E.G.-goedkeuring wordt ingediend door de houder van het fabrieks - of handelsmerk , of door diens gevolmachtigde .

1.2 . Wanneer het gaat om een breedtelicht , dient in het verzoek om E.E.G.-goedkeuring te worden vermeld of het bestemd is voor het uitstralen van wit of selectief geel licht .

1.3 . Voor elk type breedtelicht , achterlicht en stoplicht gaat het verzoek vergezeld van :

1.3.1 . een beknopte technische beschrijving waarin met name het of de voorgeschreven type(n ) lamp(en ) wordt(worden ) aangegeven ;

1.3.2 . tekeningen , in drievoud , die voldoende gedetailleerd zijn om het type te kunnen identificeren en waarop de geometrische gegevens voor de installatie op het voertuig zijn aangegeven alsmede de waarnemingsas die bij de proeven als referentie-as moet worden genomen ( horizontale hoek H = 0 * , verticale hoek V = 0 * ) benevens het punt dat bij de proeven als referentiepunt moet worden genomen ;

1.3.3 . twee monsters ; indien de inrichting niet naar believen op beide zijden van het voertuig kan worden aangebracht , mogen de twee overgelegde monsters aan elkaar gelijk zijn en alleen geschikt zijn om op rechter - of de linkerzijde van het voertuig te worden aangebracht .

2 . OPSCHRIFTEN

2.1 . Inrichtingen die ter E.E.G.-goedkeuring worden aangeboden moeten :

2.1.1 . voorzien zijn van het fabrieks - of handelsmerk van de aanvrager ; dit merk moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn ;

2.1.2 . voorzien zijn van een duidelijk leesbare en onuitwisbare aanduiding van het of de voorgeschreven type(n ) lamp(en ) ;

2.1.3 . een voldoende grote plaatsruimte te hebben voor het E.E.G.-goedkeuringsmerk en de aanvullende symbolen , als bedoeld onder 4.3 ; deze plaats moet op de onder 1.3.2 genoemde tekeningen zijn aangegeven .

3 . E.E.G.-GOEDKEURING

3.1 . Wanneer alle overeenkomstig punt 1 ingediende monsters voldoen aan de punten 5 , 6 , 7 en 8 van bijlage 0 , wordt de E.E.G.-goedkeuring verleend en wordt een goedkeuringsnummer toegekend .

3.2 . Dit nummer wordt niet meer toegekend aan een ander type breedtelicht , achterlicht of stoplicht behalve indien de E.E.G.-goedkeuring wordt uitgebreid tot een ander type inrichting waarvan slechts de kleur van het uitgestraalde licht verschilt .

3.3 . Wanneer de E.E.G.-goedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een breedtelicht , achterlicht of stoplicht alsmede andere lichten omvat , kan een collectief E.E.G.-goedkeuringsmerk worden toegekend , mits het breedtelicht , achterlicht of remlicht voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en alle andere lichten die deel uitmaken van het type verlichtings - en lichtsignaalinrichting waarvoor de E.E.G.-goedkeuring wordt aangevraagd , voldoen aan de bijzondere richtlijn die daarop van toepassing is .

4 . HET MERKEN

4.1 . Op elk breedtelicht , achterlicht of stoplicht dat beantwoordt aan een krachtens deze richtlijn goedgekeurd type moet een E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn aangebracht .

4.2 . Dit merk bestaat

uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " is geplaatst , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend :

1 voor Duitsland

2 voor Frankrijk

3 voor Italië

4 voor Nederland

6 voor België

11 voor het Verenigd Koninkrijk

13 voor Luxemburg

DK voor Denemarken

IRL voor Ierland ,

en uit een E.E.G.-goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het type licht opgestelde E.E.G.-goedkeuringsformulier .

4.3 . Aan het E.E.G.-goedkeuringsmerk wordt het ( worden de ) volgende aanvullende symbool ( symbolen ) toegevoegd :

4.3.1 . op inrichtingen die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn voor breedtelichten , wordt de letter " A " aangebracht ;

4.3.2 . op inrichtingen die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn voor achterlichten , wordt de letter " R " aangebracht ;

4.3.3 . op inrichtingen die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn voor stoplichten , wordt de letter " S " aangebracht ;

4.3.4 . op inrichtingen die zowel een achterlicht als een stoplicht bevatten en die voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn voor deze lichten , worden de letters " R " en " S " aangebracht , gescheiden door een horizontale streep ;

4.3.5 . op breedtelichten of achterlichten waarvan de hoeken van de geometrische zichtbaarheid asymmetrisch zijn ten opzichte van de referentie-as in horizontale richting , wordt een pijl aangebracht waarvan de punt is gericht naar de zijde waar tot een hoek van 80 * H aan de voorgeschreven fotometrische bepalingen wordt voldaan .

