52003DC0527

Jaarverslag 2003 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake het communautair ontwikkelingsbeleid en het verslag 2002 van de Europese Gemeenschap inzake buitenlandse hulp /* COM/2003/0527 def. */


JAARVERSLAG 2003 VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT INZAKE HET COMMUNAUTAIR ONTWIKKELINGSBELEID EN HET VERSLAG 2002 VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP INZAKE BUITENLANDSE HULP

INHOUDSOPGAVE

A. VOORWOORD

B. SAMENVATTING

1. STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN EN RESULTATEN

1.1 HET KADER VOOR DE EXTERNE PARTNERSCHAPPEN VAN DE GEMEENSCHAP

1.2 Aanpassing aan de veranderende EU- en mondiale context in 2002

1.3 De belangrijkste resultaten in 2002

1.4 De drie C's: coherentie, coördinatie en complementariteit

1.5 Samenwerking met anderen

1.6 De weg naar de toekomst

2. HET HERVORMINGSPROCES - DE IN 2002 GEBOEKTE VOORUITGANG

2.1. KWALITEITSVERBETERING

2.2. VERBETERING VAN HET FINANCIEEL BEHEER EN DE RESULTATEN

2.3. VERDERE SAMENVOEGING VAN DE PROJECTCYCLUS: HET TWEEDE JAAR VAN DE DIENST VOOR SAMENWERKING EUROPEAID

2.4. DECONCENTRATIE

3. VOORUITGANG BIJ HET BEREIKEN VAN DE STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN

3.1. Monitoring van vooruitgang bij het bereiken van de strategische doelstellingen

3.2. Het effect van de EG-hulp zo groot mogelijk laten zijn

3.3 BELEIDSONTWIKKELINGEN OP PRIORITAIRE TERREINEN IN 2002

4. OP ZOEK NAAR RESULTATEN: MONITORING EN EVALUATIE

4.1. EVALUATIE

4.2. PROJECTRESULTATEN: RESULTAATGERICHTE MONITORING

4.3. Conclusies:

5. HORIZONTALE ACTIVITEITEN EN 'MAINSTREAMING'

5.1. DE 'MAINSTREAMING' VAN ONDERWERPEN ALS MENSENRECHTEN EN DEMOCRATIE IN DE EU

5.2 EUROPEES INITITATIEF VOOR DEMOCRATIE EN MENSENRECHTEN (EIDHR)

5.3 GELIJKHEID TUSSEN MANNEN EN VROUWEN

5.4 DRUGSBESTRIJDING

5.5 HET MILIEU EN TROPISCHE BOSSEN

5.6. CONFLICTPREVENTIE, SNELLE REACTIE OP CRISES EN DE STRIJD TEGEN TERRORISME

5.7. Samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie - beleidsdialoog en capaciteitsopbouw

5.8 GEZONDHEIDSZORG, AIDS EN BEVOLKING

5.9 SAMENWERKING MET NIET-OVERHEIDSACTOREN INCLUSIEF NGO's

6. DE ACTIVITEITEN IN 2002

6.1. WESTELIJKE BALKAN

6.2. OOST-EUROPA EN CENTRAAL-AZIË

6.3 MIDDELLANDSE-ZEEGEBIED, NABIJE OOSTEN EN MIDDEN-OOSTEN

6.4. LANDEN IN AFRIKA, HET CARIBISCH GEBIED EN DE STILLE OCEAAN (ACS) EN LANDEN EN GEBIEDEN OVERZEE (LGO's)

6.5 AZIË

6.6 LATIJNS-AMERIKA

7. THEMA: WATERBEHEER IN EU-SAMENWERKING

7.1 HET BELANG VAN WATER VOOR ONTWIKKELING

7.2 WATER EN DE ONTWIKKELINGSDOELSTELLINGEN VOOR HET MILLENNIUM

7.3 MENSEN EN WATER: VERBETERING VAN DE TOEGANG TOT WATER EN AFVALWATERZUIVERING

8. Financiële tabellen

8.1. COMMITMENTS 2002 WESTERN BALKANS

8.2. COMMITMENTS 2002 EASTERN EUROPE AND CENTRAL ASIA

8.3. COMMITMENTS 2002 MEDITERRANEAN AND NEAR AND MIDDLE EAST

8.4 COMMITMENTS 2002 - ACP

8.5. COMMITMENTS 2002 ASIA

8.6 ENGAGEMENTS 2002 AMERIQUE LATINE

9. BIJLAGEN

9.1 HARMONISATIE VAN CONTRACTPROCEDURES EN FINANCIËLE PROCEDURES

9.2 RAL

9.3 JURIDISCHE ZAKEN

9.4 AUDITS

9.5 TRANSPARANTIE EN ZICHTBAARHEID

9.6 MEDEDELINGEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE MET BETREKKING TOT BUITENLANDSE HULP in 2002

9.7 EG-BIJSTAND DIE NIET IN DIT VERSLAG WORDT BESCHREVEN

A. VOORWOORD

Armoede, conflicten, instabiliteit en menselijke ellende, waar ook ter wereld, treffen ieder van ons. In deze tijd van globalisering is het niet alleen in ons gemeenschappelijk Europees belang, maar is het tevens een morele verplichting, om iets te doen aan deze problemen. De EG-programma's voor buitenlandse hulp zijn een antwoord op deze realiteit.

Namens de Europese Gemeenschap beheert de Commissie een vijfde van de totale EU-hulpstromen (6,5 miljard euro vastgelegd in 2002), hetgeen meer dan tien procent van de wereldwijde hulp is. Wereldwijd verlenen we bijstand aan meer dan 160 landen, gebieden of organisaties. We geloven in gestructureerde vastleggingen voor de lange termijn en in het opbouwen van een netwerk van samenwerkende partnerschappen.

Door het bundelen van middelen voor deze gemeenschappelijke doelstelling, hebben de EU-lidstaten hun betrokkenheid getoond bij de gemeenschappelijke waarden van buitenlandse hulp, mensenrechten, stabiliteit, armoedebestrijding, waarvan het beleid en de uitvoering centraal staan bij de rol die de EU in de wereld speelt.

Als beheerder van de buitenlandse hulp van de EG heeft de Commissie een uniek comparatief voordeel, dat deskundigheid met zich meebrengt en uitstijgt boven de nationale tradities van de lidstaten. We zetten ons in om het geld van de Europese belastingbetalers te besteden aan hoogwaardige hulpprogramma's die aantoonbare gevolgen hebben voor de kwaliteit van het bestaan van mensen. We proberen dit te bereiken met een mate van efficiëntie die voldoet aan de hoogste internationale maatstaven.

Deze aanpak werd in 2002 met name zichtbaar door de 275 miljoen euro die we voor Afghanistan hebben vastgelegd: een concrete bijdrage aan de wederopbouw van een verzwakte staat, door steun te verlenen aan een onervaren regering bij het opbouwen van een beter bestaan voor gewone mensen. De Commissie heeft ook een belangrijke rol gespeeld tijdens de conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering (Monterrey), de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling (Johannesburg), de Doha-ontwikkelingsagenda en bij de goedkeuring van de Barcelona-doelstellingen en de start van de EU-initiatieven inzake water/waterzuivering en energie.

De huidige Commissie gaf prioriteit aan de hervorming van de wijze waarop het budget voor buitenlandse hulp wordt besteed. 2002 was het jaar waarin de eerste resultaten van deze hervorming in de praktijk zichtbaar werden: de kwaliteit van onze hulp is verbeterd door een enorme deconcentratie van de beheersverantwoordelijkheden van Brussel naar het werkveld. Deze deconcentratie vond in 2002 plaats met betrekking tot de geografische programma's in Europa, het Middellandse-Zeegebied, Azië en Latijns-Amerika. Volgens internationale beste praktijken zijn we thans niet alleen sneller bij de uitvoering - grotendeels in lijn met de prestaties van nationale ontwikkelingsagentschappen - maar beter in het oplossen van problemen en het afstemmen van onze hulp op de werkelijke behoeften. Wat de programmering betreft, is deze winst aangevuld met een nieuw kader van nationale strategieën ter stimulering van samenhang in het beleid en donorcoördinatie.

Dit verslag verschaft informatie over beleid en programma's die over de hele wereld zijn uitgevoerd. Het beantwoordt aan het verzoek van de Raad en het Europees Parlement om de nadruk te leggen op de bereikte resultaten en effecten. We erkennen dat er bij de overgang naar een resultaatgerichte aanpak verdere werkzaamheden noodzakelijk zijn. Het vergt veel meer tijd en inspanning om de hervorming te consolideren en te voltooien en om de effectiviteit van de buitenlandse hulp verder te verbeteren. Bijzondere uitdagingen zijn de noodzaak om specifieke uitvoeringsproblemen waarmee de Commissie in een aantal ACS-landen wordt geconfronteerd aan te pakken en de noodzaak om na de uitbreiding in 2004 in de context van "een groter Europa" effectieve financiële instrumenten ten aanzien van onze nieuwe buren in te zetten. We zullen ons inspannen om deze uitdagingen het hoofd te bieden en de resultaten van de buitenlandse EG-hulp verder te verbeteren om zodoende een bijdrage te leveren aan veiligheid en welvaart voor iedereen.

Chris Patten, lid van de Commissie belast met buitenlandse betrekkingen Voorzitter van het bestuur van de dienst voor samenwerking EuropeAid

Poul Nielson, lid van de Commissie belast met ontwikkeling Algemeen directeur van het bestuur van de dienst voor samenwerking EuropeAid

Günter Verheugen, lid van de Commissie belast met uitbreiding Lid van het bestuur van de dienst voor samenwerking EuropeAid

Pascal Lamy, lid van de Commissie belast met handel Lid van het bestuur van de dienst voor samenwerking EuropeAid

Pedro Solbes Mira, lid van de Commissie belast met economische en financiële zaken Lid van het bestuur van de dienst voor samenwerking EuropeAid

B. samenvatting

Dit jaarverslag geeft een overzicht van de activiteiten van de Europese Gemeenschap op het terrein van de buitenlandse hulp. Het jaarverslag moet worden geplaatst in het kader van de door de Commissie goedgekeurde [1] hervorming van het beheer van de buitenlandse hulp van de EG. Het jaarverslag is gericht tot de Europese instellingen, andere actoren ter plaatse, partnerlanden en het grote publiek. In dit jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de 6,5 miljard euro die is vastgelegd en de 5,2 miljard euro die daadwerkelijk door de EG in 2002 is uitbetaald.

[1] Mededeling inzake de hervorming van het beheer van de buitenlandse hulp, SEC (2000)814 van 16.5.2000.

Hoofdstuk 1 van het jaarverslag geeft de stand van zaken van de strategische doelstellingen en resultaten. Tijdens de topontmoetingen van Monterrey en Johannesburg is de basis gelegd voor een nieuw mondiaal partnerschap voor uitroeiing van armoede en duurzame ontwikkeling. Indien de EU-lidstaten hun beloften nakomen, is er tegen het jaar 2006 zo'n 8,5 miljard euro extra beschikbaar. In 2002 is de eerste generatie nationale strategiedocumenten voltooid. Zij zullen leiden tot meer aandacht voor de bestrijding van armoede. Een betere integratie van de zich internationaal ontwikkelende context en van de overige EU-prioriteiten in het ontwikkelingsbeleid en de planning zal ook bijdragen aan de algehele verbetering van de activiteiten van de EU ter plaatse. En niet te vergeten, de nu al beroemde "drie C's" (coherentie, coördinatie en complementariteit) die een gestage vooruitgang laten zien. Binnen het EG-beleid helpen zij bij het bevorderen van ontwikkeling, armoedebestrijding en integratie van de begunstigde landen/partnerlanden in de wereldeconomie. Dit hoofdstuk laat ook de vooruitgang op het terrein van de EG-samenwerking met andere donors zien. Met de Wereldbank is een nieuwe kaderovereenkomst gesloten. De herziening van de kaderovereenkomst tussen de EG en de VN voor de financiering door de EG van VN-projecten is afgerond. In 2002 vond op verschillende niveaus een uitgebreide beleidsdialoog plaats met organisaties, fondsen en programma's van de Verenigde Naties.

De hervorming van het beheer van de buitenlandse hulp van de EG begint vruchten af te werpen: scherpere programmering, betere kwaliteit en timing van de hulpverlening, meer doorzichtigheid en stimulering van de eigen verantwoordelijkheid, deconcentratie van verantwoordelijkheden naar de delegaties ter plaatse, betere coördinatie met andere donors, met name lidstaten, en de invoering van een nieuw enkelvoudig informatiebeheersysteem, het 'Common Relex Information System' (CRIS), behoren tot de belangrijkste resultaten van 2002, zoals blijkt uit hoofdstuk 2.

Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de vooruitgang die de EG maakt bij het realiseren van haar strategische doelstellingen, met name de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, waarbij wordt samengewerkt met de rest van de internationale gemeenschap. In het hoofdstuk wordt gewezen op de maatregelen die zijn genomen om de effectiviteit van de Gemeenschapshulp verder te verbeteren, waaronder de aanpassing van de aanpak aan de verschillende omstandigheden per land en per regio, een effectieve doelgerichtheid van financiële middelen, draagbare schulden, grotere gebruikmaking van een sectorbrede aanpak en begrotingssteun. Het hoofdstuk beschrijft ook de vooruitgang die in 2002 is geboekt bij het meer concentreren van de EG-hulp op een beperkter aantal terreinen en de belangrijkste beleidsontwikkelingen op deze prioritaire terreinen. In 2002 hebben sociale sectoren zoals gezondheidszorg en onderwijs, vervoer en voedselzekerheid allemaal een aanzienlijke vooruitgang gelend. Op het gebied van handel en ontwikkeling hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een mededeling die de Raad in november 2002 heeft goedgekeurd.

Met een deskundigengroep uit de lidstaten en andere geïnteresseerde partijen, waaronder de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en de Wereldbank, heeft de Commissie gewerkt aan de ontwikkeling van tien kernindicatoren die zijn ontleend aan de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium. Van deze tien indicatoren hebben er zes rechtstreeks betrekking op het welzijn van kinderen en hebben er drie een specifieke genderdimensie. De Commissie is voornemens om met betrekking tot alle ontwikkelingslanden waaraan zij hulp verleent jaarlijks de vooruitgang te meten met behulp van deze indicatoren. Deze indicatoren zijn:

- percentage van de bevolking met minder dan 1 USD per dag

- aantal kinderen met ondergewicht

- kindersterftecijfer beneden vijf jaar

- netto inschrijvingsratio in het lager onderwijs

- percentage dat het lager onderwijs met succes afsluit

- ratio van meisjes en jongens in het lager, middelbaar en hoger onderwijs

- percentage geboorten dat is begeleid door deskundig personeel in de gezondheidszorg

- percentage eenjarigen dat is ingeënt tegen mazelen

- aantal zwangere vrouwen van 15-24 jaar met HIV

- percentage van de bevolking dat duurzame toegang heeft tot een verbeterde waterbron.

Hoofdstuk 4 toont de bevindingen in 2002 van de evaluatieactiviteiten en de resultaatgerichte monitoring (Results-Oriented Monitoring, ROM). Het hoofdstuk geeft een samenvatting van de bevindingen en conclusies van de evaluaties die tijdens de verslagleggingsperiode zijn afgerond en wijst op bepaalde nieuwe algemene problemen. De resultaatgerichte monitoring ging in 2001 van start en werd in 2002 uitgebreid tot alle regio's. De monitoring zorgt ervoor dat de Commissie vergelijkbare gegevens heeft voor al haar programma's voor buitenlandse hulp. In het hoofdstuk zijn de bevindingen en analyse opgenomen met betrekking tot de prioritaire ontwikkelingsterreinen en de verslagen van 2002 die op de ROM-criteria (belang, efficiëntie, doeltreffendheid, effect en duurzaamheid) zijn gebaseerd.

De behaalde resultaten en de prestaties van de door de EG gefinancierde projecten en programma's krijgen over het algemeen een goede beoordeling. Een analyse van de prestatiestructuur maakt duidelijk dat er nog iets te leren valt:

- de prestaties van projecten kunnen worden verbeterd door flexibiliteit en capaciteit voor aanpassingen aan veranderingen. Er zijn ook aanwijzingen dat door evaluatie van het projectconcept, zodra feitelijk wordt gestart met de uitvoering, betere prestaties worden behaald.

- goede integratie in plaatselijke structuren, beleidsondersteuning en betrokkenheid van de begunstigden zorgen duidelijk voor effectiviteit en duurzaamheid en moeten aandacht krijgen bij het ontwerp van projecten.

- financiële duurzaamheid wordt het meest gezien als een mogelijke oorzaak van problemen voor projecten.

- tijdsgebondenheid van bijdragen en activiteiten is in veel projecten niet optimaal. In de toelichting bij de monitoringverslagen worden in veel gevallen logge (EG)-procedures en de kwaliteit van het projectbeheer als oorzaak genoemd.

Hoofdstuk 5 geeft een analyse van de "horizontale" of "transversale" onderwerpen en de mainstreaming daarvan via de algemene structuur van de EG-samenwerking. Mensenrechten, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, milieu en conflictpreventie zijn de belangrijkste onderwerpen van dit hoofdstuk, dat ook een beschrijving geeft van de uitvoering van thematische begrotingslijnen zoals voedselzekerheid, tropische bossen, bestrijding van aids of medefinanciering met NGO's.

Met China is de mensenrechtendialoog voortgezet en met Iran is deze gestart. In twee landen in het Middellandse-Zeegebied zijn regionale bijeenkomsten gehouden met de maatschappelijke organisaties in die landen. In 2002 waren stimulering van voorlichting over mensenrechten en opleiding voor ethische beoordeling eveneens belangrijke onderwerpen. Dit jaar heeft het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten meer dan 100 miljoen euro vastgelegd. Hulp aan derde landen op het terrein van wetenschap, technologie en onderzoek, met name in de Nieuwe Onafhankelijke Staten en de ACS-landen, verdient ook een plaats in dit hoofdstuk.

In 2002 werd 23,5 miljoen euro vastgelegd ten behoeve van het mechanisme voor een snelle reactie, dat als allerbelangrijkste taak de tweede fase van de stabilisering in Afghanistan en de wederopbouwwerkzaamheden in de Palestijnse Gebieden heeft.

Tijdens de voorbereiding van de nationale strategiedocumenten werd in 45 landen is overleg met niet-overheidsactoren tot stand gekomen. Bijna 200 miljoen euro is vastgelegd ten behoeve van de medefinanciering van NGO-projecten. Nagenoeg 50 miljoen euro is vastgelegd in het kader van de thematische begrotingslijnen milieu en tropische bossen.

Hoofdstuk 6 richt zich op samenwerkingsactiviteiten per regio: Oost-Europa en Centraal-Azië, Zuidoost-Europa, het Middellandse-Zeegebied, Nabije Oosten en Midden-Oosten, de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) en de landen en gebieden overzee (LGO), Latijns-Amerika en Azië. De structuur van de presentatie is voor alle regio's hetzelfde, waardoor "transversaal" lezen en een gemakkelijke vergelijking op basis van vergelijkbare gegevens mogelijk is. In de eerste plaats worden niet alleen de strategische doelstellingen en resultaten maar ook de programmeringsprioriteiten tijdens het jaar gepresenteerd. In de tweede plaats is er een paragraaf met daarin de belangrijkste resultaten van zowel afgeronde als lopende projecten, inclusief projecten waarvoor een tussentijdse evaluatie is uitgevoerd. Enkele casestudy's laten concreet de reikwijdte van de EG-activiteiten in iedere regio zien.

Om de informatie over iedere regio te completeren, wordt in specifieke paragrafen aandacht besteed aan de uitvoering van de "drie C's" (coherentie, coördinatie en complementariteit) waarbij een beschrijving wordt gegeven van de samenwerking met lidstaten en andere donors. Ook wordt gewezen op de humanitaire hulp (uitgevoerd door ECHO) en de activiteiten van de Europese Investeringsbank (EIB). Het slot van iedere regionale bijdrage wordt gevormd door conclusies en vooruitzichten voor de komende jaren.

Ten aanzien van de westelijke Balkan is de aanwezigheid en het goed functioneren van een markteconomie één van de in Kopenhagen vastgestelde criteria, die gelden als basisvoorwaarde voor het lidmaatschap van de EU. Om deze doelstelling te bereiken zal in de komende jaren derhalve worden doorgegaan met de ondersteuning van de noodzakelijke hervormingen, zoals onder andere wetgeving op het gebied van economie, beheer van de begrotingsuitgaven en het innen van belastingen, overheidsopdrachten en - als het proces verder is gevorderd - wetgeving op het gebied van mededinging.

Ook wordt aandacht besteed aan het openbaar bestuur, doorgaans door middel van programma's voor hervorming van het openbaar bestuur, gericht op ondersteuning van het proces van rationalisering, afslanking en stroomlijning van de openbare sector.

Op het gebied van justitie en binnenlandse zaken wordt het slecht functionerende gerechtelijk apparaat gezien als één van de belangrijkste problemen, waardoor niet alleen het algemene politieke functioneren van de staat maar ook het goede functioneren van een markteconomie wordt belemmerd (bijv. het ontbreken van effectieve conflictbeslechting op economisch gebied). Corruptie wordt gezien als een ander belangrijk probleem dat een goede politieke, sociale en economische ontwikkeling in de regio in de weg staat. Het is nodig dat de internationale gemeenschap resoluut optreedt, gesteund door gerichte Cards-hulp, teneinde het probleem met wortel en al uit te roeien en een duurzame oplossing te bieden. In 2002 is in de regio bijna 654 miljoen euro vastgelegd en meer dan 617 miljoen euro uitbetaald.

Ten aanzien van de landen van Oost-Europa en Centraal-Azië is in 2002 bijna 430 miljoen euro vastgelegd en 383 miljoen euro uitbetaald. In het kader van het begrip "een groter Europa", dat is gericht op bevordering van de stabiliteit en verkleining van de welvaartkloof aan de nieuwe buitengrenzen van de EU, is gestart met de beoordeling van de eventuele effecten van de uitbreiding op de betrekkingen van de EU met de landen van Oost-Europa. Dit zal leiden tot meer steun voor activiteiten die grensoverschrijdende samenwerking stimuleren, vooral met betrekking tot de westelijke NOS.

In de Kaukasus en Centraal-Azië geeft de EU nog steeds prioriteit aan regionale samenwerking, met name via maatregelen die zijn gericht op armoedebestrijding en economische groei en, waar nodig, conflictpreventie.

Met betrekking tot de uitvoering van het Meda-programma is ten aanzien van de landen in het Middellandse-Zeegebied een aanzienlijke verbetering gerealiseerd, met vastleggingen van 762 miljoen euro en uitbetalingen van 684 miljoen euro gedurende het jaar. In 2002 zijn de nieuwe nationale indicatieve programma's voor de eerste keer uitgevoerd. Stabiliteit, veiligheid en duurzame ontwikkeling zijn nog steeds prioriteiten van de EU in de regio, evenals de afronding van associatieovereenkomsten met alle mediterrane partnerlanden en verdere stappen in de richting van een Europees-mediterrane interne markt.

Samenwerking op het gebied van juridische aangelegenheden en binnenlandse zaken wordt ook een belangrijke prioriteit die betrekking heeft op onderwerpen als vluchtelingen, asielrechten en de bestrijding van illegale immigratie. De situatie in het Midden-Oosten blijft de belangrijkste zorg in de regio.

De samenwerking met de ACS-landen en de landen en gebieden overzee (LGO) bereikte een niveau van bijna 2,4 miljard euro aan vastleggingen en 2,54 miljard euro aan uitbetalingen (ondanks dat dit enigszins minder is dan de uitbetalingen in 2001, is dit een van de beste prestaties die ooit is geregistreerd). De goedkeuring van de Overeenkomst van Cotonou maakt een verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen EU en ACS mogelijk. De expliciete betrokkenheid van Afrikaanse landen bij de versterking van hun capaciteit om conflicten, armoede en marginalisering in de context van globalisering aan te pakken en het bestaan van strategiedocumenten voor armoedebestrijding, zijn twee belangrijke pijlers waarop de toekomstige EG-samenwerking in de regio kan worden gebaseerd. Als de regio in de wereld die het hardst zal moeten vechten om de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te bereiken, moet het ACS-EU-partnerschap ontwikkelingshulp, politieke dialoog en overig beleid en instrumenten verbeteren zoals met betrekking tot handelsaangelegenheden. De start van de Afrikaanse Unie en de goedkeuring van het Nieuw partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika (New Partnership for African Development, NEPAD) kunnen voor de nabije toekomst het belangrijkste feit van 2002 worden. Capaciteitsopbouw en crisisbeslechting behoren ook tot de belangrijkste concepten waaraan in deze regio moet worden gewerkt.

Tijdens 2002 is ten behoeve van Azië 540 miljoen euro vastgelegd en 434 miljoen euro uitbetaald. Door middel van haar samenwerkingsactiviteiten streeft de EG ernaar om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede en verbetering van de levensstandaard in Aziatische landen. In dit opzicht zijn basisgezondheidszorg en lager onderwijs prioritaire terreinen die minimaal een derde van de beschikbare financiële middelen zullen blijven ontvangen. De nadruk wordt gelegd op interventie op sectoraal niveau, bestrijding van armoede via programma's met inbreng van het land zelf en verbetering van de coördinatie tussen het land en de donor. De rol van de Gemeenschap wordt ook uitgebreid zodat een verbeterde relatie tussen die landen en de EU wordt gerealiseerd, de democratie meer wordt gestimuleerd en de vrede wordt bevorderd. Dit betekent bijvoorbeeld ondersteuning van de wederopbouw en rehabilitatie van landen die door conflicten zijn getroffen, zoals Afghanistan en Oost-Timor, en activiteiten die zijn gericht op conflictpreventie in de regio, zoals ondersteuning van het vredesproces in Sri Lanka.

De economische samenwerking met Azië wordt versterkt, waarbij met name aandacht wordt besteed aan het ondernemingsklimaat terwijl activiteiten op belangrijke terreinen als energie, milieutechnologie en biodiversiteit worden gesteund.

