17.7.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 252/17


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Warszawie (Polen) op 24 maart 2023 — S./C.

(Zaak C-197/23, S.)

(2023/C 252/19)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Apelacyjny w Warszawie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: S. S.A.

Verwerende partij: C. sp. z o.o.

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 2, artikel 6, leden 1 en 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat een in eerste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie van een Unielidstaat geen onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht is dat daadwerkelijke rechtsbescherming verzekert wanneer deze rechterlijke instantie aldus is samengesteld dat daarin een alleensprekende rechter van deze rechterlijke instantie zitting heeft die voor de behandeling van de betreffende zaak is aangewezen onder kennelijke schending van de bepalingen van nationaal recht inzake de toewijzing van zaken en de aanwijzing en wijziging van de samenstelling van rechterlijke instanties?

2)

Moeten artikel 2, artikel 6, leden 1 en 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van bepalingen van nationaal recht zoals artikel 55, lid 4, tweede volzin, van de ustawa-Prawo o ustroju sądów powszechnych (wet betreffende de organisatie van de gewone rechterlijke instanties) van 27 juli 2001 (geconsolideerde tekst: Dz. U. 2020, volgnr. 2072, zoals gewijzigd), gelezen in samenhang met artikel 8 van de ustawa o zmianie ustawy — Prawo o ustroju sądów powszechnych, ustawy o Sądzie Najwyższym oraz niektórych innych ustaw [wet tot wijziging van de wet betreffende de organisatie van de gewone rechterlijke instanties, de wet inzake de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen) en enkele andere wetten] van 20 december 2019 (Dz. U. 2020, volgnr. 190), voor zover deze aan een rechterlijke instantie van tweede aanleg verbieden om krachtens artikel 379, punt 4, van de ustawa-Kodeks postępowania cywilnego (wet houdende het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 17 november 1964 (geconsolideerde tekst: Dz. U. 2021, volgnr. 1805, zoals gewijzigd) vast te stellen dat een procedure voor een nationale rechterlijke instantie van eerste aanleg in een bij een dergelijke rechterlijke instantie aanhangige zaak nietig is omdat deze rechterlijke instantie in strijd met de wet of onrechtmatig is samengesteld of een persoon aan de beslissing heeft deelgenomen die daartoe niet gerechtigd of bevoegd was, als juridische sanctie met het oog op het verzekeren van daadwerkelijke rechtsbescherming in het geval van de aanwijzing van een rechter voor de behandeling van een zaak onder kennelijke schending van de bepalingen van nationaal recht inzake de toewijzing van zaken en de aanwijzing en wijziging van de samenstelling van de rechterlijke instanties?