Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Ontmanteling van nucleaire installaties en beheer van afvalstoffen - Beheer van de nucleaire erfenis ten gevolge van de activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) in uitvoering van het Euratom-Verdrag /* SEC/2004/0621 def. */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT - Ontmanteling van nucleaire installaties en beheer van afvalstoffen - Beheer van de nucleaire erfenis ten gevolge van de activiteiten van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) in uitvoering van het Euratom-Verdrag 0. Samenvatting Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) is begin zestiger jaren opgericht in het kader van het Euratom-verdrag. Het centrum richtte zich oorspronkelijk uitsluitend op nucleair onderzoek, maar heeft na enige tijd zijn activiteit gediversifieerd. Het nucleair onderzoek is vandaag nog goed voor 30% van het geheel van de activiteiten van het centrum en is voornamelijk toegespitst op de veiligheids- en beveiligingsaspecten die tot de prioriteiten bij de vreedzame toepassing van kernenergie in Europa behoren en dus ook prioritair zijn voor het GCO. Er is momenteel geen enkele datum vastgelegd voor de stopzetting van deze activiteiten, waarvan voortzetting de bouw van nieuwe installaties of nieuwe laboratoria zou kunnen vergen. Overeenkomstig het Euratom-verdrag moet het GCO echter zijn nucleaire erfenis beheren en is het met name belast met de ontmanteling van de buiten bedrijf gestelde installaties. Te dien einde is gezamenlijk door het Europees Parlement en de Raad een specifieke begrotingslijn ingesteld. In 1999 heeft de Commissie besloten om zonder verder verwijl een programma op te starten, D&WM [1] genoemd, voor de ontmanteling van de verouderde installaties van het GCO. Daarbij volgt zij de nieuwe doctrine die in de meeste lidstaten van de Unie wordt aangekleefd, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan "onmiddellijke ontmanteling" boven "uitgestelde ontmanteling" die gezien de snelle afname van de radioactiviteit van deze installaties geacht werd voordeliger te zijn. [1] D&WM: Decommissioning and Waste Management (Ontmanteling en Afvalstoffenbeheer). Het doel van deze mededeling is een voorlopig maar volledig programma te presenteren waarin zowel de ontmanteling van alle bestaande installaties (stilgelegd, dan wel in bedrijf) als de behandeling van de bestaande of de uit deze ontmanteling voortkomende radioactieve afvalstoffen wordt behandeld. Met dat doel voor ogen zijn er hypothesen gemaakt en bij het aflopen van het programma zullen alle bestaande installaties zijn ontmanteld en alle afvalstoffen verwijderd. Het spreekt vanzelf dat dit programma op gezette tijden zal worden bijgesteld en dat er te gepasten tijde ook rekening moet worden gehouden met eventuele nieuw te bouwen installaties. De nucleaire installaties van het GCO De meeste van de nucleaire installaties in de vestiging van Ispra (Italië) zijn al verscheidene jaren verouderd. Zij zijn definitief stilgelegd en moeten dus worden ontmanteld. De andere nucleaire installaties van het GCO, in de vestigingen van Petten (Nederland), Geel (België) en Karlsruhe (Duitsland), worden nog steeds geëxploiteerd. Hun ontmanteling zal waarschijnlijk pas tegen 2015 of misschien zelfs tegen 2025 of nog later van start gaan. Zonder echter langer te wachten en overeenkomstig de aanbevelingen van de IAEA inzake de ontmanteling van nucleaire installaties en het beheer van de desbetreffende afvalstoffen, zal de Commissie ontmantelingsplannen voor de installaties in bedrijf uitwerken en bij de tijd houden tot op het moment dat die werkzaamheden daadwerkelijk van start gaan. De activiteiten ter ontmanteling van installaties en behandeling van afvalstoffen in de vier GCO-vestigingen en meer in het bijzonder in Ispra zijn in 1999 van start gegaan. De Commissie heeft haar programma en plannen bekend gemaakt in haar tot het Europees Parlement en de Raad gerichte mededeling COM(1999) 114. De mededeling COM(1999) 114 In de tot de Raad en het Europees Parlement gerichte mededeling COM(1999) 114 werd een eerste versie van het programma voor de ontmanteling van de installaties gegeven. De mededeling had ook ten doel beide instellingen in kennis te stellen van het voornemen van de Commissie om een dergelijk programma op te zetten. Het gepresenteerde programma had voornamelijk betrekking op de "historische verantwoordelijkheid", meer bepaald de buiten bedrijf gestelde installaties en het beheer van de gedurende hun exploitatie voortgebrachte en opgestapelde afvalstoffen. De kostprijs voor de sanering van deze "historische verantwoordelijkheid" werd toen op 230 MEUR1998 geraamd, terwijl die van de installaties in bedrijf (de zogenaamde "toekomstige verantwoordelijkheid") op 223 MEUR1998 (in de mededeling afgerond tot 220 MEUR) werd geraamd, dat wil zeggen alles samen 453 MEUR1998. De actualisering van het programma Eind 2002 heeft het GCO een nieuwe analyse gemaakt van zijn "historische" en van zijn "toekomstige" verantwoordelijkheid. De totale geraamde kostprijs was toen opgelopen tot 941 MEUR2003. Op vraag van de Rekenkamer heeft een Consortium van externe, op dit gebied ervaren ondernemingen zich over dit programma gebogen. De schatting van dit Consortium bedroeg 1 069 MEUR2003, dat wil zeggen 13,6% hoger dan de GCO-raming. De extra kosten voor eventuele "green field"-werkzaamheden, die tot doel hebben de grond terug in zijn oorspronkelijke staat te brengen, worden geraamd op 76 MEUR2003. De Commissie merkt op dat de laatste ramingen van het GCO, rekening houdend met de aard van de werkzaamheden en de onzekerheid die op een dergelijk programma weegt, vrij dicht liggen bij die van het Consortium. Zij stipt overigens aan dat de twee organisaties hun respectieve ramingen baseren op gegevens die op het tijdstip van de eerste evaluatie niet beschikbaar waren (exhaustieve inventaris en volledige stralingsgegevens). Voorzichtigheidshalve en omdat de terreinen waarop de Euratom-installaties zijn gevestigd aan derden toebehoren, rekent de Commissie de "green field"-optie mee. De totale kostprijs van het programma - 1 145 MEUR2003 - kan dan als volgt worden verdeeld over de vier centra: - 56,3% voor Ispra (645 MEUR) - 34,0% voor Karlsruhe (389 MEUR) - 6,0% voor Petten (69 MEUR) - 3,7% voor Geel (42 MEUR) Analyse van de stijging van de kostprijs van het programma De stijging van de kostprijs van het programma is een gevolg van verschillende elementen: - De verstrakking van de voorwaarden en dus van de kosten voor de definitieve opberging van afvalstoffen. Deze verstrakking is opvallend in de gastlanden voor de Euratom-installaties, met name in België en in Italië, waar de voorspelde kosten aanzienlijk zijn toegenomen. - De evolutie van de wetgeving van de gastlanden betreffende het beheer en de conditionering van de afvalstoffen. De karakterisering van de afvalstoffen is strikter geworden (gedetailleerdere spectroscopie) hetgeen systemen met verhoogde prestaties vergt; de eisen voor de kenmerken van de afvalcolli zijn strenger geworden, terwijl de vrijstellingsdrempel verlaagd is. - Het in rekening brengen van het volledige personeel dat deelneemt aan het beheer van de verouderde installaties. - De herevaluatie van de taken en technische moeilijkheden. - De behandeling en verwijdering van "exotische" afvalstoffen: nucleair materiaal (al dan niet bestraalde splijtstof), alkalimetalen (Na en NaK). - Het grondig opnieuw bekijken van de uit te voeren ontmantelings werkzaamheden, met name voor de momenteel nog werkende installaties ("toekomstige verantwoordelijkheid"). De risico's en onzekerheden verminderen en zelfs uitsluiten Zoals elk programma van deze aard, kent dit programma risico's en onzekerheden: De "fysieke" risico's zijn hier van tweeërlei aard: de "conventionele" risico's die eigen zijn aan alle grote werken en de "nucleaire" risico's die resulteren uit de manipulatie van bestraalde en/of besmette materialen. Het risico van een conventioneel ongeval (val, verplettering, brandwonden, elektrocutie, enz.) is van eenzelfde aard als bij andere werkzaamheden van vergelijkbare omvang. Er moet echter worden onderstreept dat ontmantelingsoperaties doorgaans met weinig ongevallen gepaard gaan. Dit is ongetwijfeld een gevolg van de goede voorbereiding van de werkzaamheden, gepaard aan kwaliteitsbewakingsprocedures die elke handeling in een nucleair milieu omkaderen. Het GCO past deze maatregelen toe om ongevallen voor personen en goederen te voorkomen en huurt slechts ondernemingen in die een grote ervaring hebben met dit type werkzaamheden. Het nucleaire risico is aanzienlijk verminderd in stilgelegde installaties en nog meer wanneer de splijtstof uit de installatie verwijderd is, een operatie die aan elke ontmanteling voorafgaat. Door de aanwezigheid van besmette of geactiveerde afvalstoffen en apparatuur blijft het risico van verspreiding van besmetting of van blootstelling aan ioniserende straling echter bestaan (als de installaties niet voldoende worden onderhouden, neemt het risico van verspreiding van de besmetting mettertijd toe. Dat is een van de argumenten voor onverwijlde ontmanteling van verouderde installaties). Zowel het GCO-personeel als dat van de onderaannemers met ervaring op het gebied van werken in een nucleaire omgeving is zich bewust van de noodzaak van beheersing van het risico van verspreiding van besmet materiaal. Dit wordt gewaarborgd door de isolatie van de installatie voor de duur van de ontmanteling (opsluiting, ventilatie, filtratie) en de toepassing van strikte regels voor de behandeling en conditionering van het afval. Het risico van blootstelling aan ioniserende straling wordt beheerst door de toepassing van het ALARA-beginsel (As Low As Reasonable Achievable) dat onder meer inhoudt dat de verschillende mogelijke scenario's met hun stralingsimpact worden vergeleken, een geschikte biologische bescherming wordt gewaarborgd en veiligheidskledij en ademhalingsapparatuur wordt gedragen. De toepassing van deze maatregelen ter bescherming van de werkers en het personeel dragen vanzelfsprekend a fortiori bij tot de bescherming van het publiek en het milieu. Afgezien van de technische risico's zijn er ook financiële risico's: - De verhoging van de kosten voor de behandeling en definitieve opberging van de afvalstoffen. Dit risico bestaat in de vier GCO-gastlanden, hetzij omdat er geen definitieve opbergingsroutes bestaan waardoor de producent ontlast is van alle financiële onzekerheid (Duitsland en Italië) en/of omdat de kosten oplopen tussen nu en het tijdstip van daadwerkelijke ontmanteling in de toekomst (2015-2030). Dat is een van de redenen ter motivering van het voorstel voor een richtlijn van de Raad [2] met het oog op het versnellen van de oprichting van definitieve opbergingsfaciliteiten in de landen die daarover momenteel nog niet beschikken. Nochtans mogen we, ongeacht het gastland, redelijkerwijs verwachten dat op basis van de in een aantal landen opgedane ervaring en de diepgaande studies die zijn verricht, vandaag een betere raming van de kosten van behandeling en definitieve opberging van het afval kan worden gemaakt, zodat de financiële risico's in de toekomst dus beter kunnen worden ingeschat. [2] Voorstel voor een Richtlijn (Euratom) van de Raad inzake het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, COM(2003) 32 def. - De ontwikkeling van de internationale en nationale regelgeving inzake de behandeling, conditionering en opslag van afvalstoffen, de bescherming tegen straling (operationele dosisgrenswaarden), het vervoer van nucleair materiaal, ... - De verhoging van de administratieve druk: meer verplichte documentatie, complexere administratieve procedures (openbaar onderzoek, enz.), ... - De verhoging van de arbeidskosten en de inflatie. - De "klassieke" industriële risico's die verband houden met de contractuele relaties met leveranciers en dienstverlenende bedrijven. Er zijn een aantal maatregelen genomen om deze risico's te beheersen. Afgezien van het advies van de Groep van onafhankelijke deskundigen en de door ervaren ondernemingen opgezette studies en werkzaamheden op de vestigingsplaats, zijn er nauwe banden gesmeed met de nationale autoriteiten, meer in het bijzonder in Italië, om het mogelijk te maken dat geconditioneerd afval wordt overgenomen door een deskundige nationale instantie en zo het risico te vermijden dat het afval bij de opening van een definitieve opbergingsinrichting opnieuw moet worden geconditioneerd. Er is een organisatie opgericht en er zijn beheersmethoden uitgewerkt die zijn aangepast aan de uitvoering van belangrijke en langlopende industriële projecten en er wordt informatie uitgewisseld met de nationale instanties van de lidstaten die met soortgelijke programma's zijn belast. Transparantie De hierboven beschreven bepalingen maken het mogelijk het programma ten minste op jaarbasis te volgen en te actualiseren en op efficiënte wijze te communiceren met de bij het programma betrokken partijen: de Raad, het Europees Parlement, de nationale en lokale autoriteiten van de gastlanden en het publiek. De Commissie verzoekt de Raad en het Europees Parlement om akte te nemen van de inhoud van deze mededeling 1. Doelstelling van de mededeling Bij deze mededeling vernieuwt de Commissie ten behoeve van het Europees Parlement en de Raad de informatie betreffende het verloop van het door haar in 1999 gestarte programma voor de ontmanteling van verouderde nucleaire installaties en voor het beheer van nucleaire afvalstoffen (het D&WM-programma [3]). [3] D&WM: Decommissioning and Waste Management (Ontmanteling en Afvalstoffenbeheer). Deze mededeling is ook een reactie op het verzoek van de Raad en het Europees Parlement om een actieplan voor de lange termijn van het D&WM-programma op te stellen. Te dien einde is een nieuwe evaluatie van het programma gemaakt, in 2002 door het GCO, in 2003 door een Consortium van ondernemingen die een stevige ervaring hebben op dit gebied (hierna "het Consortium" genoemd). 