Dialoog en onderhandelingen zijn de belangrijkste woorden van de samenwerking van de EG met Latijns-Amerika. De maatschappelijke organisaties worden geconsulteerd over de drie subregionale onderhandelingen (EU-Mercosur, EU-Mexico en EU-Chili). De conclusies van de top van Madrid kunnen een belangrijke stap vooruit zijn. Al in 2003 kunnen de sectorale aanpak en de begrotingssteun de eerste resultaten in de regio opleveren. Aan de andere kant kan de start van de onderhandelingen met de landen van Midden-Amerika en de Andesgemeenschap in de toekomst leiden tot een volledige subregionale structuur voor de betrekkingen van de EU met Latijns-Amerika. In 2002 bedroegen de vastleggingen van de EG in de regio 382 miljoen euro terwijl de uitbetalingen 272 miljoen euro bedroegen.

Het "thema-artikel" (hoofdstuk 7) van dit jaarverslag heeft betrekking op waterbeheer, ongetwijfeld de belangrijkste uitdaging voor een coherent ontwikkelingsbeleid in de komende jaren. In dit verband wordt de basis van het EU-beleid gevormd door de mededeling van de Commissie van 12 maart 2002 alsook het resultaat van Johannesburg. Het Waterinitiatief van de EU, dat in Johannesburg van start is gegaan, probeert een katalysator voor verdere actie te leveren om de internationaal overeengekomen doelstellingen te realiseren in samenwerking met ontwikkelingslanden. Thans is het nieuwe internationale doel om in 2015 het aantal mensen zonder toegang tot afvalwaterzuivering met de helft terug te brengen, als aanvulling op het doel van toegang tot drinkwater overeenkomstig de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium.

Hoofdstuk 8 bestaat uit volledige financiële tabellen, volgens de terminologie van DAC. Op deze bladzijden is een verdeling per begrotingslijn, regio, land en instrument te vinden. Tegelijkertijd wordt ieder in 2002 vastgelegd project per voor steun in aanmerking komende regio en sector vermeld.

Tot slot geven de bijlagen inzicht in de stand van zaken van de belangrijkste werkzaamheden met betrekking tot de hervorming van het beheer van de buitenlandse hulp, d.w.z. harmonisatie van procedures, de RAL-situatie (betalingsachterstanden), uitgevoerde audits, inspanningen voor doorzichtigheid en zichtbaarheid alsook een volledige lijst met officiële mededelingen van de Europese Commissie waarin wordt verwezen naar de in 2002 verleende buitenlandse hulp.

1. STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN EN RESULTATEN

In dit hoofdstuk wordt de context voor de externe partnerschappen van de Gemeenschap uiteengezet, met inbegrip van het strategisch kader en de doelstellingen, en wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkeling die zij in 2002 hebben doorgemaakt, als antwoord op gebeurtenissen zowel binnen als buiten de EU. Ook wordt een toelichting gegeven op een aantal strategische resultaten die in 2002 zijn gerealiseerd, inclusief de afronding van het landenprogrammeringsproces, en op de concrete vooruitgang in de richting van verbeterde samenhang, coördinatie en complementariteit zowel binnen als buiten de EU.

1.1 HET KADER VOOR DE EXTERNE PARTNERSCHAPPEN VAN DE GEMEENSCHAP

Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Europese Gemeenschap is een van de drie elementen binnen het breder kader van buitenlandse betrekkingen. Het bevindt zich op één lijn met de buitenlandse en economische betrekkingen van de Gemeenschap (waaronder handel en investeringen).

De Europese Gemeenschap speelt een erg belangrijke rol op alle drie de terreinen. De Europese Gemeenschap is de grootste handelspartner voor veel ontwikkelingslanden. Als regio verleent de EU meer dan de helft van de wereldwijde ontwikkelingshulp: meer dan 28,7 miljard euro in 2002, waarvan 6,5 miljard euro op EG-niveau. In maart 2002, ten tijde van de internationale conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering, maakte de EU haar voornemen bekend om in de toekomst een nog grotere rol te gaan spelen door de omvang van de hulp verder te vergroten. Iedere EU-lidstaat heeft toegezegd om in 2006 minimaal 0,33% van zijn nationaal inkomen als officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance, ODA) te verlenen, zodat de EU collectief een gemiddelde ratio van 0,39% (was 0,33% in 2001) behaalt. Een vijfde van de huidige EU-begroting voor hulpverlening - 6,5 miljard euro - wordt door de Europese Commissie namens de Gemeenschap beheerd. Deze financiële middelen zijn niet alleen afkomstig van de Gemeenschapsbegroting maar ook van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Het EOF verleent steun aan de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan in het kader van de Overeenkomst van Cotonou en aan de landen en gebieden overzee (LGO) die zijn geassocieerd met de Gemeenschap in het kader van het Besluit betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap. [2] De geografische reikwijdte van de hulpprogramma's van de Gemeenschap is eveneens aanzienlijk: van de buren van de EU tot kleine eilandstaten in de Stille Oceaan. In 2002 had de Gemeenschap programma's met 160 landen en 8 regio's. De situatie en de belangrijke problemen variëren aanzienlijk per regio en per land en de Gemeenschap past haar aanpak dienovereenkomstig aan.

[2] Besluit 2001/822 van de Raad van 27.11.2001, PB L 314 van 30.11.2001.

1.1.1 De strategische doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de EG

Hoewel ontwikkelingssamenwerking deel uitmaakt van buitenlandse betrekkingen, is deze op zichzelf ook een legitieme beleidsdoelstelling. Bovendien stimuleert de Commissie de toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) als instrument om ontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken.

Sinds november 2000 beschikt de Gemeenschap over één algemeen kader voor de begeleiding van de samenwerking en partnerschappen met alle ontwikkelingslanden waarmee zij banden heeft. Dit maakt duidelijk dat het belangrijkste doel van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Gemeenschap is: bestrijding en uiteindelijk uitroeiing van armoede, via steun voor een duurzame economische, sociale en milieuontwikkeling, stimulering van de geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en een vastberadenheid om ongelijkheid te bestrijden. [3] Doelen op het gebied van de gezondheidszorg zijn prominent aanwezig en wijzen op het verband tussen algemene armoedebestrijding en investeringen in gezondheidszorg en onderzoek. Het specifieke doel met betrekking tot de strijd tegen HIV/aids, malaria en andere ziekten laat een grote betrokkenheid zien, waarbij wordt erkend dat, indien deze ziekten niet worden aangepakt, het hoofdresultaat van de wereldwijde armoedebestrijding niet wordt gerealiseerd. Dit verduidelijkt ook de kernbeginselen waarop de Gemeenschapshulp is gebaseerd: duurzame, rechtvaardige en participatieve menselijke en sociale ontwikkeling, met stimulering van mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en 'good governance' als een integraal onderdeel daarvan. In toenemende mate wordt erkend dat de waarde van capaciteitsopbouw en innovatie van wetenschap en technologie een essentiële voorwaarde is voor verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, zowel in de verschillende sectoren als ter ondersteuning van de algemene economische ontwikkeling.

[3] Conclusies van de Raad van 10 november 2000, referentienummer 12929/00

De EU heeft haar ontwikkelingsinspanningen consequent in de mondiale context vastgelegd en werkt samen met anderen om de reeks ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, die tijdens de Millenniumtop door de VN-leden zijn goedgekeurd, te verwezenlijken. De hoofddoelstellingen worden in het kader hieronder vermeld.

De ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium

- Realiseren van lager onderwijs voor iedereen

- Bevorderen van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en 'empowerment' van vrouwen

- Terugdringen van kindersterfte

- Verbeteren van de gezondheid van moeders

- Bestrijden van HIV/aids, malaria en andere ziekten

- Uitroeien van extreme armoede en honger

- Garanderen van duurzaamheid op milieugebied

De Gemeenschap heeft zich eveneens ertoe verplicht om bij de uitvoering van haar hulp internationale beste praktijken toe te passen. Hierbij gaat het om een vastberaden toezegging om via partnerschappen samen te werken met ontwikkelingslanden en om eigen inbreng op lokaal niveau te respecteren en te stimuleren, evenals deelname van niet-overheidsactoren en andere maatregelen, zoals een effectieve doelgerichtheid van middelen, nauwe samenwerking met andere donors, en waar mogelijk een verschuiving van projecten naar sectorale programma's en begrotingssteun (zie hoofdstuk 3). Dit wordt aangevuld met het programma voor de hervorming van het beheer waarmee eveneens in 2000 is gestart (zie hoofdstuk 2).

Om een zo groot mogelijk resultaat te bereiken binnen het mondiale ontwikkelingskader, richt de Gemeenschap haar hulp op zes gebieden waarop zij met name een toegevoegde waarde kan hebben: samenhang tussen handel en ontwikkeling, regionale integratie en samenwerking, steun voor macro-economisch beleid en gelijke toegang tot sociale dienstverlening, vervoer, voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling, en institutionele capaciteitsopbouw, met name op het gebied van 'good governance' en de rechtsstaat (zie hoofdstuk 3). Stimulering van mensenrechten, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, duurzaamheid voor het milieu en conflictpreventie worden in iedere fase geïntegreerd en opgenomen in alle hulpprogramma's van de Gemeenschap.

1.1.2 De respons op verschillende nationale en regionale omstandigheden

Het hierboven beschreven ontwikkelingssamenwerkingsbeleid is van toepassing op alle ontwikkelingslanden waar de Gemeenschap banden mee heeft. Desondanks worden de betrekkingen en hulpprogramma's van de Gemeenschap in de verschillende regio's en landen aangepast aan de specifieke uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd.

Dit varieert van politieke en economische hervorming en stabiliteit op de westelijke Balkan tot duurzame economische en sociale ontwikkeling in het Middellandse-Zeegebied om ervoor te zorgen dat deze regio geen geostrategische breuklijn wordt met een welvarend Europa aan de ene en overwegend arme landen aan de andere kant, in combinatie met een verbeterde samenwerking inzake onderwerpen als terrorisme, het milieu, geneesmiddelen en demografische verandering. In Latijns-Amerika zijn bestrijding van sociale ongelijkheid en het bouwen aan een meer coherente samenleving de allergrootste prioriteiten, gecombineerd met steun voor regionale integratie om het concurrentievermogen van Latijns-Amerikaanse ondernemingen te verbeteren. Azië is het thuis voor twee derde van de armen van de wereld. Terwijl in de regio voedselzekerheid, gezondheidszorg en toegang tot basisdiensten dringende aangelegenheden zijn in de landen met lage inkomens, is ernstige ongelijkheid in inkomens en kansen nog steeds een uitdaging voor veel landen met middellage inkomens. In EG-programma's voor Centraal-Azië wordt veel aandacht besteed aan institutionele, wettelijke en bestuurlijke hervorming en aan ontwikkeling van de particuliere sector en van de economie om problemen aan te pakken die variëren van groter wordende inkomensverschillen en armoede tot trage economische en democratische overgang inclusief mensenrechtenaangelegenheden. De landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de landen en gebieden overzee, waarvan de samenvoeging op 1 april 2003 van kracht wordt in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, hebben - hoewel ze in een aantal belangrijke opzichten verschillen - te maken met veel gemeenschappelijke problemen. Het Caribisch gebied en de Stille Oceaan hebben veel kleine eilandstaten, terwijl in Afrika diverse conflicten worden verergerd door de omvang en kwetsbaarheid van landen. 40 van de 77 ACS-landen zijn minst ontwikkelde landen die worden gekenmerkt door een bijzonder laag inkomen per hoofd van de bevolking en ernstige infrastructurele problemen.

De verschillende aspecten van de buitenlandse betrekkingen van de Gemeenschap met diverse regio's zijn ingekaderd in een reeks samenwerkings- en partnerschapsovereenkomsten. Hoofdstuk 6 doet verslag van de belangrijkste ontwikkelingen in 2002 in ieder van deze regio's.

1.1.3 Complementariteit tussen ontwikkelings- en andere externe doelstellingen

In veel gevallen vullen de ontwikkelings- en overige externe doelstellingen van de Gemeenschap elkaar aan, evenals de hulpverlening op verschillende terreinen. Het verband tussen conflictpreventie en de bevordering van mensenrechten en democratie is duidelijk, evenals bijvoorbeeld het verband van deze terreinen met armoedebestrijding. Concrete Gemeenschapshulp heeft tijdens de nasleep van geweld een bijdrage geleverd om de maatschappij weer op te bouwen en te voorkomen dat de geschillen weer oplaaiden. Niet alleen de symptomen van een conflict moeten worden aangepakt, maar er moeten ook methoden worden ontwikkeld waarmee kan worden bepaald wat de achterliggende oorzaken van het conflict zijn en wat daaraan kan worden gedaan. Vaak zal blijken dat het hierbij om extreme armoede gaat. Ook moet nadruk worden gelegd op de relatie tussen investeringen ten behoeve van basisgezondheidszorg en ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling naar nieuwe geneesmiddelen en behandelingen, met name in de context van de strijd tegen de belangrijkste overdraagbare ziekten die samenhangen met armoede.

Vanwege het veelzijdige externe beleid en de vele instrumenten die kunnen worden ingezet, alsook de noodzaak om op verschillende omstandigheden te reageren, zijn de nationale strategiedocumenten en de regionale strategiedocumenten van de Gemeenschap een belangrijk hulpmiddel bij het analyseren en aandragen van de juiste beleidsmix. Hulpverlening die wordt uitgevoerd via de horizontale en thematische begrotingslijnen van de Gemeenschap, die niet alleen betrekking hebben op ontwikkeling maar ook op bredere externe doelstellingen, zoals samenwerking op het gebied van geneesmiddelen, wordt in toenemende mate in dit kader geïntegreerd. De Gemeenschap probeert ook een verbeterde samenhang op centraal beleidsniveau te realiseren. Complementariteit tussen het beleid voor ontwikkeling en onderzoek is gebaseerd op de gedachte dat synergie noodzakelijk is tussen capaciteitsopbouw van wetenschap en technologie en interregionale samenwerking op het gebied van onderzoek (Noord-Zuid, Oost-West).

1.2 Aanpassing aan de veranderende EU- en mondiale context in 2002

1.2.1 Uitbreiding van de EU en nieuwe politieke prioriteiten

Wat de interne ontwikkelingen van de EU betreft, zal het baanbrekende besluit van december 2002 - om de EU in mei 2004 uit te breiden van 15 tot 25 lidstaten - grote gevolgen hebben voor de toekomstige rol van de regio, waaronder haar rol op het gebied van buitenlands beleid en ontwikkeling. Deze landen, die in de afgelopen 12 jaar ten behoeve van hun eigen politieke en economische overgang aanzienlijke steun van de EU en externe bijstand hebben ontvangen, worden op het moment van hun toetreding lid van het buitenlandse beleid van de EU. In 2002 zijn de kandidaat-lidstaten, de Commissie en de lidstaten alsook de externe partners van de EU gestart met de voorbereidingen hiervoor. Hoewel ontwikkelingszaken in de context van de uitbreiding niet opvallend veel aandacht kregen, heeft de Commissie in 2002 met de kandidaat-lidstaten en de huidige lidstaten een werkprogramma opgestart. Hierin worden drie aspecten benadrukt: mogelijke gevolgen voor de beleids- en programmaprocessen van de Gemeenschap (zoals besluitvormingsprocessen, prioriteiten, uitvoeringskanalen en financiële zaken), hoe de kandidaat-lidstaten kunnen worden geholpen bij hun voorbereidingen om het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en hun rol als nieuwe (in sommige gevallen hun rol hervattende) donors op te pakken, en gevolgen voor de ontwikkelingspartners van de Gemeenschap. In 2002 is niet alleen een start gemaakt met diverse studies en onderzoekswerkzaamheden, maar ook met een eerste reeks activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw en bewustmaking die kunnen helpen bij het vaststellen van en informatie verstrekken over toekomstige activiteiten op dit terrein, inclusief een draaiboek. In 2003-2004 zullen deze werkzaamheden worden voortgezet en uitgebreid.

Het interne beleid en de activiteiten op andere terreinen hebben ook de context van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en de buitenlandse hulp van de Gemeenschap beïnvloed, in het bijzonder de grotere interesse voor de vraag hoe migratiezaken kunnen worden geïntegreerd in de betrekkingen van de EU met haar externe partners, waaronder ontwikkelingslanden.

1.2.2 De mondiale context: politieke en economische instabiliteit

De voortdurende politieke en economische stabiliteit in 2002 heeft grote gevolgen gehad voor de buitenlandse betrekkingen van de Gemeenschap, inclusief haar ontwikkelingsbeleid en haar buitenlandse hulp.

Gebeurtenissen in verschillende delen van de wereld hebben volslagen duidelijk gemaakt dat zowel de ontwikkelde landen als de ontwikkelingslanden van elkaar afhankelijk zijn. Van de economische crisis in Argentinië en de vertraging op de markten van de ontwikkelde landen, tot de tragedie van de bom op Bali en de voortdurende strijd tegen terrorisme, tot de vernietiging die wordt veroorzaakt door nieuwe en lopende conflicten. In 2002 waren er positieve stappen in de richting van vrede in landen zoals Sri Lanka, Angola en de Democratische Republiek Congo. De Gemeenschap startte met een hulpprogramma voor lange termijn ten behoeve van Afghanistan, hetgeen een belangrijke overgang markeert in haar partnerschap. Helaas is de situatie op andere plaatsen, zoals het Midden-Oosten, Ivoorkust en Zimbabwe, verslechterd.

Deze gebeurtenissen geven aan dat het van essentieel belang is om voortdurend aandacht te hebben voor economische en 'governance'-kwesties en met name voor de preventie en oplossing van conflicten. De Gemeenschap is reeds erg actief op dit terrein, bijvoorbeeld via haar ontwikkelingsbeleid en programma's voor buitenlandse hulp, en erkent de noodzaak van een alomvattende benadering voor de lange termijn. De Gemeenschap heeft, samen met de EU-lidstaten, ook een belangrijke rol op zich genomen in de internationale strijd tegen terrorisme.

In 2002 heeft meer erkenning van de banden tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden op haar beurt het belang onderstreept van een adequate en duurzame aandacht voor ontwikkelingszaken teneinde andere doelstellingen met succes te realiseren. Armoede en uitsluiting, regionale conflicten, achteruitgang van het milieu en aids zijn allemaal potentiële bedreigingen voor veiligheid. De ontwikkelingssamenwerking en het beleid en de programma's voor buitenlandse hulp van de Gemeenschap zullen, evenals EU-beleid en activiteiten op andere terreinen, in dit proces een essentiële rol spelen en in de loop van het jaar is er een aantal nieuwe initiatieven genomen. Zweden en Frankrijk hebben in 2002 een sleutelrol gespeeld bij het opstarten van een nieuwe internationale taakgroep voor algemene overheidsmiddelen, die in de komende twee jaar onderzoekt hoe ervoor kan worden gezorgd dat belangrijke zaken van internationaal belang, zoals bestrijding van overdraagbare ziekten en tegengaan van klimaatsverandering, duidelijk worden omschreven en geanalyseerd, en dat adequaat wordt voldaan aan de behoeften.

1.2.3 Een nieuw mondiaal partnerschap voor groei, armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling

De internationale conferentie voor ontwikkelingsfinanciering in Monterrey, Mexico, en de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in Johannesburg, Zuid-Afrika, (respectievelijk in maart en september 2002) waren een bevestiging van de richting die met de start van de ontwikkelingsagenda van Doha [4] is ingeslagen met betrekking tot een nieuw mondiaal partnerschap tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Centraal hierbij staat de erkenning dat alle landen actie moeten ondernemen om succes te behalen. De EU heeft hard gewerkt om Doha, Monterrey en Johannesburg te laten slagen en zal hetzelfde doen met de aanstaande wereldtop van de Verenigde Naties inzake de informatiemaatschappij. De uitbreiding van de EU en de verdere verhoging door alle lidstaten van de EU-hulp tussen nu en 2006 stellen de regio in staat een nog grotere rol bij de voortgang te spelen dan ze nu reeds doet.

[4] De 'ontwikkelingsagenda van Doha' verwijst naar de overeenkomst die is gesloten met betrekking tot de agenda voor multilaterale handelsonderhandelingen, opgestart tijdens de ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie te Doha, Qatar, in november 2001.

Monterrey en Johannesburg bevestigden het centrale belang van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium als leidend kader voor optreden tussen nu en 2015. De EU heeft met nadruk de toevoeging van het nieuwe doel gesteund om in 2015 het aantal mensen zonder toegang tot afvalwaterzuivering met de helft terug te brengen, als aanvulling op het doel van toegang tot drinkwater. De internationale gemeenschap heeft thans een duidelijk en alomvattend actiekader voor het verwezenlijken van groei, armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. De aandacht moet nu nog meer worden verplaatst naar de uitvoering.

1.2.4. De wereldtop inzake duurzame ontwikkeling en de EU-initiatieven: water en energie

Tijdens de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling (World Summit on Sustainable Development, WSSD) heeft de EU twee belangrijke initiatieven voor water en energie in gang gezet die zijn ontwikkeld om de voorgang bij de uitvoering van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te versnellen.

Het EU-initiatief 'water voor leven' wordt beschreven in het speciale thema over water in dit verslag (zie hoofdstuk 7).

Het EU-initiatief 'energie voor armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling' wijst op de politieke wil van de EU-lidstaten en de Commissie om op dit terrein meer activiteiten te ontplooien. Hoewel er geen specifieke ontwikkelingsdoelstelling voor het millennium op het gebied van energie is, is de levering van toereikende, betaalbare en duurzame energievoorziening in plattelands-, grootstedelijke en stedelijke gebieden essentieel voor de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium. Nu meer dan 2 miljard mensen afhankelijk zijn van biomassa (hout, afval, enz.) als hun belangrijkste energiebron en 1,6 miljard mensen nog steeds geen toegang hebben tot elektriciteit, is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening in de ontwikkelingswereld echter ver verwijderd van de norm. Met het energie-initiatief van de EU wordt getracht een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede, door te helpen bij het verbeteren van de toegang tot energievoorziening en te werken aan een programma van technische mogelijkheden, met inbegrip van elektriciteitsvoorziening op het platteland en gedecentraliseerde energiesystemen, schonere en meer efficiënte fossiele brandstoftechnologieën en het gebruik van plaatselijk beschikbare hernieuwbare energie, met name het verbeterde beheer en gebruik van biomassa. De activiteiten garanderen een eigen inbreng van de begunstigden en worden niet alleen ontwikkeld via partnerschappen met ontwikkelingslanden en -regio's, maar ook met belanghebbenden uit de particuliere sector, financieringsorganisaties en maatschappelijke organisaties. Op nationaal en regionaal niveau wordt de dialoog met partners en belanghebbenden verbeterd, zodat de partnerschappen op een door de vraag bepaalde basis kunnen worden uitgevoerd. Een belangrijk aspect van het initiatief is het verlenen van steun voor institutionele capaciteitsopbouw en technische bijstand aan landen zodat een adequaat energiebeleid kan worden opgezet. Een belangrijke rol wordt gegeven aan de ontwikkeling van strategieën die op nieuwe onderzoeken zijn gebaseerd. Ook heeft de Commissie in juli 2002 [5] een nieuwe mededeling gepubliceerd, waarin haar strategische aanpak voor samenwerking met ontwikkelingslanden op het gebied van energie wordt beschreven.

[5] COM(2002)408.

1.3 De belangrijkste resultaten in 2002

1.3.1 Voortdurende verbeteringen in efficiëntie en effectiviteit

Het algemene kader dat zich voor de EU uit Doha, Monterrey en Johannesburg heeft ontwikkeld, versterkt de richting waarheen de Gemeenschap zich sinds 2000 intern verplaatst, zowel wat betreft het uitvoerings- als het beleidskader.

De voortdurende vooruitgang die op het gebied van efficiëntie en effectiviteit wordt geboekt, als onderdeel van het in 2000 opgestarte programma voor de hervorming van het beheer, wordt nader beschreven in hoofdstuk 2 van dit verslag. Overeenkomstig het verzoek van de Raad in zijn besluit van 2001 betreffende de landen en gebieden overzee heeft de Commissie eveneens de financiële procedures van het EOF voor deze landen en gebieden [6] vereenvoudigd en gedecentraliseerd.

[6] Verordening nr. 2304/2002 van de Commissie van 20.12.2002, PB L 348 van 21.12.2002, blz. 82.

In hoofdstuk 3 wordt de voortgang van de ontwikkeling en de andere doelstellingen van de buitenlandse hulp beschreven, met inbegrip van de resultaten van een door de Commissie uitgevoerde transregionale en transnationale analyse van de voortgang die is geboekt met het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium en de voortgang op de zes, in 2000 vastgestelde prioritaire terreinen voor EG-hulp. Een belangrijke uitdaging voor de Gemeenschap op de ingeslagen weg is het geven van een respons op de ontwikkeling van nieuwe EU- en internationale prioriteiten, zonder daarbij selectiviteit en concentratie te ondermijnen.

Afronding van het programmeringsproces

In 2002 was de afronding van de eerste generatie regionale en nationale strategiedocumenten op basis van het nieuwe gemeenschappelijke kaderproces een belangrijk strategisch resultaat. Dit proces werd pas twee jaar eerder opgestart. Bij de programmering van de buitenlandse hulp van de Gemeenschap is een kwalitatieve sprong vooruit gerealiseerd en de programmeringsdocumenten zullen de komende jaren als waardevolle beheersinstrumenten dienen. Zoals bedoeld heeft het gemeenschappelijk kader voor nationale strategiedocumenten bewezen een erg nuttig instrument te zijn, onder andere bij het operationeel maken van de doelstelling om meerjarenprogrammering meer inhoud te geven en bij het verbeteren van de coördinatie en complementariteit met de bilaterale hulp die wordt verleend door de EU-lidstaten. Het gemeenschappelijk kader voor nationale strategiedocumenten heeft ook een belangrijke bijdrage geleverd aan harmonisering van de programmeringsmethodologie in de regio's. Voor de komende jaren is het belangrijk om een alomvattend mechanisme op te zetten om toezicht te houden op de uitvoering van de regionale en nationale strategiedocumenten en deze te evalueren, teneinde de impuls van het proces van de nationale strategiedocumenten in tact te laten. Het voorbereidingsproces voor de tussentijdse evaluaties, met inbegrip van verdere werkzaamheden inzake methodologieën, zal in 2003 van start gaan. De Commissie streeft onafgebroken naar verbetering van de kwaliteit van haar programmeringsdocumenten en naar een gedegen integratie van het proces van de nationale strategiedocumenten in de internationale ontwikkelingsinspanningen.

