CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
N. JÄÄSKINEN
van 27 oktober 2011 ( 1 )
Zaak C-420/10
Söll GmbH
tegen
Tetra GmbH
[verzoek van het Landgericht Hamburg (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
„Op markt brengen van biociden — Richtlijn 98/8/EG — Artikel 2, lid 1 — Begrip ‚biociden’ — Algicide — Middel dat vlokvorming van schadelijk organisme teweegbrengt zonder dit te vernietigen, af te schrikken of onschadelijk te maken — Werkzame stof aluminiumhydroxychloride — Begrip ‚chemische of biologische inwerking’”
I – Inleiding
|
1. |
In deze zaak dient het Hof zich voor het eerst te buigen over de definitie van het begrip „biociden” en bijgevolg over de werkingsfeer van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (hierna: „richtlijn 98/8”, of „richtlijn” of ook „biocidenrichtlijn”) ( 2 ). |
|
2. |
Tussen partijen in het hoofdgeding Söll GmbH (hierna: „Söll”) en Tetra GmbH (hierna: „Tetra”) is in geschil of het algenbestrijdingsmiddel „TetraPond AlgoRem” met de werkzame stof aluminiumhydroxychloride een biocide is in de zin van richtlijn 98/8. De verwijzende rechter, het Landgericht Hamburg (Duitsland), wil met name weten welke inwerking — rechtstreeks of indirect — op het schadelijke organisme de richtlijn bij het biologisch of chemisch proces verlangt. Volgens de verwijzende rechter doodt het betrokken middel de algen niet, maar doet het deze samenklonteren, waardoor de algen gemakkelijker mechanisch kunnen worden verwijderd, zoals de gebruiksaanwijzing van het betrokken product aangeeft. |
|
3. |
Volgens de in de richtlijn vastgestelde regeling staat het aan de lidstaten om te beslissen of een product al dan niet onder de biocidenrichtlijn valt. Dit impliceert veelal een zeer gedetailleerde en ingewikkelde beoordeling van het betrokken product. ( 3 ) Bijgevolg kan het Hof de betrokken definitie niet verduidelijken en preciseren voor alle toekomstige gevallen, maar de verwijzende rechter en de met de toepassing van de richtlijn belaste instanties van de lidstaten enkel enige nuttige aanwijzingen geven over de uitlegging van deze richtlijn. |
II – Toepasselijk recht
A – Regelgeving van de Unie
|
4. |
Richtlijn 98/8 beoogt de invoering van een gemeenschapsrechtelijke regeling voor de toelating en het op de markt brengen van biociden die worden gebruikt in de lidstaten. |
|
5. |
Artikel 2, lid 1, sub a, d en f, van deze richtlijn bepaalt:
[...]
[...]
|
|
6. |
Bijlage V bij richtlijn 98/8, getiteld „Soorten biocideproducten en hun beschrijving als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a”, bepaalt in het bijzonder: „Onder deze productsoorten vallen niet de producten die onder de in artikel 1, lid 2, genoemde richtlijnen vallen voor de doeleinden van die richtlijnen en de latere wijzigingen daarvan. Hoofdgroep 1: Ontsmettingsmiddelen en algemene biociden [...] Productsoort 2: desinfecterende middelen voor privégebruik en voor de openbare gezondheidszorg en andere biociden [...] alsmede als algicide gebruikte producten. Die producten worden onder meer op de volgende gebieden gebruikt: zwembaden, aquaria, bad- en ander water; luchtverversingssystemen; muren en vloeren in medische en andere instellingen, chemische toiletten, afvalwater, ziekenhuisafval, grond of andere substraten (van speeltuinen).” |
|
7. |
Krachtens artikel 16, lid 2, van richtlijn 98/8 is een werkprogramma uitgevoerd voor de beoordeling van alle werkzame stoffen in biociden die reeds op 14 mei 2000 op de markt waren (hierna: „bestaande werkzame stoffen”). Voor de toelating en het op de markt brengen van biociden met bestaande werkzame stoffen geldt als voorwaarde dat deze stoffen zijn opgenomen in de bijlagen I, I A en I B bij deze richtlijn. |
|
8. |
De eerste fase van dit werkprogramma is vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1896/2000 van de Commissie van 7 september 2000 inzake de eerste fase van het in artikel 16, lid 2, van [richtlijn 98/8] bedoelde programma. ( 4 ) |
|
9. |
Krachtens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1896/2000 „identificeert” elke producent van een bestaande werkzame stof die op de markt wordt gebracht om in biociden te worden gebruikt, deze werkzame stof door de in bijlage I bij de verordening bedoelde informatie over de werkzame stof bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen in te dienen. |
|
10. |
Artikel 4 van deze verordening bepaalt in het bijzonder dat de producenten, formuleerders en combinaties daarvan, die „de opneming” van een bestaande werkzame stof voor een of meer productsoorten in bijlage I of bijlage I A bij richtlijn 98/8 willen aanvragen, voor deze werkzame stof een kennisgeving bij de Commissie indienen. |