2. Context Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) is opgericht krachtens artikel 8 van het Euratom-verdrag en helemaal in het begin van de jaren '60 zijn de eerste communautaire nucleaire activiteiten van start gegaan in Ispra. Het centrum richtte zich oorspronkelijk uitsluitend op nucleair onderzoek, maar heeft na enige tijd zijn activiteit gediversifieerd om een antwoord te bieden op de behoeften van de andere Directoraten-generaal van de Commissie. Onderzoek op nucleair gebied is vandaag nog goed voor 30% van het geheel van de activiteiten van het centrum en is voornamelijk toegespitst op de O&O-prioriteiten ter ondersteuning van de vreedzame toepassing van kernenergie in Europa. Overeenkomstig hetzelfde artikel 8 van het Euratom-verdrag moet het GCO zijn nucleaire erfenis beheren en zijn buiten bedrijf gestelde installaties ontmantelen. Te dien einde is met instemming van het Europees Parlement en de Raad een specifieke begrotingslijn vastgelegd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Europese Commissie beheert namens Euratom de nucleaire installaties van de Europese Gemeenschap. Deze installaties zijn gevestigd in Geel (B), Ispra (I), Karlsruhe (D) en Petten (NL). De doelstelling van de Commissie is een gezond beheer te waarborgen van het nucleair passief van Euratom dat gedeeltelijk het resultaat is van de ontwikkeling van reactorfamilies in het begin van de jaren '60 en voor het overige van de onderzoeksprogramma's gericht op de veiligheid van reactoren. In de praktijk heeft de Commissie besloten om verouderde installaties te ontmantelen tot het door de IAEA gedefinieerde niveau 3, wat het mogelijk maakt die installaties voortaan opnieuw te gebruiken voor niet-nucleaire doeleinden. Voorzichtigheidshalve houdt zij ook de zogenaamde "green field"-optie open, die inhoudt dat de gebouwen worden ontmanteld en de terreinen terug in hun oorspronkelijke staat worden gebracht. Tegelijkertijd heeft de Commissie besloten alle nog op de GCO-vestigingen aanwezige afvalstoffen over te brengen naar nationale opslagcentra om zo definitief bevrijd te zijn van elke aansprakelijkheid verbonden aan het bezit van deze afvalstoffen. In haar bij de Raad en het Europees Parlement ingediende mededeling COM(1999) 114 heeft de Commissie een eerste versie van het programma ter ontmanteling van deze installaties gepresenteerd. Deze mededeling had ook tot doel beide instellingen op de hoogte te brengen van het Commissiebesluit om een dergelijk programma op te starten. De eerste evaluatie van het programma in 1999 berustte op twee verslagen, een eerste opgesteld door een Duitse, een tweede door een Franse onderneming. Op basis van deze verslagen werd de kostprijs voor de ontmanteling van de verouderde installaties op 230 MEUR geraamd, waarbij echter werd onderstreept, en in de mededeling van 1999 beklemtoond, dat op het programma talrijke onzekerheden rusten. Om een idee te krijgen van de totale kosten voor ontmanteling van alle GCO-installaties werd een raming gemaakt van de aanvullende kosten voor de ontmanteling van de installaties die nog in bedrijf waren; de kostprijs daarvan werd op 223 MEUR geschat (in de mededeling afgerond tot 220 MEUR). Het geheel van de vrij te maken middelen werd dus op ongeveer 453 MEUR1998 geraamd. In haar advies [4] heeft het Europees Parlement de Commissie verzocht om haar ontmantelings programma te verfijnen, inclusief de ontmanteling van de nog werkende installaties, teneinde zo over een uitputtend overzicht van de huidige en toekomstige behoeften te beschikken. [4] Verslag A5-0159/2000, 13c. Van haar kant heeft de Rekenkamer de Commissie verzocht een externe evaluatie van de kosten te doen opmaken, ter bevestiging van de middelen die op de begroting van de Gemeenschap moesten worden ingeschreven. De Commissie heeft deze taak van evaluatie van het GCO-programma toevertrouwd aan een Consortium van vier ondernemingen. Het SCK*CEN te Mol (B) had de leiding van dit Consortium en had als partners de ondernemingen Forschungszentrum Karlsruhe (D), Nuclear Research and consultancy Group, NRG (NL) en Tractebel-Ingegniera (I). In het Werkdocument van de Commissiediensten (DT 1) worden meer details gegeven over de opdracht van de Commissie, de adviezen van de onderscheiden instellingen en het antwoord van de Commissie aan het Europees Parlement. 3. Tenuitvoerlegging van het programma tussen 1999 en 2003 3.1. De vestiging in Ispra (I) De "historische en toekomstige verantwoordelijkheid" van de vestiging in Ispra brengt een kostprijs met zich die goed is voor meer dan de helft van de middelen van het D&WM-programma van de Commissie. Het Ispra-actieprogramma is ook het meest gevorderd omdat haast alle nucleaire installaties in de vestiging definitief zijn stilgelegd. Het Ispra-programma uit hoofde van de "historische verantwoordelijkheid" is momenteel gericht op de overname, door geïndustrialiseerde derde landen, van het resterende afval, telkens wanneer dat mogelijk is, en de oprichting of herinrichting van installaties voor de karakterisering, behandeling, conditionering en opslag van afval, die onmisbaar zijn voor de verwijdering van andere bestaande afvalstoffen alsook van toekomstig ontmantelingsafval. Sinds 1999 is in Ispra gewerkt aan de vermindering van het volume van de aanwezige afvalstoffen en splijtstoffen. Zo is alle niet-gebruikte splijtstof teruggevoerd naar het land van herkomst, de Verenigde Staten, en is het vervuild zwaar water naar Canada overgebracht. Einde 2003 is de renovatie en de bouw van afvalbehandelingsinstallaties goed gevorderd. Daaronder vallen met name de installatie voor de karakterisering van afval, de ontsmettingsinstallatie, de installatie voor de zuivering van vloeibare effluenten, het betonneringsstation en de installatie voor de voorlopige opslag en uitgangscontrole van ontmantelings afval. Tenslotte zijn de ontwerpstudies voor een centrum voor tijdelijke opslag op de Ispra-terreinen goed gevorderd. Voorts zijn zogenaamde pre-ontmantelingswerkzaamheden gelanceerd. Daaronder vallen met name de conditionering van de verouderde afvalverbrandingsinstallatie, afgerond in 2003, de afbraak van de koeltoren van de reactor Ispra-1 en van de pijpleiding voor het transport van vloeibare effluenten naar het oude zuiveringsstation, af te ronden in 2004, de afbraak van verscheidene gebouwen, de verwijdering van apparatuur en de ontsmetting of vrijstelling van meer dan 1200 ton metaal. De kosten voor de periode 1999-2003 zijn opgelopen tot 42 MEUR. 3.2. IRMM - Geel (B) In Geel is de eerste fase van het programma voor de opruiming van de volledige "historische verantwoordelijkheid" van de vestiging afgerond. Het radiochemiegebouw is vrijgegeven en wordt nu gebruikt voor niet-nucleaire activiteiten. Niet-bestraald nucleair materiaal is overgebracht naar het SCK*CEN te Mol (B), wat het mogelijk heeft gemaakt de vestiging onder te brengen in categorie 3 zodat voortaan een minder strenge bewaking is vereist dan voor terreinen van categorie 1. De kleine Van de Graaff-versneller is ontmanteld en er hebben diverse saneringswerkzaamheden plaatsgevonden. Tenslotte is een kaart opgemaakt van het geheel van de nog steeds gebruikte gebouwen. Die doet dienst als referentie voor de geregelde actualisering van het gehele plan voor de ontmanteling van de installaties. De kosten voor de periode 1999-2003 bedragen 6,5 MEUR. 3.3. ITU - Karlsruhe (D) In het kader van dit programma beheert Karlsruhe de verwijdering van het afval dat zich tijdens de onderzoekswerkzaamheden in het verleden heeft opgestapeld, en ontmantelt het verouderde apparatuur zoals handschoenkasten, waarvan er jaarlijks ongeveer twintig worden ontmanteld. Er moet worden opgemerkt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen deze ontmantelingsactiviteiten en het lopende beheer van de installaties en van de door O&O voortgebrachte afvalstoffen, dat met middelen van het onderzoeksprogramma wordt gefinancierd. Het gaat om activiteiten die verbonden zijn met vroegere programma's en waarvan tot stopzetting is besloten in het kader van de ontwikkeling van het GCO. Hoewel het moeilijk is beide activiteitstypes te scheiden, is deze nuance erkend door het Consortium dat voornamelijk bestaat uit onderzoeksinstellingen. Met de definitieve ontmanteling van de installaties in Karlsruhe zal, net als in Geel, een begin worden gemaakt na de stopzetting van de onderzoeksprogramma's. Die stopzetting is momenteel niet gepland, maar in deze mededeling is de hypothetische datum van 2025 gehanteerd. De kosten voor de periode 1999-2003 bedragen 16 MEUR. 3.4. IE - Petten (NL) Van 1999 tot 2003 was de enige activiteit in Petten uit hoofde van de "historische verantwoordelijkheid" van de vestiging de behandeling van een hoeveelheid bestraalde splijtstof die ontstaan is in de periode dat aan de reactor een communautair onderzoeksprogramma werd uitgevoerd. Sinds 1996 gaat de activiteit van de HFR (Hoge Flux Reactor) vergezeld van de aanleg van een financiële reserve die moet bijdragen tot de financiering van de ontmanteling van de reactor. Eind 2003 was die opgelopen tot 5 MEUR. In de periode 2004-2006 wordt de jaarlijkse bijdrage opgetrokken tot 0,8 MEUR per jaar. Einde 2006 zal de reserve dus 7,4 MEUR bedragen. Het eindbedrag van de reserve hangt af van de datum van stillegging van de HFR, maar zal in het beste geval slechts goed zijn voor één-derde van het totale vereiste ontmantelingbedrag (69 MEUR) in de hypothese van het buiten bedrijf stellen van de reactor in de periode 2015-2020. De ontmanteling van de HFR in Petten is niet gepland vóór, ten vroegste, 2015 (de vervanging van het reactorvat in 1984-1985 maakt een exploitatie van de reactor tot ver voorbij 2015 mogelijk). Een vervroegde stillegging is echter mogelijk wanneer de onderzoeksprogramma's worden stopgezet en/of de landen die deelnemen aan de financiering van het "aanvullende programma" (momenteel Frankrijk en Nederland) besluiten zich terug te trekken. Het eindbedrag van de reserve is dus onbepaald. Om die reden is het niet in mindering gebracht bij de vaststelling van de specifieke kredieten voor de ontmanteling van de installaties van Petten. 