Toepassing van de aanpak van strategiedocumenten voor armoedebestrijding op landen met lage inkomens

Wat de armoedebestrijding in landen met lage inkomens betreft, vond in januari 2002 de eerste internationale evaluatie plaats van de resultaatgerichte partnerschapaanpak op basis van strategieën voor armoedebestrijding met eigen inbreng van een land (ook bekend als de aanpak van strategiedocumenten voor armoedebestrijding). Evenals vele andere donors heeft de Commissie toegezegd strategiedocumenten voor armoedebestrijding, waar deze voorhanden zijn, als uitgangspunt te gebruiken bij het ontwerpen van haar eigen responsstrategieën (nationale strategiedocumenten). In november 2002 hadden 45 landen een tussentijds en 19 een definitief strategiedocument voor armoedebestrijding opgesteld. De Commissie heeft vooral nadruk gelegd op het belang van uitvoering gekoppeld aan een nationale cyclus voor toewijzing van strategische middelen en een sleutelrol voor stimulering van de nationale democratische verantwoordelijkheid, met name via de nationale parlementen, voortbouwend op overeengekomen resultaatindicatoren. Na gezamenlijk overleg in mei 2002 heeft de Commissie hieraan met name nauw samengewerkt met de instellingen van Bretton-Woods. Een werkgroep van de Wereldbank en het IMF, de Europese Commissie namens de Gemeenschap en het 'Department for International Development' van het Verenigd Koninkrijk (DFID) is gestart met de uitwerking van het idee van 'de cyclus van de strategiedocumenten voor armoedebestrijding'. Tijdens de conferentie van januari 2002 werden de inspanningen van de Commissie erkend en haar aanpak werd in de loop van het jaar steeds meer door anderen geaccepteerd. Nu de werkzaamheden aan het concept in 2003 worden geïntensiveerd, belooft het de basis te leggen voor een nog bredere consensus.

1.4 De drie C's: coherentie, coördinatie en complementariteit

Het is voor de Commissie een operationele prioriteit alsmede een wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat er sprake is van samenhang tussen de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de EG en haar beleid en doelstellingen op andere gebieden.

Verbetering van de coördinatie en complementariteit zijn belangrijke elementen bij het proces om de buitenlandse EG-hulp doeltreffender te maken. In combinatie met inspanningen om doeltreffender samen te werken geeft coördinatie op het allerlaagste niveau een beter inzicht in wat anderen - die bij een bepaalde sector, land of regio zijn betrokken - doen. Tussen diegenen die trachten gemeenschappelijke doelen te bereiken is coördinatie van groot belang ter voorkoming van overlapping of inconsistentie. Complementariteit begint met coördinatie, maar gaat verder: het betekent dat iedere speler zijn hulp met name daar richt waar deze, gelet op wat anderen doen, de grootste toegevoegde waarde heeft om maximale synergie te creëren.

1.4.1 Verbetering van de samenhang

De Gemeenschap heeft een wettelijke verplichting, opgenomen in het Verdrag, om te zorgen voor samenhang door een geïntegreerde aanpak te hanteren bij buitenlandse betrekkingen, veiligheid, economisch en ontwikkelingsbeleid. [7] Dit vereist dat bij alle activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingslanden [8] rekening moet worden gehouden met ontwikkelingsdoelstellingen.

[7] Artikel 3 van het EU-Verdrag.

[8] Titel XX, artikel 178, van het EG-Verdrag.

Deze gedachte is in 2002 nogmaals bevestigd in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van de strategie van de EU voor duurzame ontwikkeling [9], en in de conclusies van de Raad over deze mededeling en over de voorbereidingen van de EU voor de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling. [10]

[9] 'Naar een wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling' COM(2002)82 def. van februari 2002.

[10] Conclusies van de Raad Ontwikkeling van 30 mei 2002, 9458/02.

1.4.1.1 Nieuwe effectbeoordelingsrapportages

Als onderdeel van haar inspanningen om de samenhang te verbeteren, maakt de Commissie steeds meer gebruik van effectbeoordelingsrapportages. In 2002 is gestart met effectbeoordelingsrapportages om duurzaamheid te meten, die niet alleen parallel lopen met en informatie verstrekken aan de handelsonderhandelingen van de WTO, maar ook aan de onderhandelingen tussen de EU en de ACS-landen met betrekking tot nieuwe economische en partnerschapsovereenkomsten. Als onderdeel van het pakket maatregelen ter verbetering van 'governance', deed de Commissie in mei 2002 voorstellen voor een nieuwe effectbeoordeling met betrekking tot alle belangrijke beleidsvoorstellen. [11] Vanaf januari 2003 wordt dit geleidelijk ingevoerd. Het is de bedoeling om vooraf potentiële economische, sociale en milieugevolgen binnen en buiten de EU vast te stellen, en de effectbeoordeling kan als zodanig een belangrijk instrument worden bij de controle van samenhang. Dergelijke uitgebreide effectbeoordelingen zullen vanaf 2003 worden uitgevoerd voor belangrijke beleidshervormingen. Voor ontwikkelingslanden is de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker van bijzonder belang.

[11] COM(2002)276 van mei 2002.

1.4.1.2 Aanpassing van EU-beleid aan doelstellingen voor duurzame ontwikkeling

De EU heeft ook toegezegd om door te gaan met het proces van aanpassing van belangrijk binnenlands beleid van de EU aan de interne en externe doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. In 2002 heeft de Commissie voorstellen voor wijzigingen op twee soorten beleid gepubliceerd, waarvan wordt erkend dat ze een sleutelrol spelen op het gebied van samenhang: het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

In de context van de tussentijdse evaluatie van het GLB en in lijn met de richtsnoeren die reeds als onderdeel van 'Agenda 2000' zijn vastgesteld, heeft de Commissie een ingrijpende heroriëntering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorgesteld, ter stimulering van een betere naleving van inkomensherverdeling en duurzaamheidsdoelstellingen. Deze voorstellen zijn beschreven in de mededeling van de Commissie 'Naar een duurzame landbouw'. [12] Niet alle producten werden in de tussentijdse evaluatie besproken (opmerkelijke uitzonderingen waren rijst, suiker en katoen). Desondanks zijn de in 2002 geformuleerde voorstellen - voor een grotere ontkoppeling van subsidies en productie en voor een verlaging van de gegarandeerde prijzen - een positief signaal met betrekking tot de inspanningen om de marktoriëntatie van het GLB te vergroten. Dit zal op zijn beurt waarschijnlijk de negatieve gevolgen voor derde landen weer verminderen en de samenhang met het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap verbeteren. Indien deze wordt toegepast, zal de tussentijdse evaluatie naar verwachting leiden tot minder intensieve en meer gediversifieerde productiepatronen. Boeren ontvangen niet langer een vergoeding op basis van geproduceerde hoeveelheden, maar ontvangen daarentegen een all-in inkomenssubsidie gebaseerd op naleving van milieubeginselen voor een gezond landbouwbeheer.

[12] COM(2002)394 def. van juli 2002.

De noodzaak voor samenhang tussen het visserijbeleid van de Gemeenschap en de ontwikkelingsdoelstellingen voor de ACS-staten is versterkt in de Overeenkomst van Cotonou, die stelt dat "In een eventueel via onderhandelingen tot stand te komen visserijovereenkomst tussen de Gemeenschap en de ACS-staten dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsstrategieën op dit gebied." [13] In een resolutie inzake visserij en armoedebestrijding van november 2001 heeft de Raad verder benadrukt dat visserijovereenkomsten milieu- en ontwikkelingsoverwegingen moeten bevatten. [14] In overeenstemming met deze voorwaarden werd in de mededeling van de Commissie uit 2002 inzake hervorming van het GVB [15] en de daarop volgende mededeling van de Commissie inzake communautaire partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied met derde landen [16], de noodzaak erkend om niet alleen te zorgen voor samenhang met ontwikkelingsdoelstellingen, maar ook met andere doelstellingen zoals duurzaamheid van visbestanden op mondiaal niveau (aangepakt in het Uitvoeringsplan van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling).

[13] Titel I, artikel 23.

[14] Conclusies van de Raad van 8 november 2001, referentienummer 13573/01.

[15] COM(2002)181 def. van 28 mei 2002.

[16] COM(2002)637 def. van 23 december 2002.

De Gemeenschap heeft bilaterale overeenkomsten met 15 (voornamelijk ACS) kuststaten in ontwikkeling met daarin financiële bijdragen van de Gemeenschap aan de betrokken autoriteiten. In de mededeling wordt opgemerkt dat deze overeenkomsten in Europa en de kuststaten belangrijke economische activiteiten creëren, zowel door middel van de exploitatie van visbestanden als door middel van de ontwikkeling van daarmee samenhangende activiteiten. In de mededeling worden een aantal nieuwe initiatieven voorgesteld om de positieve gevolgen van de nieuwe partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied op de vooruitgang van de plaatselijke economieën van de ontwikkelingslanden te vergroten. Het betreft effectrapportages om de duurzaamheid te meten van de nieuwe partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied en beter op elkaar afgestemde inspanningen van enerzijds het gemeenschappelijk visserijbeleid en anderzijds het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Gemeenschap, ter versterking van de capaciteit van de plaatselijke autoriteiten bij het formuleren en uitvoeren van visserijbeleid, waaronder meer eigen inbreng. Ook dient de financiële bijdrage voor de nieuwe partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied een duidelijk onderscheid te maken tussen: het deel van de financiële bijdrage dat wordt verstrekt in ruil voor visserijmogelijkheden van Europese schepen, en het deel van de bijdrage dat is bestemd voor de activiteiten in het kader van het visserijpartnerschap, zoals evaluatie van het visbestand en activiteiten betreffende monitoring, controle en toezicht. Deze activiteiten moeten meer worden gezien in termen van het wederzijds belang dat beide zijden hebben bij de totstandbrenging van een verantwoorde visserij op duurzame basis.

In beide gevallen is de uitvoering van de Commissievoorstellen afhankelijk van het resultaat van de besprekingen met de EU-lidstaten. De wijze waarop in 2002 is gestart met de uitvoering van de nieuwe visserijaanpak in de ACS-regio, met name in de context van de nieuwe partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied met Kiribati en het regionaal strategiedocument voor de Stille Oceaan, wordt verderop in dit verslag beschreven in het regionale hoofdstuk over de ACS-landen.

1.4.1.3 Migratie en ontwikkeling

De mededeling van de Commissie inzake migratie en ontwikkeling [17] heeft de verschillende dimensies van dit onderwerp samengebracht. Tevens werd de bredere context beschreven, inclusief de noodzaak om rekening te houden met de drijvende krachten van internationale migratie, de specifieke situatie van mensen die bescherming nodig hebben en de gevolgen van internationale migratie op ontwikkelingslanden. Om migratie te integreren in het buitenlandse beleid van de Gemeenschap, heeft de Commissie voorgesteld om verdere actie te baseren op de volgende belangrijke beginselen:

[17] COM(2002)703.

- De integratie van migratieaspecten in de buitenlandse optreden van de Gemeenschap moet in overeenstemming zijn met de algehele samenhang van haar buitenlands beleid en optreden. De maatregelen en de dialoog met derde landen met betrekking tot migratie moeten deel uitmaken van een brede aanpak op EU-niveau, die fundamenteel stimulerend van aard moet zijn door landen die nieuwe disciplines aanvaarden aan te moedigen, zonder landen die daartoe niet bereid zijn te straffen. Ook moet een gedifferentieerde aanpak worden toegepast, die rekening houdt met de situatie van elk afzonderlijk derde land.

- Op de lange termijn moet het voor de Gemeenschap wat migratie betreft een prioriteit zijn om de onderliggende oorzaak van de migratiestromen aan te pakken. Het effect van langlopende ontwikkelingsprogramma's op de migratiestromen, met name wat betreft armoedebestrijding, institutionele opbouw, versterking van de capaciteit en conflictpreventie, moet worden onderkend. De voor ontwikkeling in te zetten middelen moeten op deze doelstelling worden geconcentreerd. Zoals uit het tweede deel van de mededeling blijkt, steunt de Commissie reeds - met in totaal 935 miljoen euro voor de periode 2002 -2006 - reeds een groot aantal specifieke activiteiten op het gebied van migratie.

- Aan migratieaspecten dient in eerste instantie aandacht te worden besteed in het strategische kader dat door de Commissie is voorgesteld en door de lidstaten is aanvaard: de nationale en regionale strategiedocumenten. De tussentijdse toetsing van de nationale strategiedocumenten biedt in dit verband een unieke gelegenheid om te bezien in welke mate meer prioriteit moet worden gegeven aan specifieke programma's met betrekking tot migratie. Bij de tussentijdse toetsing kan de migratie in derde landen per geval opnieuw worden beoordeeld, naar aanleiding waarvan onze prioriteiten mogelijk enigszins worden bijgesteld en binnen het nationale indicatieve programma van ieder betrokken land de toewijzing van middelen mogelijk wordt aangepast.

- Zonder dat wordt vooruitgelopen op de resultaten van de toetsing van de nationale strategiedocumenten kan nu al worden gesteld dat meer middelen nodig zullen zijn. Nieuwe taken zijn alleen uitvoerbaar indien daarvoor ook geld beschikbaar wordt gemaakt. De betrokken begrotingslijn (B7-667: Samenwerking met derde landen op migratiegebied) moet aanzienlijk worden versterkt, en een aanvulling vormen op wat in de toetsing van de nationale strategiedocumenten kan worden bereikt. De begrotingslijn moet bestemd zijn voor specifieke, gerichte acties op migratiegebied, die een aanvulling vormen op maatregelen die via begrotingslijnen voor meer algemene ontwikkelingsmaatregelen worden gefinancierd. Een dergelijke aanpak heeft een sterkere impact en geeft initiatieven op migratiegebied een duidelijker profiel, en kan voorkomen dat dubbel werk wordt verricht en verwarring ontstaat. De begrotingslijn moet met het oog op samenhang en schaalvoordeel ook worden beheerd volgens de beginselen van de hervorming van DG Relex.

1.4.1.4 Ontkoppeling van steun: voor doeltreffendere steun

De praktijk van de 'koppeling van steun' (waarbij de hulp voor de aankoop van goederen en diensten die met die hulp door de ontwikkelingslanden in het donorland worden verkregen wordt beperkt) is een belangrijk thema in het debat over doeltreffendheid van hulpactiviteiten en geloofwaardigheid van donors. De Commissie gelooft dat ontkoppeling van steun een belangrijke factor is van een samenhangend, op de arme bevolking gericht ontwikkelingsbeleid. Ontkoppeling van steun kan aanzienlijke praktische gevolgen hebben doordat de waarde van de ontwikkelingshulp aanzienlijk wordt verhoogd. Dit komt omdat de ontwikkelingspartners vrij zijn om voor hun behoeften de meest geschikte en kostenefficiënte benodigdheden te kiezen. Gekoppelde steun is naar schatting gemiddeld 20-25% duurder dan wanneer de goederen of diensten in kwestie via internationale mededinging [18] zouden zijn verkregen.

[18] Bron: DAC. Ook onderzoek van de Wereldbank.

In 2001 heeft de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO officieel een aanbeveling goedgekeurd om de steun voor de minst ontwikkelde landen te ontkoppelen. In de context van de voorbereidingen - in maart 2002 - van de conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering heeft de Europese Raad ingestemd met de voortzetting van de besprekingen met het oog op verdere ontkoppeling. [19] Als vervolg op deze twee stappen heeft de Commissie in november 2002 [20] een mededeling inzake ontkoppeling goedgekeurd. Hierin werd (afhankelijk van de instemming van het ontvangende land en op een wederzijdse basis tussen alle donors) een bijna volledige ontkoppeling van de steun van de Gemeenschap voorgesteld. Bovendien herinnert de mededeling eraan dat de regels betreffende de interne markt ook van toepassing zijn op een groot deel van de officiële ontwikkelingshulp van de lidstaten, en wordt hen geadviseerd om die regels met betrekking tot hun bilaterale hulpprogramma's te respecteren. In deze mededeling wordt ook gepleit voor een volledige ontkoppeling van de voedselhulp en het voedselhulpvervoer op internationaal niveau. In 2003 zullen de besprekingen over dit onderwerp worden voortgezet.

[19] Conclusies van de Europese Raad van 14 maart 2002 inzake de internationale conferentie voor ontwikkelingsfinanciering.

[20] COM(2002)639, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europese Parlement van 18 november 2002, 'Ontkoppeling van steun: voor doeltreffendere steun'.

1.4.2 Versterking van coördinatie en complementariteit

Bevordering van coördinatie en complementariteit tussen lidstaten en de Gemeenschap in een breder internationaal kader is van groot belang voor de effectiviteit van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en de programma's van de Gemeenschap. Ondanks de duidelijke mogelijke voordelen en niettegenstaande enkele bemoedigende verbeteringen, blijft het moeilijk om in de EU coördinatie te verwezenlijken.

In 2002 is een aantal stappen in de goede richting gezet, zowel binnen de EU als daarbuiten.

1.4.2.1 Gecoördineerde EU-inbreng ten behoeve van de conferenties van Monterrey en Johannesburg

Op beleidsniveau heeft zowel de voorbereiding van de EU voor de conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering in Monterrey, Mexico, als de voorbereiding van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in Johannesburg bewezen een nuttige gelegenheid te zijn voor verbetering van de coördinatie. Vergelijkbare inspanningen worden verricht in de context van de komende VN-wereldtop inzake de informatiemaatschappij. Het mandaat dat de Commissie van de lidstaten heeft gekregen om ter voorbereiding van de conferentie van Monterrey een verslag voor te leggen, was een positief signaal van het vertrouwen dat is opgebouwd. Dit verslag, en de door de lidstaten ondernomen activiteiten, hebben de EU geholpen een positieve bijdrage aan de conferentie te leveren. In het verslag werd een aantal zaken verduidelijkt en, via een dialoog met lidstaten, werden mogelijke initiatieven onderzocht voor het aanpakken van belangrijke zaken, onder andere hoe de financiële kloof tussen het huidige niveau van de officiële ontwikkelingshulp en de omvang die nodig is om te kunnen voldoen aan de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium moet worden gedicht (volgens ramingen van de Wereldbank is een verdubbeling van het huidige niveau van de officiële ontwikkelingshulp nodig [21]). Dit was behulpzaam bij het besluit van de EU om tussen nu en 2006 het niveau van de officiële ontwikkelingshulp van de EU te verhogen. Andere initiatieven hadden betrekking op de effectiviteit van de steun (met inbegrip van de hierboven besproken ontkoppeling van steun), concrete stappen vooruit op het gebied van coördinatie en harmonisatie, hervorming van het Internationale Financiële Systeem, handel en ontwikkeling, draagbare schulden, algemene overheidsmiddelen en vernieuwende financieringsbronnen. [22] Om te voldoen aan het verzoek van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van november 2002, zal de Commissie toezicht houden op de uitvoering van deze verplichtingen. De twee belangrijkste EU-initiatieven die tijdens de conferentie van Johannesburg op het gebied van water en energie zijn opgestart, benadrukken de operationele coördinatie en complementariteit, zowel op beleidsniveau als tijdens de uitvoeringsfase. Dit zal worden gerealiseerd via de ontwikkeling van partnerschappen met ontwikkelingslanden, andere donors, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties. Deze partnerschappen leveren een katalysator voor toekomstige activiteiten ter verwezenlijking van de in het kader van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling gestelde doelen op het gebied van water en energie.

[21] http://www.worldbank.org/html/extdr/ mdgassessment.pdf

[22] COM(2002)87: Voorbereiding van de Internationale Conferentie inzake Ontwikkelingsfinanciering. Daarmee samenhangende voorstellen zijn ontwikkeld in COM(2002)82, 'Naar een wereldwijd partnerschap voor duurzame ontwikkeling' en COM(2002)81, 'Antwoorden op de uitdagingen van de globalisering'.

1.4.2.2 Toezegging voor concrete stappen inzake coördinatie en harmonisatie in 2004

Eén van de verplichtingen die de EU voorafgaand aan de conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering was aangegaan, was om vóór 2004 concrete stappen te zetten op het gebied van beleidscoördinatie en harmonisatie van procedures. Bij de EU-activiteiten op dit terrein wordt ook rekening gehouden met vergelijkbare inspanningen die op internationaal niveau door de Wereldbank en andere multilaterale ontwikkelingsbanken, alsook door de taakgroep inzake donorpraktijken van OESO/DAC worden geleverd. [23] Als een stap in de richting van deze toezegging en op verzoek van de lidstaten, is de Commissie van start gegaan met een proefinitiatief waarbij de nadruk wordt gelegd op vier landen en onderzoek wordt gedaan naar de huidige initiatieven op het gebied van coördinatie en complementariteit en naar de reikwijdte van verdere activiteiten. De resultaten van een 'scoping'-missie eind 2002 moet de EU in staat stellen om in 2003 na te denken over en zo mogelijk in te stemmen met praktische maatregelen ter versterking van de operationele coördinatie tussen wat de Commissie namens de Gemeenschap doet en wat de lidstaten bilateraal doen. Dit was ook de achterliggende informatie voor de inbreng van de EU ten behoeve van het internationale Forum op hoog niveau inzake harmonisatie, dat in februari 2003 plaatsvond in Rome, met de multilaterale ontwikkelingsbanken en de OESO/DAC als medesponsors.

[23] Conclusies van de Europese Raad van 14 maart 2002 inzake de Internationale Conferentie inzake Ontwikkelingsfinanciering.

Het proefinitiatief van de EU inzake coördinatie en harmonisatie

"Vóór 2004 concrete stappen realiseren op het gebied van beleidscoördinatie en harmonisatie van procedures"

In juni 2002 is de Commissie - samen met de lidstaten - gestart met een proefinitiatief voor het vaststellen van praktische maatregelen, die behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van vooruitgang op het gebied van operationele coördinatie en harmonisatie op EU-niveau. Er zijn vier proefmissies uitgevoerd: in Marokko, Mozambique, Nicaragua en Vietnam.

Hieruit bleek dat de meeste actoren die ter plaatse in deze landen aanwezig zijn, een toenemende behoefte hebben aan meer coördinatie en harmonisatie, en dat deze actoren benadrukten dat flexibiliteit en een praktische aanpak van doorslaggevend belang zijn. Ook zijn verwachtingen gewekt ten aanzien van een verhoging van de EU-bijdrage. In de eerste helft van 2003 en op verzoek van de in maart 2002 gehouden EU-Raad van Barcelona, zal de Europese Unie een actieplan vaststellen om vóór 2004 op dit terrein echte concrete vooruitgang te realiseren.

1.4.2.3 Monitoring van de synergie tussen het EU-beleid en bevordering van de dialoog

In 2002 organiseerde de Commissie regelmatig informele bijeenkomsten tussen de directeuren-generaal voor Ontwikkeling van alle EU-lidstaten. Dit was een geschikt forum voor de uitwisseling van ideeën en ervaringen inzake beste werkwijzen en gemeenschappelijke belangen met betrekking tot een effectieve uitvoering van bestaande verplichtingen, met name op het terrein van beleidscoördinatie en harmonisatie van procedures en de effectiviteit van de hulp. Deze bijeenkomsten droegen ook bij tot het vergemakkelijken van de gecoördineerde inbreng van de EU ten behoeve van de hierboven genoemde conferenties van Monterrey en Johannesburg. Dit forum zal na de uitbreiding waarschijnlijk een sleutelrol spelen bij het verwezenlijken van een soepele en effectieve integratie van de nieuwe lidstaten van de EU in het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap.

1.4.2.4 Het aanpakken van samenhang, coördinatie en complementariteit tijdens de programmeringsfase

De nationale strategiedocumenten, aangevuld met de werkzaamheden van de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande kwaliteitsondersteuningsgroep en de opgerichte landenteams, zijn het centrale mechanisme geworden voor versterking van de samenhang van het beleid op nationaal niveau met het overig beleid van de Gemeenschap en voor verbetering van de coördinatie en complementariteit met de lidstaten. Door afronding van de nationale en regionale strategiedocumenten heeft de Commissie zich intensief ingespannen om nationale strategiedocumenten af te stemmen op andere actoren. Uit een door de Commissie uitgevoerd onderzoek bleek dat de delegaties van de EG in partnerlanden een erg actieve rol hebben gespeeld bij het coördinatieproces ter plaatse. Alle EU-lidstaten die in een land als donor aanwezig waren werden systematisch uitgenodigd om deel te nemen aan de inspanningen om te komen tot coördinatie/complementariteit en in 55% van de gevallen werden ook alle aanwezige niet-EU-donors uitgenodigd. Dit proces omvatte de organisatie - samen met de partnerlanden - van adviserende fora en een uitvoerige dialoog met de lidstaten. Voor de eerste keer werden niet-overheidsactoren rechtstreeks betrokken bij de programmering van communautaire hulp.

Het besluit om gemeenschappelijke feitendossiers per land op te stellen was in 2002 een ander positief initiatief dat afkomstig was van de Raad. Deze feitendossiers kunnen de basis zijn voor een meer alomvattende gemeenschappelijke analyse en gezamenlijke programmering op plaatselijk niveau. Het is de bedoeling om informatie te delen, coördinatie te vergemakkelijken en complementariteit te verbeteren tussen de lidstaten en de Gemeenschap en tussen de lidstaten zelf. Het is de intentie om te beschikken over een kort allesomvattend document, dat ook specifieke informatie bevat. Hoewel bij veel landen de nadruk op ontwikkelingssamenwerking wordt gelegd, wordt getracht om in het feitendossier al het EU-beleid op te nemen, dat van invloed is op de EU en het betrokken land.

1.5 Samenwerking met anderen

Naast verbetering van coördinatie en complementariteit binnen de EU erkent de Commissie ook het belang van vergelijkbare inspanningen met betrekking tot andere donors en internationale organisaties.