|
11. |
Volgens artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 1896/2000 moest na de in het vorige punt bedoelde kennisgeving een verordening worden vastgesteld bevattende in het bijzonder een volledige lijst van bestaande werkzame stoffen waarvoor de Commissie ten minste één kennisgeving heeft aanvaard, een en ander overeenkomstig de procedure van artikel 28 van richtlijn 98/8. |
|
12. |
Artikel 3 van verordening (EG) nr. 2032/2003 van de Commissie van 4 november 2003 inzake de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van [richtlijn 98/8] bedoelde tienjarige werkprogramma en houdende wijziging van verordening nr. 1896/2000 ( 5 ) verwijst naar drie bijlagen met betrekking tot de geïdentificeerde bestaande werkzame stoffen en bestaande werkzame stoffen waarvan kennisgeving is gedaan. Bijlage I bevat een volledige lijst van bestaande werkzame stoffen die zijn geïdentificeerd. Bijlage II bevat een volledige lijst van bestaande werkzame stoffen waarvoor met name ten minste één kennisgeving door de Commissie is aanvaard. Bijlage III bevat de lijst van bestaande werkzame stoffen die zijn geïdentificeerd, maar ten aanzien waarvan geen aanvaarde kennisgeving is geschied, noch een aanmelding door een lidstaat als belanghebbende heeft plaatsgevonden. |
|
13. |
Verordening (EG) nr. 1451/2007 van de Commissie van 4 december 2007 betreffende de tweede fase van het in artikel 16, lid 2, van [richtlijn 98/8] bedoelde tienjarige werkprogramma ( 6 ) heeft verordening nr. 2032/2003, die enkele malen is gewijzigd, vervangen. |
B – Nationale regelgeving
|
14. |
Aan het bepaalde in richtlijn 98/8 is in het Duitse recht uitvoering gegeven bij het Biozidgesetz (wet biociden) van 20 juni 2002. ( 7 ) Wetstechnisch gezien zijn deze bepalingen neergelegd in het Gesetz zum Schutz vor gefährlichen Stoffen (wet ter bescherming tegen gevaarlijke stoffen, het zogenoemde „Chemikaliengesetz”; hierna: „ChemG”), en, binnen deze wet, voornamelijk in § 3b, §12a en § 12j. |
|
15. |
De wettelijke definitie van biociden in artikel 2, lid 1, sub a, van richtlijn 98/8 is in het Duitse recht omgezet bij § 3b, lid 1, punt 1, ChemG. |
|
16. |
Volgens de verwijzende rechter is de uitlegging van artikel 2, lid 1, sub a, van richtlijn 98/8 beslissend voor de uitlegging van § 3b, lid 1, punt 1, ChemG. |
III – Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procesverloop voor het Hof
|
17. |
Söll en Tetra zijn concurrenten bij de verhandeling van algenbestrijdingsmiddelen die worden gebruikt in vijvers, in het bijzonder in kunstmatig aangelegde tuinvijvers, natuurzwembaden en zwemvijvers, en verschillen van mening over de classificatie van een van deze middelen als biocide. |
|
18. |
Söll, verzoekster in het hoofdgeding, is van mening dat het algenbestrijdingsmiddel „TetraPond AlgoRem” een biocide is dat niet op de markt mag worden gebracht. Volgens haar heeft verweerster door inbreuk te maken op een marktgedragingsregel de voorschriften inzake eerlijke mededinging geschonden, doordat zij het algenbestrijdingsmiddel „TetraPond AlgoRem” verhandelt ofschoon dit middel niet op de markt mag worden gebracht. Söll baseert zich op § 3 en § 4, punt 11, van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (wet inzake de oneerlijke mededinging), juncto § 12a, lid 1, en § 28, lid 8, ChemG. |
|
19. |
Volgens de verwijzende rechter was de verhandeling van het betrokken middel onrechtmatig, indien het als biocide in de zin van richtlijn 98/8 moet worden aangemerkt. ( 8 ) |
|
20. |
Het bijzondere van het middel is dat het niet rechtstreeks op chemische of biologische wijze op algen inwerkt. Het brengt daarentegen een samenklontering van algen teweeg zonder deze te vernietigen. Door deze samenklontering of vlokvorming wordt het mechanisch verwijderen van de algen uit het water gemakkelijker. |
|
21. |
Volgens de verwijzende rechter is de betrokken werkzame stof, aluminiumhydroxychloride, overeenkomstig artikel 3 van verordening nr. 1896/2000 geïdentificeerd als „bestaande werkzame stof” en is deze stof thans opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 1451/2007. ( 9 ) Aangezien van deze stof evenwel geen kennisgeving is gedaan overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 1896/2000, is deze stof niet opgenomen in bijlage II bij verordening nr. 1451/2007 en mag daarom krachtens artikel 4, lid 1, van die laatste verordening niet meer als biocide op de markt worden gebracht. |