4. Herzien algemeen programma Om haar verplichtingen met betrekking tot de ontmanteling van verouderde nucleaire installaties en het beheer van de desbetreffende afvalstoffen na te komen, onderscheidt de Commissie drie groepen activiteiten: Bewaren in veilige staat: Dit zijn acties die bedoeld zijn om uit bedrijf genomen installaties in een veilige en beveiligde toestand te bewaren, in reactie op de veroudering van de installaties of de ontwikkeling van de nationale en internationale veiligheidsregels. Daaronder vallen ook acties ter modernisering van de installaties voor afvalbehandeling in Ispra die uitsluitend bedoeld zijn voor de verwezenlijking van het D&WM-programma. Hoewel dergelijke acties de eigenlijke ontmanteling van de installaties voorafgaan, is het soms moeilijk ze te onderscheiden van saneringsoperaties of activiteiten ter voorbereiding van een ontmanteling. Voor de duidelijkheid van wat hierna volgt, worden deze acties zowel in de actieplanning als in de begroting als een integrerend onderdeel van het D&WM-programma beschouwd. Dit is ook de keuze die door het Consortium bij zijn evaluatie van het programma is gemaakt (zie 5). Historische verantwoordelijkheid: Dit zijn activiteiten met betrekking tot installaties die al zijn stilgelegd. Daaronder vallen de behandeling van bestaande afvalstoffen en de sanering van installaties voorafgaand aan hun ontmanteling, alsook de behandeling van de daaruit voortkomende afvalstoffen. Daaronder vallen ook de bouw van afvalbehandelingsinstallaties en de oprichting van een faciliteit voor tijdelijke afvalopslag in Ispra. Toekomstige verantwoordelijkheid: Hiermee worden de ontmanteling van en de afvalbehandeling met betrekking tot momenteel nog geëxploiteerde installaties bedoeld in de context van de kaderprogramma's van de Commissie. Deze acties worden uitgevoerd na de definitieve stillegging van die installaties, dus voor sommige daarvan binnen 15 tot 30 jaar. De Commissie is niet van plan haar aanpak voor de uitvoering van het programma te wijzigen, maar voorzichtigheidshalve meent zij dat vandaag ook rekening moet worden gehouden met de "green field"-optie. De herziening van het programma betreft voornamelijk de herziening van de kostprijs ten gevolge van, enerzijds, een diepgaander onderzoek naar de hele historische en meer nog de toekomstige verantwoordelijkheid, en, anderzijds, de ontwikkeling van de externe context, met name de voorwaarden voor de definitieve opberging van afvalstoffen. Details over de inhoud van het programma zijn opgenomen in DT 2. 4.1. Strategie van de Commissie voor de ontmanteling van installaties en het beheer van afvalstoffen De ontmanteling van de installaties wordt toevertrouwd aan externe ondernemingen die ervaring op dit gebied hebben opgedaan. De ontmantelingsoperaties die in verscheidene landen hebben plaatsgevonden, voornamelijk in de twee laatste decennia, hebben het mogelijk gemaakt methoden en technieken te ontwikkelen en te beproeven die een antwoord bieden op alle behoeften van het Commissieprogramma. De aan dergelijke operaties eigen technieken zijn dus perfect bekend en beheerst en het GCO heeft specifieke bepalingen voor beheer en organisatie vastgesteld (zie 6) om de financiële risico's die eigen zijn aan een programma van dergelijke omvang en duur te beheersen. De afvalstoffen zijn van diverse aard en moeten met aangepaste methoden en procédés worden behandeld. De uit de exploitatie voortgekomen afvalstoffen bestaan voornamelijk uit nucleair materiaal (splijtstoffen), warmtedragende en moderatorvloeistoffen (zwaar water, alkalimetalen) en diverse andere afvalstoffen waarvan sommige al zijn geconditioneerd. Het GCO geeft de voorkeur aan overdracht van deze stoffen aan derden, telkens wanneer dit mogelijk is. Zo is de niet-bestraalde splijtstof van Ispra door de Verenigde Staten en het zwaar water door Canada overgenomen. Materiaal dat niet door derde landen kan worden overgenomen, moet naar de nationale centra voor definitieve opberging gaan. Reeds geconditioneerd afval zal in bepaalde gevallen opnieuw worden geconditioneerd om het in overeenstemming te brengen met de recentste regelgeving (de geasfalteerde vaten van Ispra, bijvoorbeeld). De uit de ontmanteling van installaties voortkomende afvalstoffen hebben voor het overgrote deel een geringe tot zeer geringe activiteit. Telkens wanneer dit mogelijk is, worden die afvalstoffen ontsmet teneinde ze te kunnen vrijstellen van elke verdere nucleaire veiligheids controle. Zij kunnen vanaf dan beschouwd worden als "conventionele afvalstoffen" en volgen vervolgens de gewone behandelings- of recyclingsroutes van industrieel afval (hersmelten van metaal bijvoorbeeld). Afvalstoffen die niet kunnen worden vrijgesteld, worden gekarakteriseerd, behandeld en geconditioneerd met het oog op hun definitieve opberging in een nationaal centrum. De kosten voor de behandeling, conditionering en opslag van afvalstoffen hebben een groot aandeel in de kostprijs van het programma. Voor Ispra bijvoorbeeld maken de kosten voor de (definitieve) opberging van het afval ongeveer 30% uit van de totale kostprijs van het programma. De bouw van de conditioneringsinstallaties en de conditionerings werkzaamheden zelf brengen belangrijke extra kosten mee. De som van beide maakt bijna 65% uit van de totale kostprijs van het programma. De kosten voor de definitieve opberging zijn niet met zekerheid bekend. In Duitsland blijft de Commissie eigenaar van de afvalstoffen die aan een externe organisatie worden overgedragen; haar financiële bijdrage voor de definitieve opberging bevrijdt haar niet van elke onzekerheid over de uiteindelijke kostprijs. In Italië bestaat er nog geen faciliteit voor definitieve opberging (de oprichting werd aangekondigd in november 2003, met een datum van inbedrijfstelling ergens in 2008, maar de publicatie van het uitvoeringsdecreet is uitgesteld) en kan de kostprijs voor de opberging dus niet worden gegarandeerd. In Nederland omvat het bedrag dat wordt betaald aan de met de afvalopslag belaste onderneming ook de kosten voor de definitieve opberging, wat ook de termijn daarvan is. Hetzelfde geldt voor België, waar de aan de NIRAS [5] uitgekeerde bedragen de Commissie definitief bevrijden van elke verantwoordelijkheid. Wat tenslotte de ontmantelingsoperaties betreft die binnen 15 tot 30 jaar moeten plaatsvinden, blijft er onzekerheid bestaan over de evolutie van de kosten voor definitieve opberging op een dergelijk lange termijn, hoewel al is aangestipt dat de in de lidstaten opgedane ervaring ons vandaag reeds een beter beeld geeft van de kosten van behandeling en opslag, zelfs in afwezigheid van een inrichting voor definitieve opberging. [5] NIRAS: Nationale Instelling voor radioactief afval en verrijkte splijtstoffen. De voortgang die in verschillende lidstaten is gemaakt, doet echter vermoeden dat de kosten voor behandeling en opslag van afvalstoffen (zelfs toekomstige) redelijk goed kunnen worden ingeschat en dat er geen ontwikkelingen zullen zijn zoals in het verleden. Het voornaamste financiële risico volgt veeleer uit de eventuele onderschatting van het afvalvolume. Actie van de Commissie: Het GCO heeft studies uitgevoerd en doen uitvoeren om de ontwikkeling van de kostprijs voor ontmanteling te bepalen en het afvalvolume te ramen. Uit deze studies blijkt dat er onzekerheid blijft bestaan over dat volume. Dit toont de moeilijkheid aan om het volume te schatten in afwezigheid van gedetailleerde studies over het ontmantelingsafval. In de door het Consortium gerealiseerde herziening van het programma (zie 5.1.) wordt herinnerd aan deze verschillende evaluaties en aan de categorieën betrokken afvalstoffen [6]. In Ispra, waar daadwerkelijk is begonnen met de conditionering van bestaande afvalstoffen en de voorbereiding van de ontmanteling, lopen gedetailleerde studies in het kader van de uitwerking van de ontmantelingsplannen. Het GCO heeft bij de aanbestedingen voorzien in clausules die aansporen tot beperking van het afvalvolume, meer bepaald door een financiële bestraffing bij overschrijding van de door de contractant geraamde volumes. In Italië is het financiële risico a priori groter dan elders door de afwezigheid van criteria voor de aanvaarding van geconditioneerd afval. Hier is het doel van de Commissie een eventuele herconditionering na de bekendmaking van de kenmerken van de faciliteit voor definitieve opberging te vermijden. Het GCO-Ispra heeft dus contacten gelegd met de onderneming die door het MAP (Ministero delle Attività Produttive) is belast met het beheer van de "historische nucleaire verantwoordelijkheid" in Italië. Het GCO en deze onderneming hebben een gemeenschappelijk belang bij de definitie van de eisen voor de opslag van de afvalstoffen. Zij nemen gezamenlijk deel aan de vaststelling van de UNICEN-normen betreffende afval en afvalcolli en de synergie die zij hebben gecreëerd voor de kwalificatie van de colli en verpakkingen maakt voor beide partijen besparingen mogelijk. [6] De geraamde volumes en categorieën van afvalstoffen omvatten de bestaande of uit ontmanteling voortkomende afvalstoffen, alsook een evaluatie van de afvalhoeveelheden die zullen worden geproduceerd door de ondernemingen die de werkzaamheden uitvoeren (zogenaamde secundaire afvalstoffen). Deze ramingen worden momenteel niet publiek gemaakt omdat het door de inschrijvende bedrijven geraamde afvalvolume een criterium is voor de beoordeling van de offertes. Uit hoofde van dit programma voorziet de Commissie in de bouw van een inrichting voor tijdelijke opslag in de vestiging van Ispra. Dit maakt het haar mogelijk haar programma verder uit te voeren in afwachting van de oprichting van de nationale opbergingsfaciliteit. De periode 1999-2003 is ook benut om overleg te voeren met de Italiaanse autoriteiten, voornamelijk het MAP en APAT dat belast is met het toezicht op de nucleaire installaties in Italië. Dit overleg wordt voortgezet. Het heeft betrekking op de voorschriften voor de conditionering van het afval dat bestemd is om in de toekomstige Italiaanse faciliteit te worden opgeborgen (zie boven) en op de overdracht van de definitieve eigendom van de afvalstoffen en van de inrichting voor tijdelijke opslag aan een publieke organisatie. Daarbij wordt de geldende praktijk gevolgd van bijna alle EU-landen, tenminste voor afvalstoffen met korte activiteit die het overgrote deel van het ontmantelingsafval uitmaken. De besprekingen die hierover met het MAP zijn gevoerd, lijken gunstig te worden onthaald door de vertegenwoordigers daarvan. De volgende stap is de ondertekening van een overeenkomst om bovenstaande kwesties vast te leggen. 4.2. Algemeen overzicht van het programma De doelstelling van de Commissie is alle bestaande installaties zo snel mogelijk tot op niveau 3, zoals gedefinieerd door de IAEA, te ontmantelen. Niveau 3 impliceert de verwijdering van alle nucleair materiaal, alle geactiveerde of besmette afvalstoffen of apparatuur en elk spoor van residuele radioactiviteit in de gebouwen teneinde hun gebruik voor andere doeleinden mogelijk te maken. Voorzichtigheidshalve heeft de Commissie er ook voor gekozen om de "green field"-optie van niveau 3 mee te wegen, die erin bestaat de terreinen terug in hun oorspronkelijke staat te brengen, d.w.z. de gebouwen af te breken en het terrein in oorspronkelijke staat te herstellen. Zoals reeds vermeld, brengt het door het GCO uitgevoerde D&WM-programma een intense activiteit mee in Ispra gedurende de periode 1999-2020, met een piek in de periode 2005-2010. Gezien de onzekerheid wat de datum van stillegging van de installaties in de andere vestigingen betreft, gaat het programma daar uit van de hypothese van start van de ontmanteling in 2015 voor Petten en 2025 voor Geel en Karlsruhe. Voordat deze installaties definitief worden stilgelegd bestaat de programma-activiteit in deze vestigingen voornamelijk uit de behandeling van bestaande afvalstoffen en van nucleair materiaal (splijtstof). In Karlsruhe zijn er vóór de definitieve stillegging van de installaties ook reeds, veeleer bescheiden, werkzaamheden gepland voor de ontmanteling van verouderde apparatuur (handschoenkasten). Voorts werken de GCO-vestigingen van Karlsruhe en Petten in 2004-2005 aan een voorlopig ontmantelingsplan. Een dergelijk plan bestaat al voor de installaties van Geel, omdat dit een door de nationale overheid opgelegde verplichting is, en vanzelfsprekend in Ispra, aangezien het programma daar reeds ver gevorderd is. Dit plan maakt het mogelijk om de staat van de installatie (fysiek en radiologisch) te boek te stellen en de kosten voor de ontmanteling ervan te ramen. Het wordt op gezette tijden geactualiseerd om het aan te passen aan fysieke en radiologische wijzigingen en wijzigingen van de context (wetgeving, kosten van de werkzaamheden, van de opslag, enz.). In tabel 1 wordt een beeld gegeven van de algemene planning voor het D&WM-programma in de onderscheiden vestigingen, met de vastleggingskredieten per periode van 4 jaar. Er blijkt een zekere discontinuïteit van de benodigde kredieten uit, met name in de periode 2019-2025, dit ten gevolge van de verwachte beëindiging van het Ispra-programma in 2018 terwijl de hoofdmoot van het Karlsruhe-programma (het tweede belangrijkste na dat van Ispra) nog niet van start is gegaan. De aanmerkelijke piek die wordt bereikt in de periode 2015-2019 is een gevolg van de hypothese van overbrenging van de afvalcolli van Ispra naar de Italiaanse faciliteit voor definitieve opberging met de betaling van de daarmee gepaard gaande heffingen, en de ontmanteling van de HFR-reactor van Petten in de hypothese van stillegging daarvan in 2015. Tabel 1: Planning van het geheel van het D&WM-programma >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> N.B.: In lopende waarde van de euro tot 2003 en EUR2003 na 2003. 