In haar uit 2002 stammende beoordeling van de Europese Gemeenschap door vakgenoten [24] erkent de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO dat de Europese Commissie voor deze inspanning een toegevoegde waarde kan hebben. Als onderdeel van het deconcentratieproces moet de capaciteit die de Gemeenschap op dit gebied heeft, verder worden ontwikkeld door versterking van de delegaties in de ontwikkelingslanden.

[24] De beoordeling door vakgenoten is beschikbaar op www.oecd.org/DAC

In 2002 werden ontwikkelingszaken hoog geplaatst op de agenda van de gezamenlijke topontmoetingen tussen EU-Australië, EU-Canada, EU-Japan en EU-VS. Dit heeft de dialoog gestimuleerd, met name ten aanzien van onderwerpen die samenhangen met de conferenties van de VN, het Nieuw partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika (New Partnership for African Development, NEPAD), Afghanistan en met het niveau en de effectiviteit van de officiële ontwikkelingshulp. Specifieke initiatieven die in 2001 met Noorwegen en Japan zijn opgestart, bouwen verder op de eerdere dialoog, uitwisseling van personeel en gemeenschappelijke evaluaties en leiden tot de vaststelling van operationele richtsnoeren.

1.5.1 Harmonisatie van donorpraktijken

In 2002 is de Commissie actieve steun blijven verlenen aan internationale initiatieven, die in verschillende fora plaatsvinden en op harmonisatie van donorpraktijken zijn gericht.

De Commissie heeft met name de werkzaamheden van de taakgroep inzake donorpraktijken van OESO/DAC verwelkomd. Deze taakgroep, die in 2000 is ingesteld om donorpraktijken vast te stellen en te documenteren teneinde de druk op de capaciteit van partnerlanden bij het beheer van hulp te verminderen en de betrokken transactiekosten te verlagen, heeft haar werkzaamheden volgens schema eind 2002 afgerond. In de zes, door deze taakgroep opgestelde 'referentiedocumenten inzake goede werkwijzen' zijn effectieve maatstaven voor verbeterde harmonisatie opgenomen, die op alle fases van de projectcyclus betrekking hebben. [25] Deze documenten hebben een belangrijke inbreng geleverd ten behoeve van het Forum op hoog niveau inzake harmonisatie, dat in februari 2003 plaatsvond in Rome, en waarbij de werkzaamheden van de DAC-taakgroep werden samengebracht met de lopende werkzaamheden van de multilaterale ontwikkelingsbanken.

[25] De zes documenten zijn: kader voor donorsamenwerking, Analytische werkzaamheden en voorbereiding van projecten en programma's per land, Meten van resultaten bij het beheer van overheidsfinanciën, Verslaglegging en monitoring, Financiële verslaglegging en controle, en Gedelegeerde samenwerking. Zie: www.oecd.org/DAC.

De Commissie heeft ook deelgenomen aan harmonisatie-initiatieven in de context van de G8, waaronder de werkzaamheden van de G8-onderwijstaakgroep. Deze poogt harmonisatie van procedures te stimuleren via de vaststelling van een gedragscode. Deze gedragscode is opgesteld door een groep deskundigen uit de EU-lidstaten, die door de Commissie is ingesteld. De invoering van de gedragscode werd door de Raad aanbevolen.

Via bilaterale contacten met de UNDP, de Wereldbank en bepaalde EU-lidstaten is de Commissie ook betrokken bij besprekingen over harmonisatie van procedures met betrekking tot de nationale strategiedocumenten. Initiatieven zijn onder andere het stroomlijnen van strategiedocumenten en procedures (zoals analyse van de economische en sociale situatie, de donormatrix en indicatoren), wederzijds overleg van alle belangrijke donors over het strategieproces van alle instellingen, actieve samenwerking op gebieden die betrekking hebben op de onderdelen die van toepassing zijn op alle nationale strategiedocumenten en het synchroniseren van de timing van landenprogrammering en strategievoorbereiding en beoordelingsprocessen.

1.5.2 Verbetering van het partnerschap met de Verenigde Naties

1.5.2.1 Bouwen aan strategische partnerschappen

In 2002 vond er op verschillende niveaus een uitvoerige beleidsdialoog plaats met de organisaties, fondsen en programma's van de VN. Voortbouwend op de impuls die uitging van de in 2001 goedgekeurde mededeling inzake "Opbouw van een doeltreffend partnerschap met de Verenigde Naties op het gebied van ontwikkeling en humanitaire aangelegenheden" [26], heeft de Commissie haar betrokkenheid bij de VN-familie vergroot door de oprichting van strategische partnerschappen met geselecteerde organisaties, fondsen en programma's van de VN. In 2003 worden de lopende werkzaamheden met betrekking tot de selectie van strategische partners afgerond en worden met de geselecteerde VN-organen partnerschapsovereenkomsten gesloten. Dit moet het voor de Commissie mogelijk maken om op een meer efficiënte en samenhangende wijze samen te werken met de VN op de prioritaire terreinen van het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap.

[26] COM(2001)231.

1.5.2.2 Verbetering van het werkkader

In 2002 is de herziening van de in 1999 tussen de EG en de Verenigde Naties gesloten Kaderovereenkomst voor financiering door de EG van projecten van de VN afgerond. De overeengekomen tekst wordt aan beide onderhandelingspartijen ter goedkeuring voorgelegd en zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2003 in werking treden. De herziene overeenkomst is een uitwerking van het nieuwe Financieel Reglement van de Commissie en biedt een meer flexibel instrument voor samenwerking met het VN-systeem. Het maakt met name financiering van VN-programma's met meerdere donors mogelijk, in overeenstemming met het begrip van 'gezamenlijk beheer' dat in het Financieel Reglement is vastgelegd. Dit is ook een belangrijke voorwaarde voor de oprichting van strategische partnerschappen.

1.5.3 Vergroting van de samenwerking met de internationale financiële instellingen

Samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds is om verschillende redenen steeds belangrijker geworden. In de eerste plaats werkt de Commissie nauw samen met deze instanties bij het invoeren van de hierboven beschreven aanpak van strategiedocumenten voor armoedebestrijding. In de tweede plaats zijn de instellingen van Bretton-Woods, samen met de VN en de EU, in de context van de conferenties van Doha-Monterrey-Johannesburg een belangrijke stimulans voor multilateralisme geweest. In de derde plaats blijft de Europese Gemeenschap de grootste bijdrager aan de door de Wereldbank beheerde trustfondsen, zoals aan het trustfonds voor schuldenverlichting voor arme landen met een zeer grote schuldenlast (het HIPC-initiatief). In 2002 zijn financieringsvoorstellen opgesteld voor bijdragen aan het Global Health Fund en het Fonds voor de wederopbouw van Afghanistan.

1.5.3.1 Goedkeuring van een nieuwe kaderovereenkomst met de Wereldbankgroep

In 2002 werden de onderhandelingen inzake de herziening van de uit 2001 stammende kaderovereenkomst tussen de EG en de Wereldbankgroep afgerond. Parallel aan de onderhandelingen werd in het kader van die overeenkomst een eerste reeks jaarlijkse besprekingen georganiseerd om onderwerpen van gemeenschappelijk belang te bespreken (voornamelijk de implementatie van door de Europese Gemeenschap gefinancierde trustfondsen van de Wereldbankgroep). Er was sprake van een brede deelname van beide zijden, waardoor niet alleen een betere communicatie mogelijk was met betrekking tot de belangen en doelstellingen van de Gemeenschap jegens de Wereldbankgroep, maar ook een beter overzicht werd verkregen met betrekking tot de plannen en prioriteiten van de Gemeenschap voor de nabije toekomst. In 2003 wordt gestart met vergelijkbare jaarlijkse besprekingen met de VN.

1.5.3.2 Samenwerking inzake moeilijke partnerschappen en financieel beheer

In oktober 2002 was de Commissie met de Wereldbank, OESO/DAC en UNDP medeorganisator van een in Parijs gehouden workshop inzake "moeilijke partnerschappen". Deze workshop had tot doel de donorrespons te verbeteren en te harmoniseren in situaties waar het partnerschapsmodel niet functioneert, bijvoorbeeld in landen met een zwak beleidsklimaat.

In het kader van het gezamenlijke Programma inzake overheidsuitgaven en financiële verantwoordingsplicht heeft de samenwerking op het gebied van de overheidsfinanciën een impuls gekregen. Dit programma wordt momenteel -eveneens via een trustfonds - gesteund door de Wereldbank, DFID en de Gemeenschap.

1.5.3.3 Strategisch Partnerschap met Afrika

De Commissie is reeds lang betrokken bij het Strategisch Partnerschap met Afrika (SPA), het in 1988 ingestelde informele forum dat bilaterale en multilaterale donors samenbrengt om inspanningen ter bestrijding van armoede in Afrika te ondersteunen. Dit forum heeft het intellectuele leiderschap over een hele reeks ontwikkelingszaken en heeft niet alleen de leiding genomen bij de inspanningen om donorprocedures te stroomlijnen en aanpassingsprogramma's ten behoeve van een effectieve armoedebestrijding te monitoren, maar ook bij de herziening van de donorpraktijken ter ondersteuning van hervormingen. In het najaar van 2002 heeft de Commissie samen met het Britse "Department for International Development" leiding gegeven aan drie 'actieve leermethode'-missies in Ethiopië, Rwanda en Senegal. Het doel van deze missies was het evalueren en stimuleren van de harmonisatie van de donorsteun met betrekking tot nationale strategieën voor armoedebestrijding en begrotingscycli. De implementatie van dit kader zal centraal staan bij de SPA-werkzaamheden in de komende jaren: de zesde fase van het SPA (2003-2006) heeft als belangrijkste aandachtspunt de harmonisatie van donorsteun met betrekking tot strategieën voor armoedebestrijding, met name begrotings- en sectorsteun.

Strategisch Partnerschap met Afrika (SPA) - 'actieve leermethode'-missies: belangrijkste bevindingen

Landen hebben zich ingespannen voor de ontwikkeling van op inspraak gebaseerde strategieën voor armoedebestrijding

Tot dusver is de door donors geboden ondersteuning van de strategieën voor armoedebestrijding teleurstellend

Het is noodzakelijk dat regeringen hun strategieën voor armoedebestrijding operationaliseren, zorgen voor samenhang tussen begrotingscyclus en sectorstrategieën, en de lijst met beleidsmaatregelen en indicatoren jaarlijks bijstellen

Het is dringend noodzakelijk dat donors hun programmerings-, beoordelings- en monitoringprocessen aanpassen aan de nationale strategie voor armoedebestrijding en de begrotingscyclus.

1.6 De weg naar de toekomst

In dit hoofdstuk wordt gewezen op een reeks verschillende factoren die invloed hebben gehad op de context waarbinnen het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en de buitenlandse hulp van de Gemeenschap in 2002 hebben gefunctioneerd. Deze factoren hebben niet alleen nieuwe strategische uitdagingen, maar ook nieuwe mogelijkheden geboden. In de komende jaren moet een uitgebreide EU nog beter zijn toegerust om een leidende rol te kunnen spelen bij de uitvoering van de in 2002 vastgestelde mondiale agenda voor groei, uitroeiing van armoede en duurzame ontwikkeling.

2. HET HERVORMINGSPROCES - DE IN 2002 GEBOEKTE VOORUITGANG

Op 16 mei 2000 ging de Commissie van start met een hervormingsprogramma met betrekking tot het beheer van de buitenlandse hulp [27]. De belangrijkste prioriteiten zijn onder andere:

[27] SEC(2000)814 van 16 mei 2000 - Mededeling van de "Relex"-Commissarissen: de heer Patten (Buitenlandse betrekkingen), de heer Nielson (Ontwikkeling), de heer Verheugen (Uitbreiding), de heer Lamy (Handel) en de heer Solbes Mira (Economische en financiële zaken).

- verbetering van de kwaliteit van projecten en programma's;

- bekorting van de tijd die nodig is voor uitvoering;

- ervoor zorgen dat de procedures voor financieel, technisch en contractueel beheer overeenstemmen met de hoogste internationale normen.

Vanwege de aard van de taak zijn aanzienlijke inspanningen vereist, omdat de diverse programma's waarmee de EG wordt geconfronteerd, ieder voor zich een verschillend karakter en een specifiek aandachtsgebied hebben, in overeenstemming met de specifieke verordening van het programma. Binnen deze grenzen is gestart met belangrijke maatregelen die in 2002 zijn uitgevoerd ter verbetering van de kwaliteit van de door de EG beheerde hulpverleningsprogramma's en -projecten. Tot de belangrijke stappen die in 2002 zijn gezet, behoren de verschillende "kwaliteitsondersteuningsgroepen", het verbeterde financiële beheer en, meer in het bijzonder, de voortgang van het deconcentratieproces.

2.1. KWALITEITSVERBETERING

Momenteel concentreert de programmering zich op nationale en regionale strategiedocumenten, die een 'strategisch kader' bieden voor de samenwerkingsprioriteiten van de EG in een bepaald land of in een bepaalde regio [28]. Dit is de eerste keer dat de Commissie voor haar betrekkingen met derde landen een coherent kader heeft opgesteld, dat niet alleen van toepassing is op ontwikkelingshulp maar ook op ander essentieel en relevant Gemeenschapsbeleid (de 'beleidsmix').

[28] SEC(2000)814, SEC(2000)1049 van 15 juni 2000, en Conclusies van de Raad Ontwikkeling van 10 november 2000.

In 2001 begon de Commissie met het opstellen van nationale en regionale strategiedocumenten voor partners in alle betrokken regio's (ACS, ALA, Cards, Meda, Tacis). Deze nieuwe strategieën zijn ontwikkeld in samenwerking met nationale regeringen, lidstaten, andere bilaterale en multilaterale donors en waar mogelijk met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties [29]. Het proces van nationale strategiedocumenten heeft een erg brede en ambitieuze omvang en is van toepassing op meer dan 160 partnerlanden en 8 partnerregio's.

[29] Raadpleging van maatschappelijke organisaties is verplicht ingevolge artikel 2 van de Overeenkomst van Cotonou.

Vanaf eind 2002 heeft de Commissie 102 nieuwe nationale strategiedocumenten en 14 regionale strategiedocumenten (beschikbaar op internet [30]) afgerond en gepubliceerd. Diverse aanvullende strategieën zijn vergevorderd in de ontwerpfase en zullen op korte termijn worden gepubliceerd. Deze programmeringsdocumenten laten zien hoe de buitenlandse hulp van de Commissie in de periode 2002 - 2004/07 moet worden uitgevoerd (toepasselijke tijdsperiode is afhankelijk van de regio).

[30] Nationale en regionale strategiedocumenten voor ACS-landen:

Een voortgangsverslag inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk kader voor nationale strategiedocumenten ("gemeenschappelijk kader voor nationale strategiedocumenten") [31] is op verzoek van de Raad [32] voorbereid en in november 2002 gepresenteerd. Het voortgangsverslag heeft betrekking op de ontwerpfase van de "eerste generatie" nationale en regionale strategiedocumenten. Er is speciale aandacht besteed aan de samenwerking met de lidstaten (zowel ter plaatse als in Brussel).

[31] Werkdocument van de diensten van de Commissie, SEC (2002) 1279 van 26.11.2002.

[32] Conclusies van de Raad inzake het gemeenschappelijk kader voor nationale strategiedocumenten van 10

Toekomstige uitdagingen zijn:

- opzetten van een alomvattend beoordelingsmechanisme voor nationale strategiedocumenten,

- rekening houden met nieuwe EG/EU-beleidsinitiatieven (zoals antiterrorisme, migratiekwesties en initiatieven voortkomend uit het Doha-proces en de follow-up van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling),

- verbeteren van de aandacht voor resultaten en prestaties, en

- verminderen van de transactiekosten voor partnerlanden door het bevorderen van harmonisatie van donorprocedures met betrekking tot nationale strategieën.

Er is een uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande kwaliteitsondersteuningsgroep ingesteld. Om een consistent hoge kwaliteit te garanderen was het de belangrijkste taak van de werkgroep om te helpen bij het screenen en beoordelen van nationale en regionale ontwerp-strategiedocumenten en indicatieve programma's en noodzakelijke verbeteringen voor te stellen. Om maximale effecten te sorteren is de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande kwaliteitsondersteuningsgroep reeds in een vroeg stadium bij het programmeringsproces betrokken. Deze screening maakte duidelijk dat - ondanks een kwalitatieve sprong voorwaarts in de meerjarenprogrammering - niet alle mogelijkheden die het nieuwe kader biedt volledig zijn ontwikkeld. Bepaalde typische problemen tijdens het proces van de nationale strategiedocumenten waren: realiseren van voldoende concentratie van hulp, maken van een volledig ontwikkelde analyse van de samenhang in het beleid, operationeel maken van het concept "samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling", vaststellen van prestatie-indicatoren en 'mainstreaming' van beleid voor 'governance' en mensenrechten, genderaangelegenheden en milieu.

De uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande kwaliteitsondersteuningsgroep heeft ook richtsnoeren opgesteld voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk kader voor nationale strategiedocumenten, diverse opleidingsseminars georganiseerd inzake programmering en op het intranet van de Commissie een website geopend om de interne communicatie te verbeteren tussen al diegenen die bij de programmering zijn betrokken.

De dienst voor samenwerking EuropeAid heeft verschillende kwaliteitsondersteuningsmaatregelen opgezet, die moeten garanderen dat de werkzaamheden een goede kwaliteit hebben, voldoen aan de procedurele en inhoudelijke voorschiften en een moderne aanpak op de relevante terreinen belichamen. Enkele van de belangrijke maatregelen die in 2002 zijn goedgekeurd, zijn de instelling van kwaliteitsondersteuningsgroepen op regionaal niveau, het opzetten van tien (10) thematische netwerken op door de Commissie en de Raad vastgestelde relevante prioritaire terreinen, en de ontwikkeling van richtsnoeren en andere operationele documenten. Deze worden ook vertaald in programma's voor scholing die zowel op het hoofdkantoor als bij de delegaties beschikbaar zijn. In 2002 heeft het thematische netwerk voor begrotingssteun met succes bijgedragen aan de ontwikkeling van een methodologische gids en het daarop betrekking hebbende opleidingsprogramma. Behalve de gids inzake begrotingssteun is in 2002 een gids inzake sectorale benaderingen afgerond.

2.1.1. Oriënterend debat Commissie/Raad

Het hervormingsproces is gepaard gegaan met een streven naar meer overeenstemming tussen politieke prioriteiten en begrotingstoewijzingen. De besprekingen zijn gestart tijdens de in september 2000 gehouden informele bijeenkomst in Evian en voortgezet tijdens de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken van januari 2001. In 2002 hadden de besprekingen betrekking op onderwerpen als integratie van de doelstellingen voor ontwikkeling en buitenlands beleid, verbetering van de flexibiliteit en het reactievermogen in nieuwe situaties, de noodzaak om snelle levering van buitenlandse hulp en de kwaliteit van die hulp met elkaar in evenwicht te brengen en tot slot hoe de effecten van het buitenlands optreden van de Unie in verschillende regio's kunnen worden verbeterd. Met name werd voorgesteld dat de Commissie zou moeten blijven nadenken over het concept van regionale strategieën, de ontwikkeling van feitendossiers per land en de versterking van de rol van de EG-delegatie bij het "decentralisatie"-proces.

2.2. VERBETERING VAN HET FINANCIEEL BEHEER EN DE RESULTATEN

De mededeling van 16 mei 2000 voorzag in een specifiek initiatief om alle vastleggingskredieten van vóór 1995 en alle slapende vastleggingskredieten die dateren van 1995/96/97 door te lichten.

Het totale aantal openstaande vastleggingskredieten (budgettaire en EOF-vastleggingskredieten) is eind 2002 wat betreft betalingen afgenomen tot het equivalent van 3,8 keer de jaarlijkse begroting, in vergelijking met 4,7 keer aan het eind van 1999. Slechts een gedeelte van het totale aantal RAL wordt als niet normaal beschouwd (eind 2002 was dit gedeelte 14% en, indien gemeten op 1 januari 2003, was het 21%, waarbij het begrotingsjaar 1997 wordt toegedeeld aan de "oude vastleggingskredieten").

Budgettaire vastleggingskredieten: eind 2002 was het niveau van de budgettaire vastleggingskredieten van vóór 1995 (oude vastleggingskredieten) teruggebracht naar 224 miljoen euro (een afname van 80%) vergeleken met de 1.092 miljoen euro van 23 november 1999, toen een eerste inventarisatie was gemaakt van de oude vastleggingskredieten. Bovendien was eind 2002 het niveau van de slapende vastleggingskredieten (met inbegrip van die van 1999) afgenomen naar 634 miljoen euro (vergeleken met 1.350 miljoen euro op 31 december 2000).

EOF-vastleggingskredieten: het niveau van de EOF-vastleggingskredieten van vóór 1995 is ook afgenomen van 901 miljoen euro op 31 december 1999 naar 363 miljoen euro aan het eind van 2002 (een afname van 60%). De situatie van de slapende vastleggingskredieten is afgenomen naar 449 miljoen euro op 31 december 2002 (vergeleken met 536 miljoen euro op 31 december 2000). Op 1 november 2002 was het niveau van de budgettaire vastleggingskredieten van vóór 1995 afgenomen met 76% vergeleken met 23 november 1999 (toen een eerste inventarisatie van oude vastleggingskredieten werd gemaakt), een afname van ongeveer 831 miljoen euro. Bovendien was op 1 november 2002 het niveau van de slapende vastleggingskredieten (met inbegrip van die van 1999) afgenomen naar 722,28 miljoen euro (vergeleken met de 1 350 miljoen euro op 31 december 2000). EOF-vastleggingskredieten van vóór 1995 zijn ook afgenomen van 901 miljoen euro in 1999 naar 432 miljoen euro in november 2002.

Om de tijdspanne tussen de vastleggingskredieten en de betalingen te verkleinen en de uitvoering van de begroting te rationaliseren was het streven de activiteiten meer gelijkmatig over het financiële jaar te verspreiden, één van de belangrijkste activiteiten van de dienst voor samenwerking EuropeAid. Op dit gebied is er in 2002 belangrijke vooruitgang geboekt. Ongeveer 41% van de beschikbare kredieten is in het laatste kwartaal van het jaar vastgelegd, wat een aanzienlijke verbetering is vergeleken met de resultaten van 2001 toen ongeveer 50% van de kredieten in de laatste drie maanden van het jaar werd vastgelegd.

2.3. VERDERE SAMENVOEGING VAN DE PROJECTCYCLUS: HET TWEEDE JAAR VAN DE DIENST VOOR SAMENWERKING EUROPEAID

Sinds 1 januari 2001 hebben de geografische directoraten-generaal (DG Buitenlandse betrekkingen en DG Ontwikkeling) de leiding over programmering en strategie, terwijl de dienst voor samenwerking EuropeAid verantwoordelijk is voor de rest van de projectcyclus (van de vaststelling van projecten tot evaluatie achteraf). Deze reorganisatie had een dienovereenkomstige overdracht van personeel en verantwoordelijkheden tot gevolg. In juni 2001 werd een interdienstelijke overeenkomst gesloten ter verduidelijking van de rol en verantwoordelijkheden van de drie directoraten-generaal die het nauwst zijn betrokken bij het beheer van buitenlandse hulp.

De dienst voor samenwerking EuropeAid werkt onder een raad van bestuur bestaande uit de vijf Relex-Commissarissen [33]. De raad van bestuur komt minstens eenmaal per kwartaal bij elkaar. Het 'mission statement' van de dienst, het jaarlijkse werkplan (het beheersplan 2003 van de dienst voor samenwerking EuropeAid is in januari 2003 goedgekeurd), de jaarlijkse begrotingsprogrammering en het jaarlijkse activiteitenverslag worden door de raad van bestuur goedgekeurd. Bovendien heeft de raad van bestuur specifieke verantwoordelijkheden op het gebied van evaluatie: goedkeuring van het jaarlijkse evaluatieprogramma, inventarisatie van evaluatieresultaten en formulering van aanbevelingen.

[33] De heer Patten (voorzitter), de heer Nielson (algemeen directeur), de heer Verheugen, de heer Lamy en

Na de grootschalige werving in februari 2001 zijn alle leidinggevende functies van de dienst voor samenwerking EuropeAid, evenals de meeste andere vacatures, ingevuld. In 2002 zijn als gevolg van functiewisselingen 7 leidinggevende functies ingevuld en 215 functionarissen geworven.

De Commissie werd verantwoordelijk voor de taken die voorheen werden uitgevoerd door de 49 Bureaus voor technische bijstand, waarvan de contracten in 2001 werden beëindigd of niet werden verlengd. Hierdoor moesten ten behoeve van het hoofdkantoor 260 ondersteunende werknemers extra en ten behoeve van de delegaties 70 individuele deskundigen worden geworven. Bovendien kon de dienst voor samenwerking EuropeAid in 2002 nog steeds profiteren van de dienstverlening van drie Bureaus voor technische bijstand, ten behoeve van het aansturen van individuele deskundigen in de hele wereld en Europese douaneambtenaren op de Balkan. Om te voldoen aan de nieuwe uitbestedingsregels en in afwachting van het nieuwe Financieel Reglement is in 2002 besloten om deze Bureaus voor technische bijstand te ontmantelen en de taken intern in de organisatie op te pakken. In september en oktober 2002 zijn ongeveer 30 ondersteunende werknemers geworven, die op het hoofdkantoor werken aan de voorbereiding van de overname van de drie Bureaus voor technische bijstand teneinde in januari 2003 volledig operationeel te kunnen zijn. De aansturing gebeurt op plaatselijk niveau met steun van de delegaties, die met 26 posten voor plaatselijke medewerkers zijn versterkt ten behoeve van de aansturing van de individuele deskundigen. Vanaf 1 januari 2003 werken de Bureaus voor technische bijstand niet meer voor de dienst voor samenwerking EuropeAid.

Het profiel van de geworven functionarissen en ondersteunende werknemers beslaat het gehele scala aan deskundigheden waaraan het hoofdkantoor en de delegaties behoefte hebben bij het uitvoeren van de buitenlandse hulp, overeenkomstig de door de hervorming bepaalde doelstellingen op het gebied van kwaliteit en snelle levering (ontwikkelingseconomen, sectordeskundigen, financiële en contractfunctionarissen, ondersteunend personeel, enz.). Om de vaardigheden van het huidige personeel te verbeteren, is een op programmabeheer geconcentreerd opleidingspakket ontwikkeld en in gebruik genomen.

