21.8.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 296/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgerichts Duisburg (Duitsland) op 19 april 2023 — OB / Mercedes-Benz Group AG

(Zaak C-251/23, Mercedes-Benz Group)

(2023/C 296/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Duisburg

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: OB

Verwerende partij: Mercedes-Benz Group AG

Prejudiciële vragen

1.

Is een personenvoertuig met een dieselmotor waarvoor de emissienorm Euro 5 geldt, ongeacht of in het motormanagementsysteem ervan een schakeling is geïnstalleerd die conceptueel moet worden aangemerkt als manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 (1), in strijd met het Unierecht wanneer gezien het ontwerp van dat systeem en de regeling van de daarin geïnstalleerde functies van meet af aan duidelijk is dat het voertuig, nadat de motor is warmgedraaid, zelfs dan in de “mix” meer dan 180 mg stikstofoxide per kilometer uitstoot wanneer het onder die omstandigheden een testcyclus overeenkomstig de NEDC ondergaat?

2.

Kan een constructieonderdeel van een voertuig, dat de temperatuur, de rijsnelheid, het motortoerental, de versnelling, de inlaatonderdruk of andere parameters meet teneinde naargelang de uitkomst van die meting de parameters van het verbrandingsproces in de motor te wijzigen, de doelmatigheid van het emissiecontrolesysteem ook dan verminderen in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007 en dus een manipulatie-instrument vormen in de zin van die bepaling indien de op grond van de uitkomst van de meting door het constructieonderdeel veroorzaakte wijziging van de parameters van het verbrandingsproces weliswaar enerzijds de uitstoot van een bepaalde schadelijke stof, bijvoorbeeld stikstofoxide, verhoogt, maar anderzijds tegelijkertijd de uitstoot van een of meerdere andere schadelijke stoffen, zoals deeltjes, koolwaterstof, koolmonoxide en/of kooldioxide vermindert?

3.

Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden moet in een dergelijk geval het constructieonderdeel worden aangemerkt als een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007?

4.

Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord: zijn bepalingen van nationaal recht op basis waarvan de koper van een voertuig ten volle moet bewijzen dat dit is uitgerust met een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007, zonder dat de fabrikant van het voertuig verplicht is hiertoe in het kader van een instructiemaatregel informatie te verstrekken, in strijd met artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46 (2), genoemd in het arrest van het Hof van 21 maart 2023, Mercedes-Benz Group (Aansprakelijkheid van fabrikanten van met een manipulatie-instrument uitgeruste voertuigen) (C-100/21, EU:C:2023:229), voor zover uit deze laatste bepalingen volgt dat de koper van een voertuig, wanneer dat is uitgerust met een verboden manipulatie-instrument, recht heeft op een schadevergoeding van de fabrikant (zie punten 91 en 93 van het aangehaalde arrest)?

5.

Hoe is naar Unierecht de bewijslast verdeeld in een geding tussen de koper van een voertuig en de fabrikant ervan betreffende een vordering tot schadevergoeding van eerstgenoemde tegen laatstgenoemde op grond van de aanwezigheid van een manipulatie-instrument in de zin van artikel 3, punt 10, van verordening nr. 715/2007? Kunnen partijen in elk geval ieder aanspraak maken op een lichtere bewijslast of gelden voor hen eventueel verplichtingen, en zo ja, welke? Indien er verplichtingen gelden: wat zijn de gevolgen van niet-naleving van die verplichtingen?


(1)  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn) (PB 2007, PB L 263, blz. 1).