4.3. De verschillende fasen van het programma Het programma kent drie fasen die elkaar gedeeltelijk overlappen: De eerste fase (1999-2008) bevat alle acties die sinds 1999 zijn ondernomen, voornamelijk in de vestiging van Ispra, en heeft betrekking op het "in veilige staat bewaren", met inbegrip van de sanering en de bouw van afvalbehandelingsinstallaties en de behandeling van bestaande afvalstoffen. Voor deze fase is een vastleggingskrediet van ongeveer 100 MEUR uitgetrokken, waarmee ook de personeelskosten worden gedekt. Deze fase loopt af in 2008 wanneer de inrichting voor tijdelijke opslag in Ispra in gebruik wordt genomen. De tweede fase (2004-~2020) heeft betrekking op de afhandeling van de "historische verantwoordelijkheid". Daarbij behoren de ontmanteling van alle nu reeds uit bedrijf genomen installaties, de behandeling, conditionering en opslag van de daaruit voortkomende afvalstoffen, de overbrenging van het Ispra-afval naar de Italiaanse faciliteit voor definitieve opberging en de ontmanteling van de nu verouderde apparatuur in Karlsruhe, met overbrenging van de afvalstoffen naar de Duitse onderneming die met hun beheer is belast. De vastleggingen voor die operaties belopen ongeveer 580 MEUR. Deze fase loopt voor Ispra naar verwachting af in 2018, met de overbrenging van de afvalcolli naar de Italiaanse opbergingsfaciliteit, of in 2020 als voor de "Green Field"-optie wordt gekozen. De derde fase (~2015-~2030) heeft betrekking op de afhandeling van de "toekomstige verantwoordelijkheid". Daaronder vallen de ontmanteling van de nu nog werkende installaties en de ontmanteling van de in de eerste fase gebouwde afvalbehandelingsinstallaties. De begroting voor die fase is van de orde van 465 MEUR. Zij gaat van start met de ontmanteling van de HFR in Petten. In de hypothese van toepassing van de "green field"-optie wordt het einde ervan voorzien in 2019 voor Petten (Jo + 4), 2028 voor Geel (J0 + 3) en 2030 voor Karlsruhe Jo + 5), voor zover de desbetreffende installaties worden stilgelegd, respectievelijk in 2015 voor Petten en 2025 voor Geel en Karlsruhe, wat momenteel, zoals reeds aangegeven, louter en alleen werkhypothesen zijn. De inhoud van het programma wordt in detail beschreven in DT 2 waarin, met het oog op een beter inzicht in de uitvoering van de onderscheiden fasen, voor een presentatie per vestiging en per project is gekozen. 4.4. Beheer van de begroting Op basis van het in 1999 door de Commissie ingediende programma hebben de Raad en het Parlement voor de periode 1999-2003 de invoering van een specifieke begrotingslijn goedgekeurd. Deze is in het begin gevoed door overboeking van middelen uit op het einde van het boekjaar niet-gebruikte kredieten, en vanaf 2001 door een directe toewijzing bij de begrotingsprocedure, met eventueel een versterking op het einde van het boekjaar. Gedurende diezelfde periode bleven de personeelskosten van het GCO opgevoerd bij het kaderprogramma voor onderzoek (Euratom-programma). 4.5. Kostprijs van het D&WM-programma 4.5.1 Evolutie van de kostprijs van het D&WM-programma De in 1999 gepresenteerde raming van de programmakosten (COM(1999) 114) is door het GCO in 2002 en door het Consortium in 2003 herzien, waarbij in de twee gevallen rekening is gehouden met de ontwikkeling van de historische lasten (stillegging van andere installaties in de periode 1999-2002), de context (met name de kostprijs van definitieve opberging) en de toekomstige lasten. De drie ramingen zijn dus de volgende: - de evaluatie van het GCO in 1998 voor COM(1999) 114 (EUR1998) die gebaseerd is op twee studies van externe organisaties; - de evaluatie van eind 2002 door het GCO (EUR2003) na vier jaar ervaring; - de in 2003 door het Consortium gemaakte evaluatie. In tabel 2 wordt het resultaat van die evaluaties gegeven. >RUIMTE VOOR DE TABEL> Tabel 2: Evaluatie van de kostprijs van de historische en toekomstige verantwoordelijkheid (in MEUR) door het GCO (1998 en 2002) en het Consortium (2003) Uit bovenstaande tabel blijkt dat de door het GCO gemaakte raming eind 2002 (941 MEUR2003), bijna vier jaar na de start van het programma, niet zo ver afwijkt van die van het Consortium in 2003 (1 069 MEUR2003), namelijk niet meer dan +13,6%, zonder "green field"-optie. Vergelijking raming GCO in 1998 (453 MEUR1998) en raming GCO in 2002 (GCO2002 = 941 MEUR2003) (afgerond) Het verschil tussen beide ramingen is een gevolg van: Een grondiger analyse van het D&WM-programma: - Installaties voor het beheer van afvalstoffen (+48 MEUR) +11% - Beheer van afvalstoffen (+64 MEUR) +14% - Ontmanteling en beheer van ontmantelingsafval (+101 MEUR) +22% De raming van 1998 was gegrond op een eerste fysieke en radiologische inventaris die later is aangevuld. - Herziening van de personeelskosten (+49 MEUR) +11% Er wordt nu rekening gehouden met het geheel van het GCO-personeel dat betrokken is bij ontmantelingsactiviteiten, inclusief opdrachten die uit de wetgeving voortvloeien (zoals de bewaking van het milieu). Wijziging van de externe context: - Definitieve opberging van afvalstoffen (+122 MEUR) +27% De kosten voor definitieve opberging zijn aanzienlijk hoger ingeschat voor Italië en in mindere, maar toch nog aanmerkelijke, mate in landen als België. - Inflatie van 1998 t/m 2003 (3%/jaar) (+60 MEUR) +13% - Nieuwe wetgeving (+44 MEUR) +10% De wetgeving in bepaalde landen is gewijzigd: herziening van de vrijstellingsdrempel in België, definitie van afvalkarakterisering en -colli in Italië, wat een verhoging van de bouwkosten meebrengt, karakterisering van de afvalstoffen, van conditionering, enz. TOTAAL (+488 MEUR) +108% Vergelijking raming GCO2002 (941 MEUR2003) en Consortium2003 (1145 MEUR) (afgerond) Het verschil tussen beide ramingen is een gevolg van: - Installatie voor het beheer van afvalstoffen (+3 MEUR) +0,3% - Beheer van afvalstoffen (+28MEUR) +3.0% - Ontmanteling en beheer van ontmantelingsafval (+27 MEUR) +2.8% - Definitieve opberging van afvalstoffen (+40 MEUR) +4.3% - Herziening van de personeelskosten (+30 MEUR) +3.2% TOTAAL (onbeperkt gebruik van de gebouwen) (+128 MEUR) +13,6% - "Green field"-optie (nieuwe optie) (+76 MEUR) TOTAAL (+204 MEUR) Het Consortium heeft een eerste raming gemaakt van de kosten van de "green field"-optie. Die zouden oplopen tot 76 MEUR (+7%) voor de vier vestigingen samen. De Commissie geeft de voorkeur aan deze optie die haar volledig zou bevrijden van elke verantwoordelijkheid, maar zij is van plan onderhandelingen te beginnen met de eigenaars van de terreinen alvorens zich definitief vast te leggen. De raming van het Consortium ligt dus 13,6% hoger dan die van het GCO in 2002. De Commissie is van mening dat dit verschil niet significant is voor een dergelijk langlopend en complex programma dat gekenmerkt wordt door talrijke typische onzekerheden, zoals verder wordt aangegeven in punt 6.2. Zij is van mening dat de resultaten van beide ramingen elkaar veeleer versterken dan tegenspreken en stelt dus voor om in de begroting het door het Consortium gegeven bedrag, vermeerderd met de kosten van de "green field"-optie, in te schrijven. 4.5.2. Kostprijs van het programma per vestiging De kostprijs van het programma per vestiging is als volgt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4.6. Financiering van de personeelskosten In de huidige situatie wordt het actieprogramma gefinancierd met middelen van begrotingslijn B4-3400, terwijl het ondersteunend personeel wordt betaald via begrotingslijn B6-12, die een onderdeel is van de begroting voor onderzoek en ontwikkeling waardoor de financiering afhangt van de vijfjaarlijkse besluiten betreffende het kaderprogramma voor onderzoek. Een dergelijke situatie: - druist in tegen punt 9 van het door het Europese Parlement uitgebrachte advies over de mededeling van 1999 [7]; [7] A5-0159/2000 FINAL. - is met tegenzin aanvaard in het gezamenlijke besluit betreffende het zesde kaderprogramma, zowel door het Parlement als door de meerderheid van de lidstaten in de Raad die deze "afleiding" van normaliter voor onderzoek bestemde financiële middelen betreuren; - doet, binnen de bestaande beperkingen van de begroting, een concurrentie ontstaan tussen een verplichting met vaste, en zelfs stijgende, lasten en onderzoeksprojecten waarvoor middelen zouden moeten worden vrijgemaakt; - maakt de uitvoering van het programma op lange termijn (30 jaar) kwetsbaar door de financiering van de menselijke hulpbronnen te ontkoppelen van de relevante doelstelling en afhankelijk te maken van de wisselvalligheden van een vierjaarlijks besluit over het onderzoeksprogramma; - doet de Rekenkamer tenslotte opmerken dat het passend zou zijn de personeelskosten op te nemen in het geheel van de begroting voor het actieprogramma (Zie 9-31, 50 van 28.11.2002, blz. 264). Het is dus duidelijk dat de enige optie die de door de instellingen verlangde duurzaamheid waarborgt, de inschrijving is van de personeelskosten op een begrotingslijn van de communautaire huishoudelijke begroting en daarbij te zorgen voor een geschikte procedure voor de indienstneming van de specialisten voor de specifieke taken van het actieprogramma. De Commissie is dus voornemens om tegen het einde van het zesde kaderprogramma de nodige maatregelen te treffen om alle risico's, zowel financiële als andere, met betrekking tot het voor de uitvoering van dit programma benodigde personeel uit te sluiten. In deze mededeling omvat de begroting voor het programma de uit de middelen van het O&O-kaderprogramma gefinancierde personeelslasten (begroot op 15 MEUR in het zesde kaderprogramma voor O&O van 2003 tot 2006). 5. Externe evaluatie van het programma 5.1. Evaluatie van het programma door het Consortium Op basis van een in augustus 2002 ondertekend contract heeft het GCO een externe evaluatie laten maken van zijn D&WM-programma door het in punt 2 genoemde Consortium. In het algemeen schaart het Consortium zich achter de door het GCO ontwikkelde strategie om ontmantelings niveau 3 te bereiken dat een onbeperkt gebruik van de vestigingen voor elke niet-nucleaire activiteit mogelijk maakt. Het Consortium merkt ook op dat verdere uitvoering van deze strategie de "green field"-optie mogelijk maakt, inclusief de volledige afbraak van de gebouwen, tegen vrij bescheiden meerkosten (+7%). Het Consortium is evenwel van mening dat deze strategie nader moet worden omschreven in een "ontmantelingsplan" voor elke vestigingsplaats. Momenteel beschikt het centrum van Geel in uitvoering van de Belgische wetgeving over een dergelijk plan. In Ispra is een soortgelijk plan opgemaakt in het kader van de programmering van de werkzaamheden. Het Consortium formuleert ook andere aanbevelingen die voor het grootste deel reeds zijn nagevolgd door het GCO. Afgezien van de specifieke technische aanbevelingen voor elke vestiging, kunnen met name de volgende punten worden vermeld. Wat de organisatie betreft: de aanpassing van de organisatie (zie punt 6.5. hieronder); het in stand houden van de deskundigheid (zie 6.8.); de opleiding van het met ontmanteling belaste personeel (zie 6.8.); de invoering van prestatie-indicatoren zoals de vermindering van de ontvangen doses en de minimalisering van de productie van secundaire afvalstoffen [8]; de veralgemening van de inhuring van externe organisaties die gespecialiseerd zijn in het ontwerpen van apparatuur en de uitvoering van werkzaamheden op de vestigingsplaats. [8] "Secundaire afvalstoffen": afvalstoffen die geproduceerd worden door de procédés welke worden gebruikt voor de ontmanteling van installaties en die dus bovenop de bestaande afvalstoffen komen. Wat de externe relaties betreft: het behoud van nauwe contacten met de Italiaanse overheid (zie 4.1.); het onderhouden van nauwe banden met de bevoegde instanties teneinde met spoed de criteria voor de aanvaarding van afvalcolli te ontvangen, wanneer die nog ontbreken, en/of de geschikte afvoermogelijkheden te verkrijgen, inclusief voor hoogactief afval; de versterking van het personeelsbestand van de diensten die de relaties met de autoriteiten onderhouden; de tenuitvoerlegging van een voorlichtingsprogramma ten behoeve van de bevolking; de opheldering van de voorwaarden waaronder een terrein terugkeert naar zijn eigenaar overeenkomstig de akkoorden die in de gastlanden zijn gesloten. Op technisch gebied: de vaststelling van de stralingstoestand van de installaties, onder meer via monsternemingen; de intensievere ontsmetting van afvalstoffen om zo hun eindvolume te minimaliseren; de intensivering van de contacten met organisaties in de lidstaten die soortelijke installaties hebben gesaneerd; het gebruik van de beste beschikbare technieken om een motiverend klimaat in de onderscheiden vestigingen tot stand te brengen en de ervaring in de lidstaten en de kandidaat-lidstaten zo goed mogelijk te benutten. Het Consortium beveelt tenslotte aan het GCO-ontmantelingsprogramma op gezette tijden te actualiseren. De methode van evaluatie van het programma door het Consortium is beschreven in DT 3. 