De dienst voor samenwerking EuropeAid heeft een reeks indicatoren ontwikkeld, gericht op het meten van de voortgang bij de implementatie van de belangrijkste elementen van het hervormingsprogramma: verbeterde uitvoering van de begroting (bijvoorbeeld 75% van de facturen wordt binnen 60 dagen betaald), afname van de oude en slapende vastleggingskredieten, rationalisering van begrotingslijnen, deconcentratie, enz. Deze indicatoren worden gebruikt om regelmatig een voortgangsverslag met betrekking tot het beheer van de dienst voor samenwerking EuropeAid samen te stellen, dat aan de raad van bestuur wordt voorgelegd.

2.3.1. Uitvoering van begroting en EOF

In 2002 zijn de algehele resultaten van de begrotingsuitvoering zeer bevredigend. Sinds het begin van het jaar is 3 877 miljoen euro vastgelegd (vergeleken met 3 641 miljoen euro in 2001) en is 3 327 miljoen euro betaald (een stijging van 152 miljoen euro vergeleken met 2001).

Wat het EOF betreft zijn de resultaten in lijn met de laatste voorspellingen. Het niveau van de vastleggingskredieten is opgelopen naar 2 114 miljoen euro en van de betalingen naar 1 902 miljoen euro.

In absolute termen is het aantal openstaande vastleggingskredieten gestabiliseerd op een niveau van 19,8 miljard euro (40 miljoen euro minder vergeleken met 2001). Uitgedrukt in betalingsjaren blijft dit aantal stabiel op het niveau van 3,8 jaar, vergeleken met de 4,6 jaar eind 1999.

2.3.2. Vereenvoudiging en harmonisatie van contractuele en financiële procedures

Behalve deze maatregelen heeft de dienst voor samenwerking EuropeAid vereenvoudigde en geharmoniseerde contracteringsprocedures ingevoerd (in aantal teruggebracht van 46 naar 8) door een praktische gids op te stellen voor de contractuele procedures voor buitenlandse hulp van de EG. Er zijn ook standaarddocumenten opgesteld die nu op alle Gemeenschapsprogramma's worden toegepast. Er is een nieuw algemeen kader voor het Europees Ontwikkelingsfonds goedgekeurd, dat erg overeenkomt met het algemene kader dat wordt gebruikt voor projecten die uit EG-middelen worden gefinancierd. Deze maatregelen hebben de tijd bekort die nodig was om een aanbestedingsproces af te ronden en hebben de uitvoering van projecten vergemakkelijkt. Op het gebied van meer doorzichtigheid is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Na een eerste opwelling van interesse, heeft de website van EuropeAid momenteel stelselmatig ongeveer 1 miljoen geslaagde paginabezoeken per maand. De 'site' bevat informatie over contracten en procedures ten behoeve van alle programma's voor buitenlandse hulp. Uit een onderzoek onder diegenen die deze pagina's vóór eind 2001 hebben bezocht is gebleken dat er onder de gebruikers sprake is van een hoog niveau van tevredenheid.

Bovendien is er een kaderovereenkomst met de Wereldbank gesloten en is er met de Verenigde Naties onderhandeld over een herziene kaderovereenkomst teneinde de samenwerking met deze instellingen te verbeteren.

De mededeling van 16 mei voorzag ook in een harmonisatie van begrotingslijnen en die zijn thans teruggebracht van 64 (in 2000) naar 53 (in 2002). Deze inspanning is in 2002 voortgezet en de Commissie stelde in het voorontwerp van de begroting voor 2003 een verdere reductie naar 49 begrotingslijnen voor. Het Parlement heeft echter niet alle voorstellen van de Commissie geaccepteerd en heeft ook besloten om vier nieuwe begrotingslijnen in te stellen. Uiteindelijk is het aantal begrotingslijnen dat de Dienst moet beheren licht toegenomen.

In 2002 heeft de dienst voor samenwerking EuropeAid een financieringsgids opgesteld voor de buitenlandse activiteiten die uit de algemene begroting van de EG worden gefinancierd en de gebruikershandleiding herzien voor de financiële procedures van het 7e en 8e EOF. Tot slot heeft de Raad op 25 juni 2002 het nieuwe Financieel Reglement [34] goedgekeurd, dat op 1 januari 2003 in werking is getreden. Naast andere veranderingen introduceren de nieuwe bepalingen in de paragraaf over buitenlandse activiteiten een "sunset clause", op grond waarvan alle contracten ter uitvoering van een financieringsovereenkomst, met uitzondering van contracten betreffende controle en evaluatie, binnen drie jaar na de goedkeuringsdatum van het budgettaire vastleggingskrediet dienen te worden gesloten.

[34] Verordening (EG) nr. 1605/2002 van de Raad van 25.6.2002.

2.3.3. Beheersystemen: CRIS

In 2002 heeft de dienst voor samenwerking EuropeAid de talrijke informatiesystemen die via de begroting programma's financieren, geïntegreerd in één enkel geharmoniseerd systeem: CRIS (Common Relex Information System). Derhalve wordt vanaf januari 2003 het beheer van alle programmes die via de begroting worden gefinancierd ondersteund door één beheerssysteem. CRIS bevat niet alleen financiële gegevens, maar ook een schat aan niet-financiële informatie die van belang is voor de uitvoering en is dan ook superieur aan de informatiesystemen die voorheen werden gebruikt. CRIS zorgt voor een elektronische verbinding tussen het hoofdkantoor en de delegaties en maakt 'on-line' registratie, communicatie en verslaglegging van gegevens mogelijk. CRIS maakt het aanzienlijk gemakkelijker voor de Commissie om tijdig financiële gegevens te verstrekken aan de Raad en het Parlement. Het gaat om gegevens die volledig DAC-compatibel zijn. De overdracht van gegevens van de oude systemen naar CRIS was niet alleen technisch complex maar ook erg arbeidsintensief, omdat de kwaliteit van de historische gegevens in veel gevallen moest worden geverifieerd, gecorrigeerd en aangevuld vanwege de strengere eisen van CRIS. Hiermee is één van de belangrijkste initiatieven met betrekking tot de hervorming van de buitenlandse hulp succesvol afgerond. De inspanningen worden in 2003 voortgezet met de integratie van het Europees Ontwikkelingsfonds in CRIS.

2.4. DECONCENTRATIE

De deconcentratie van het beheer van de buitenlandse hulpverlening naar de delegaties van de Commissie is een belangrijk onderdeel van de hervorming van het beheer van de buitenlandse hulpverlening. Het onderliggende principe hiervan is dat wat beter ter plaatse in het betrokken land kan worden beheerd en besloten, daar moet gebeuren en niet in Brussel.

De Commissie heeft zichzelf een zeer strakke planning opgelegd. Het is de bedoeling om vóór eind 2003 de deconcentratie uit te breiden tot alle delegaties: 21 delegaties verspreid over 2001, 26 over 2002 en de resterende 30 delegaties - allemaal in ACS-landen - in 2003.

2.4.1. Voorbereiding op deconcentratie

In het eerste kwartaal van 2001 werd een geharmoniseerd deconcentratieconcept vastgesteld dat betrekking had op alle geografische programma's. De principes waarop dit is gebaseerd, zijn nog steeds van toepassing en worden hieronder nog eens genoemd:

- te zijner tijd zal op alle programma's deconcentratie worden toegepast;

- deconcentratie zal betrekking hebben op alle fasen van de projectcyclus;

- voor deconcentratie zijn aanzienlijke extra middelen nodig (menselijk potentieel en materieel);

- de rol van het hoofdkantoor zal gaan bestaan uit coördinatie, kwaliteitstoezicht, beheerscontrole, technische hulp en verbetering van de werkmethoden.

In de praktijk brengt deconcentratie voor de delegaties de volgende veranderingen met zich mee:

- een actievere bijdrage aan de programmering, hoewel de eindverantwoordelijkheid - in overeenstemming met de geografische gebieden - blijft berusten bij DG Buitenlandse betrekkingen en DG Ontwikkeling;

- rechtstreekse verantwoordelijkheid voor de identificatie- en beoordelingsfase, met methodologische en technische steun van de dienst voor samenwerking EuropeAid, die ook verantwoordelijk zal zijn voor de uiteindelijke kwaliteitscontrole van financieringsvoorstellen en om deze het besluitvormingsproces te laten doorlopen (procedures voor beheerscomités, enz.);

- rechtstreekse verantwoordelijkheid voor contractuele en financiële uitvoering, op voorwaarde dat procedures strikt worden nageleefd en dat er sprake is van veilige toegang tot de systemen van financieel en boekhoudkundig beheer op het hoofdkantoor;

- rechtstreekse verantwoordelijkheid voor de technische uitvoering waarvoor ter plaatse technische bijstand nodig is en de mogelijkheid om een beroep te doen op meer gespecialiseerd advies van het hoofdkantoor.

Veel van wat is gedaan om de eerste fase operationeel te maken, dient ook ter vergemakkelijking van de uitbreiding van het proces tot de resterende delegaties, zoals aanpassing van de informatiesystemen voor gedeconcentreerd beheer, ontwikkeling of bijstelling van procedurehandleidingen, ontwikkeling van richtsnoeren voor financiële circuits en het opzetten van opleidingsprogramma's. Veel van de voorbereidende werkzaamheden is echter specifiek voor iedere te deconcentreren delegatie, zoals het testen van beveiligde computerverbindingen, het zorgen voor geschikte kantoorruimte en het goedkeuren van een organisatieschema.

2.4.2. Deconcentratie met betrekking tot de 21 delegaties van de "eerste golf"

De ambitieuze doelstelling in 2001 - om de deconcentratie van 21 delegaties [35] uit te voeren - had betrekking op alle geografische gebieden en derhalve op programma's met een erg gevarieerd karakter. Dit was een grote onderneming waarbij het ging om het werven en opleiden van meer dan 300 personeelsleden, het zoeken van nieuwe kantoorruimte voor alle delegaties met uitzondering van twee en het installeren van beveiligde computerverbindingen in 19 delegaties. Deze doelstelling is volledig gerealiseerd en de deconcentratie is nu volledig operationeel in deze delegaties. Het is echter waard om te vermelden dat vanaf oktober 2002 voor de start van de tweede golf 114 posten beschikbaar zijn gesteld. Indien nodig kunnen enkele van deze posten worden gebruikt voor het versterken van de delegaties van de eerste golf.

[35] De 21 delegaties van de "eerste golf" zijn:

2.4.3. Voorbereiding van de "tweede golf" van 26 delegaties en het EG-kantoor in Kabul

In september 2001 werd er overeenstemming bereikt over de lijst met 26 delegaties [36] die in 2002 worden gedeconcentreerd. Direct daarna werd er begonnen met de voorbereidende werkzaamheden en vanaf begin januari vonden er hoorzittingen plaats.

[36] De delegaties van de tweede golf zijn:

De resultaten van dit proces voor de delegaties van de tweede golf kunnen als volgt worden samengevat:

- er moesten in totaal 418 werknemers worden geselecteerd, aangenomen en opgeleid voordat ze konden worden gestationeerd bij de 26 delegaties;

- 24 van de 26 delegaties moesten ofwel hun kantoor verplaatsen ofwel extra kantoorruimte huren;

- 18 van de 26 delegaties hadden geen beveiligde computerverbindingen waarmee toegang kon worden verkregen tot het boekhoudkundig en informatiebeheersysteem van de Commissie.

Ondanks de omvang van de operatie loopt het proces volgens de planning. 23 delegaties zijn in het najaar van 2002 gedeconcentreerd gaan werken of zullen daarmee in het begin van 2003, in het nieuwe begrotingsjaar, kunnen starten. In de 4 resterende delegaties zijn de problemen voornamelijk van logistieke aard en het streven is erop gericht om deze problemen uiterlijk in maart 2003 op te lossen.

Ook de deconcentratie van het kantoor van de Commissie in Kabul vordert goed, want alles is gereed om in januari 2003 met de deconcentratie te beginnen.

Net als bij de eerste golf lijkt het erop dat de tijdige beschikbaarheid van voldoende kantoorruimte in veel gevallen de bindende beperking voor de start van de deconcentratie is. Dit is vooral het geval indien er geen tijdelijke oplossingen kunnen worden gevonden voor het installeren van beveiligde computerverbindingen. In sommige gevallen was er een tekort aan geschikte kandidaten, met name voor officiële posten ten behoeve van de financiële- en contractafdelingen.

2.4.4. Voorbereiding van de "derde golf" van 30 delegaties [37]

[37] De delegaties van de derde golf (ACS) zijn:

De aandacht wordt nu verplaatst naar de derde golf van delegaties, waarvoor in juli 2002 technische workshops werden gehouden met de betrokken delegatiehoofden. Er werd een gedetailleerde analyse gemaakt van het benodigde personeel, de kantoorcapaciteit en IT-kwesties. Bij de derde golf wordt rekening gehouden met de lessen die tijdens de eerste en de tweede golf van de deconcentratie zijn geleerd.

Met de goedkeuring van de Overeenkomst van Cotonou en de afronding van een strategie voor duurzame financiering van de deconcentratie naar de ACS-delegaties, zullen de eerste delegaties van de derde golf naar verwachting aan het eind van 2003 in het kader van gedeconcentreerde modaliteiten van start gaan.

2.4.5. Deconcentratie van thematische en horizontale begrotingslijnen

Er is ook vooruitgang geboekt met de deconcentratie van de thematische en horizontale begrotingslijnen. De Commissiediensten hebben onlangs modaliteiten goedgekeurd voor de deconcentratie van de begrotingslijnen voor voedselzekerheid en overeenstemming bereikt over de corresponderende behoefte aan menselijk potentieel. Deconcentratie naar alle betrokken delegaties [38] wordt naar verwachting tussen maart en december 2003 uitgevoerd.

[38] Kenia, Bangladesh, Burkina Faso, Ethiopië, Georgië, Madagaskar en Niger.

Er is een start gemaakt met de voorbereidende werkzaamheden voor de deconcentratie van de microprojecten voor mensenrechten en in april 2003 wordt de daadwerkelijke deconcentratie verwacht.

In december 2002 is het besluit genomen inzake de deconcentratie van de begrotingslijnen voor rehabilitatie en vluchtelingen. De voorbereidingen lopen om deze deconcentratie zo snel mogelijk te effectueren.

3. VOORUITGANG BIJ HET BEREIKEN VAN DE STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN

In het vorige hoofdstuk is gewezen op de in 2002 gerealiseerde vooruitgang bij de verbetering van efficiëntie en kwaliteit van het ontwikkelingsbeleid en de programma's voor buitenlandse hulp van de Gemeenschap, als onderdeel van het initiatief inzake de hervorming van het beheer. In dit hoofdstuk wordt de nadruk gelegd op effectiviteit, met andere woorden: in hoeverre dragen het ontwikkelingsbeleid en de ontwikkeling programma's van de Gemeenschap en haar overige buitenlandse hulp bij aan het verwezenlijken van de in hoofdstuk 1 geschetste strategische doelen (en hoe dit wordt gemeten). Ook wordt aandacht besteed aan de stappen die worden genomen om die effectiviteit verder te vergroten.

3.1. Monitoring van vooruitgang bij het bereiken van de strategische doelstellingen

Een belangrijk instrument om de bijdrage van de Gemeenschapshulp zo groot mogelijk te laten zijn en haar strategische doelstellingen te bereiken, is het vermogen de effecten van de huidige hulpverlening te meten: niet alleen met betrekking tot de input (bijvoorbeeld financiële bijdragen en waaraan die worden besteed) maar uiteindelijk ook de resultaten en effecten. Dit is niet eenvoudig.

Op het niveau van landen en regio's is het zelden mogelijk om de effecten van de activiteiten van één enkele donor eruit te lichten. Het effect van activiteiten, ofwel geheel in handen van het land zelf ofwel ondersteund door donors, kan ook na het verstrijken van verschillende tijdspannes meetbaar zijn. Desondanks heeft de Gemeenschap een resultaatgerichte aanpak toegezegd en werkt zij nauw samen met anderen aan de ontwikkeling van methoden om dit te vergemakkelijken.

De strategische doelstellingen tonen de complexiteit van de ontwikkelingsprogramma's van de EG met een grote verscheidenheid aan doelstellingen die uiteenlopen van armoedebestrijding tot ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Uiteraard betekent die grote verscheidenheid aan doelstellingen een grote uitdaging voor het opbouwen van een coherent en doorzichtig systeem voor het meten van de resultaten op de verschillende terreinen.

3.1.1. Monitoring van vooruitgang bij het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen

Zoals uiteengezet in hoofdstuk 1, zijn de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium de belangrijkste ontwikkelingsresultaten die de Gemeenschap tussen nu en 2015, samen met de rest van de internationale gemeenschap, tracht te bereiken.

In een intensieve wereldwijde inspanning wordt eraan gewerkt om de vooruitgang bij het bereiken van die doelstellingen te kunnen meten. Hierbij zijn veel verschillende organisaties betrokken en het is van groot belang te zorgen voor coördinatie en complementariteit tussen deze organisaties. Het 'millenniumproject', dat in 2002 door de VN is gestart, draagt hieraan bij door werkgroepen van deskundigen samen te brengen en hen voorstellen te laten ontwikkelen voor de beste strategieën om de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te verwezenlijken. Waar mogelijk in samenwerking met andere donors wil de Commissie de verbetering van nationale statistische systemen ondersteunen. In landen met een laag inkomen wordt de verleende hulp doorgaans gecontroleerd in de context van een strategie voor armoedebestrijding. De Commissie werkt met name nauw samen met PARIS 21 (Partnership in Statistics in the 21st Century, een multidonorinitiatief ter ondersteuning van statistische en gegevenssystemen in ontwikkelingslanden) en met de taakgroep die is belast met de verbetering van statistische steun voor het meten van ontwikkelingsdoelstellingen.

3.1.2. Vaststelling van de belangrijkste ontwikkelingsindicatoren voor het meten van de vooruitgang

In 2002 heeft de Commissie met een groep deskundigen uit de lidstaten en andere geïnteresseerde partijen, waaronder de Commissie voor ontwikkelingsbijstand (DAC) van de OESO, het UNDP en de Wereldbank, samengewerkt aan de ontwikkeling van tien kernindicatoren die zijn ontleend aan de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium. Van deze tien indicatoren hebben er zes rechtstreeks betrekking op het welzijn van kinderen, terwijl drie een specifieke genderdimensie hebben.

De Commissie is voornemens om voor alle ontwikkelingslanden waaraan zij hulp verleent, jaarlijks de vooruitgang te meten aan de hand van deze indicatoren. Bovendien zullen nationale strategiedocumenten ook de vooruitgang meten aan de hand van een bredere reeks specifieke nationale indicatoren, die niet alleen een weergave zijn van in het nationale strategiedocument vastgestelde concentratiesectoren, maar ook van de algemene bewegingen op het gebied van armoede. Voor landen met een laag inkomen dienen deze te worden ontleend aan het nationaal strategiedocument voor armoedebestrijding (indien dat is afgerond).

Het volgen van deze indicatoren biedt niet alleen een solide basis voor de politieke en beleidsdialoog van de Commissie met de nationale autoriteiten, maar ook voor het verbeteren van haar vermogen om de strategie te verfijnen in respons op de ontwikkelingen.

De indicatoren die zijn gekozen voor de monitoring van de landenprestaties zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Het BBP per hoofd van de bevolking en de groei van het BBP worden ook in alle landen gecontroleerd. Nadere bijzonderheden over de aanpak van de Commissie zijn te vinden in haar 'Richtsnoeren voor het gebruik van indicatoren bij het meten van de prestaties van een land'. [39]

[39] EG, december 2002 (http://europa.eu.int/comm/development/ sector/poverty_reduction/index_en.htm).

3.1.3. Analyse van de vooruitgang bij het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium

Eind 2002/begin 2003 heeft de Commissie - met gebruikmaking van de bovengenoemde indicatoren - een eerste analyse gemaakt van de vooruitgang bij het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium. Teneinde landen en regio's te kunnen vergelijken, werd een analyse gemaakt van 140 landen in 8 regio's waar de Gemeenschap hulp verleent. [40] Voor deze analyse werden gegevens gebruikt die door internationale organisaties, zoals de Wereldbank, UNDP, FAO, Unicef, Unesco en de WHO [41], werden geleverd. Hoewel de beschikbaarheid van gegevens verbetert, zijn er nog steeds hiaten die het aantal landen waar de ontwikkeling van de laatste vijf tot tien jaar kan worden gemeten, beperken. Ook verschilt de kwaliteit van de gegevens per indicator. De kwaliteit is vooral onvoldoende wat betreft de leidende armoede-indicator "percentage van de bevolking met minder dan 1 USD per dag" (daarom werd in plaats daarvan de benadering van het BBP per hoofd van de bevolking gebruikt) en wat betreft "afrondingsratio in het lager onderwijs".

[40] Afrika (48), Azië (19), de Balkan (5), het Caribisch gebied (15), Oost-Europa en Centraal-Azië (10), Latijns-Amerika (17), de Stille Oceaan (14) het zuidelijk Middellandse-Zeegebied, Nabije Oosten en Midden-Oosten (12). In iedere regio zijn er met enige regelmaat enkele landen die ontbreken. Voor de regio Azië worden de indicatoren berekend met en zonder China.

[41] In geval van aanzienlijke tegenstellingen tussen bronnen wordt er gemiddeld, waarbij rekening wordt gehouden met beschikbaarheid van algemene gegevens, methodologische opmerkingen, enz.

De ruitdiagrammen hieronder tonen de resultaten van deze analyse met betrekking tot de verschillende regio's, voor vier indicatoren tegelijkertijd: sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar, inschrijvingen in het lager onderwijs, toegang tot een verbeterde waterbron en BBP per hoofd van de bevolking. De waarden die voor het opstellen van deze grafieken zijn gebruikt, zijn in het algemeen die van het jaar 2000. Een waarde van 100 vertegenwoordigt het gemiddelde van de ontwikkelingswereld. Een hogere score betekent dus dat de prestaties van de regio boven het gemiddelde liggen. Deze gemiddelden (een score van 100) zijn gelijk aan:

- 75/1000 voor sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar (jaar 2000)

- 87% voor inschrijvingsratio in het lager onderwijs (meest recente jaar)

- 77% voor toegang tot een verbeterde waterbron (jaar 2000)

- 1 129 USD voor BBP per hoofd van de bevolking, gemeten in de vaste waarde van de dollar in 1995 (jaar 2000)

Met betrekking tot het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar, vertegenwoordigt een hoger cijfer in het diagram een betere prestatie (dus een lager sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar).

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

3.1.4 Belangrijkste bevindingen

De meest hardnekkige armoede en de breedste kloof is te vinden in Afrika ten zuiden van de Sahara. Dit is de regio die het hardst zal moeten vechten om de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te verwezenlijken. De ontwikkelingsinspanningen in de regio worden ondermijnd door andere uitdagingen, zoals de verspreiding van overdraagbare ziekten, nieuwe en lopende conflicten en crises en, eind 2002 en in 2003, ernstige voedseltekorten. Hoewel Afrika ten zuiden van de Sahara als regio het hardst zal moeten vechten om de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te verwezenlijken, is dat niet alleen een Afrikaans probleem. In het verslag over het jaar 2002 van de Secretaris-Generaal van de VN inzake de uitvoering van de Millenniumverklaring van de VN werd gewezen op de opvallende verschillen tussen en binnen regio's. [42]

[42] Verslag van de Secretaris-Generaal over het jaar 2002 inzake de uitvoering van de Millenniumverklaring van de VN (A/57/270). http://millenniumindicators.un.org/unsd/ mi/mi_worldregn.asp

Het ruitdiagram laat zien dat, hoewel de ontwikkeling in de regio's met lagere inkomens aan de hand van de vier indicatoren redelijk symmetrisch verloopt, dit patroon niet altijd van toepassing is op de meer welvarende regio's. In Afrika, dat bijna helemaal bestaat uit landen met lage inkomens, hetgeen blijkt uit een niveau van het nationaal inkomen (BBP) van 51% van het gemiddelde, is met name het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar weliswaar hoog, maar liggen de prestaties van de andere indicatoren ook rond 50-70% van het gemiddelde. In Azië en Oost-Europa, Centraal-Azië en de Stille Oceaan, waar de inkomens nog steeds betrekkelijk laag zijn, liggen de algehele prestaties van de andere indicatoren boven het gemiddelde. De regio's van het zuidelijk Middellandse-Zeegebied, het Nabije Oosten en Midden-Oosten en het Caribisch gebied bestaan uit landen die het aanzienlijk beter doen dan het gemiddelde, en ook de prestaties van de andere ontwikkelingsindicatoren liggen hoger dan het gemiddelde. Latijns-Amerika bestaat uit landen met middellage inkomens. Hier ligt het BBP ver boven het gemiddelde en liggen de prestaties van de indicatoren eveneens ver boven het gemiddelde. Voor schoolinschrijvingen (115%) liggen de prestaties bijna op het maximaal mogelijke. Het patroon op de Balkan laat in deze landen - met overwegend lagere middeninkomens - hele goede prestaties zien bij het terugdringen van het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar, maar verrassend slechte prestaties op het gebied van schoolinschrijvingen.

De grafieken laten bijvoorbeeld zien dat eind 2000 het niveau van schoolinschrijvingen in de Balkan, Latijns-Amerika, het Caribisch gebied of zelfs de landen van het Middellandse-Zeegebied veel lager is dan het niveau van het BBP per hoofd van de bevolking doet vermoeden [43]

[43] Het resultaat voor de Balkan moet met enige terughoudendheid worden gelezen omdat het slechts betrekking heeft op drie landen, waarvan zowel de Federale Republiek Joegoslavië als Kroatië behoren tot de tien slechtst presterende landen met een aanzienlijke afname van de inschrijvingen (met respectievelijk -27% en -12%). De cijfers voor Centraal-Azië en de Stille Oceaan zijn niet representatief omdat ze op één enkel land zijn gebaseerd.

Toegang tot water blijft een probleem voor de meeste regio's, met name voor de landen in de Stille Oceaan en in het Caribisch gebied.