|
22. |
Aangezien de verwijzende rechter van oordeel was dat hij geen duidelijk antwoord kon geven op de vragen over de uitlegging en toepassing van het gemeenschapsrecht in het bij hem aanhangige geding, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
|
23. |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is bij het Hof binnengekomen op 23 augustus 2010. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Söll, Tetra, het Koninkrijk België en de Europese Commissie. Söll en de Commissie waren vertegenwoordigd ter terechtzitting op 22 juni 2011. |
IV – Analyse
|
24. |
Beide prejudiciële vragen van de verwijzende rechter hebben betrekking op de definitie van het begrip biocide. De verwijzende rechter vraagt zich namelijk af of de biologische of chemische inwerking van het betrokken middel op het schadelijk organisme rechtstreeks moet zijn, teneinde dit te vernietigen, af te schrikken of onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of het op andere wijze te bestrijden, dan wel of hiervoor volstaat dat het middel indirect op dit organisme inwerkt. |
|
25. |
Met andere woorden, de verwijzende rechter wil weten of enkel een middel met een rechtstreekse inwerking op het schadelijk organisme zelf binnen de werkingssfeer van de biocidenrichtlijn valt, dan wel of een middel dat alleen op de omgeving van dit organisme inwerkt, ook daaronder zou moeten vallen. |
|
26. |
De definitie van een biocide in richtlijn 98/8 bestaat uit drie relevante onderdelen: er moet een werkzame stof zijn; deze stof moet bestemd zijn om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of het op andere wijze te bestrijden, en ten slotte moet de inwerking van deze stof chemisch of biologisch zijn. |
|
27. |
Enkele lezing van de richtlijn bevestigt reeds dat middelen die bestemd zijn om rechtstreeks op het schadelijke organisme zelf in te werken, in elk geval binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen. De eerste bestanddelen van de door richtlijn 98/8 gegeven definitie beschrijven namelijk een rechtstreeks neutraliserend gevolg (werkzame stoffen en preparaten bestemd om „te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of het op andere wijze [...] te bestrijden”). Indien een middel met een of meer werkzame stoffen bestemd is om voor die doeleinden te worden gebruikt, en wel op chemische of biologische wijze, gaat het om een biocide. |
|
28. |
Hoe is het echter gesteld met middelen die alleen de omgeving van het schadelijk organisme en niet het organisme zelf aantasten? |
|
29. |
Allereerst wil ik vaststellen dat de formulering van de richtlijn niet uitsluit dat zij op dergelijke middelen van toepassing is. |
|
30. |
In de onderhavige zaak moet mijns inziens stil worden gestaan bij het laatste deel van het tweede definitiebestanddeel, dat gaat over het doel van deze stof, en moet worden nagegaan wat de betekenis is van de uitdrukking een schadelijk organisme „op andere wijze [...] te bestrijden”. |
|
31. |
Op dit punt hebben partijen aangevoerd dat er verschillen bestaan tussen de taalversies van artikel 2, lid 1, sub a, van richtlijn 98/8. ( 10 ) Bepaalde versies formuleren dit laatste criterium namelijk wat strikter, vooral de door de verwijzende rechter aangehaalde Duitse versie („in anderer Weise zu bekämpfen”) en de Franse versie („combattre de toute autre manière”). ( 11 ) Een aantal andere versies spreken daarentegen in een meer ruime formulering over „een beheersende werking”, zoals de Engelse versie („exert a controlling effect”), naar het voorbeeld van de Italiaanse versie („esercitare altro effetto di controllo”) ( 12 ). |
|
32. |
De omstandigheid dat richtlijn 98/8 doeleinden van bescherming van mens, dier en milieu nastreeft, versterkt mijns inziens de gedachte dat een uitlegging van de betrokken uitdrukking als strekkende tot het in zeer ruime zin „beheersen” van schadelijke organismen, meer in overeenstemming is met het doel van de richtlijn, in een context waarin deze middelen in het milieu terechtkomen. |
|
33. |
Deze zienswijze vindt steun in de definitie van werkzame stof. Volgens artikel 2, lid 1, sub d, van richtlijn 98/8 gaat het om een stof of micro-organisme, met inbegrip van een virus of fungus, met een algemene of algemeen verkrijgbare werking op of tegen schadelijke organismen. Bijgevolg is de kwalificatie van een product als biocide niet voorbehouden aan alleen middelen die werkzame stoffen bevatten die op het schadelijk organisme inwerken. Onder deze kwalificatie vallen ook werkzame stoffen met een algemene of algemeen verkrijgbare werking tegen het schadelijk organisme. |