5.2. Advies van de groep van deskundigen over het programma Om hem van advies te dienen over het beheer van het D&WM-programma, heeft het GCO met instemming van zijn Raad van beheer voorgesteld om een groep van deskundigen op het gebied van de ontmanteling van nucleaire installaties en de behandeling van afvalstoffen op te richten. De groep bestaat uit elf Europese deskundigen uit verschillende lidstaten. De adviezen van de groep hebben betrekking op de strategie voor de ontmanteling en voor de behandeling van het afval, de beschikbare technologieën, de verschillende fasen van het programma, de organisatie, het beheer van de aanbestedingen, het beheer van de interne middelen, de opleiding en elk ander aspect met betrekking tot het hier beschreven programma. De groep van deskundigen heeft in het algemeen ingestemd met de aanbevelingen van het Consortium, maar heeft daarbij, zoals hieronder aangegeven, eigen klemtonen gelegd, met name wat de Ispra-vestiging betreft: - verzameling van informatie over de exploitatie- en onderhoudsvoorwaarden voor stilgelegde installaties, opmaken van een inventaris van afvalstoffen en nucleair materiaal en opmaken van een stralingsregister van de installaties; - maximaal inschakelen van deskundige externe organisaties; - planning van een onverwijlde ontmanteling van de installaties, vanuit het uitgangspunt dat een lange wachttijd geen enkele winst oplevert; - minimalisering van de hoeveelheid op te bergen afval en onderzoek naar afvalverwerkingstechnieken, dan wel voorzien in adequate opslagcapaciteit ter behandeling en/of opberging van afvalstoffen waarvoor momenteel geen technieken beschikbaar zijn (zoals alkalimetalen); - gebruik van de veiligste technologieën die naar verwachting geen problemen zullen opleveren voor derden, bevordering van de dialoog met derde partijen en transparante uitvoering van het D&WM-programma; - verspreiding van de bij de ontmanteling opgedane kennis onder de Europese instellingen. 5.3. Advies van de Raad van beheer van het GCO De Raad van beheer heeft de algemene conclusies van het Consortium en de aanvullende aanbevelingen van de groep van deskundigen goedgekeurd. Voorts verlangt de Raad van beheer dat: - een lijst wordt opgesteld van de op basis van de aanbevelingen van het Consortium en de deskundigengroep uit te voeren acties, met daarbij een budgettaire raming; - de Commissie bij haar besluiten betreffende het D&WM-programma de aanbevelingen van het Consortium en de groep van deskundigen ernstig meeweegt. Het GCO heeft bedoelde lijst van acties opgesteld. Een groot aantal acties is reeds opgestart, vooral in Ispra, terwijl in het voorjaar van 2004 een tijdschema voor de uitvoering van de overige acties bekend zal worden gemaakt. Het D&WM-programma van het GCO is bovendien gewijzigd om rekening te houden met de aanbevelingen van het Consortium en de deskundigengroep. Een belangrijk voorbeeld is dat de ontmantelingsdoelstelling nu uitgaat van de "green field"-optie met volledige afbraak van de gebouwen, tenzij anderszins met instemming van de eigenaar van het terrein. 6. Beheer van het programma en van de daarmee verbonden risico's 6.1. Algemene aanpak In uitvoering van de aanbevelingen van het Consortium en de deskundigengroep en het verzoek van het Europees Parlement [9] wijdt het GCO zich volledig aan zijn taak van "opdrachtgever". De gespecialiseerde studies, de bouw van apparatuur en de uitvoering van de werkzaamheden op het terrein worden toevertrouwd aan ervaren externe ondernemingen. [9] Verslag A5-0159/2000 Final, 6a. Om de uitvoering van een dergelijk belangrijk programma, dat nog heel wat risico's en onzekere factoren kent, te beheersen, heeft het GCO specifieke acties opgezet om de resterende risico's met externe (zie punt 6.2) of interne (zie punt 6.3.) oorzaak weg te werken of te minimaliseren en heeft het specifieke maatregelen genomen voor de organisatie en het beheer van het programma (zie punt 6.4. tot en met 6.8.). 6.2. Minimalisering van de externe risico's en onzekerheden Alle risico's en onzekerheden kunnen niet volledig worden vermeden, in het bijzonder wanneer zij een gevolg zijn van externe factoren. Het GCO heeft specifieke acties opgezet om deze resterende risico's weg te werken of te minimaliseren. Deze risico's zijn onder meer: 1. De ontwikkeling van de regelgeving, met name op het gebied van vergunnings procedures, bescherming van het milieu, publiek en werknemers, definitie van de afvalcategorieën, afvalkarakterisering en -conditionering en vrijgifteniveaus. In Italië maken recente ontwikkelingen inzake het beheer van afvalstoffen de karakterisering en conditionering van het afval ingewikkelder wat de kosten voor behandeling van huidige en toekomstige afvalstoffen in de hoogte jaagt. Zo lang er nog geen nationale definitieve opbergingsfaciliteit in werking is, blijft er bovendien onzekerheid hangen over de duurzaamheid van de huidige voorschriften. Dit geldt ook voor Duitsland, terwijl in België en Nederland de Commissie na overbrenging van het afval naar de inzamelende instantie bevrijd is van alle toekomstige lasten. Dit heeft echter geen voorspellende waarde voor de kostprijs van toekomstige opberging van nieuwe afvalstoffen, hoewel de Commissie, zoals reeds onderstreept, meent dat de met opberging belaste nationale instanties momenteel een beter zicht op de kosten hebben. Actie van de Commissie om het effect van deze ontwikkelingen te minimaliseren. In de eerste plaats onderhoudt het GCO relaties met het MAP [10] met als doel te komen tot een overeenkomst betreffende de overbrenging van zijn afval uit zijn inrichting voor tijdelijke opslag in Ispra naar een Italiaanse nationale opbergingsfaciliteit. In de tweede plaats werkt het nauw samen met de Italiaanse onderneming die belast is met het beheer van de Italiaanse "historische verantwoordelijkheden", teneinde zich ervan te vergewissen dat hun respectieve behoeften worden meegewogen bij de nieuwe normalisatie, via deelname aan de verschillende UNICEN-comités [11] die belast zijn met de uitwerking van de relevante voorschriften. [10] MAP: Ministero delle Attività Produttive. [11] UNICEN: Ente Nazionale Italiano di Unificazione - Commissione Energia Nucleare. 2. De lange duur van goedkeuring van de reglementaire documenten en van afgifte van de vergunningen die vereist zijn om elementaire operaties uit te voeren. Door gebrek aan middelen of door het ontbreken van equivalente "praktijken" en/of definitieve wetgeving kan de studie van de dossiers door de bevoegde instanties meer tijd in beslag nemen dan oorspronkelijk gepland. Het daardoor veroorzaakte uitstel kan resulteren in extra kosten voor het programma. Actie van de Commissie: Om die effecten te voorkomen onderhoudt de Commissie nauwe contacten met de autoriteiten, met name momenteel het APAT [12] in Italië, zodat potentiële problemen onverwijld worden ontdekt en kunnen worden opgelost. [12] APAT: Agenzia per la Protezione dell'Ambiente e per i Servizi Tecnici. 3. Een verhoging van de kostprijs voor de definitieve opberging van afvalstoffen, bijvoorbeeld ten gevolge van een verbetering van de opslaginrichtingen of van steeds dwingender voorschriften voor de bescherming van het milieu en de bevolking. Een vermindering van het afvalvolume leidt bovendien, ten gevolge van de vaste kosten die op de opbergingsfaciliteiten drukken, de facto tot een verhoging van de kostprijs per eenheid. De Commissie merkt op dat er op dit gebied aanzienlijke verschillen zijn tussen de lidstaten. Actie van de Commissie: Ontwikkeling van een aanpak die aangepast is aan elke specifieke nationale situatie op het gebied van opslag, beschikbaarheid van een dienst voor het beheer van afvalstoffen en de kostprijs van definitieve opberging. De Commissie zal het eindvolume van de afvalstoffen zo veel mogelijk beperken door een grondige ontsmetting, waardoor nucleaire afvalstoffen vanaf dan kunnen worden beschouwd als gewoon industrieel afval, en door compactering waardoor het volume van het nucleaire afval vermindert. De Commissie is ook voornemens in dialoog te gaan met de instanties die belast zijn met het beheer en/of de opslag van het afval teneinde hun kostenstructuur te leren kennen en het beheer van de afvalstoffen daaraan aan te passen. 4. Een verlenging van de raadplegingsprocedures bij de bouw van nieuwe installaties, met name de inrichting voor tijdelijke opslag van Ispra, en/of bij de ontmantelings operaties resulteert, in het geval van administratieve moeilijkheden bij de wettelijke raadpleging, in uitstel en vertraging bij de uitvoering van het programma. Actie van de Commissie: Om dit risico te minimaliseren, blijft het GCO in nauw contact met de plaatselijke bevolking en de autoriteiten, onder meer door de organisatie van opendeurdagen, borden waarop de aard van de werkzaamheden en de beoogde doelstellingen worden beschreven en een in 2003 geactualiseerde internet-site. 6.3. Minimalisering van de interne risico's a) Een staat van de installatie die afwijkt van wat voorzien was ten gevolge van verouderde documentatie die niet is aangepast aan ontwikkelingen in het verleden of aan de stralingsgeschiedenis van de installatie. Dit kan een wijziging van de werkomstandigheden noodzakelijk maken en dus resulteren in verlenging van de termijnen en grotere kosten. Actie van de Commissie: De Commissie voert een beleid van regelmatige updating van de bestaande documentatie en maakt voor elke installatie een radiologische karakterisering (meting van de activiteit, kernboringen, enz.) zodat de ingehuurde bedrijven over betrouwbare informatie over de installaties beschikken. In de vestigingen waarin dergelijke documentatie niet bestaat (Karlsruhe en Petten), wordt een ontmantelingsplan opgesteld en op gezette tijden bij de tijd gebracht tot het tijdstip van uitbedrijfneming van de installatie. b) Een verlies aan kennis over de installaties en hun geschiedenis ten gevolge van het vertrek of de pensionering van personeelsleden kan het goede verloop van het programma aantasten. Actie van de Commissie: Het GCO legt zich erop toe de kennis en ervaring van vertrekkende personeelsleden "te boek te stellen" en wanneer dat nodig is te actualiseren met, indien mogelijk, een overlapping bij personeelswissels om de overdracht van kennis te vergemakkelijken. c) Een onvoldoende kennis van zaken van het GCO op dit gebied kan een leertijd meebrengen, waarin naar de meest geschikte methoden wordt gezocht, met betrekking tot de moeilijkheden van het beheer van een langlopend meerjaren programma en alle gevolgen die dit meebrengt. Actie van de Commissie: Het GCO is van plan zich te laten bijstaan door een extern bedrijf voor de leiding van het programma in de vestiging van Ispra en zal de meeste werkzaamheden op de locatie in onderaanneming laten uitvoeren door ervaren ondernemingen. Het heeft voorts een reeks maatregelen getroffen voor de organisatie van teams, de opleiding, de rekrutering van nieuw personeel met specifieke deskundigheden en het beheer van het programma. Deze laatste maatregelen worden hierna besproken. d) Er kunnen zich onvoorziene problemen voordoen die aanzienlijke vertragingen en extra kosten meebrengen. Actie van de Commissie: Voor elk belangrijk project zal het GCO een analyse maken van de technische risico's teneinde de systemen en operaties te optimaliseren en de risico's van technische problemen te minimaliseren. Wanneer er een onverwacht technisch probleem opduikt, zal eenzelfde methodologie worden gebruikt om de situatie te analyseren en een alternatieve oplossing uit te werken die zo snel mogelijk ten uitvoer kan worden gelegd. Voorts moet een strikte planning en frequente actualisering van de taakverdeling het mogelijk maken de termijnen en kosten zo goed mogelijk te beheersen (zie punt 6.4). 