Met betrekking tot het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar is de situatie in de landen van Latijns-Amerika en Meda slechter dan verwacht zou worden op grond van het niveau van hun BBP per hoofd van de bevolking, terwijl de situatie in Afrika en Azië bijzonder zorgwekkend is.

Hieronder worden de belangrijkste bevindingen besproken die betrekking hebben op de zes prioritaire gebieden van de hulp van de Gemeenschap. Water wordt behandeld in het speciale themahoofdstuk over water.

3.2. Het effect van de EG-hulp zo groot mogelijk laten zijn

3.2.1. Vaststellen van specifieke nationale en regionale responsstrategieën

De bovenstaande analyse bevestigt de noodzaak voor de Gemeenschap om haar aanpak in iedere regio en in elk land aan te passen vanwege de verschillen in de omvang van de uitdagingen waar deze regio's en landen mee worden geconfronteerd. In hoofdstuk 6 van dit verslag wordt een overzicht gegeven van de reactie van de Gemeenschap op specifieke regionale aangelegenheden. Het in het vorige hoofdstuk beschreven proces van de nationale en regionale strategiedocumenten van de Commissie is ontworpen zodat er op maat gesneden responsstrategieën kunnen worden ontwikkeld. De tussentijdse evaluatie hiervan biedt de mogelijkheid om eventuele aanpassingen te overwegen, zoals op grond van de hiervoor genoemde analyse over de vraag welke regio's en landen achterblijven bij het verwezenlijken van bepaalde doelstellingen.

Het meten van de vooruitgang moet een gezamenlijke inspanning zijn, maar ook het opzetten van responsstrategieën is niet iets dat de Commissie op eigen houtje kan doen. De Commissie moet daarentegen met de landen zelf en met andere donors samenwerken om in alle gevallen te kunnen vaststellen wat de belangrijkste prioriteiten zijn en hoe deze het best kunnen worden aangepakt met Gemeenschapshulp. In overeenstemming met haar betrokkenheid bij een partnerschapsaanpak die is gebaseerd op eigen inbreng op lokaal niveau, gebruikt de Commissie de eigen nationale ontwikkelingsstrategieën van een land (strategieën voor armoedebestrijding in landen met een laag inkomen) als uitgangspunt. In de nationale strategiedocumenten van de EG is de Gemeenschapsrespons hierop neergelegd, waarbij rekening wordt gehouden met de plannen van andere donors. Regionale strategiedocumenten worden op dezelfde wijze voorbereid in overleg met de landen in de regio, regionale organen en andere donors, en bieden de Gemeenschap de mogelijkheid om effectief te helpen bij het aanpakken van uitdagingen die dwars door de hele regio lopen.

3.2.2. Middelen op specifieke doelgroepen richten

Als onderdeel van haar toezegging om het effect van haar hulp te vergroten, heeft de Gemeenschap zich verplicht om in het bijzonder aandacht te besteden aan de situatie van de minst ontwikkelde landen en de overige landen met een laag inkomen. In 2000 ging 59% van de bilaterale officiële ontwikkelingshulp van de EG naar de landen in deze categorieën, en ging het grootste deel van de rest (35%) naar landen met lagere middeninkomens [44].

[44] De OESO/DAC-beoordeling door vakgenoten van EG-hulp, 2002. Tabel II-3. Met uitzondering van 26% van de bilaterale officiële ontwikkelingshulp van de EG die niet is meegenomen in deze beoordeling.

De Gemeenschap houdt bij haar middelentoewijzing niet alleen rekening met de behoeften, maar ook met de inspanningen van de regeringen van partnerlanden om armoede te bestrijden evenals met hun prestaties en absorptievermogen.

Als onderdeel van het 9e Europees Ontwikkelingsfonds is ten behoeve van de ACS-landen overeenstemming bereikt inzake een op prestaties gebaseerde toewijzingsmethodologie. Na tussentijdse evaluatie van de nationale strategiedocumenten kan worden overwogen om de toewijzing aan landen aan te vullen (of te verminderen). Na een tussentijdse evaluatie en indien sprake is van speciale prestaties eventueel zelfs eerder, kan ook de toewijzing aan regio's worden herzien. Begin 2003 start de Commissie de besprekingen met de EU-lidstaten en de ACS-partners over de mogelijkheid om 1 miljard euro te gebruiken uit het 9e EOF (dit bedrag werd door de lidstaten vastgehouden als reserve, afhankelijk van de uitbetaling van de rest van het Fonds) voor het instellen van een EU-Waterfonds ter ondersteuning van de uitvoering van het Waterinitiatief van de EU waarmee tijdens de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van start is gegaan (zie het speciale themahoofdstuk 7). Dit Fonds heeft tot doel om een vernieuwende en flexibele aanpak te ontwikkelen en de hulpmiddelen (officiële ontwikkelingshulp) aan te vullen met particuliere investeringen.

3.2.3. Schulden draagbaar maken

Een van de belangrijke elementen van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, 'ontwikkelen van een mondiaal partnerschap voor ontwikkeling', is om door middel van nationale en internationale maatregelen uitgebreid in te gaan op het schuldenprobleem van ontwikkelingslanden, teneinde de schulden op lange termijn draagbaar te maken. De Gemeenschap speelde in 2002 nog steeds een belangrijke rol op dit gebied, via haar ondersteuning van het verbeterde initiatief met betrekking tot schuldenverlichting voor arme landen met een zeer grote schuldenlast (het HIPC-proces). Eind 2002 bedroeg de totale toezegging van de Gemeenschap meer dan 1,27 miljard euro: 734 miljoen euro als donor van het multilaterale HIPC-trustfonds, en 485 miljoen euro als schuldeiser om de betaling van haar eigen uitstaande schulden te financieren, plus nog eens 60 miljoen euro, weer als schuldeiser, ter verlichting van alle resterende speciale leningen, die zijn toegekend aan de minst ontwikkelde arme ACS-landen met een zeer grote schuldenlast.

Het HIPC-initiatief heeft nog steeds te kampen met belangrijke uitdagingen, zoals volledige financiering, zorgen voor draagbare schulden op de lange termijn en omgaan met moeilijke landen, in hoofdzaak arme landen met een zeer grote schuldenlast die te voorschijn komen uit een conflict en/of met aanzienlijke problemen met achterstallige schulden. De Commissie heeft toegezegd om de eventuele extra kosten als gevolg van de wereldwijde economische baisse en de teruglopende grondstofprijzen, op een eerlijke lastendelende basis te dekken. De allesoverkoepelende doelstelling van de Gemeenschap is ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden - in het kader van HIPC - op langere termijn een draagbaar schuldenniveau kunnen bereiken en behouden, hun inspanningen versterken voor de bestrijding van armoede en de bevordering van groei. Om die reden heeft de Gemeenschap stelselmatig het belang benadrukt om het verband te versterken tussen het verlenen van schuldenverlichting via HIPC en het proces van donorsteun voor nationale armoedebestrijdingstrategieën van landen (het proces van strategiedocumenten voor armoedebestrijding).

3.2.4. Meer gebruikmaken van een sectorbrede aanpak en begrotingssteun

De Gemeenschap ondersteunt de ontwikkelingslanden steeds meer door middel van sectorale steun en begrotingssteun voor macro-economisch beleid. Dit is in overeenstemming met de aanpak die wordt geschetst in de gezamenlijke verklaring inzake het ontwikkelingsbeleid van november 2000, waarin wordt gesproken van "een grotere bijdrage voor sectorale steun en voor rechtstreekse begrotingshulp indien de omstandigheden dat toelaten".

Deze verschuiving is gebaseerd op het vertrouwen dat daardoor de effecten van de Gemeenschapshulp worden verbeterd en de eigen inbreng van landen wordt vergroot. In tegenstelling tot een autonoom project stelt een sectorbrede aanpak de Gemeenschap in staat om door nauw samen te werken met andere donors en het begunstigde land, meer verschillende onderwerpen aan te pakken die waarschijnlijk van invloed zijn op de beoogde resultaten van de hulpverlening. In plaats van alleen de bouw van een ziekenhuis te financieren, kan de Gemeenschap bijvoorbeeld de regering ondersteunen bij de uitvoering van een veel bredere reeks beleids-, beheers- en financiële hervormingen in de gezondheidszorgsector. Deze verschuiving is in overeenstemming met de toezegging van de Gemeenschap voor een partnerschapsaanpak met ontwikkelingslanden, waarbij eigen inbreng op lokaal niveau wordt gestimuleerd (waarvan recente ervaringen duidelijk hebben gemaakt dat het een belangrijke factor is voor het welslagen van buitenlandse hulpverlening). Ook wordt daardoor gebouwd aan lokale capaciteit, omdat in plaats van deze te omzeilen, binnen nationale procedures wordt gewerkt. Tevens wordt de coördinatie en complementariteit tussen donors gestimuleerd. Vervoer, gezondheidszorg, onderwijs en landbouw zijn de sectoren waarop de Commissie, samen met andere donors, een sectorale aanpak toepast.

Door het verlenen van rechtstreekse steun voor de begroting gaat begrotingssteun een stap verder dan sectorale programma's. Het grootste deel van de begrotingssteun van de Gemeenschap wordt verleend om zowel een stabiel macro-economisch kader te behouden, een essentiële voorwaarde voor het stimuleren van economische groei, als om vooruitgang te realiseren op belangrijke beleidsterreinen zoals het beheer van overheidsfinanciën, gezondheidszorg en onderwijs. De steun van de Gemeenschap is bedoeld om volledig coherent te zijn met de strategie voor armoedebestrijding van het begunstigde land. Nadere details worden hieronder gegeven.

Het is duidelijk dat het in een aantal landen (zoals landen in een crisis, of landen met een zwakke overheid die niet in staat is om met donors samen te werken) noodzakelijk is om de "projectaanpak" te behouden. Zelfs in deze landen zou het echter dienstig zijn om: i) traditionele projecten vergezeld te doen gaan van een soort sectorale steun op de terreinen waarop voldoende capaciteit aanwezig is (bijvoorbeeld subsectoren), en ii) de capaciteitsopbouw - waar mogelijk - te steunen, zodat een basis wordt gelegd voor de overgang naar de programma-aanpak.

3.2.5. Zich richten op een beperkt aantal prioriteiten

In overeenstemming met haar toezegging om met andere donors samen te werken om haar strategische doelstelling te verwezenlijken, heeft de Gemeenschap voor haar hulp aan ontwikkelingslanden zes prioritaire terreinen vastgesteld. Dit zijn terreinen waarop de Gemeenschap, volgens de Commissie en de Raad, een specifieke toegevoegde waarde heeft. Het betreft de volgende terreinen: samenhang tussen handel en ontwikkeling, regionale integratie en samenwerking, steun voor macro-economisch beleid en gelijke toegang tot sociale dienstverlening, vervoer, voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling, en tot slot institutionele capaciteitsopbouw, met name 'good governance' en de rechtsstaat. In iedere nationale en regionale strategie wordt overeenstemming bereikt over een kleiner aantal hulpverleningsterreinen. Dit gebeurt in overleg met het betrokken land of de betrokken landen en met inachtneming van de plannen van andere donors.

In 2002 heeft de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande kwaliteitsondersteuningsgroep van de Commissie een voorlopige analyse uitgevoerd naar de mate waarin de toewijzingen in de nationale strategiedocumenten plaatsvonden overeenkomstig deze zes prioritaire terreinen [45]. Dit werd bemoeilijkt door het feit dat de classificaties van de Gemeenschap niet perfect aansluiten op de sectorale codes die zijn vastgesteld door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO. De toewijzingen uit de horizontale en thematische begrotingslijnen zijn ook niet opgenomen in die classificaties. Bovendien werd alleen gekeken naar de nationale programma's (het grootste deel van de Gemeenschapssteun voor regionale integratie en samenwerking gebeurt in het kader van regionale programma's - zie de regionale hoofdstukken van dit verslag -, dus die is niet terug te vinden in de onderstaande tabel).

[45] SEC(2002) 1279 van 26 november 2002.

Voorzover het mogelijk was om de zes terreinen te vergelijken met de middelentoewijzing volgens de sectorale DAC-code, wees de analyse erop dat het proces van de nationale strategiedocumenten tot concentratie van de hulp van de Commissie op de bedoelde terreinen heeft geleid.

Concentratie van Gemeenschapsmiddelen op prioritaire gebieden in de nationale strategiedocumenten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.3 BELEIDSONTWIKKELINGEN OP PRIORITAIRE TERREINEN IN 2002

Deze paragraaf geeft een overzicht van het centrale beleid en de programmeringsontwikkelingen op de zes prioritaire terreinen van de EG-hulp in 2002. Het is voor de Gemeenschap van belang dat haar beleid en hulpverlening op elk van deze terreinen bijdraagt aan de algemene nationale en mondiale doelstellingen die zijn overeengekomen. De paragrafen hierna geven derhalve een toelichting op de belangrijkste - op deze zes terreinen betrekking hebbende - conclusies uit de hierboven beschreven analyse van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium. Deze analyse is eind 2002/begin 2003 uitgevoerd en geeft informatie ten behoeve van het beleid en de programma's van de Gemeenschap voor de toekomst. De resultaten van de in 2002 uitgevoerde programma- en sectorevaluaties worden eveneens benut voor de toekomstige werkzaamheden.

In de loop van 2003 zal de Commissie zich met de lidstaten ook inspannen om vooruitgang te boeken met betrekking tot de twee EU-initiatieven op het gebied van water en energie, waarmee een begin is gemaakt tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling.

3.3.1 Handel en ontwikkeling

In overeenstemming met de overeengekomen beginselen van de 'Doha-ontwikkelingsagenda' [46] waren in 2002 de belangrijkste doelstellingen van de Gemeenschap op dit gebied nog steeds: bevorderen dat de lopende ronde van multilaterale handelsonderhandelingen van de WTO ontwikkelingsondersteunend is, en stimuleren van de eigen inspanningen van de ontwikkelingslanden om in het wereldhandelssysteem te integreren en alle mogelijkheden te benutten. Als onderdeel hiervan is het streven van de Gemeenschap erop gericht om de 'speciale en distinctieve behandelingsbepalingen' die in de context van de WTO op de ontwikkelingslanden van toepassing zijn, te versterken en nauwkeuriger, effectiever en meer operationeel te maken, alsook de toegang van de minst ontwikkelde landen te vergemakkelijken. In de Algemene Raad van de WTO is hierover in december 2002 overeenstemming bereikt, en werd het initiatief dat in 1999 door de EU is opgestart, omgezet in activiteiten, die op hun beurt weer werden opgepakt door de derde conferentie van de VN over de minst ontwikkelde landen, die in mei 2001 in Brussel plaatsvond. Als onderdeel van het Doha-proces heeft de Gemeenschap bij de WTO ook voorstellen ingediend voor verdere liberalisering van de handel in goederen en diensten van haarzelf en van anderen en voor verbetering en versterking van de regels van de WTO. Naar verwachting zullen deze onderhandelingen in 2004 worden afgerond.

[46] http://www.wto.org/english/tratop_e/dda_e/ dda_e.htm

In september 2002 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan de mededeling "Handel en ontwikkeling - Hulp aan ontwikkelingslanden om de voordelen van handel te benutten" [47], waarin het belang wordt beschreven van de relatie tussen ontwikkeling, handel en de integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. De mededeling is in november goedgekeurd in de Conclusies van de Raad Algemene zaken en buitenlandse betrekkingen [48] en bevat voorstellen die uiteenlopen van maatregelen gericht op verbetering van de levering van handelsgerelateerde hulp op belangrijke terreinen, tot ideeën voor betere coördinatie en samenhang van beleid binnen de EU en met internationale organisaties. In het algemeen moeten de maatregelen de ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, helpen bij het verwerven van institutionele regelgevingscapaciteit en de deskundigheid om de uitdagingen van de wereldhandel aan te pakken. Tegelijkertijd benadrukt de Commissie het belang voor ontwikkelingslanden om het investeringsklimaat voor de bedrijfssector te verbeteren en ervoor te zorgen dat arme mensen volledig kunnen profiteren van de handel.

[47] COM(2002) 513.

[48] Conclusies van de Raad Handel en ontwikkeling, referentienummer 14184/02, van 19 november 2002.

Een opvallende kwestie op het gebied van handel en ontwikkeling die de Commissie in 2002 heeft aangepakt, was de wijze waarop de toegang tot essentiële geneesmiddelen voor ontwikkelingslanden kon worden vergemakkelijkt. Betere betaalbaarheid en toegang is een essentieel onderdeel van het EG-programma voor de bestrijding van overdraagbare ziekten (zoals wordt uiteengezet in de paragraaf over HIV/aids en andere overdraagbare ziekten in het hoofdstuk van dit verslag dat betrekking heeft op 'mainstreaming'). Tijdens de WTO-ministeriële conferentie te Doha in november 2001 is overeengekomen dat het voor ontwikkelingslanden die met ernstige problemen worden geconfronteerd mogelijk moet zijn om zich te beroepen op een verplichte licentie, zodat zij essentiële geneesmiddelen kunnen produceren. Dit biedt echter geen oplossing voor ontwikkelingslanden die niet over een eigen farmaceutische productiecapaciteit beschikken. De Commissie heeft bemiddeld bij het bereiken van een overeenkomst ter verbetering van de toegang van deze landen tot geïmporteerde generieke geneesmiddelen die in het kader van verplichte licenties in andere landen worden geproduceerd. In maart 2002 heeft de Commissie bij de WTO een document met opties ten behoeve van de WTO-Raad inzake handelsgerelateerde intellectuele eigendomsrechten en in juni een nieuwe mededeling met een gedetailleerd voorstel ingediend. Om deze WTO-besprekingen te vergemakkelijken en te versterken, publiceerde de Commissie in april 2002 een werkdocument met hierin een schets van een strategie voor gedifferentieerde prijsstelling [49]. In oktober publiceerde de Commissie een voorstel voor een verordening van de Raad ter voorkoming van verlegging van het handelsverkeer naar de EU-markt met betrekking tot geneesmiddelen die in ontwikkelingslanden met gedifferentieerde prijsstelling worden verkocht [50]. De Commissie was teleurgesteld toen de WTO-leden eind 2002 nog geen overeenstemming hadden bereikt over een oplossing voor ontwikkelingslanden zonder productiecapaciteit en blijft dit onderwerp in 2003 als prioriteit beschouwen waaraan aandacht moet worden besteed.

[49] http://europa.eu.int/comm/trade/pdf/ med_wd.pdf

[50] COM(2002) 592.

3.3.2. Regionale integratie en samenwerking

In overeenstemming met haar grote vertrouwen in de voordelen van regionale integratie zowel voor haarzelf als voor anderen, is de Gemeenschap de belangrijkste verstrekker van bijstand voor regionale integratie en samenwerking. In de afgelopen paar jaar is de steun van de Gemeenschap voor wat bekend staat als 'functionele regionale samenwerking' op diverse terreinen - zoals vervoersinfrastructuur, controle van dierziekten en agronomisch onderzoek - geleidelijk verschoven naar ondersteuning van regionale integratieprocessen. De Gemeenschap verleent nog steeds steun voor veel van deze functionele initiatieven, maar dit wordt nu gebruikt in de context van regionale integratieprocessen, zodat een meer strategische aanpak wordt vergemakkelijkt. In 2002 was de aandacht voor aangelegenheden op het gebied van regionale integratie een belangrijk onderdeel van de voorbereiding van regionale en nationale strategiedocumenten.

In de aanpak van de Gemeenschap wordt erkend dat het handelsbeleid een belangrijk aspect is van regionale integratie-initiatieven en dat succesvolle regionale integratie bijdraagt aan het multilaterale handelssysteem. De EU-steun op het gebied van handel en regionale integratie is volledig complementair en wederzijds versterkend. In de mededeling van de Commissie inzake handel en ontwikkeling [51] werd de nadruk gelegd op het nauwe verband tussen handelsgerelateerde hulp, met name in de context van de Doha-ontwikkelingsagenda, en regionale integratie. In deze mededeling werd gepleit voor een 'zuid-zuid-noordaanpak', waarbij niet individuele landen maar regionale groeperingen van ontwikkelingslanden onderhandelingen voeren met de EU. Deze aanpak staat centraal in de Economische Partnerschapsovereenkomsten waarover tussen de EU en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan wordt onderhandeld, en is ook aanwezig bij Mercosur en in het proces van Barcelona tussen de EU en de Meda-landen. De nauwe relatie tussen handel en regionale integratie wordt duidelijk in de begin 2002 goedgekeurde Richtsnoeren voor regionale programmering.

[51] COM(2002) 513.

3.3.3. Macro-economisch beleid en gelijke toegang tot sociale diensten zoals gezondheidszorg en onderwijs

3.3.3.1 Macro-economische steun en begrotingssteun voor armoedebestrijding

Macro-economisch beleid heeft de mogelijkheid een belangrijke rol te spelen bij het creëren van de groei voor de armen, die essentieel is voor de bestrijding van armoede. In het verleden hebben aanpassingsprogramma's echter niet per definitie tot dit doel geleid. Sinds het begin van de jaren 1990 heeft de Commissie leiding gegeven aan een groep internationale donors, die in Burkina Faso experimenteerden met een nieuwe aanpak voor het verlenen van begrotingssteun. Nu de eerste conclusies van het proefproject zijn getrokken en een bevestiging zijn van het belang om meer aandacht te besteden aan beleidsresultaten, heeft de Commissie de weg vrijgemaakt zodat haar activiteiten op het gebied van begrotingssteun (die nog steeds de DAC-classificatie van "structurele aanpassingssteun" hebben) effectiever aan resultaten kunnen worden gekoppeld. Met algemene begrotingssteun kan iets worden gedaan aan belangrijke problemen zoals: transactiekosten, responsabilisering van de regering jegens haar nationale belanghebbenden - met name het parlement - en het vermogen van de regering om samenhangende planning en alomvattende budgettering te ontwikkelen. Door nationale systemen te gebruiken in de context van nauwe betrokkenheid van de Commissie bij de evaluatie en ondersteuning van het beheer van overheidsfinanciën, wordt geholpen om die systemen te verbeteren - zowel voor donorhulp als voor nationale middelen.

De aanpak van de Commissie op het gebied van begrotingssteun (tot dusver in ACS-landen) heeft tot een resultaatgerichte methodologie geleid. Aan landen met lage inkomens wordt begrotingssteun verleend zodat de regering haar strategiedocument voor armoedebestrijding kan uitvoeren. De begrotingssteun voor andere landen is gericht op ondersteuning van gelijkwaardige nationale strategieën. De Commissie heeft haar methodologie bovendien ontwikkeld om uitbetalingen te kunnen koppelen aan resultaten. In de meeste gevallen wordt een deel van de middelen in "vaste" tranches verstrekt, op voorwaarde dat het macro-economisch beheer gezond blijft en de verbetering van het beheer van de overheidsfinanciën op een acceptabele wijze vordert. Het restant wordt verstrekt in "variabele" tranches, waarvan de waarde wordt bepaald door de vooruitgang die de regering heeft geboekt bij het realiseren van overeengekomen resultaten op het gebied van de armoedebestrijding. Deze doelen, die waar mogelijk afkomstig zijn van de indicatoren in een strategiedocument voor armoedebestrijding, houden doorgaans verband met resultaten die betrekking hebben op onderwijs en gezondheidszorg. Verstrekte bedragen kunnen bovendien gekoppeld zijn aan de mate waarin doelen voor het beheer van de overheidsfinanciën zijn bereikt, zoals de financiering van belangrijke primaire diensten. Het koppelen op dit niveau van financiering aan resultaten - in plaats van voorwaarden op te leggen waaraan regeringen moeten voldoen om de resultaten te bereiken - laat meer ruimte voor eigen nationale beleidsinbreng, en verhindert dat donors microaspecten van het nationaal beleid beheren. Daarmee krijgen dergelijke resultaatdoelen ook in de ontwikkelingslanden zelf politiek gewicht en vindt er een verbetering plaats van de verantwoordingsplicht van de regering jegens de burgers met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde diensten.

Eind 2002 was deze aanpak slechts in zes landen volledig uitgevoerd (voor meerdere landen zijn deze uitbetalingen geprogrammeerd voor 2003). Het is derhalve te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van deze vorm van steun. De Commissie heeft echter met andere donors, met name lidstaten die op dit terrein actief zijn, gewerkt aan het ontwikkelen van methodologieën om de effecten van begrotingssteun meer in het algemeen te evalueren. Er zijn werkgroepen met deskundigen van de Commissie en uit de lidstaten ingesteld om de relatie tussen macro-economische steun en resultaten in de sociale sectoren, met name op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs, aan een nader onderzoek te onderwerpen. Binnen de EU is vooruitgang geboekt met het realiseren van een gemeenschappelijke aanpak inzake indicatoren voor onderwijs en gezondheidszorg.

Het algemene doel van deze aanpak is de aandacht van de regering en de verantwoordingsplicht jegens de burgers met name te richten op de daadwerkelijk geleverde primaire diensten. Gecombineerd met aandacht voor het niveau van de financiering die daadwerkelijk ten behoeve van de primaire sociale dienstverlening is verstrekt, is dat bij het verlenen van diensten een stimulans voor de regeringen om met extra middelen de dienstverlening te verbeteren en om met toezicht en hulp de middelen te richten op de desbetreffende primaire diensten.

Teneinde de efficiëntie en effectiviteit van deze aanpak verder te vergroten, streeft de Commissie naar stimulering van nauwe integratie tussen macro-economische begrotingssteun en sectorprocessen in het onderwijs en de gezondheidszorg. Dit betekent een zorgvuldige verbinding met informatiebeheerssystemen in deze sectoren. De Commissie heeft bovendien getracht om de betrokken landen te helpen met het volledig integreren van hun strategiedocument voor armoedebestrijding in de op sectoraal niveau te verrichten werkzaamheden, waarbij het strategiedocument voor armoedebestrijding het overzicht biedt. Teneinde de transactiekosten die samenhangen met het contact met een groot aantal donors verder te verlagen, heeft de Commissie eveneens een actieve rol gespeeld bij het samenbrengen van donors die bij het verlenen van begrotingssteun zijn betrokken. De Commissie heeft de weg bereid voor het begrip 'cyclus van de strategie voor armoedebestrijding', waarmee wordt geprobeerd het strategiedocument voor armoedebestrijding in te bedden in de nationale agenda's voor de begrotings- en andere planningscycli en donors ervan te overtuigen om de jaarlijkse evaluatie van de nationale strategiedocumenten voor armoedebestrijding te gebruiken als de bron voor alle informatie betreffende de noodzaak tot uitbetaling van begrotingssteun.

