3.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 121/7


Hogere voorziening ingesteld op 8 februari 2023 door Westfälischen Drahtindustrie GmbH e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer — uitgebreid) van 23 november 2022 in zaak T-275/20, Westfälische Drahtindustrie GmbH e.a. / Europese Commissie

(Zaak C-70/23 P)

(2023/C 121/11)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Westfälische Drahtindustrie GmbH, Westfälische Drahtindustrie Verwaltungsgesellschaft mbH & Co. KG, Pampus Industriebeteiligungen GmbH & Co. KG (vertegenwoordigers: O. Duys en N. Tkatchenko, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

het schrijven van de Commissie van 2 maart 2020, waarbij de adjunct-directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting van de Commissie Westfälische Drahtindustrie GmbH heeft verzocht om het bedrag van 12 236 931,69 EUR aan de Commissie te betalen, nietig verklaren;

dientengevolge vaststellen dat de Commissie de betalingen voor een bedrag van 16 400 000 EUR, vermeerderd met de daarover verschuldigde compensatierente ten belope van 1 420 610 EUR, dus een totaalbedrag van 17 820 610 EUR, die Westfälische Drahtindustrie GmbH tussen 29 juni 2011 en 16 juni 2015 aan haar heeft gedaan, in mindering moet brengen op de geldboete die het Gerecht zelf met ingang van 15 juli 2015 heeft opgelegd in de zaak Westfälische Drahtindustrie e.a./Commissie (T-393/10, EU:T:2015:515), en dat die geldboete door de betaling van 18 149 636,24 EUR op 17 oktober 2019 reeds volledig is voldaan;

de Commissie veroordelen tot betaling aan Westfälische Drahtindustrie GmbH van het bedrag van 1 633 085,17 EUR, plus compensatierente vanaf 17 oktober 2019 totdat het verschuldigde bedrag volledig is terugbetaald;

subsidiair: het bestreden arrest vernietigen en de Commissie ertoe veroordelen aan de drie rekwirantes een schadevergoeding van 12 236 931,69 EUR te betalen door verrekening met het bedrag van 12 236 931,36 EUR dat de Commissie bij schrijven van 2 maart 2020 heeft gevorderd van Westfälische Drahtindustrie GmbH, en aan Westfälische Drahtindustrie GmbH het teveel betaalde bedrag van 1 633 085,17 EUR te betalen, plus compensatierente vanaf 17 oktober 2019 totdat het verschuldigde bedrag volledig is terugbetaald;

subsidiair ten opzichte van de verzoeken in het eerste tot en met het derde gedachtenstreepje: de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening;

en in ieder geval

de Commissie verwijzen in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirantes voeren ter ondersteuning van hun hogere voorziening drie middelen aan:

1.

Het bestreden arrest schendt het Unierecht en berust op tegenstrijdige gronden. Het is juist dat ook het Gerecht de fundamentele wijziging en de vervanging van de door de Commissie in 2010/2011 aan rekwirantes opgelegde boete erkent. Ondanks het ondubbelzinnige karakter van het tegengestelde dictum en de door het Gerecht in het arrest van 15 juli 2015 gedane vaststellingen, oordeelt het Gerecht in het bestreden arrest echter dat het onrechtmatige besluit van de Commissie van 2010/2011 en de onredelijke geldboete die daarin is opgelegd, onveranderd en identiek zijn gebleven.

2.

Het Gerecht heeft in het bestreden arrest geen rekening gehouden met de rechtsgevolgen van het arrest van 15 juli 2015. Het Gerecht heeft het beginsel geschonden volgens welke de instellingen van de Unie de met de uitspraak van het arrest van 15 juli 2015 geconcretiseerde verplichting om de gevolgen ongedaan te maken, moeten uitvoeren.

3.

Het Gerecht heeft met het bestreden arrest het fundamentele procedurele recht op effectieve rechtsbescherming van rekwirantes geschonden, meer bepaald hun recht om gehoord te worden. Het Gerecht heeft alle middelen verworpen op dezelfde grond, namelijk dat het bij de door het arrest van 15 juli 2015 gewijzigde geldboete niet om een nieuwe geldboete ging. De beslissing in het bestreden arrest over de juridische aard van de geldboeten is twijfelachtig. Bovendien bestaat er tussen de verschillende middelen niet een dermate nauw verband dat al die middelen met één enkel juridisch argument kunnen worden verworpen. Het Gerecht had integendeel al de rechtsmiddelen moeten onderwerpen aan een afzonderlijk en zorgvuldig onderzoek. Het blijkt niet dat het Gerecht de verwerping van alle middelen in het bestreden arrest toereikend heeft gemotiveerd.