3.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 380/20


Beroep ingesteld op 2 augustus 2022 — Zweden/Commissie

(Zaak T-485/22)

(2022/C 380/24)

Procestaal: Zweeds

Partijen

Verzoekende partij: Koninkrijk Zweden (vertegenwoordigers: H. Shev en F.-L. Göransson, gemachtigden)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

uitvoeringsbesluit (EU) 2022/908 van de Europese Commissie van 8 juni 2022 tot onttrekking aan financiering door de Europese Unie van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (1) nietig verklaren voor zover dit besluit voor Zweden met betrekking tot de aanvraagjaren 2017, 2018 en 2019 een forfaitaire correctie van 5 % inhoudt, hetgeen overeenkomt met een bedrag van 13 856 996,64 EUR, en

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekende partij drie middelen aan.

1.

Eerste middel: volgens verzoekende partij is de Commissie haar motiveringsplicht niet nagekomen, omdat niet duidelijk is welke redenering de Commissie heeft gevolgd toen zij haar besluit vaststelde, noch welke tekortkomingen de Commissie het Koninkrijk Zweden verwijt. Derhalve is onvoldoende informatie voorhanden om de gegrondheid van het bestreden besluit te beoordelen.

2.

Tweede middel: volgens verzoekende partij heeft de Commissie artikel 52 van verordening 1306/2013 (2) geschonden, alsmede de artikelen 28 en 29 van uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (3), doordat de Commissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van systematische tekortkomingen bij de uitvoering van kruiscontroles, wat van invloed is op de kwaliteit van LPIS-updates, hetgeen wordt beschouwd als een ontbrekend element in de essentiële controle. Immers: 1) de kwaliteit van de LPIS-updates kan enkel worden beoordeeld ten opzichte van de databank van landbouwpercelen in haar geheel, 2) het aantal landbouwpercelen dat de Commissie heeft geselecteerd voor onderzoek, was te beperkt om een systematische tekortkoming aan te tonen, en 3) de conclusie van de Commissie over het aantal foutieve landbouwpercelen en over het foutenpercentage — die ten grondslag lijkt te hebben gelegen aan de beoordeling van de Commissie dat er sprake is van een systematische tekortkoming bij het updaten van het LPIS — is niet correct.

3.

Derde middel: volgens verzoekende partij heeft de Commissie artikel 52, lid 2, van verordening 1306/2013 geschonden, alsmede de richtsnoeren voor de berekening van financiële correcties in het kader van de procedure voor de financiële en de conformiteitsgoedkeuring van de rekeningen [C(2015) 3675 van 8 juni 2015]. Uit deze richtsnoeren en uit het evenredigheidsbeginsel — dat ook tot uitdrukking komt in artikel 52, lid 2, van verordening 1306/2013 — volgt dat de opgelegde forfaitaire correctie niet gemotiveerd en evenmin evenredig is. Noch de ernst van de gestelde overtreding qua aard en omvang ervan, noch de financiële schade die deze overtreding de Unie zou hebben kunnen berokkenen, kan een rechtvaardiging vormen voor een forfaitaire correctie van 5 % die is berekend op basis van alle grasland dat in de periode 2016-2018 het voorwerp was van een grafische update, hetgeen overeenkomt met en bedrag van 13 856 996,64 EUR. De in het geding zijnde forfaitaire correctie waarin het bestreden besluit voorziet, is bijgevolg niet verenigbaar met bovengenoemde bepalingen, noch met het evenredigheidsbeginsel.


(1)  PB 2022, L 157, blz. 15.

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549).

(3)  PB 2014, L 227, blz. 69.