3.3.4. Onderwijs

3.3.4.1 Vooruitgang die is geboekt met het bereiken van onderwijsgerelateerde ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium

De drie onderwijsindicatoren die zijn geselecteerd in de basisset, volgen verbeteringen in het percentage kinderen in de schoolgaande leeftijd dat zich inschrijft voor lager onderwijs, het percentage dat het lager onderwijs afrondt, en de ratio van schoolgaande meisjes en jongens (het genderpercentage).

In de afgelopen vijf jaar is het netto inschrijvingspercentage in Latijns-Amerika aanzienlijk gestegen, in het Caribisch gebied zelfs nog meer, maar licht gedaald in Afrika, Azië en het Middellandse-Zeegebied. Vergeleken met een percentage van ongeveer 90% in andere delen van de wereld, is de situatie vooral slecht in Afrika waar het percentage op ongeveer 50% blijft steken. Met uitzondering van één land zijn alle landen die voorkomen op de lijst van de landen met het laagste netto inschrijvingspercentage (zie de tabel hieronder "ontwikkelingslanden met het laagste netto inschrijvingspercentage") in Afrika gelegen. Het feit dat zowel de Democratische Republiek Congo als Soedan momenteel wat het afrondingspercentage in het lager onderwijs betreft niet tot de slechte presteerders behoren, maakt duidelijk hoezeer de situatie in deze landen recentelijk is verslechterd: lage netto inschrijvingspercentages zullen uiteindelijk leiden tot lage afrondingspercentages in het lager onderwijs. Één Afrikaans land, Oeganda, heeft de hoogste score met betrekking tot het netto inschrijvingspercentage. Dit laat zien dat een duidelijke wil gesteund door gezond beleid een groot verschil kan maken. Op termijn zal dit een positief effect hebben op het afrondingspercentage in het lager onderwijs van Oeganda. Wat de Balkanregio betreft, is het netto inschrijvingspercentage in de Federale Republiek Joegoslavië en in Kroatië aanzienlijk gedaald.

Ontwikkelingslanden met het hoogste netto inschrijvingspercentage

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Ontwikkelingslanden met het laagste netto inschrijvingspercentage

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Kwaliteit is vaak een belangrijke factor of kinderen wel of niet op school blijven. Het afrondingspercentage in het lager onderwijs wordt derhalve in het algemeen beschouwd als een goede indicator van de kwaliteit van het onderwijsstelsel. Ofschoon in een verschillend tempo, is in alle regio's het afrondingspercentage in het lager onderwijs verbeterd. De vooruitgang was het meest opvallend in Latijns-Amerika en, in mindere mate, in het Caribisch gebied (dat zich nog steeds onder de 60% bevindt, maar er is sprake van enige verbetering). Omgekeerd heeft de situatie in Afrika en Azië zich slechts langzaam ontwikkeld. Met een afrondingspercentage in het lager onderwijs van ongeveer 50% (vergeleken met 80% in de meeste andere delen van de wereld) blijft Afrika ver achter. Het feit dat twee Afrikaanse landen (Kaapverdië en Zimbabwe) bovenaan staan in de tabel van het afrondingspercentage in het lager onderwijs, is een scherp contrast met de elders voorkomende stagnatie (zoals Tsjaad op 19%) of zelfs een grotere achteruitgang (bijvoorbeeld de Centraal-Afrikaanse Republiek van 28% naar 19%). Met een erg laag afrondingspercentage in het lager onderwijs van 8% bevindt Afghanistan zich helemaal onderaan de landenlijst (hopelijk verbetert dit cijfer in de komende jaren).

Ontwikkelingslanden met het hoogste afrondingspercentage in het lager onderwijs

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Ontwikkelingslanden met het laagste afrondingspercentage in het lager onderwijs

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In de afgelopen vijf jaren is het genderpercentage in de meeste delen van de wereld gestagneerd. Er was echter sprake van een beperkte vooruitgang in Azië (5%) en in mindere mate in Afrika (2,5%). In het algemeen is er nog steeds een aanzienlijke kloof tussen Afrika, Azië en de Stille Oceaan (waar het percentage op ongeveer 80-85% ligt) en de rest van de wereld (waar het percentage dicht bij de 100% ligt). De gegevens wijzen op een duidelijk verband tussen ontwikkeling en schoolbezoek van meisjes, omdat de ratio in de meer ontwikkelde regio's dichter bij de 100 ligt. Met meer schoolgaande meisjes dan jongens zijn de hoge percentages van Zuid-Afrika en enkele buurlanden (Botswana, Namibië en Lesotho) opvallend. Dit is echter niet per definitie een indicatie van een efficiënt schoolsysteem: het netto inschrijvingscijfer in bijvoorbeeld Lesotho is slechts 58%. In de meeste andere gevallen is er een verband tussen de landen met weinig schoolgaande meisjes en een lage inschrijvingsratio. Tot het geringe aantal kinderen dat in Afghanistan naar school gaat, behoren aanmerkelijk minder meisjes dan jongens.

Ontwikkelingslanden met het laagste genderpercentage

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Ontwikkelingslanden met het hoogste genderpercentage

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.3.4.2 EG-beleid ter ondersteuning van de onderwijssector

Op 6 maart 2002 heeft de Commissie een nieuwe mededeling goedgekeurd inzake de rol van onderwijs en scholing in de armoedebestrijding [52]. De belangrijkste beleidsdoelstellingen van de Commissie zijn basisonderwijs, beroepsopleiding en ondersteuning van het hoger onderwijs, met name op regionaal niveau. Er werden belangrijke transversale onderwerpen geïntroduceerd, zoals gelijkheid tussen de seksen, het verband tussen onderwijs en de strijd tegen HIV/aids en onderwijs in conflictsituaties. De methoden waaraan de voorkeur wordt gegeven zijn harmonisatie van de procedures tussen EU-donors en bevordering van de sectorbrede benadering. Op 30 mei 2002 heeft de Raad een resolutie goedgekeurd, waarin deze beleidslijnen werden onderschreven [53]. Het Europees Parlement heeft in mei 2003 zijn eigen conclusies goedgekeurd. Hiermee beschikt de Europese Gemeenschap thans over een duidelijk en versterkt onderwijsbeleid gericht op armoedebestrijding en een efficiënte uitvoering.

[52] COM(2002) 116.

[53] Conclusies van de Raad Ontwikkeling, van 30 mei 2002, referentienummer 8958/02.

De Europese Gemeenschap is eveneens een groot voorstander van het 'initiatief voor een snel onderwijstraject', omdat zij dit beschouwt als een manier om de vooruitgang van 'onderwijs voor iedereen' te versnellen. Het 'initiatief voor een snel onderwijstraject' is in eerste instantie gericht op 23 landen met een laag inkomen die beschikken over een gezond beleid, maar waarschijnlijk niet in staat zijn om - zonder extra donorsteun - de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium op het gebied van onderwijs te realiseren, d.w.z. afronding van het basisonderwijs voor iedereen in 2015. Het 'initiatief voor een snel onderwijstraject' heeft tot doel om een partnerschap tussen donors en partnerlanden in het leven te roepen, of daar waar dat reeds bestaat een dergelijk partnerschap te versterken. Het partnerschap zelf berust op twee complementaire activiteitenlijnen. In de eerste plaats trapsgewijze versterking van de samenwerking tussen donors door middel van concrete maatregelen (coördinatiegroep, gemeenschappelijke financiering, stille partnerschappen, meer sectorbrede programma's, enz.) teneinde de kosten te verlagen, de efficiëntie van de steun te verhogen en de procedures voor partnerlanden te vereenvoudigen. In de tweede plaats het toewijzen van extra middelen teneinde tegemoet te komen aan de financiële behoeften van de partnerlanden zodat deze de voor onderwijs bepaalde ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium kunnen realiseren. Tot op heden hebben tien landen - behorend tot de aanvankelijke groep van 23 landen - hun programma's in het kader van het 'initiatief voor een snel onderwijstraject' onderschreven, en hebben donors ten behoeve van deze programma's middelen vastgelegd.

3.3.5. Gezondheidszorg, aids en bevolking

3.3.5.1 Vooruitgang die is geboekt met het bereiken van ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium die samenhangen met de gezondheidszorg

De kernindicatoren op dit terrein zijn: sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar (het cijfer in ontwikkelde landen ligt gewoonlijk beneden 10 per 1000, maar het cijfer in ontwikkelingslanden ligt vaak veel hoger), immunisering tegen mazelen, zwangere vrouwen met HIV en begeleiding van bevallingen (van groot belang bij verbetering van het sterftecijfer onder moeders).

Sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar: behalve in de eerste levensweken zijn overdraagbare ziekten (bijvoorbeeld longontsteking, malaria, diarree en HIV/aids) de meest voorkomende directe doodsoorzaak van kinderen onder de vijf jaar. De aanwezigheid en ernst van deze ziekten wordt veroorzaakt door een grote verscheidenheid aan factoren, waaronder ondervoeding - die weer wordt veroorzaakt door een tekort aan voedsel, slechte huisvesting, ontoereikende watervoorziening, onvoldoende hygiëne, laag onderwijsniveau van de moeder en geen toegang tot voldoende gezondheidszorg. In de hele wereld is het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar sinds de jaren 1960, maar ook in de jaren 1990, aantoonbaar gedaald. De vooruitgang was met name in Azië indrukwekkend en indien de huidige trends zich voortzetten, zullen veel Aziatische landen de ontwikkelingsdoelstelling voor het millennium - een vermindering met twee derde in 2015 - verwezenlijken. Ondanks deze vooruitgang zijn er tien landen, waar meer dan één van alle vijf geboren kinderen hun vijfde verjaardag niet halen (van deze landen waren er zeven die in de jaren 1990 door een ernstig binnenlands conflict werden getroffen). Aan de andere kant hebben enkele van de armste ontwikkelingslanden ter wereld laten zien dat het mogelijk is om een dramatische daling in het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar te bewerkstelligen. Bangladesh bijvoorbeeld heeft een opmerkelijke vooruitgang laten zien bij het terugdringen van het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar van 144 in 1990 naar 82 in 2000. Hoewel een deel hiervan kan worden toegeschreven aan stijging van de inkomens, wordt hierdoor vooral de effectiviteit zichtbaar van de speciale aandacht voor basale maatregelen als immunisering, mondeling toedienen van vocht bij diarree, behandeling van longontsteking, verbeterde hygiëne en betere toegang tot veilig water. Verbetering van het onderwijs voor vrouwen en uitbreiding van de microkredieten voor vrouwen zijn eveneens van belang. Ondanks dat dit naar mondiale normen erg hoog blijft, is in Bangladesh ook het cijfer voor ondervoeding verbeterd. Er moet alles aan worden gedaan om de winst die in de jaren 1990 is bereikt, te handhaven. De sinds 1990 in diverse landen opgetreden verslechtering van het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar, heeft laten zien dat de resultaten van de afgelopen veertig jaar gemakkelijk kunnen worden omgekeerd. Behalve Irak, dat duidelijk een speciaal geval is, is de ergste achteruitgang te zien in Oost- en Zuidelijk Afrika. Zonder twijfel is in deze landen het stijgende aantal sterfgevallen onder kinderen vanwege HIV/aids de belangrijkste factor die hiervoor verantwoordelijk is (zie hieronder).

Landen met een sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar dat in het jaar 2000 hoger is dan 200 per 1000 levende geboorten

Land // Sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar

Sierra Leone // 316

Angola // 295

Niger // 270

Afghanistan // 257

Liberia // 235

Mali // 233

Somalië // 225

Guinee-Bissau // 215

Democratische Republiek Congo // 207

Zambia // 202

Landen met de grootste daling van het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar tussen 1990 en 2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Landen met de grootste stijging van het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar tussen 1990 en 2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Immunisering tegen mazelen: immunisering is een belangrijke steunmaatregel voor verbetering van de overlevingskansen van kinderen en deze voorziening zou voor iedere nationale gezondheidszorgdienst een basisprioriteit moeten zijn. Het is goedkoop maar erg effectief: het kost minder dan 1 euro om een kind te immuniseren tegen mazelen. Vóór 1980 werden jonge kinderen in ontwikkelingslanden regelmatig gedood door mazelenepidemieën. Na de invoering van een uitgebreid immuniseringsprogramma daalden de ziektecijfers echter gestaag en de sterftecijfers nog sneller. Ondanks dit succes zijn mazelen nog steeds verantwoordelijk voor ongeveer 800.000 sterfgevallen per jaar. [54] Door een grotere reikwijdte van de immunisering was er vooral een goede vooruitgang in Latijns-Amerika, waar sterfte door mazelen afnam met 99% [55]. In 1999 hadden veertig ontwikkelingslanden een immuniseringspercentage voor mazelen van 90% of hoger. Een duurzaam goed immuniseringspercentage kan echter moeilijk haalbaar zijn: ieder jaar moet er een nieuwe groep baby's worden geïmmuniseerd. Dalende percentages in Azië worden veroorzaakt door een afname in het immuniseringspercentage in verschillende landen, waaronder China en India. Tussen 1995 en 1999 werd in 25 Afrikaanse landen een afname in het immuniseringspercentage geregistreerd. In het afgelopen decennium nam het immuniseringspercentage in Nigeria af van 85% in 1990 naar 41% in 1999. Dalende immuniseringspercentages zijn zeer ernstig: indien het aantal kinderen zonder immuniteit toeneemt, wordt een ernstige epidemie onafwendbaar. Unicef en WHO hebben landen met een immuniseringpercentage voor mazelen beneden 50% (behalve Noord-Korea) opgenomen in een lijst van 45 prioritaire landen waar de meeste sterftegevallen door mazelen voorkomen en waarop de inspanningen om het immuniseringspercentage te verhogen zullen worden geconcentreerd.

[54] Raming van de WHO.

[55] Gegevens van Unicef.

Landen met een immuniseringpercentage voor mazelen beneden 50% in 1999

Land // Percentage

Democratische Republiek Congo // 15

Djibouti // 21

Republiek Congo // 23

Equatoriaal-Guinea // 24

Somalië // 26

Ethiopië // 27

Tsjaad // 30

Democratische Republiek Korea // 34

Niger // 36

Centraal-Afrikaanse Republiek // 39

Afghanistan // 40

Nigeria // 41

Togo // 43

Angola // 46

Zwangere vrouwen met HIV: HIV/aids en malaria zijn aangewezen om in de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium speciale aandacht te krijgen. Vooruitgang bij het bereiken van het doel om "de verspreiding van HIV/aids te stoppen en terug te dringen" wordt gemeten door de verandering van het aantal met HIV geïnfecteerde zwangere vrouwen. In de jaren 1990 was er in veel delen van de wereld een sterke stijging van het aantal HIV-gevallen. Dit was met name het geval in Afrika ten zuiden van de Sahara, waar minstens 13 landen momenteel percentages van meer dan 10% hebben. Ook in delen van Azië en Oost-Europa is er een snelle stijging van de HIV-percentages.

Hierboven is reeds melding gemaakt van het effect van HIV/aids op het sterftecijfer van kinderen onder de vijf jaar. HIV/aids heeft een ongekende daling van de levensverwachting veroorzaakt en is ook gedeeltelijk verantwoordelijk voor de stijging van het in sommige landen geconstateerde sterftecijfer van moeders. Hoewel het algemene plaatje erg somber is, zijn er toch een paar successen geboekt. Het meest bekend is Oeganda, waar het percentage zwangere vrouwen met HIV sinds 1992 is gedaald, van een top van 29,5% in 1992 naar 11,3% in 2000 (het percentage van de groep van 15-24 jaar is met 7,8% zelfs nog lager). Recentelijk heeft UNAIDS aangetoond dat in Zambia het percentage HIV-geïnfecteerde zwangere vrouwen beneden 20 jaar daalt.

Landen waar meer dan 10% van de zwangere vrouwen van 15-24 jaar HIV heeft

Land // Aanwezigheid van HIV (%)

Botswana // 34

Lesotho // 26

Zuid-Afrika // 25

Zimbabwe // 25

Namibië // 20

Zambia // 18

Malawi // 15

Mozambique // 15

Centraal-Afrikaanse Republiek // 14

Kenia // 13

Ethiopië // 12

Burundi // 12

Rwanda // 11

Bevallingen onder deskundige begeleiding: het sterftecijfer van moeders is in ontwikkelingslanden maar liefst 200 keer hoger dan in de ontwikkelde wereld. Bovenal blijkt hieruit een ontoereikende toegang tot basale zwangerschapszorg - met name op het moment van de bevalling. De belangrijkste strategie voor het verwezenlijken van de ontwikkelingsdoelstelling voor het millennium - afname van het sterftecijfer van moeders met driekwart in 2015 - wordt gerealiseerd door toename van het aantal bevallingen dat door deskundige medewerkers in de gezondheidszorg, zoals een vroedvrouw of een dokter, en niet door traditionele vroedvrouwen wordt begeleid (programma's gericht op verbetering van de vaardigheden van traditionele vroedvrouwen hadden geen positief effect op het sterftecijfer van moeders). Er zijn slechts beperkte gegevens beschikbaar voor deze indicator en het is moeilijk om in de verschillende regio's betekenisvolle trends te onderscheiden. In het algemeen zijn de percentages het laagst in de minst ontwikkelde landen van de wereld. Sommige landen hebben in de jaren 1990 een goede vooruitgang laten zien, maar in het algemeen is er in de meeste regio's - met name in Afrika en Azië - nog een lange weg te gaan.

Landen met het laagste percentage begeleide bevallingen (meest recente beschikbare gegevens)

Land // Percentage begeleide bevallingen

Nepal // 10

Tsjaad // 11

Bangladesh // 14

Niger // 18

Eritrea // 21

Republiek Jemen // 22

Mali // 24

Burkina Faso // 27

Cambodja // 31

Guinee // 35

Tanzania // 35

3.3.5.2 EG-beleid voor ondersteuning op het gebied van gezondheid, aids en bevolking

Er is tijd voor nodig voordat het effect zichtbaar wordt van het ambitieuze doel van de Commissie om - in partnerschap met ontwikkelingslanden en andere partners - in nationale en regionale toewijzingen steeds meer prioriteit te geven aan verbeterde resultaten op 'gezondheidsgebied'. In 2002 is echter op beleidsniveau een aantal resultaten bereikt.

In maart 2002 heeft de Commissie een mededeling over gezondheid en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden [56] goedgekeurd. In de mededeling wordt één enkel communautair beleidskader vastgesteld dat als leidraad dient bij investeringen op het gebied van gezondheid, aids en bevolking om de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te bereiken. Het kader heeft vier onderdelen: i) verbetering van de resultaten ten aanzien van gezondheid, aids en bevolking op nationaal niveau, met name onder de armsten, ii) zoveel mogelijk gebruikmaken van de voordelen voor de gezondheid en de mogelijke negatieve gezondheidseffecten van communautaire steun voor andere sectoren zoveel mogelijk beperken, iii) de meest kwetsbare bevolkingsgroepen behoeden voor armoede via steun voor billijke en eerlijke financieringsmechanismen in de gezondheidszorgsector, en iv) investeren in de ontwikkeling van specifieke mondiale collectieve goederen.

[56] COM(2002) 129.

Vervolgens is op 30 mei 2002 een resolutie van de Raad inzake gezondheid en armoede goedgekeurd [57]. Hierin wordt melding gemaakt van verhoging van de omvang en verbetering van de levering van de hulp. Gesteld wordt: " [...] Teneinde op gezondheidsgebied betere resultaten te boeken en de internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelen te halen, zal de EU krachtige steun verlenen aan de ontwikkelingslanden die hebben toegezegd de verwezenlijking van de door hen gestelde doelstellingen op het gebied van investering in gezondheid te zullen nastreven (bijvoorbeeld in Abuja: 15% van de nationale begroting) [...] en [...] De Raad herinnert in dit verband aan zijn conclusies betreffende de VN-conferentie inzake ontwikkelingsfinanciering in Monterrey, die de ministers van Buitenlandse Zaken op 14 maart overeengekomen zijn en die door de Europese Raad van Barcelona zijn bekrachtigd; als eerste belangrijke stap hebben de lidstaten collectief toegezegd het totaalbedrag aan ODA de volgende vier jaar te zullen opvoeren. Een belangrijk deel daarvan moet besteed worden aan de sociale ontwikkeling in de ontwikkelingslanden, met bijzondere nadruk op het verbeteren van de resultaten op het gebied van gezondheid en onderwijs. [...] In oktober 2002 is in het Europees Parlement begonnen met de bespreking van de mededeling inzake gezondheid en armoede en deze is nog steeds gaande.

[57] Gezondheid en armoede - Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten. Conclusies van de Raad Ontwikkeling van 30 mei 2002, referentienummer 8958/02.

Het EG-actieprogramma "Versnelde actie ter bestrijding van aids, tuberculose en malaria in het kader van armoedebestrijding" [58] blijft een alomvattend, vooruitstrevend en coherent EU-beleidskader, waarmee een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan verbeterde nationale, regionale en mondiale activiteiten bij de bestrijding van de drie belangrijkste overdraagbare ziekten. De Commissie heeft thans een nieuwe mededeling opgesteld, die waarschijnlijk begin 2003 wordt goedgekeurd en waarin de vooruitgang van het actieprogramma wordt beschreven. Dit maakt duidelijk dat de Commissie op diverse terreinen heeft gewerkt aan verwezenlijking van de doelstelling 'betere betaalbaarheid', bijvoorbeeld door haar inspanningen tijdens de bespreking van de handelsgerelateerde intellectuele eigendomsrechten in de context van de multilaterale Wereldhandelsorganisatie en door de Commissiestrategie voor een gedifferentieerde prijsstelling (zie hierboven onder 'handel en ontwikkeling'). In het kader van 'meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling' zijn aanzienlijke middelen toegewezen uit de kaderprogramma's voor onderzoek ten behoeve van onderzoek op het gebied van HIV/aids, malaria en tuberculose, inclusief de oprichting van het nieuwe 'Partnerschap tussen Europese landen en ontwikkelingslanden voor het verrichten van klinisch onderzoek' (European and Developing countries Clinical Trials Partnership, EDCTP). Het voornaamste doel van het EDCTP is het versnellen van de ontwikkeling en evaluatie van nieuwe vaccins, medicijnen en andere preventieve of therapeutische middelen tegen HIV/aids, malaria en tuberculose. Het EDCTP beschikt over een streefbudget van 600 miljoen euro. De Gemeenschap zal een derde van het budget verstrekken, terwijl de lidstaten en Noorwegen 200 miljoen euro zullen verstrekken. De overige 200 miljoen euro wordt naar verwachting verstrekt door de particuliere sector, de onderzoeks- en ontwikkelingsindustrie, stichtingen en liefdadigheidsinstellingen en de ontwikkelingsfondsen van de Gemeenschap (EOF of een speciale begrotingslijn).

[58] COM(2001) 96 van februari 2001.

In de tweede helft van 2003 zal het EDCTP naar verwachting operationeel zijn. In overeenstemming met de Doha-verklaring moeten de ontwikkelingslanden toegang krijgen tot de producten die door het EDCTP zijn ontwikkeld. Een zorgvuldig uitgebalanceerde beheersstructuur zorgt ervoor dat de ontwikkelingslanden belangrijke belanghebbenden alsook gelijkwaardige partners bij de strategische besluitvorming zijn. In lijn met het bovenstaande zullen de Afrikaanse partners zowel aan de prioritering van nieuwe maatregelen als aan de ontwikkeling van strategische actieplannen voor klinisch onderzoek deelnemen.

Waar de vooruitgang van het actieprogramma minder zichtbaar was, was dat te wijten aan een tekort aan de juiste middelen, met name middelen in het land zelf, binnen de Commissie en/of de lidstaten, om met grootschalige programma's op specifieke terreinen vooruitgang te boeken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om plaatselijke productiecapaciteit, technologieoverdracht, sociale marketing, partnerschappen met maatschappelijke organisaties, innovatief onderzoek en ontwikkeling en tot slot samenwerking door middel van echte partnerschappen met de betrokken ontwikkelingslanden. In dit opzicht is het EDCTP duidelijk een proefprogramma en een nieuwe stap vooruit, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan eensgezindheid, die uitdrukking kan geven aan de Europese onderzoeksbijdragen ter bestrijding van de drie ziekten in ontwikkelingslanden. In de komende jaren moet de grootste nadruk worden gelegd op specifieke algemene overheidsmiddelen, waarmee extra directe en indirecte prikkels kunnen worden geven aan onderzoek en ontwikkeling ter bestrijding van de drie ziekten. Alle activiteiten in het kader van het actieprogramma hangen rechtstreeks of niet-rechtstreeks samen met ander beleid en andere activiteiten van de Gemeenschap, met name op het gebied van handel, onderzoek en ontwikkeling voor betere resultaten in de ontwikkelingslanden met betrekking tot gezondheid, aids en bevolking.

Hoewel in officieel economisch onderzoek de nadruk is gelegd op de relatie tussen plaatselijke armoedeomstandigheden en mondiale overdraagbare ziekten, zoals malaria, tuberculose en HIV, is de relatie tussen plaatselijk overheersende armoede en plaatselijk veel voorkomende infectieziekten en andere overdraagbare ziekten eveneens goed bekend. In dit verband stimuleerde DG RTD niet alleen onderzoek, maar ook nieuwe kennis en technologieën ter bestrijding van infectiehaarden die zich uiten in bilharziosis, filariasis, ziekte van Chagas, enz. en andere verwaarloosde overdraagbare ziekten. De werkzaamheden aan een vaccin tegen longontsteking bij kinderen, veruit de grootste doodsoorzaak in Azië, zijn vergevorderd en bevinden zich in de laatste fase van bevolkingsonderzoek.

Door middel van noord-zuid-samenwerkingsprojecten is ook het onderzoek op het gebied van de reproductieve gezondheidszorg uitgebreid.