6.4. Systeem voor het beheer van projecten De uitvoering van het programma vergt aanzienlijke financiële en personele middelen. Het risico van een explosie van de kosten en van aanzienlijke vertragingen hangt in wezen samen met de complexiteit en looptijd (verscheidene jaren) van het programma en de onzekerheden van zowel interne (bewezen staat van de installaties) als externe aard (ontwikkeling van de context: regelgeving, nationaal beleid, publieke opinie, beschikbaarheid en kosten van definitieve opberging). Om negatieve effecten ten gevolge van interne oorzaken te voorkomen, bestaan er zeer beproefde methoden die intensief door de industrie worden gebruikt om grootschalige projecten te beheren. Afgezien van de reeds aangestipte methoden, die grotendeels in de aanloopfase van het programma kunnen worden gehanteerd, maakt in de uitvoeringsfase de vaststelling van op grootschalige projecten toegesneden managementsmethoden, gekoppeld aan het hieronder beschreven beleid voor de organisatie en het beheer van de menselijke hulpbronnen, het mogelijk om het risico op dergelijke negatieve ontwikkelingen in een eerste periode te minimaliseren en problemen die desondanks rijzen snel op te lossen door aangepaste corrigerende maatregelen. Binnen die aanpak behoort de veralgemening en verbetering van de methode van de fysieke vooruitgang. Bij deze methode worden in één analyse het onderdeel planning en het onderdeel kosten van het project geïntegreerd. Door een zorgvuldige keuze van de geschikte indicatoren wordt het zo mogelijk het daadwerkelijk uitgevoerde werk af te meten aan de oorspronkelijke prognose, zowel in termen van planning als van kosten. Een frequente actualisering van de analyse (bijvoorbeeld om de maand) maakt het mogelijk om snel eventuele problemen bij het in de hand houden van kosten en/of termijnen te detecteren en te remediëren. Het programma voor Ispra is daarom verdeeld in projecten. Elk project is onderverdeeld in elementaire "fysieke" taken waarvan de uitvoering op ondubbelzinnige wijze kan worden vastgesteld (productie van een studiedocument, levering van materieel, voltooiing van een werkzaamheid in een vestiging, enz.) met daaraan gekoppeld een passende termijn en kostprijs. Op gezette tijden kan de methode van de fysieke vooruitgang worden gehanteerd om het verloop en de uiteindelijke kostprijs van het project te evalueren en het "gerealiseerde" te vergelijken met de "prognose". 6.5. Organisatie van de projecten De organisatie van de eenheid die in Ispra met de ontmanteling is belast, wordt herzien alvorens de eigenlijke ontmanteling daadwerkelijk van start gaat (wanneer het programma in de andere GCO-vestigingen wordt opgestart zal de organisatie van de ter plaatse betrokken eenheden in diezelfde zin worden aangepast). Die aanpassing bestaat er in wezen in dat de organisatie verenigbaar wordt gemaakt met de strategie van de fysieke vooruitgang, met andere woorden een organisatie van het "project"type (verticale organisatie) in plaats van een organisatie van het type "activiteit/verantwoordelijkheid" (horizontale organisatie). Dit moet het mogelijk maken de klemtoon meer te leggen op de specifieke doelstellingen van elk project van het ontmantelingsprogramma: het in de hand houden van de kosten, naleving van de termijnen, kwaliteitsbewaking en bescherming van het milieu. Voor elk project wordt een projectbeheerder aangewezen. Aan hem worden de materiële, financiële en personele middelen toevertrouwd die vereist zijn voor de verwezenlijking van het project, en hij moet ze beheren. Een beperkt aantal middelen wordt niet direct aan het project toegewezen, hetzij omdat hun effect op het project zwak of vluchtig is, hetzij omdat het wenselijk wordt geacht die middelen onafhankelijk van de projecten te houden (zoals: met veiligheid/beveiliging belast personeel, kwaliteitsbewakers, stralingsbescherming, enz.). 6.6. Rol van de "stuurgroep" De in het GCO opgerichte "stuurgroep" moet toezien op en richting geven aan uitwerking en uitvoering van het programma. De groep is samengesteld uit verantwoordelijken van diverse eenheden (technisch, begroting, administratief, beheer) die niet direct zijn betrokken bij de uitvoering van het programma. Dit maakt het voor hen mogelijk voldoende afstand te houden van het programma om het zo beter te kunnen volgen en richten naar gelang van de analyses die aan de groep worden voorgelegd en de externe adviezen die hij inwint. De groep wordt voorgezeten door de Adjunct-directeur-generaal van het GCO, die belast is met nucleaire activiteiten, en is bevoegd om zo nodig de voorwaarden voor tenuitvoerlegging van het programma op te leggen, in het bijzonder corrigerende maatregelen in geval van negatieve ontwikkelingen of het risico daarop. 6.7. De groep van deskundigen De groep van deskundigen vergadert twee keer per jaar of op verzoek als de behoefte daaraan zich doet gevoelen. Hij brengt advies uit (zie bijvoorbeeld punt 5.2) en doet aanbevelingen die door het GCO bij het beheer van het programma in acht worden genomen. De verschillende nationaliteit van elk lid van de groep maakt dat het GCO de beschikking krijgt over de brede ervaring in de lidstaten op het relevante gebied. Dit maakt het gemakkelijker de beste oplossingen voor de uitvoering van het programma te omschrijven, zowel op technisch als op economisch, organisationeel en strategisch gebied. 6.8. Beleid voor het beheer van de menselijke hulpbronnen Het D&WM-programma is op technisch en economisch gebied, alsook op wetgevings- en communicatiegebied, uiterst complex en veeleisend. Het vergt een goede planning en een goed beheer van de operaties. In het kader van zijn rol als "opdrachtgever" legt het GCO zich toe op de volledige beheersing van het programma wat de wettelijke aspecten betreft, alsmede op het gebied van het beheer van contracten, veiligheid en beveiliging, kwaliteitsbewaking, het milieu en de voorlichting van het publiek. Wat de wettelijke aspecten betreft, moet worden opgemerkt dat de bevoegdheid van de Commissie voortvloeit uit artikel 8 van het Euratom-verdrag, dat de Commissie verantwoordelijk maakt gedurende de hele levensduur van de installaties, inclusief hun ontmanteling. In haar mededeling van 1999 heeft de Commissie al het belang onderstreept van de taak "als opdrachtgever" van het GCO. Om deze essentiële opdracht op zich te kunnen nemen, moet het GCO binnen zijn diensten de vereiste interne deskundigheid in stand houden. Deze stelling verschijnt als leidmotief in, zowel het analyseverslag van het Consortium als het advies van de groep van onafhankelijke deskundigen die eraan herinneren dat "...het voor het programma van primordiaal belang is dat de capaciteit, deskundigheid en kwalificaties van het D&WM-personeel veilig worden gesteld en zonodig uitgebreid, zodat het GCO-personeel zijn verantwoordelijkheid voor alle aspecten van het D&WM-programma volledig kan opnemen en bij het uitbesteden van werkzaamheden kan handelen als een intelligente en geïnformeerde klant. In het personeelsbeleid moet tijdig worden geanticipeerd op eventueel verlies aan kennis en deskundigheid en op wijzigingen van de gevraagde deskundigheid naar gelang van het verloop van het programma." Afgezien van het probleem van de continue vervanging en opleiding en het beheer van de archieven teneinde elk verlies van kennis inzake de installaties en geproduceerde afvalstoffen te voorkomen, doet dit alles het probleem rijzen van de permanente aanwezigheid en deskundigheid van geschikt personeel gedurende de gehele looptijd van het actieprogramma. Daarbij moet worden opgemerkt dat het nu reeds vaststaat dat het programma voor de vestigingen van Geel en Karlsruhe, en wellicht zelfs Petten, tot na 2025 zal voortlopen. In zijn advies dringt de groep van onafhankelijke deskundigen er bij de Commissie op aan om onverwijld de nodige maatregelen te nemen om de risico's die eigen zijn aan een ontmantelings- en afvalbeheersprogramma te verminderen. De deskundigen onderstrepen met name dat de Commissie verplicht is zo efficiënt mogelijk op te treden tegen de risico's die rechtstreeks onder haar eigen bevoegdheid ressorteren. Tot deze categorie behoren de problemen van het beheer van het bij dit programma betrokken personeel. Het personeelsbeleid voor het GCO houdt dan ook rekening met deze aanbevelingen. Dat blijkt uit de volgende specifieke maatregelen die de instandhouding en aanpassing tot doel hebben van de deskundigheid van het personeel ten behoeve van het programma: - een deel van het personeel dat met pensioen gaat, wordt vervangen door personen met een ander profiel: projectbeheerders, veiligheidsingenieurs, inkopers, ontmantelings specialisten, enz. In Ispra bijvoorbeeld zal een twintigtal van de 64 in 2001 bij het programma betrokken personeelsleden in de periode 2002-2005 met pensioen zijn gegaan. Dit maakt een grote flexibiliteit mogelijk bij de indienstneming van personen met een aan de nieuwe uitdagingen aangepast profiel; - een deel van het personeel volgt een gespecialiseerde opleiding op gebieden die van pas komen voor de uitvoering van het programma, met name voor het beheer van de contracten en projecten; - het personeel dat het GCO verlaat (pensionering, overplaatsing of ontslag) wordt pas vervangen na een analyse met afweging van de voor- en nadelen van het in huis houden van de desbetreffende deskundigheid en van de eventuele uitbesteding van taken aan gekwalificeerde externe ondernemingen. Door die aanpak wil het GCO haar rol als "opdrachtgever" versterken en voorts een beroep doen op de best beschikbare externe deskundigheid op de onderscheiden technische gebieden. Om de instandhouding van de vereiste kennis te waarborgen en elk verlies daarvan te voorkomen, wordt het personeel dat de installaties verlaat verzocht om zijn ervaring en kennis in bewaring te geven (inventaris van materieel en afval, rapporten over stralingsincidenten, aan de installaties aangebrachte wijzigingen, enz.). De bestaande documentatie moet worden geklasseerd en bij de tijd gehouden, bij voorkeur door personeelsleden die de geschiedenis van de installaties kennen, zodat de daarin vervatte informatie bij de aanbestedingen aan de contractanten kan worden verstrekt. Wanneer iemand een dienst verlaat, zal het GCO waar dat mogelijk is een overlapperiode proberen in te lassen om de overdracht van kennis naar het resterende of nieuw in dienst genomen personeel te vergemakkelijken. 7. Conclusies Het in 1999 bij het Europees Parlement en de Raad ingediende programma is volledig herzien overeenkomstig de aanbevelingen van beide instellingen en van de Rekenkamer en de Raad van beheer. Het is geactualiseerd teneinde rekening te houden met tegelijk de gewijzigde context (nieuwe wetgeving, nieuwe externe kosten) en het grondiger onderzoek van de "verantwoordelijkheden" van de Commissie, zowel de "historische verantwoordelijkheid" (in veilige staat houden, beheer van bestaande afvalstoffen en ontmanteling van stilgelegde installaties) als de "toekomstige verantwoordelijkheid" (ontmanteling van installaties die nu nog in bedrijf zijn en behandeling van de daarbij geproduceerde afvalstoffen). Het GCO heeft een Consortium van externe ondernemingen verzocht zich te buigen over zijn programma dat het in 2002 heeft uitgewerkt. Het Consortium heeft de grote lijnen van het programma goedgekeurd en heeft de door het GCO gemaakte raming van de vereiste middelen bevestigd, met een verhoging met 13%. De groep van onafhankelijke deskundigen die het GCO van advies dient, heeft kennis genomen van het verslag van het Consortium en heeft de conclusies ervan bekrachtigd. De Commissie is tevreden met het proces van evaluatie van haar D&WM-programma en met de eindbalans. Zij is van mening dat de begrotingsraming van het Consortium die van het GCO bevestigt en versterkt. Die raming lijkt vrij voorzichtig te zijn, wat het mogelijk maakt om zo nodig onverwachte problemen op te vangen die altijd mogelijk zijn gezien de hierboven beschreven grote onzekerheden in het programma. Zij is tevreden met steun die de Raad van beheer van het GCO aan deze mededeling heeft gegeven. De Commissie werkt dus voort aan de uitvoering van het D&WM-programma. Zij is voornemens het jaarlijks bij de tijd te brengen en het om de vier jaar te evalueren en zo nodig te herzien. Bij elke herziening zullen het Europees Parlement en de Raad alle nodige informatie krijgen. FINANCIEEL MEMORANDUM BIJ HET BESLUIT Benaming van de actie: Programma inzake de ontmanteling van de nucleaire installaties en afvalbeheer 1. BEGROTINGSPLAATS(EN) + OMSCHRIJVING(EN) 10 05 01 Ontmanteling van de nucleaire installaties en afvalbeheer 10 01 05 Ondersteunende uitgaven voor maatregelen op het beleidsterrein eigen onderzoek (personeelskosten) 2. ALGEMENE CIJFERS 2.1. Totale toewijzing voor de actie (deel B): 1.145 miljoen euro tegen de prijzen van 2003, of 1.657 miljoen euro tegen lopende prijzen, aan vastleggingkredieten (verdeling van de kosten tegen de prijzen van 2003 en tegen lopende prijzen: zie bijlage 2) Deze bedragen betreffen de totale geraamde uitgaven van 1999 tot ongeveer 2030. Er zij op gewezen dat al ongeveer 64 miljoen euro is vastgelegd aan het einde van 2003. De kostprijs van het programma per vestiging is als volgt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> Begroting >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> 2.2. Duur: Van 1999 tot ongeveer 2030 2.3. Meerjarenraming van de uitgaven: a) Tijdschema vastleggingskredieten/betalingskredieten (financiering uit de begroting) (cf. punt 5.1.1) in miljoen euro (tot op 3 decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> (1) Uitgaande van een inflatiepercentage van 2,5 per jaar. Dezelfde tabel uitgedrukt in euro tegen de prijzen van 2003 is in de bijlage opgenomen. b) Technische en administratieve bijstand en ondersteuningsuitgaven (cf. punt 5.1.2) Niet van toepassing >RUIMTE VOOR DE TABEL> Vanaf 2005 zijn de kredieten afhankelijk van de jaarlijkse goedkeuring door de begrotingsautoriteit. c) Financiële gevolgen wat betreft personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven (cf. punten 5.3 en 5.4) >RUIMTE VOOR DE TABEL> Vanaf 2005 zijn de kredieten afhankelijk van de jaarlijkse goedkeuring door de begrotingsautoriteit. >RUIMTE VOOR DE TABEL> Vanaf 2005 zijn de kredieten afhankelijk van de jaarlijkse goedkeuring door de begrotingsautoriteit. 