4.4 . Het E.E.G.-goedkeuringsnummer moet worden aangebracht vlak bij de rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , in een willekeurige positie ten opzichte van de rechthoek .

4.5 . Het E.E.G.-goedkeuringsmerk en de aanvullende symbolen moeten zodanig op de lens of op een van de lenzen worden aangebracht dat ze onuitwisbaar en goed leesbaar zijn , ook wanneer de lichten op het voertuig zijn aangebracht .

4.6 . Voorbeelden van E.E.G.-goedkeuringsmerken met aanvullende symbolen zijn in het aanhangsel van deze bijlage weergegeven .

4.7 . In geval van toekenning van een collectief E.E.G.-goedkeuringsnummer als bepaald in punt 3.3 voor een type verlichtingsinrichting en lichtsignaalinrichting dat een breedtelicht , een achterlicht of een stoplicht en andere lichten omvat , kan één enkel E.E.G.-goedkeuringsmerk worden aangebracht dat bestaat uit :

- een rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend ,

- een E.E.G.-goedkeuringsnummer ,

- de aanvullende symbolen als bepaald in de verschillende richtlijnen uit hoofde waarvan de E.E.G.-goedkeuring is verleend .

4.8 . De afmetingen van de verschillende onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de grootste van de minimumafmetingen die voor het individuele merken zijn voorgeschreven in de richtlijnen uit hoofde waarvan de E.E.G.-goedkeuring is verleend .

Aanhangsel

VOORBEELDEN VAN E.E.G.-GOEDKEURINGSMERKEN : zie P.b .

BIJLAGE IV

FOTOMETRISCHE METINGEN

1 . MEETMETHODEN

1.1 . Bij de fotometrische metingen moeten storende weerkaatsingen worden vermeden door een passende afscherming .

1.2 . In geval van twijfel over de resultaten van de metingen , moeten deze als volgt worden uitgevoerd :

1.2.1 . de meetafstand moet zodanig zijn dat de wet van het omgekeerde van het kwadraat van de afstand van toepassing is ;

1.2.2 . de meetapparatuur moet zodanig zijn dat de hoekopening van de lichtgevoelige apparatuur , gezien vanuit het referentiepunt van het licht , ligt tussen 10' en 1 * ;

1.2.3 . aan de eis betreffende de lichtsterkte voor een bepaalde waarnemingsrichting wordt voldaan wanneer dit wordt bereikt in een richting die niet meer dan 15' van de waarnemingsrichting afwijkt .

2 . TABEL VAN DE GENORMALISEERDE RUIMTELIJKE LICHTVERDELING : zie P.b .

2.1 . De richting H = 0 * en V = 0 * komt overeen met de referentie-as ( op het voertuig loopt deze horizontaal , evenwijdig met het middenlangsvlak van het voertuig , in de richting van het voorgeschreven zicht ) . Zij loopt door het referentiepunt . De in de tabel aangegeven waarden geven voor de verschillende meetrichtingen de minimumlichtsterkten in procenten van het vereiste minimum voor elk licht in de as ( in de richting H = 0 * en V = 0 * ) .

2.2 . Wanneer het licht bij visueel onderzoek plaatselijk aanzienlijke variaties in lichtsterkte schijnt te vertonen , wordt nagegaan of geen enkele tussen twee onder 2.1 genoemde meetrichtingen gemeten lichtsterkte ,

2.2.1 . minder bedraagt dan 50 % van de geringste minimumlichtsterkte van de voor deze meetrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten , wanneer het minimumwaarden betreft ,

2.2.2 . meer bedraagt dan de geringste maximumlichtsterkte van de voor deze meetrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten , verhoogd met een fractie van het verschil tussen de voor deze meetrichtingen voorgeschreven lichtsterkten , waarbij deze fractie een lineaire functie van het verschil is , wanneer het maximumwaarden betreft .

BIJLAGE V

KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

TRICHROMATISCHE COORDINATEN

ROOD :

grenswaarde naar geel : y * 0,335

grenswaarde naar paars : z * 0,008

WIT :

grenswaarde naar blauw : x * 0,310

grenswaarde naar geel : x * 0,500

grenswaarde naar groen : y * 0,150 + 0,640 x

grenswaarde naar groen : y * 0,440

grenswaarde naar paars : y * 0,050 + 0,750 x

grenswaarde naar rood : y * 0,382

SELECTIEF GEEL :

grenswaarde naar rood : y * 0,138 + 0,580 x

grenswaarde naar groen : y * 1,29 x - 0,100

grenswaarde naar wit : y * - x + 0,966

spectrale grenswaarde : y * - x + 0,992

Voor de verificatie van deze colorimetrische eigenschappen , wordt gebruik gemaakt van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K overeenkomende met lichtbron A van de Internationale Commissie voor verlichtingskunde ( ICI ) .

Top