29.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 148/31


Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2019 door Niche Generics Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 december 2018 in zaak T-701/14, Niche Generics/Commissie

(Zaak C-164/19 P)

(2019/C 148/29)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Niche Generics Ltd (vertegenwoordigers: F. Carlin, barrister, M. Healy, solicitor, B. Hoorelbeke, advocaat, S. Mobley, solicitor, H. Sheraton, solicitor, en A. Robertson QC)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen;

het litigieuze besluit in zijn geheel nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op Niche, en

de Commissie verwijzen in haar eigen kosten en in de kosten die Niche in de onderhavige procedure en de procedure voor het Gerecht zijn opgekomen.

Middelen en voornaamste argumenten

Niche voert aan dat het Gerecht op verschillende punten blijk heeft gegeven van een verkeerde rechtsopvatting.

Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door geen gebruik te maken van de objectieve noodzakelijkheidstoets als bedoeld in het arrest BAT.

Ten tweede heeft het Gerecht, als schikkingsovereenkomsten onder artikel 101 VWEU vallen, blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door Niches schikkingsovereenkomst ten onrechte te kwalificeren als een inbreuk naar strekking.

Ten derde heeft het Gerecht niet voldaan aan de motiveringsplicht als bedoeld in artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie door de door Niche gegeven uitlegging van de schikkingsovereenkomst te verwerpen, zonder daarbij in te gaan op haar juridische argumenten.

Ten vierde heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te oordelen dat Niche een potentiële concurrent van Servier was.

Ten vijfde heeft het Gerecht het fundamentele beginsel van gelijke behandeling geschonden door Niche anders te behandelen dan andere generieke ondernemingen die zich in soortgelijke omstandigheden bevinden, en door Niches schikkingsovereenkomst ten onrechte te kwalificeren als een inbreuk naar strekking op artikel 101, lid 1, VWEU.

Ten zesde heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door te miskennen dat de schikkingsovereenkomst voldoet aan de criteria voor een vrijstelling uit hoofde van artikel 101, lid 3, VWEU.

Ten zevende heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door de juridische criteria om te bepalen of er sprake is van schending van Niches recht van verweer en/of het beginsel van behoorlijk bestuur, onjuist toe te passen.

Ten achtste heeft het Gerecht het algemene Unierechtelijke beginsel met betrekking tot het evenredigheidsvereiste geschonden door een boetebedrag in stand te laten dat niet in verhouding staat tot Niches financiële draagkracht.