2.4. Verenigbaarheid met de financiële programmering en de financiële vooruitzichten || Voorstel verenigbaar met de bestaande financiële programmering |X| Dit voorstel vereist een herprogrammering van de betrokken rubriek van de financiële vooruitzichten. || In voorkomend geval, inclusief toepassing van de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord. Het GCO heeft het programma eind 2002 opnieuw geëvalueerd en het consortium heeft het in 2003 opnieuw bekeken. Daaruit zijn twee conclusies naar voren gekomen: - Het programma is veel duurder dan aanvankelijk was voorzien - Het programma moet worden versneld: hoe vlugger, hoe goedkoper... In het licht van deze aanbevelingen heeft het GCO de begroting voor alle komende jaren herzien. Er moet op worden gewezen dat een vertraging van het programma tot hogere kosten zal leiden. Voor Ispra worden de meerkosten op 5 à 6 miljoen euro per jaar geraamd; dit houdt met name verband met een geringere efficiëntie doordat het personeelsbestand niet naar verhouding kan worden verminderd (sommige "unieke" functies, die niet afhankelijk zijn van de werklast, moeten tijdens de gehele looptijd van het programma behouden blijven: kwaliteitsborging, veiligheidsfunctionaris, bedieners van afvalbeheersinstallaties, stralingsbeschermingsdeskundigen enz. 2.5. Financiële gevolgen voor de ontvangsten: |X| Geen financiële gevolgen OF || Financiële gevolgen - Het effect op de ontvangsten is als volgt: 3. BEGROTINGSKENMERKEN >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4. RECHTSGRONDSLAG Dit programma is door de Commissie opgezet op grond van de bevoegdheden die haar bij artikel 8 van het Euratom-Verdrag zijn verleend en overeenkomstig de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (PB C 172 van 18.6.1999). 5. BESCHRIJVING EN MOTIVERING 5.1. Doel van het communautaire optreden 5.1.1. Doelstellingen De afhandeling van de historische verantwoordelijkheid die is voortgevloeid uit de in het GCO ten behoeve van de Gemeenschap verrichte activiteiten, en van de toekomstige verantwoordelijkheid met betrekking tot de ontmanteling van de nog functionerende installaties en de behandeling van de daaruit voortkomende afvalstoffen. De activiteiten die tot deze verantwoordelijkheden hebben geleid, hadden aanvankelijk ten doel een Europese nucleaire industrie tot stand te brengen, en omvatten met name technologische taken en de ontwikkeling van prototypes. Deze activiteiten hebben nog weinig te maken met de O&O-werkzaamheden die tot het huidige specifieke programma van het GCO behoren. Naar aanleiding van de vorige mededeling van de Commissie (1999) hebben de Raad en het Europees Parlement erop aangedrongen dat het programma buiten het O&O-kaderprogramma zou worden gefinancierd en dat het zo spoedig zou worden uitgevoerd als redelijkerwijs mogelijk is, teneinde de kosten van een veilige conservering van de installaties te beperken en te voorkomen dat mogelijke wijzigingen in de voorschriften inzake veiligheid en afvalopslag het programma duurder zouden maken. Op korte termijn In Ispra hebben de directe behoeften met name betrekking op de behandeling en de conditionering van bestaande afvalstoffen; de huidige installaties voldoen niet meer aan de nieuwe voorschriften van de Italiaanse wetgeving. Voor de behandeling en de conditionering van afvalstoffen moeten nieuwe installaties worden gebouwd of moeten de bestaande installaties worden gemoderniseerd (zie bijlage 2 bij de mededeling); er moet voor een tijdelijke opslagfaciliteit worden gezorgd aangezien Italië momenteel niet over een definitieve opbergingsfaciliteit op nationaal niveau beschikt. Voor de periode 2004-2006 is hiervoor een bedrag van 66 miljoen euro uitgetrokken (55 miljoen aan specifieke kredieten en 11 miljoen voor personeelskosten). In Petten is de HFR nog steeds operationeel, en zal dat vermoedelijk tot 2015 of langer blijven. Sommige splijtstoffen moeten echter vóór 2006 naar de Verenigde Staten worden gezonden, omdat die dat soort kernmateriaal na 2006 waarschijnlijk niet meer zullen aanvaarden. Hiermee gaat een budget gepaard van 10 miljoen euro aan (uitsluitend) specifieke kredieten. In Karlsruhe moet een aantal handschoenkasten en hete cellen die kernmateriaal bevatten, worden ontmanteld met het oog op het in de vergunning vastgestelde maximum voor de totale hoeveelheid radioactiviteit. Als deze installaties niet worden ontmanteld, kan de voortzetting van de onderzoekwerkzaamheden in gevaar komen. Hiervoor is voor de periode 2004-2006 een bedrag van 11 miljoen euro uitgetrokken (11 miljoen aan specifieke kredieten en 0,3 miljoen voor personeelskosten) Voor Geel bestaan momenteel geen behoeften op korte termijn: sedert de aanvang van het programma in 1999 is reeds een aantal installaties ontmanteld, en de bestaande installaties zullen waarschijnlijk tot 2025 of nog langer operationeel blijven. De budgettaire beperkingen die voor de periode 2004-2006 gelden, zijn van die aard dat het programma mogelijk moet worden herzien en een aantal van de werkzaamheden zullen moeten worden uitgesteld (hierover vinden nog besprekingen plaats in het kader van de JBS-cyclus 2005). Het GCO bestudeert een alternatieve oplossing, waarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van de budgettaire beperkingen - als die worden bevestigd -, terwijl de invloed daarvan op de totale kosten van het programma zoveel mogelijk wordt beperkt. Er is namelijk geraamd dat een vertraging in de uitvoering van het programma van Ispra de kosten met 5 à 6 miljoen euro per jaar zou doen toenemen. Door de budgettaire beperkingen komt de bouw van de tijdelijke opslagfaciliteit in het gedrang (die noodzakelijk is aangezien Italië momenteel geen definitieve opbergingsfaciliteit op nationaal niveau heeft; Ispra moet bovendien over een opslagfaciliteit kunnen beschikken vooraleer met de ontmantelingswerkzaamheden kan worden begonnen). Het is dus niet uitgesloten dat het GCO een aantal oude gebouwen moet moderniseren om de afvalstoffen te kunnen opslaan of om op zijn minst over voldoende ruimte te beschikken om de bestaande geconditioneerde afvalstoffen onder te brengen, zodat met de ontmantelingswerkzaamheden kan worden begonnen. Met deze oplossing gaan uiteraard extra kosten gepaard, maar een vertraging van de uitvoering van het programma zou nog meer extra kosten met zich brengen. Op lange termijn Al het bestaande afval moet worden behandeld, geconditioneerd en definitief opgeslagen in nationale opbergingsfaciliteiten; alle installaties moeten worden ontmanteld en de daaruit voortvloeiende afvalstoffen moeten op dezelfde manier worden behandeld als de bestaande afvalstoffen. In Ispra, waar alle installaties (met uitzondering van de afvalbehandelingsinstallaties) al zijn stilgelegd, kan met de ontmantelingswerkzaamheden worden begonnen zodra een tijdelijke opslagfaciliteit beschikbaar is. Aangenomen wordt dat de ontmanteling in 2008 zal kunnen worden aangevat, wanneer de inrichting voor tijdelijke opslag in Ispra in gebruik wordt genomen (ervan uitgaande dat in 2004 met de bouw wordt begonnen). Andere vestigingen zullen waarschijnlijk tot 2015 (Petten) of 2025 (Geel en Karlsruhe), of nog langer operationeel blijven. Alleen voor Karlsruhe zijn op lange termijn specifieke kredieten nodig (per jaar ongeveer 3 miljoen euro tegen de prijzen van 2003) om andere activiteiten te kunnen uitvoeren (zie boven). De algemene doelstelling bestaat erin alle bestaande installaties zo snel mogelijk tot op niveau 3 van de IAEA te ontmantelen; dit betekent dat het nucleair passief van de Commissie moet worden weggewerkt door overdracht van de afvalstoffen aan nationale instanties, en dat het mogelijk moet worden gemaakt de gebouwen voor andere doeleinden te gebruiken, of zelfs het terrein in zijn oorspronkelijke staat te herstellen ("green field"-optie). Per project zijn gedetailleerde doelstellingen vastgesteld, vergezeld van begrotingsramingen, tijdschema's en fase-indelingen. Gedetailleerde gegevens zijn beschikbaar maar zijn, met het oog op latere aanbestedingsprocedures, niet in deze mededeling is opgenomen. De verwezenlijking van de doelstellingen wordt geëvalueerd aan de hand van prestatie-indicatoren zoals de jaarlijkse doelstellingen van tabel 5, of aan de hand van nog meer operationele indicatoren, vastgesteld in het kader van de methode van de "fysieke vooruitgang", die wordt gebruikt voor de follow-up van het programma (zie punt 8.1 van dit memorandum en punt 6.4 van de mededeling). 5.1.2. Naar aanleiding van de evaluatie ex ante genomen maatregelen De in het document opgenomen informatie is het resultaat van een tussentijdse evaluatie van het D&WM-programma (externe evaluatie verricht in 2003); bij deze evaluatie is rekening gehouden met de gedetailleerde interne en externe evaluaties die door het GCO en door een consortium van op dit gebied ervaren ondernemingen uit de gastlanden zijn verricht. Ter herinnering zij vermeld dat het programma in 1999 van start is gegaan, naar aanleiding van de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement (COM(1999) 114). Het GCO maakte een eerste evaluatie van het programma op basis van twee studies van externe ondernemingen. Deze evaluatie heeft geleid tot de publicatie van de mededeling van 1999, die als een evaluatie ex ante van het programma kan worden beschouwd. In de mededeling van 1999 komen zowel de behoeften op korte als die op lange termijn aan bod, ook al is meer aandacht besteed aan de behoeften op korte termijn. De doelstellingen en de verwachte resultaten zijn duidelijk uiteengezet en er is een raming van de kostprijs gemaakt, hoewel de te verrichten werkzaamheden op dat ogenblik moeilijk in detail konden worden beoordeeld. In 2002 heeft de Rekenkamer gevraagd een "onafhankelijk onderzoek" van het programma te laten verrichten. 