22.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/41


Beroep ingesteld op 27 mei 2022 — PH e.a./ECB

(Zaak T-323/22)

(2022/C 318/56)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: PH, PI, PJ, PK (vertegenwoordigers: D. Hillemann, C. Fischer en T. Ehls, advocaten)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank (ECB)

Conclusies

besluit ECB-SSM-2022-EN-4 QLF-2020-0037 van de ECB van 22 maart 2022 (kennisgeving geschied op dezelfde dag) inzake het bezwaar tegen de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de overschrijding met 50 % van het kapitaal en de stemrechten, ex tunc nietig verklaren;

de ECB verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen elf middelen aan.

1.

Onjuiste toepassing van § 2c, lid 1b, nr. 1, van het Kreditwesengesetz (KWG) (1) betreffende de “betrouwbaarheid”.

Dit middel heeft betrekking op de miskenning van het overgelegde bewijsmateriaal, het gebruik van ontoelaatbare beoordelingscriteria en de onjuiste beoordeling van de feiten.

2.

Juridisch onjuiste toepassing van § 2c, lid 1b, nr. 4 KWG betreffende “vakbekwaamheid”.

Dit middel heeft betrekking op het feit dat niet is uitgegaan van de juiste feiten en dat de ervaring van de eerste verzoeker niet in aanmerking is genomen.

3.

Juridisch onjuiste toepassing van § 2c, lid 1b, nr. 6 KWG betreffende “financiële soliditeit”.

Dit middel heeft betrekking op eisen die geen steun vinden in de wet en de onjuiste berekening van de kapitaalvereisten door de ECB.

4.

Juridisch onjuiste toepassing van § 2c, lid 1b, nr. 2 KWG betreffende de “naleving van prudentiële vereisten”.

Dit middel heeft betrekking op de vaststelling van een strategie, procedures voor het bepalen en waarborgen van de risicodragende capaciteit, de invoering van een intern controlesysteem, de personeelsbezetting en de toekomstige uitbesteding van activiteiten.

5.

Juridisch onjuiste toepassing van § 2c, lid 1b, nr. 5 KWG betreffende witwassen en terrorismefinanciering.

Dit middel heeft betrekking op de miskenning van de genomen/geplande maatregelen, het overgelegde bewijsmateriaal en het feit dat niet is erkend dat er geen aanwijzingen voor verdenking waren.

6.

Schending van artikel 19 en overweging 75 van verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 (2), misbruik van bevoegdheid en onjuiste beoordeling of er redenen waren om de vergunning voor de verwerving van de doelbank te weigeren.

Dit middel heeft betrekking op de omvang, de kwaliteit en het tijdstip van overlegging van het bewijsmateriaal en de kwestie van de risicoaffiniteit van de eerste verzoeker.

7.

Niet-inaanmerkingneming van de relevante feiten alsook beoordelingsfouten.

Dit middel betreft het niet in aanmerking nemen van bewijsmateriaal, verklaringen en verstrekte informatie.

8.

Schending van het evenredigheidsbeginsel.

Dit middel heeft betrekking op het feit dat de verwerving niet hoefde te worden verboden en dat geen mildere maatregelen in overweging zijn genomen.

9.

Schending van de zorg- en onpartijdigheidsplicht.

Dit middel heeft betrekking op het niet in aanmerking nemen van de bewezen succesvolle bedrijfsactiviteit van de eerste verzoeker en het wel rekening houden met omstandigheden die niet relevant waren voor het bestreden besluit.

10.

Schending van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Dit middel heeft betrekking op de schending van de vrijheid van beroep als bedoeld in artikel 15 van het Handvest van de grondrechten en de vrijheid van mededinging en de vrijheid van ondernemerschap als bedoeld in artikel 16 van dat Handvest.

11.

Schending van de motiveringsplicht.

Dit laatste middel heeft betrekking op de integriteit en de financiële soliditeit van de eerste drie verzoekers.


(1)  Gesetz über das Kreditwesen: de verwijzingen naar deze Duitse wetgeving zijn te vinden in het verzoekschrift.

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB 2013, L 287, blz. 83).