24.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 261/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 12 april 2023 — Strafzaak tegen SS, IP, ZI, DD, HYA
(Zaak C-229/23, HYA e.a.)
(2023/C 261/14)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Sofiyski gradski sad
Partijen in de strafzaak
SS, IP, ZI, DD en HYA
Prejudiciële vraag
Moet artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58 (1), gelezen in samenhang met artikel 47, tweede alinea, van het Handvest, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 16 februari 2023 in zaak C-349/21 (2) en in het licht van overweging 11 van de richtlijn, artikel 52, lid 1, en artikel 53 van het Handvest alsmede het gelijkwaardigheidsbeginsel, aldus worden uitgelegd dat het de nationale rechter de verplichting oplegt
— |
om nationale wetgeving (artikel 121, lid 4, van de grondwet, artikel 174, lid 4, NPK en artikel 15, lid 2, ZSRS) en de uitlegging van artikel 8, lid 2, EVRM door het EHRM in het arrest in zaak nr. 70078/12, volgens welke de uitdrukkelijke schriftelijke motivering in de rechterlijke machtiging (om zonder toestemming van de gebruikers telecommunicatie af te luisteren, af te tappen en op te slaan) vereist is, niettegenstaande het bestaan van een met redenen omkleed verzoek op basis waarvan de machtiging is verleend, buiten toepassing te laten, waarbij de reden voor het buiten toepassing laten is dat, wanneer het verzoek en de machtiging naast elkaar worden gelegd, kan worden nagegaan 1) op welke precieze gronden de rechter in de feitelijke en juridische omstandigheden van het concrete geval tot de conclusie is gekomen dat aan de wettelijke vereisten is voldaan, en 2) ten aanzien van welke persoon en welk communicatiemiddel de rechterlijke machtiging is verleend; |
— |
in het kader van het onderzoek naar de vraag of de in de procedure aan de orde zijnde telecommunicatie als bewijs moet worden uitgesloten, een nationale wettelijke bepaling (artikel 105, lid 2, NPK) buiten toepassing te laten of conform het Unierecht uit te leggen voor wat het gedeelte betreft waarin de naleving van de nationale procedureregels wordt vereist (in casu artikel 174, lid 4, NPK en artikel 15, lid 2, ZSRS), en in plaats daarvan de door het Hof van Justitie in het arrest van 16 februari 2023 in zaak C-349/21 vastgestelde regel toe te passen? |
(1) Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201, blz. 37).
(2) ECLI:EU:C:2023:102.