5.1.3. Naar aanleiding van de evaluatie ex post genomen maatregelen Op basis van de bovengenoemde analyse is het programma herzien en in projecten onderverdeeld. De toekomstige verantwoordelijkheid is opnieuw bekeken en is in het programma geïntegreerd. Naar aanleiding van het verzoek van de Rekenkamer om een "onafhankelijk onderzoek" (PB van 28-11-2002, C295, blz. 264) is aan een consortium van op dit gebied ervaren ondernemingen gevraagd het programma opnieuw te onderzoeken en een nieuwe raming van de kostprijs te maken. Onderhavige mededeling is in hoofdzaak gebaseerd op de conclusies en de aanbevelingen van het consortium; met name de volgende aanbevelingen zijn in de diverse vestigingen al ten uitvoer gelegd of zullen te zijner tijd ten uitvoer worden gelegd: * Wat de organisatie betreft: aanpassing van de organisatie, in stand houden van de deskundigheid, opleiding van het met ontmanteling belaste personeel, invoering van prestatie-indicatoren zoals de vermindering van de toegestane doses en de minimalisering van de productie van secundaire afvalstoffen [13], systematische inschakeling gespecialiseerde bedrijven bij het ontwerpen van apparatuur en de uitvoering van werkzaamheden op de vestigingsplaats. [13] "Secundaire afvalstoffen": Afvalstoffen die bij de ontmantelingswerkzaamheden worden geproduceerd en dus aan de bestaande afvalstoffen moeten worden toegevoegd. * Wat de externe relaties betreft: behoud van nauwe contacten met de Italiaanse overheid, onderhouden van nauwe banden met de bevoegde instanties teneinde met spoed de criteria voor de aanvaarding van afvalcolli te ontvangen, wanneer die nog ontbreken, en/of de geschikte afvoermogelijkheden te verkrijgen, inclusief voor hoogactief afval, uitbreiding van het personeel dat de contacten met de autoriteiten onderhoudt, tenuitvoerlegging van een voorlichtingsprogramma ten behoeve van de bevolking, verduidelijking van de voorwaarden voor de terugkeer van het terrein naar de eigenaar overeenkomstig de akkoorden die in de gastlanden zijn gesloten. * Op technisch gebied: vaststelling van de stralingstoestand van de installaties, onder meer via monsternemingen, intensievere ontsmetting van afvalstoffen om zo hun eindvolume te minimaliseren, intensivering van de contacten met organisaties in de lidstaten die soortelijke installaties hebben gesaneerd, gebruik van de beste beschikbare technieken om de ervaring in de lidstaten en de kandidaat-lidstaten zo goed mogelijk te benutten. Tot slot beveelt het Consortium aan het GCO-ontmantelingsprogramma op gezette tijden te actualiseren. Overeenkomstig de aanbevelingen van het consortium heeft het GCO twee belangrijke maatregelen genomen om richting te geven aan het D&WM-programma: * de oprichting van een stuurgroep voorgezeten door de adjunct-directeur-generaal van het GCO; * de tenuitvoerlegging van beheersinstrumenten voor industriële projecten, namelijk de methode van de" fysieke vooruitgang", waarbij de reële uitgaven voortdurend (eens in de maand) met de oorspronkelijke prognose worden vergeleken, op basis van de geraamde waarde van de uitgevoerde werkzaamheden. Het beoordelingspanel van het GCO, belast met het onderzoek van het rapport van het consortium, heeft in juli 2003 advies uitgebracht (zie bijlage 1). Ook de groep van onafhankelijke deskundigen heeft aanbevelingen betreffende de te volgen strategie en de technische aspecten van het programma geformuleerd, die grotendeels samenvallen met die van het consortium. De aanbevelingen van het consortium en die van de groep van onafhankelijke deskundigen zijn in een lijst samengebracht en de desbetreffende acties zijn aangevat. 5.2. Voorgenomen acties en wijze van financiering uit de begroting De volgende acties worden overwogen of zijn (met name in Ispra) reeds aangevat: - Evacuatie van al het kernmateriaal (splijtstoffen) en zo mogelijk van andere effluenten (alkalimetalen) en vaste afvalstoffen. - Bouw of modernisering van inrichtingen voor afvalbehandeling op de vestiging in Italië aangezien daar momenteel geen externe afvalbehandelingsinstallaties bestaan. - Terugnemen en behandelen van bestaande afvalstoffen teneinde aan de nieuwe voorschriften te voldoen. - Aanvatten van pre-ontmantelingsactiviteiten: ontsmetting, radiologische karakterisering, beperkte ontmanteling. - Bouw van tijdelijke opslagfaciliteit in Ispra, aangezien de afvalstoffen van het GCO in Italië niet door externe afvalbehandelingsinstallaties kunnen worden verwerkt. - Voltooiing van de ontmanteling (tot op niveau 3 van de IAEA) van de belangrijkste installaties, en behandeling van de daaruit voortkomende afvalstoffen. - Ontmanteling van de afvalbehandelingsinstallaties (alleen in Ispra) en voltooiing van de "green field"-optie van niveau 3. Deze werkzaamheden worden, zoals in de mededeling is vermeld, uit de Gemeenschapsbegroting gefinancierd. Het tijdschema is aangegeven in punt 2 van dit memorandum en in punt 4.2 van de mededeling (tabel 1). 5.3. Tenuitvoerlegging De werkzaamheden worden door externe ondernemingen uitgevoerd en door het personeel van het GCO gecontroleerd. Een stuurgroep stelt de te volgen strategie vast en ziet toe op de tenuitvoerlegging van het programma. Een onafhankelijke groep van deskundigen adviseert de programmabeheerders en de stuurgroep. De wijze van uitvoering van het programma is nader toegelicht in de punten 6.4 tot en met 6.8 van de mededeling. 6. FINANCIËLE GEVOLGEN 6.1. Totale financiële gevolgen voor deel B (voor de gehele programmeringsperiode) Bij de raming van de totale kosten van het voorgestelde programma is rekening gehouden met - personeelskosten op basis van de uitgaven in 2003 in de vier GCO-vestigingen - het geraamde bedrag van de kredieten die nodig zijn voor de uitvoering van het voorgenomen programma (directe uitgaven voor operationele werkzaamheden, uitrusting en contracten) 6.1.1. Financiering Vastleggingskredieten in miljoen euro (tot op drie decimalen nauwkeurig) >RUIMTE VOOR DE TABEL> (1) Uitgaande van een inflatiepercentage van 2,5 per jaar Het betreft het financieel memorandum voor het gedeelte dat met de bijdrage van de Commissie wordt gefinancierd. Een aanvullende bijdrage (7 tot 20 miljoen euro) zou kunnen worden geleverd door een heffing ter dekking van de ontmantelingskosten, die in het kader van de door de HFR in Petten geleverde commerciële diensten wordt betaald. Daarmee is in bovenstaande bedragen geen rekening gehouden, omdat geen zekerheid bestaat omtrent de exploitatieresultaten van de HFR 6.1.2. Technische en administratieve bijstand, ondersteuningsuitgaven en IT-uitgaven (vastleggingskredieten) >RUIMTE VOOR DE TABEL> 6.2. Berekening van de kosten per overwogen maatregel in deel B (voor de gehele programmeringsperiode) - Bouw of modernisering van inrichtingen voor afvalbehandeling - (130 miljoen euro) 8 % - Verwerking en conditionering van afvalstoffen uit het verleden (180 miljoen euro) 11% - Ontmanteling van de installaties en beheer van de daaruit - voortkomende afvalstoffen (600 miljoen euro) 36 % - Kosten van de definitieve opslag (400 miljoen euro) 24 % - Personeelskosten van de Commissie (230 miljoen euro) 14 % - "Green field" optie (117 miljoen euro) 7 % TOTAAL (1 657 miljoen euro) 100 % Deze bedragen zijn het resultaat van gedetailleerde berekeningen per project. 7. GEVOLGEN VOOR HET PERSONEEL EN DE HUISHOUDELIJKE UITGAVEN 7.1. Gevolgen voor de personele middelen >RUIMTE VOOR DE TABEL> Gebaseerd op de ramingen voor 2004. Aangezien het een project op lange termijn betreft, kan het personeelsbestand variëren. De behoeften aan personele middelen van het GCO zijn gedekt door het aantal ambten dat in het kader van de begrotingsprocedure aan het GCO is toegewezen. 7.2. Algemene financiële gevolgen op het gebied van de personele middelen >RUIMTE VOOR DE TABEL> 7.3. Andere huishoudelijke uitgaven die uit de actie voortvloeien Niet van toepassing 8. TOEZICHT EN EVALUATIE 8.1. Follow-upsysteem Het gehele programma wordt beheerd als een industrieel programma. De kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en de criteria voor de beoordeling van de resultaten van het programma zijn ontleend aan de methode van de "analyse van de rentabiliteitswaarde", of "de methode van de fysieke vooruitgang", waarmee het mogelijk wordt een directe vergelijking te maken tussen het "gerealiseerde" en de "prognose" (zie punt 6.4 van de mededeling). Deze methode is bijzonder geschikt voor de follow-up en de controle van moeilijke en langlopende programma's (meerjarenprogramma's). De werkzaamheden worden onderverdeeld in taken die gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd ("fysieke" taken, die dus meetbaar zijn), en aan iedere taak wordt een budget en een tijdschema gekoppeld. De aan iedere taak verbonden uitgaven worden apart geboekt; telkens wanneer een taak (aflevering van studiedocument, levering van materieel, conditionering van afvalstoffen) voltooid is, worden de reële uitgaven vergeleken met de geraamde kosten. Deze analyse wordt iedere maand herhaald, zodat het programma geregeld kan worden bijgesteld en maatregelen kunnen worden genomen wanneer zich problemen dreigen voor te doen. De aard van deze interne analyse en de maandelijkse frequentie ervan maken het voor de Commissie mogelijk om aan haar verplichtingen te voldoen. De resultaten worden aan de leden van de Raad van beheer van het GCO medegedeeld en zo mogelijk bekendgemaakt in een jaarlijks verslag. 8.2. Procedure en periodiciteit van de voorgeschreven evaluatie Voor elk project dat wordt uitgevoerd vindt achteraf een specifieke rapportage plaats. Vanaf 2004 wordt iedere maand een analyse van de belangrijkste projecten gemaakt volgens de in punt 6.4 van de mededeling beschreven "methode van de fysieke vooruitgang". Bovendien worden maandelijkse verslagen opgesteld ten behoeve van de bij het GCO opgerichte stuurgroep. Het programma wordt ieder jaar opnieuw bekeken. Het wordt jaarlijks door het GCO bijgewerkt; om de vier jaar wordt een algemene externe evaluatie uitgevoerd en wordt het programma geactualiseerd. 9. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN Programma inzake audit en interne controle van de wetenschappelijke en financiële aspecten, uitgevoerd door het personeel van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, rapportage aan de directeur en aan de Raad van Beheer van het GCO en controle door de Rekenkamer. De controle op het verkeer van splijtbaar materiaal vindt plaats in het kader van Euratom- en IAEA-inspecties. Bijlage 1 bij het Financieel memorandum gehecht aan de mededeling betreffende het D&WM-programma. Betreft: Voltooiing van studiecontract nr. 19555-2002-07 F1EP KAR BE - Advies van het beoordelingspanel van het GCO over het verslag van het consortium In augustus 2002 heeft DG GCO voor de externe evaluatie van zijn programma inzake ontmanteling en afvalbeheer [14] een contract gesloten met een consortium bestaande uit SCK.CEN (consortiumleider), Tractebel Ingegneria s.p.a., Forschungszentrum Karlsruhe GmbH (FZK) en Nuclear Research and Consultancy Group (NRG). [14] COM(1999)114 def.: "Nucleaire erfenis van GCO-werkzaamheden in het kader van het Euratom-verdrag - Ontmanteling van verouderde kerninstallaties en beheer van afval" De Rekenkamer had in haar jaarverslag van 2001 om een dergelijke externe evaluatie verzocht. Ook het CCO achtte een onderzoek noodzakelijk, omdat uit opeenvolgende interne evaluaties was gebleken dat de diverse onzekere factoren waarvan in de mededeling van 1999 al sprake was, tot een aanzienlijke stijging van de kosten van het programma zouden leiden. Het consortium ondersteunt de strategie die het GCO voor haar D&WM-programma volgt; het verslag bevat een "beste raming" van de kostprijs van het programma, gebaseerd op de beschikbare gegevens. De belangrijkste conclusies van het verslag van het consortium zijn voorgelegd aan het beoordelingspanel van het GCO en aan de groep van onafhankelijke deskundigen die naar aanleiding van de mededeling van 1999 is opgericht om het GCO bij te staan in de tenuitvoerlegging en de follow-up van het programma. De groep stemt volledig in met de aanbevelingen die in het verslag van het consortium zijn geformuleerd; het consortium heeft volgens de groep een verslag van hoogstaande kwaliteit afgeleverd, dat, rekening houdend met de beschikbare gegevens, zo gedetailleerd mogelijke informatie bevat. Het consortium heeft zijn definitieve verslag op 19 juni ingediend. Om tot een document van hoogstaande kwaliteit te komen, hebben het GCO en het consortium tijdens het evaluatieproces geregeld specifieke informatie uitgewisseld. Gezien het complexe karakter van het programma, zijn de partijen overeengekomen langere tijd aan de werkzaamheden te besteden dan aanvankelijk was voorzien, teneinde een volledige en betrouwbare evaluatie te garanderen. De Raad van beheer van het GCO, die het verslag op 1 juli 2003 heeft ontvangen, heeft de conclusies van de studie goedgekeurd; deze conclusies vormen de grondslag voor een nieuwe mededeling van de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het D&WM-programma. Het beoordelingspanel van het GCO verklaart zich tevreden over het werk van het consortium en meent dat aan alle voorwaarden van het contract en de technische specificaties is voldaan (inclusief een kostenraming voor de "green field"-optie). Bijlage 2 bij het Financieel memorandum gehecht aan de mededeling betreffende het D&WM-programma. Financiële planning in miljoen euro tegen lopende prijzen en tegen de prijzen van 2003 >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL>