29.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 110/30


Beroep ingesteld op 21 december 2020 — PV/Commissie

(Zaak T-89/20)

(2021/C 110/35)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PV (vertegenwoordiger: D. Birkenmaier, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge:

nietig te verklaren de volledige tuchtprocedure CMS 17/025, het ontslagbesluit van het tripartiete TABG van 21 oktober 2019 en de afwijzing van de krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht (R/630/19) van 25 maart 2020;

nietig te verklaren de afwijzing van het krachtens artikel 24 van het Statuut ingediende verzoek om bijstand (D/456/19) van 12 december 2019 en de afwijzing van de krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht (R/71/20) van 20 mei 2020;

nietig te verklaren het besluit tot inhouding op de salarissen van 15 september 2016 (Ares(2016)5348994) en de afwijzing van de krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht (R/519/19) van 22 januari 2020 op basis van het algemene rechtsbeginsel “fraus omnia corrompit”, omdat daarop geen enkele vervaltermijn kan worden toegepast;

nietig te verklaren de volledige opgave van fictieve schulden van 21 september 2016 [(2016)5486800)] alsmede de afwijzing van de op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut ingediende klacht (R/537/19) van 29 januari 2020, na verzwijging en opzettelijk wangedrag, overeenkomstig het algemene rechtsbeginsel “fraus omnia corrompit”, omdat daarop geen enkele vervaltermijn kan worden toegepast;

op basis van de artikelen 268 en 340 VWEU het volgende toe te kennen:

een bedrag van 146 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade en een bedrag van 359 481,29 EUR ter vergoeding van de materiële schade als gevolg van die bestreden besluiten, welke schade in totaal op 505 481,29 EUR wordt begroot, onder voorbehoud van een nieuwe raming en te vermeerderen met vertragingsrente tot aan de dag van volledige betaling;

en in elk geval,

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van de juridische bijstand.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij tien middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 1, 3, 4 en 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) alsmede van de artikelen 1 sexies, lid 2, en 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, aangezien die bepaling psychisch geweld verbieden en het recht om te worden gehoord vastleggen.

2.

Tweede middel, ontleend aan schending van het Handvest en van artikel 9, lid 3, van bijlage IX bij het Statuut en van het ne-bis-in-idem-beginsel.

3.

Derde middel, ontleend aan schending van het algemene rechtsbeginsel van uitzondering van niet-nakoming en van het legaliteitsbeginsel.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 48, lid 1, van het Handvest en van artikel 3, tweede alinea, van de AUB 2019 betreffende tuchtprocedures wegens schending van het vermoeden van onschuld.

5.

Vijfde middel, ontleend aan de strafrechtelijke inbeslagname van tuchtdossier CMS 17/025 door een Belgische onderzoeksrechter wegens “vervalsing van openbare documenten”, waardoor de betwiste tuchtrechtelijke grieven niet meer in rechte zouden zijn vastgesteld.

6.

Zesde middel, ontleend aan het ontbreken van toestemming voor de nieuwe arbeidsverhouding na het eerste ontslag met ingang van 26 juli 2016 en de nieuwe aanwerving met ingang van 16 september 2017, alsmede aan schending van artikel 15 van het Handvest.

7.

Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest, van artikel 11 bis van het Statuut betreffende belangenconflicten en schending van de beginselen van onpartijdigheid en het recht op een eerlijk proces.

8.

Achtste middel, ontleend aan schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest en van het beginsel van behoorlijk bestuur als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijnen voor tuchtprocedure CMS 17/025.

9.

Negende middel, ontleend aan schending van het algemene rechtsbeginsel “fraus omnia corrompit” door het gebruik van een valse handtekening in het laatste besluit tot inhouding op de salarissen van 15 september 2016, waardoor de fictieve schuld van 58 837,20 EUR ongeldig is.

10.

Tiende middel, ontleend aan verduistering, kennelijke fraude en wangedrag van het PMO, schending van het legaliteits- en het rechtszekerheidsbeginsel en van het algemene rechtsbeginsel “fraus omnia corrompit”.