11.4.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 127/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 1 februari 2023 — AZ, 1Dream OÜ, Produktech Engineering AG, BBP, Polaris Consulting Ltd / Latvijas Republikas Saeima

(Zaak C-49/23, 1Dream e.a.)

(2023/C 127/27)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Satversmes tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijendat za: AZ, 1Dream OÜ, Produktech Engineering AG, BBP, Polaris Consulting Ltd

Verwerende partij: Latvijas Republikas Saeima

Prejudiciële vragen

1)

Valt een nationale regeling op grond waarvan een nationale rechter uitspraak doet over de confiscatie van de opbrengsten van een misdrijf in een afzonderlijke procedure betreffende onrechtmatig verkregen voorwerpen die van de strafrechtelijke hoofdprocedure is afgescheiden voordat is vastgesteld dat er een strafbaar feit is gepleegd en iemand daaraan schuldig is bevonden, en op grond waarvan de confiscatie plaatsvindt op basis van stukken van het strafdossier, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/42 (1), met name artikel 4 ervan, en van kaderbesluit 2005/212 (2), met name artikel 2 ervan?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet het begrip “confiscatiebevel” in de zin van richtlijn 2014/42, met name artikel 8, lid 6, tweede volzin, ervan, dan worden geacht niet alleen betrekking te hebben op rechterlijke beslissingen waarbij wordt verklaard dat de voorwerpen onrechtmatig zijn verkregen en de confiscatie ervan wordt gelast, maar ook op beslissingen waarbij de procedure betreffende onrechtmatig verkregen voorwerpen wordt beëindigd?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is een regeling die niet voorziet in het recht van personen die een band hebben met de voorwerpen om beroep in te stellen tegen een confiscatiebevel, verenigbaar met artikel 47 van het Handvest en met artikel 8, lid 6, tweede volzin, van richtlijn 2014/42?

4)

Moet het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het grondwettelijk hof van een lidstaat dat een nationale, met het Unierecht onverenigbaar verklaarde regeling constitutioneel moet toetsen, verklaart dat het rechtszekerheidsbeginsel van toepassing is en de rechtsgevolgen van die regeling tijdelijk in stand blijven, te weten tot het in de beslissing van die rechter vastgestelde tijdstip waarop de litigieuze bepaling ophoudt rechtsgevolgen te sorteren?


(1)  Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).

(2)  Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).