|
34. |
Op dit punt acht ik het door de Commissie gedane herformuleringsvoorstel juist. Volgens de Commissie zou de vraag in een nieuwe, meer abstracte formulering als volgt luiden: valt onder richtlijn 98/8 ook een middel dat wegens de chemische of biologische inwerking ervan een risico voor het milieu kan meebrengen, maar dat niet chemisch of biologisch rechtstreeks inwerkt op het organisme waarvoor het bestemd is? |
|
35. |
Met andere woorden, aan de orde is de vraag of met het middel een causaliteitsketen wordt gestart met als uitkomst dat het schadelijk organisme een moeilijker leven krijgt, de aanwezigheid ervan afneemt of beter beheersbaar wordt. In dat geval is het middel onderdeel van een proces dat specifiek de bestrijding of de beheersing van het schadelijk organisme beoogt. Het middel moet derhalve als een biocide worden aangemerkt, ook al tast het niet rechtstreeks, op chemische of biologische wijze, het schadelijk organisme aan. |
|
36. |
Overigens wil ik hieraan toevoegen dat de richtlijn niet de vernietiging van het schadelijke organisme door de werkzame stof verlangt. In casu is zowel door partijen als door de verwijzende rechter nadrukkelijk gesteld dat de algen door de behandeling niet afsterven, maar dat hun fotosynthesewerking ongemoeid blijft en de door de werkzame stof teweeggebrachte vlokvorming ongedaan kan worden gemaakt door in het water te roeren. Op dit punt wil ik opmerken dat bijlage V bij richtlijn 98/8 onder productsoort 19 („insectwerende en lokstoffen”) met name noemt „producten voor de bestrijding van schadelijke organismen [...] door deze af te weren of aan te lokken”. Indien een middel dat schadelijke organismen afweert een biocide wordt genoemd, dan betekent dit dat de vernietiging van schadelijke organismen niet een noodzakelijke voorwaarde is om een middel als biocide aan te merken. |
|
37. |
Daarom moet het begrip „biocide” in richtlijn 98/8 ruim worden uitgelegd en derhalve worden erkend dat onder dit begrip middelen vallen die een chemische of biologisch inwerking hebben op de omgeving van het schadelijke organisme en niet op het organisme zelf. |
|
38. |
Weliswaar is richtlijn 98/8 van toepassing op biociden zoals omschreven in artikel 2, lid 1, sub a, doch niettemin geldt zij niet voor de middelen die gedefinieerd zijn in of onder de werkingssfeer vallen van de andere, in artikel 1, lid 2, genoemde richtlijnen. Derhalve moet in aanmerking worden genomen dat richtlijn 98/8 functioneert te midden van een twintigtal andere richtlijnen. De werkingssfeer ervan moet zodanig worden uitgelegd dat geen overlapping ontstaat met de andere in artikel 1, lid 2, genoemde richtlijnen. ( 13 ) |
|
39. |
Bovendien zou de werkingssfeer van richtlijn 98/8 in concrete gevallen bepaald moeten kunnen worden aan de hand van objectieve factoren. In casu wil ik op twee concrete aspecten wijzen. |
|
40. |
In de eerste plaats is de betrokken werkzame stof volgens de verwijzende rechter opgenomen in bijlage I bij richtlijn 98/8. Hieruit volgt dat deze werkzame stof is geïdentificeerd als bestaande werkzame stof die in biociden wordt gebruikt. |
|
41. |
In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat algiciden in bijlage V bij richtlijn 98/8 (onder productsoort nr. 2) worden genoemd als voorbeeld van een productsoort die onder de richtlijn valt. De Europese wetgever heeft derhalve de middelen ter bestrijding van algen onder de werkingssfeer van richtlijn 98/8 willen brengen. Bij de uitlegging van de criteria die de werkingssfeer van de richtlijn bepalen, dient op passende wijze rekening te worden gehouden met de door de wetgever duidelijk in de richtlijn aangegeven voorbeelden. |
|
42. |
Toch gaat het hier slechts om objectieve aanwijzingen die niet automatisch mogen worden toegepast. ( 14 ) De richtlijn vindt immers toepassing op zeer uiteenlopende terreinen, zoals duidelijk blijkt uit de voorbeelden in de door de Commissie ten behoeve van de instanties van de lidstaten opgestelde Manual of decisions for implementation of directive 98/8/EC concerning the placing on the market of biocidal products. ( 15 ) Deze voorbeelden maken duidelijk dat de nationale instanties elk geval zorgvuldig moeten onderzoeken. ( 16 ) |
V – Conclusie
|
43. |
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Hamburg (Duitsland) als volgt te beantwoorden:
|
( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.
( 2 ) PB L 123, blz. 1. De rechtspraak over deze richtlijn is schaars. Zie als voorbeeld arrest van 15 juli 2004, Schreiber (C-443/02, Jurispr. blz. I-7275).
( 3 ) Zie bijvoorbeeld de gevallen beschreven in de „Manual of decisions for implementation of directive 98/8/EC concerning the placing on the market of biocidal products”, laatstelijk gewijzigd op 6 januari 2011, beschikbaar in het Engels op de website: http://ec.europa.eu/environment/biocides/index.htm.
( 4 ) PB L 228, blz. 6; hierna: „verordening nr. 1896/2000”.
( 5 ) PB L 307, blz. 1; hierna: „verordening nr. 2032/2003”.
( 6 ) PB L 325, blz. 3; hierna: „verordening nr. 1451/2007”.
( 7 ) BGBl. I, blz. 2076.
( 8 ) De verwijzende rechter merkt op dat de nationale rechtspraak over deze kwestie niet eensluidend is.
( 9 ) Ter wille van de duidelijkheid merk ik op dat aluminiumhydroxychloride onder die benaming niet lijkt voor te komen in bijlage I bij verordening nr. 1451/2007; er worden wel stoffen met een soortgelijke benaming genoemd, in het bijzonder aluminiumchloride, basisch (EC-nummer 215-477-2, CAS-nummer 1327-41-9) en dialuminiumchloridepentahydroxide (EC-nummer 234-933-1, CAS-nummer 12042-91-0).
( 10 ) Volgens vaste rechtspraak moet, wanneer er afwijkingen zijn tussen de verschillende taalversies van dezelfde bepaling, bij de uitlegging van die bepaling worden gelet op de algemene systematiek en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie laatstelijk, arrest van 3 maart 2011, Commissie/Nederland, C-41/09, Jurispr. blz. I-831, punt 44).
( 11 ) Zie ook de Deense en de Nederlandse versie.
( 12 ) Zie ook de Spaanse, de Portugese, de Finse en de Zweedse versie.
( 13 ) Onder de in artikel 1, lid 2, genoemde richtlijnen wordt specifiek vermeld richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (PB L 262, blz. 169). Op grond van deze richtlijn heeft de Commissie op 8 mei 1996 een besluit vastgesteld tot vaststelling van een inventaris en een gemeenschappelijke nomenclatuur van in cosmetische producten verwerkte ingrediënten (PB L 132, blz. 1). Ook dit besluit in de versie van het besluit van de Commissie van 9 februari 2006 tot wijziging van besluit 96/335/EG tot vaststelling van een inventaris en een gemeenschappelijke nomenclatuur van in cosmetische producten verwerkte ingrediënten (PB L 97, blz. 1), noemt dialuminiumchloridepentahydroxide (zie voetnoot 9 van de onderhavige conclusie).
( 14 ) Zo valt bijvoorbeeld een product dat cafeïne bevat niet automatisch onder de richtlijn, ook al is cafeïne als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 1451/2007, voor zover het gebruik van dit product niet het gebruik is zoals bedoeld in richtlijn 98/8.
( 15 ) Reeds aangehaald, zie voetnoot 3.
( 16 ) Door de Commissie is voorgesteld richtlijn 98/8 te herzien, zie met name de stukken COM(2008) 620 en COM(2009) 267. Het voorstel van de Commissie is om richtlijn 98/8 te vervangen door een verordening. Tijdens het wetgevingsproces zijn voorstellen gedaan ter precisering van de definitie van „biocide” (zie punt 31 van deze conclusie). Dit proces is echter nog niet afgerond.