Eind 2001 zijn programmeringsrichtsnoeren voor gezondheidszorg, aids en bevolkingsbeleid uitgewisseld met de delegaties van de Commissie. Eind 2002 zijn alle nationale strategiedocumenten/nationale indicatieve programma's van de EG (behalve de "niet-aangemelde ACS-landen") afgerond. Het niveau van de geprogrammeerde toezeggingen uit het 9e EOF ten behoeve van "gezondheidszorg als een concentratiesector" was in 2002 3,7% (280 miljoen euro). In het kader van het 9e EOF is ten behoeve van "macro-economische steun onder sociale ontwikkelingsvoorwaarden" 22,3% (1,6 miljard euro) geprogrammeerd. In 2002 zijn regionale en intra-ACS-middelen in het kader van het 6e - 9e EOF geprogrammeerd ten behoeve van "gezondheidszorg" in de ACS-landen (in totaal 104 miljoen euro: 60 miljoen euro voor het GFATM (Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria) in het kader van het 6e en 7e EOF en 44 miljoen euro voor reproductieve gezondheidszorg/malaria uit het 8e en 9e EOF). Met de ACS-landen wordt momenteel overleg gevoerd over extra financiering uit de regionale intra-ACS-middelen van het 9e EOF en uit de reserves van het 9e EOF. Voor 2002-2004 is de Meda-programmering voor de "gezondheidszorg" 2% van de beschikbare middelen, in Azië (2002-2004) 14,1% en in Latijns-Amerika (2002-2006) 1,9%. In 2002 zijn de meerjarige prognoses voor 'gezondheid en bevolking' voor alle ontwikkelingslanden in totaal 423,2 miljoen euro, minder dan 3,3% van de totale EG-programmering voor ontwikkelingshulp.

De gezondheidszorg is één van de sectoren waar de Commissie als onderdeel van haar proefprojecten streeft naar een meer gecoördineerde aanpak met de lidstaten in het land zelf (zie de paragraaf over de drie C's). Ook wordt aandacht besteed aan de gezondheidszorg in de initiatieven van de Commissie ten gunste van een grotere ontkoppeling van Gemeenschapshulp (beschreven in dezelfde paragraaf). De Commissie heeft voorgesteld om medicijnen en middelen/producten voor HIV/aids, malaria en tuberculose als proefproject te gebruiken. Het eerste EG-dossier dat van de ontkoppeling profiteerde, was een internationale aanbesteding in Zimbabwe voor het leveren van medicijnen en medische voorraden.

3.3.6. Vervoer

De resultaten van het in 2002 uitgevoerde programmeringsproces bevestigen dat vervoer een van de belangrijkste terreinen van de Gemeenschapshulp blijft. Dit is met name het geval in de ACS-regio waar vervoer in het kader van het 9e Europese Ontwikkelingsfonds 31% van de geprogrammeerde middelen vertegenwoordigt (zoals beschreven in het regionale hoofdstuk). Deze aandacht is deels een weerspiegeling van het feit dat veel andere donors (met name bilaterale) zich grotendeels uit de vervoersector hebben teruggetrokken, en bouwt voort op de lange ervaring en het comparatieve voordeel dat de Gemeenschap in deze sector heeft.

Duurzame vervoersystemen kunnen een belangrijke rol spelen bij de bevordering van armoedebestrijding en ontwikkeling, door het vergemakkelijken van de mobiliteit van armen en het verschaffen van fysieke toegang tot banen, gezondheidszorg en onderwijs. Een goede toegang is essentieel voor economische groei en handel alsook een aanmoediging voor integratie. Om deze doelstellingen te kunnen realiseren, is het noodzakelijk dat vervoer tegemoet komt aan de behoeften van belanghebbenden, veilig, betaalbaar en efficiënt is, en een minimaal effect op het milieu heeft. Om duurzaam vervoer te realiseren, moeten partnerlanden een sectorale aanpak aannemen waarin sectorale en algemene kwesties worden geïntegreerd. Een dergelijke aanpak moet niet alleen bouwen aan economische, financiële en institutionele duurzaamheid, maar ook goed voor het milieu en sociaal bewust zijn.

In 2002 werd het kader van de programmering in de vervoersector bepaald door de "Programmeringsrichtsnoeren voor vervoer" en door de mededeling van de Commissie "Bevordering van duurzaam vervoer in de ontwikkelingssamenwerking" [59]. Om te bevorderen dat goed beleid en duurzame strategieën niet alleen worden nagestreefd door middel van nationale sectorprogramma's, maar ook fungeren als ontwikkelingsrichtsnoeren voor de aanstaande tussentijdse evaluatie van de indicatieve programma's, zal de Commissie in de toekomst de steun aan haar delegaties versterken. De Commissie zal ook iets doen met de resultaten van de halverwege 2002 opgestarte tweede onafhankelijke evaluatie van de EG-hulp in de vervoersector (zie de paragraaf in dit verslag inzake monitoring en evaluatie). Deze heeft betrekking op alle geografische regio's van de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap (in tegenstelling tot de eerste sectorevaluatie van 1993-1994 die alleen betrekking had op de ACS-landen). Het resultaat van de voorbereidende fase legt de nadruk op de aandacht die in het verleden en heden aan de ACS-regio is gegeven. Deze aandacht zal waarschijnlijk worden voortgezet.

[59] COM(2000) 422.

Bij het nastreven van samenhang en complementariteit van de EG-hulp blijft coördinatie met de EU-lidstaten op het gebied van beleid en strategie een essentieel element in de sectorale dialoog van de Gemeenschap. Door het organiseren van twee bijeenkomsten verhoogde de Commissie in 2002 haar coördinatie met de groep vervoerdeskundigen. Deze besprekingen resulteerden in het bereiken van overeenstemming met betrekking tot de indicatoren voor het evalueren van de prestaties in de vervoersector en het effect van de vervoersector op gebruikers en begunstigden van vervoersdiensten. De bijeenkomsten hebben ook de weg gebaand voor het ontwikkelen van een eenvoudige methodologie ter verbetering van de monitoring van indicatoren en voor het onderzoeken van de opties voor het verstrekken van EG-middelen via een begrotingssteunmechanisme in de programma's voor de vervoersector.

In 2002 heeft de Commissie ook actief deelgenomen aan de heroriëntatie van het Vervoersbeleidprogramma voor Afrika ten zuiden van de Sahara (SSATP), waarin diverse EU-lidstaten, de Economische Commissie van de VN voor Afrika (the UN Economic Commission for Africa, UNECA), de Wereldbank en Noorwegen evenals 30 Afrikaanse landen samenkomen. De Commissie heeft haar zichtbaarheid en bijdrage aan het Programma verhoogd door een directe vertegenwoordiging in het SSATP-bestuur, meer betrokkenheid bij de planning van de langetermijnontwikkeling van het SSATP en door, in beginsel, overeenstemming te bereiken omtrent het verstrekken van basisfinanciering aan het Programma. Deze gecoördineerde hulp zal de basis leggen die SSATP in staat stelt processen te vergemakkelijken die ervoor zorgen dat vervoerbeleid en vervoerstrategieën volledig worden geïntegreerd in de strategieën en plannen voor armoedebestrijding. Op regionaal niveau zal SSATP, door te werken via regionale economische gemeenschappen, bevorderen dat vervoerstrategieën een betere bijdrage leveren aan regionale integratie en intra- en internationale handel.

3.3.7. Voedselzekerheid en duurzame plattelandsontwikkeling

3.3.7.1 Vooruitgang die is geboekt met het bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium

Kinderen met ondergewicht: in het grootste deel van de ontwikkelingswereld is voedseltekort nog steeds een plaag voor arme gezinnen. In de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium wordt hier aandacht aan besteed en wordt tevens de toezegging gedaan dat in 2015 het aantal mensen dat honger lijdt met de helft is teruggebracht. Dit wordt voornamelijk gemeten door de verandering van het aantal kinderen beneden de vijf jaar met ondergewicht. Ondervoeding maakt een kind niet alleen meer vatbaar voor overdraagbare ziekten, maar is ook van invloed op de verdere groei en ontwikkeling en remt de intellectuele vermogens van volwassenen. Op deze wijze draagt slechte voeding in de kinderjaren bij aan bestendiging van de armoedecyclus.

Niet van alle landen zijn goede gegevens beschikbaar. De beschikbare informatie laat echter zien dat er sinds 1995 in alle regio's vooruitgang is geboekt, maar deze vooruitgang gaat niet snel genoeg om de doelstelling voor 2015 te halen. De mate van ondervoeding is vooral groot in een aantal landen in Azië, waar zich 8 van de 14 landen bevinden met wereldwijd het hoogste percentage ondervoeding.

Landen waar minstens 40% van de kinderen ondergewicht heeft

Niger // 40

DVR Laos // 40

Mali // 43

Maldiven // 43

Eritrea // 44

Burundi // 45

Cambodja // 46

Jemen // 46

Ethiopië // 47

India // 47

Nepal // 47

Afghanistan // 48

Bangladesh // 48

Dem. Rep. Korea (Noord) // 60

3.3.7.2 Voedselzekerheid

Voedselzekerheid was in 2002 een belangrijk onderwerp, vooral vanwege de ernstige voedselproblemen in diverse ontwikkelingslanden - waaronder Afghanistan, Zuid-Afrika en, aan het einde van het jaar, de Hoorn van Afrika. Om te zorgen voor een effectieve respons op de voedselcrisis heeft de Gemeenschap nauw samengewerkt met anderen (de inspanningen van de Commissie ten aanzien van de crisis in Afrika worden in het regionale hoofdstuk over de ACS-landen, verderop in dit verslag, beschreven).

Een andere reden voor de aandacht voor voedselzekerheid in 2002, was de internationale conferentie die vijf jaar na de Wereldvoedseltop de balans opmaakte (bekend als de 'Wereldvoedseltop - vijf jaar later'). De Commissie en de EU-lidstaten speelden een belangrijke rol bij de voorbereiding van deze gebeurtenis, die in augustus plaatsvond in Rome onder auspiciën van de Voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (UN Food and Agriculture Organisation, FAO). De belangrijkste doelstelling was het beoordelen van de vooruitgang die was geboekt met het bereiken van doel dat was gesteld tijdens de Wereldvoedseltop van 1996, namelijk om in 2015 wereldwijd het aantal ondervoede mensen te halveren. Omdat de jaarlijkse afname van ondervoede mensen sinds 1996 in werkelijkheid minder is dan die welke nodig is om het doel volgens de planning in 2015 te realiseren, heeft het secretariaat van de FAO aangegeven op welke twee belangrijke terreinen de top van Rome een rol kan spelen om de vooruitgang bij het bereiken van het doel te versnellen, namelijk stimuleren van de politieke wil en mobiliseren van financiële middelen. De publicatie van een verslag over de follow-up van het Actieplan van de Wereldvoedseltop van 1996 was één van de bijdragen van de Commissie aan het voorbereidingsproces. Samen met de lidstaten nam de Commissie ook deel aan een open-einde-werkgroep, waarin werd onderhandeld over de verklaring die naar aanleiding van de top zou worden uitgegeven. De eindverklaring werd tijdens de top goedgekeurd door de staatshoofden en regeringsleiders en werd "Internationale Alliantie tegen honger" genoemd. In de eindverklaring werden alle partijen opgeroepen hun inspanningen te versterken "en te handelen als een internationale alliantie tegen honger om de tijdens de Wereldvoedseltop gestelde doelen uiterlijk in 2015 te verwezenlijken". In het kader van de vrijwillige richtsnoeren om geleidelijk het recht op voldoende voedsel te realiseren, werd in de verklaring ook gevraagd om de instelling van een Intergouvernementele Werkgroep. Voorzitter Prodi en Commissielid Nielson vertegenwoordigden de Europese Commissie. Toen hij het woord kreeg, herhaalde Voorzitter Prodi het belang dat de EU in het kader van de ontwikkelingsagenda hecht aan handel. Commissielid Nielson nam deel aan een van de ronde-tafelbesprekingen op ministerieel niveau over het thema "Actieplan in het kader van de Wereldvoedseltop: bereikte resultaten, belemmeringen die zich voordoen en manieren om deze te overwinnen".

In 2002 heeft de Commissie ook vooruitgang geboekt bij het in activiteiten vertalen van de in 1996 door haar goedgekeurde beleids- en strategische aanpak op het gebied van voedselzekerheid. Dit is bijvoorbeeld gebeurd door middel van de programmering en uitvoering van de horizontale begrotingslijn voor voedselhulp/voedselzekerheid [60]. De Commissie heeft niet alleen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de evaluatie uit 2000 van de voedselhulp/voedselzekerheidsverordening overgenomen, maar ook een mededeling aan de Raad en het Parlement inzake de toekomstige oriëntatie en toepassing van de begrotingslijn goedgekeurd. De uit te voeren voedselzekerheidshulp is opgezet om consistent te zijn met het algemene ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap en met de nationale en regionale steunstrategieën die voortbouwen op de met eigen inbreng van het betrokken land opgestelde strategieën voor armoedebestrijding. De Gemeenschap bleef de nadruk leggen op de noodzaak om voorzichtig om te gaan met voedselhulp. Hoewel het een belangrijk en wezenlijk onderdeel kan zijn van de onmiddellijke respons op een voedselcrisis, is het geen effectieve wijze om op lange termijn een einde te maken aan de hongersnood. Hongersnood heeft een gecompliceerde oorzaak die vraagt om een veelzijdige reactie. Om hongersnood te voorkomen is een brede beleidsaanpak nodig, die iets doet aan de onderliggende oorzaken van het probleem - zoals bijvoorbeeld armoede en onderontwikkeling. 'Poor governance', natuurrampen en conflicten kunnen eveneens de voorwaarden scheppen voor hongersnood. Waar voedselhulp werd verleend, heeft de Commissie gestreefd naar het geven van prioriteit aan lokale en regionale inkopen. In postcrisissituaties werd vooral aandacht besteed aan de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling.

[60] COM(2001) 1 en COM(2001) 473.

Als onderdeel van haar inspanning om te zorgen voor een meer effectieve aanpak om hongersnood te voorkomen en rekening houdend met de verschillende factoren die daarbij betrokken kunnen zijn, heeft de Commissie getracht haar beleidsdialoog met nationale autoriteiten in een aantal begunstigde landen te verdiepen en hen aan te moedigen om voedselzekerheidsdoelstellingen verder te integreren in de nationale armoedebestrijdingsstrategieën. De uitvoering van lopende programma's en projecten alsook het beoordelingsproces van nieuwe activiteiten profiteren steeds meer van de resultaten van de evaluatie en audits van programma's. De Commissie heeft een aantal criteria gebruikt als houvast bij haar besluiten over prioritaire landen: landen (en met name de minst ontwikkelde landen) met veel armoede en een hoge mate van voedselonzekerheid, landen die beschikken over een langetermijnvoedselzekerheidsbeleid, en landen met goede voorwaarden voor een effectieve aanwending van Gemeenschapsmiddelen.

Als gevolg van de uitzonderlijke en onvoorziene voedselcrises in 2002 moest de Commissie haar doelstellingen en programmeringsprocessen voortdurend bijstellen. Van de totale begrotingstoewijzing ging een veel groter percentage naar voedselhulp dan aanvankelijk was voorzien. Als gevolg daarvan nam de steun voor structurele voedselzekerheid af. De tabel hieronder laat een vergelijking zien van de oorspronkelijke programmering voor 2002 en de werkelijke toewijzingen tot oktober 2002.

Samenvatting van oorspronkelijke en uiteindelijke toewijzingen in 2002 per instrument en partner (in miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voedselhulp: een respons op de grote voedselcrisis in 2002

Ernstige droogte in de Hoorn van Afrika

Onvoldoende regen in de laatste oogstseizoenen in de Hoorn van Afrika heeft de reeds broze humanitaire situatie van naar schatting 13,6 miljoen mensen in Ethiopië en Eritrea ernstig verergerd. Behalve de noodhulp die eerder is verleend voor de noden in het laatste kwartaal van 2002 (32,8 miljoen euro), hechtte de Commissie aan het einde van het jaar haar goedkeuring aan een noodhulpprogramma voor voedselhulp van 55 miljoen euro. Samen met een extra toewijzing voor voedselhulp van 25 miljoen euro aan de twee landen, begin 2003, kwam de totale EG-bijdrage voor hulp aan de meest kwetsbare bevolkingsgroepen van Ethiopië en Eritrea hiermee op 112,8 miljoen euro (412.000 metrieke ton aan voedselhulp). Als we de bilaterale bijdragen van de EU-lidstaten (46,5 miljoen euro) hierbij optellen, komt in de twee landen de totale EU-respons op de crisis op 159 miljoen euro.

Hoewel noodhulp erg belangrijk is om levens te redden zijn zowel regeringen als donors het erover eens dat de situatie op de lange termijn niet zal verbeteren met alleen noodvoedselhulp. De crisis kan alleen adequaat worden aangepakt indien, parallel aan de noodrespons, aanzienlijke inspanningen worden besteed aan het aanpakken van de structurele problemen. Van de EG-hulp krijgt deze langetermijnsteun, zowel via haar voedselhulp- als haar begrotingssteunprogramma's de meeste aandacht. Er zijn twee lopende voedselzekerheidsprogramma's in de Hoorn van Afrika: één programma van 60 miljoen euro in Ethiopië (waarvan 25 miljoen euro aan begrotingssteun voor voedselzekerheidshulp is), en een ander lopend programma van 16 miljoen euro in Eritrea.

Voedselcrisis in Zuidelijk Afrika

Als respons op de voortdurende humanitaire crisis in Auidelijk Afrika, heeft de Europese Unie (EU) in december 2002 bekendgemaakt dat haar bijdrage ten behoeve van de zes meest getroffen landen (Zimbabwe, Zambia, Malawi, Swaziland, Mozambique, Lesotho) met 328 miljoen euro is verhoogd. Van dit bedrag wordt 117 miljoen euro rechtstreeks beheerd door de begrotingslijn voedselhulp en voedselzekerheid van de Europese Commissie en besteed aan voedselhulp en nooddistributie van zaaigoed en kunstmest (277.000 ton). Via partners als het Wereldvoedselprogramma, niet-gouvernementele organisaties (NGO's) of begunstigde regeringen wordt aan de landen in de regio reeds voedselhulp geleverd. De voedselhulp blijft gericht op de armste en meest kwetsbare groepen, zoals HIV/aids-slachtoffers en binnenlandse en buitenlandse ontheemden, waaronder vluchtelingen.

Deze noodhulp is een aanvulling op de twee lopende langetermijnprogramma's voor voedselzekerheid in Mozambique (60 miljoen euro) en in Malawi (42 miljoen euro).

VOEDSELZEKERHEID: BEGUNSTIGDE LANDEN

Land // in euro

Ethiopië // 99.300.000

Zimbabwe // 51.400.000

Afghanistan // 46.300.000

Palestina // 30.000.000

Zambia // 23.000.000

Armenië // 20.300.000

Azerbeidzjan // 20.300.000

Noord-Korea // 20.000.000

Kirgizië // 20.000.000

Malawi // 16.000.000

Angola // 15.000.000

Mozambique // 14.800.000

Haïti // 13.800.000

Moldavië // 10.400.000

Eritrea // 9.700.000

Madagaskar // 6.900.000

Tadzjikistan // 6.600.000

Niger // 6.500.000

Liberia // 5.500.000

Equatoriaal-Guinea // 2.500.000

Democratische Republiek Congo // 2.400.000

Cuba // 2.000.000

India // 2.000.000

Sierra Leone // 2.000.000

Soedan // 1.600.000

Pakistan // 1.300.000

Burkina Faso // 1.100.000

Burundi // 500.000

Guatemala // 200.000

Honduras // 200.000

3.3.7.3 Plattelandsontwikkeling

70% van de armen in de wereld leeft op het platteland en de meerderheid van hen is voor zijn levensonderhoud afhankelijk van de landbouw. Omdat het hun ontbreekt aan toegang tot middelen en diensten neemt hun kwetsbaarheid voor schokken dramatisch toe. Plattelandsontwikkeling is van groot belang in de strijd tegen armoede en voor duurzame verbetering van voedselzekerheid voor de armen. Deze plattelandsontwikkeling dient bij voorkeur plaats te vinden door verbetering van de toegang tot voedsel als gevolg van betere en meer gediversifieerde inkomsten en diensten, alsook door beschikbaarheid van voedsel als gevolg van beter presterende landbouw- en commerciële systemen.

In 2002 heeft de Commissie de mededeling "Bestrijding van plattelandsarmoede: beleid en maatregelen van de Europese Gemeenschap voor plattelandsontwikkeling en het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden" aan de Raad voorgelegd. [61] In zijn conclusies verwelkomde de Raad de mededeling en benadrukte het belang van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten bij de uitvoering daarvan. Tijdens een forum in Montpellier in september 2002 werd de mededeling die het multisectorale karakter van plattelandsontwikkeling en het verband tussen armoedebestrijding en middelen van bestaan op het platteland benadrukt, aan de orde gesteld en besproken. Dit forum werd bezocht door meer dan 200 deelnemers uit de lidstaten en van de Commissie. Tijdens dit forum werd een aantal essentiële ontwikkelingszaken die van invloed zijn op de middelen van bestaan op het platteland besproken en werd een draaiboek voor verdere analytische werkzaamheden opgesteld.

[61] COM(2002) 429 def. van 25.7.2002.

Tijdens het EU-forum over plattelandsontwikkeling werd duidelijk dat de herziening van het grondbeleid van ontwikkelingslanden en het ontwerpen en uitvoeren van gezonde landhervormings- en herverdelingsprogramma's ten gunste van de armen één van de belangrijke kwesties is waarmee deze landen worden geconfronteerd. Om de landhervorming beter gecoördineerd aan te pakken en het plattelandsontwikkelingsbeleid onder leiding van de EU-adviesgroep voor het platteland verder uit te werken, werd in 2002 een EU-brede taakgroep ingesteld. De taakgroep, belast met de verantwoordelijkheid om gemeenschappelijke EU-richtsnoeren te ontwikkelen voor het ondersteunen van de ontwikkeling van grondbeleid en landhervormingen, wordt gecoördineerd door DG Ontwikkeling. EuropeAid werkt hier actief aan mee. Naar verwachting wordt het eindontwerp van de richtsnoeren in de eerste helft 2003 voor bredere advisering vrijgegeven.

3.3.8. 'Good governance' en institutionele capaciteitsopbouw

In het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Gemeenschap wordt erkend dat 'good governance' beslissend kan zijn in strategieën ter bestrijding van armoede. 'Governance'-kwesties zijn ook erg belangrijk bij het realiseren van verschillende andere externe doelstellingen van de Gemeenschap, zoals vrede en veiligheid en mensenrechten.

Vanwege dit belang benadert de Gemeenschap 'good governance' en institutionele capaciteitsopbouw beide als een op zichzelf staande prioritaire sector en als een kwestie die met andere sectoren (zoals handel, economisch beleid, de sociale sectoren en regionale integratie) moet worden 'gemainstreamed'. Via haar programma's voor ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse hulp verleent de Gemeenschap in het kader van 'good governance en institutionele capaciteitsopbouw' rechtstreekse steun op diverse terreinen. Het betreft onder andere hervorming van het ambtenarenapparaat, hervorming van de rechterlijke macht, financieel beheer en audit, parlementaire activiteiten, burgerrechten en politieke rechten, vrijheid van meningsuiting en de media, bestrijding van corruptie en het witwassen van geld, anti-drugscampagne (en conflictpreventie - zie de afzonderlijke paragraaf), opleiding voor ethische beoordeling van klinische studies.

De 'politieke dialoog' van de Gemeenschap met haar externe partners is één element van de mogelijke toegevoegde waarde die de Gemeenschap op dit terrein heeft. Dit biedt een forum voor het aanpakken van onderwerpen die gevoelig kunnen liggen. Gemeenschapsactiviteiten worden bovendien neutraler geacht dan activiteiten van de lidstaten, die hun eigen geschiedenis hebben en vastzitten aan een specifiek wettelijk systeem.

In 2002 erkende de Commissie dat het voor haar werkzaamheden in het kader van 'good governance' nodig was om een meer strategisch kader te ontwikkelen. Op 30 mei heeft de Raad Ontwikkeling een reeks conclusies inzake 'good governance, democratie en ontwikkeling' goedgekeurd. Hierin werd de intentie van de Commissie toegejuicht om haar activiteiten op dit terrein te verdiepen, evenals het voorstel van de Commissie om een werkgroep van EU-lidstaten in het leven te roepen die een consistente en gemeenschappelijke EU-aanpak met betrekking tot 'governance'-aangelegenheden moet definiëren.

Voortbouwend op het resultaat van de eerste van die bijeenkomsten tussen 'governance'-deskundigen van de Commissie en de lidstaten in februari 2003, zal de Commissie een evaluatie van haar beleidskader inzake 'governance en ontwikkeling' uitvoeren, waarbij onderzoek wordt gedaan naar het verband tussen 'governance' en armoedebestrijding. In de aanpak van de Commissie wordt erkend dat niet alleen de manier waarop overheidsfuncties worden uitgevoerd, maar ook de manier waarop overheidsmiddelen en de regelgevende macht van de overheid worden gebruikt, van groot belang is bij het realiseren van de bredere ontwikkelingsdoelstellingen van de Commissie. Armoedebestrijding is grotendeels afhankelijk van de vraag of overheidsinstanties hun belangrijkste taken al dan niet op een efficiënte en verantwoordelijke wijze uitvoeren. Het betreft onder andere: ervoor zorgen dat arme mensen hun inkomsten en bezittingen kunnen vergroten, zorgen dat zij toegang hebben tot overheidsdiensten, garanderen van hun veiligheid en toegang tot schadevergoeding alsook beschermen en bevorderen van hun rechten. In het algemeen is de politieke en institutionele context van groot belang voor het armoedebestrijdingsbeleid en heeft een grote invloed op het vertrouwen van burgers in overheidsinstanties. Ook de maatschappelijke organisaties kunnen een grote rol spelen bij het bevorderen van verbeterde 'governance' en responsabilisering (in het 'mainstreaming'-hoofdstuk van dit verslag worden meer bijzonderheden gegeven over de aanpak van de Gemeenschap bij het werken met niet-overheidsactoren).

Door het vaststellen van een EU-aanpak voor 'governance' en ontwikkeling zullen de mechanismen voor coördinatie en complementariteit tussen de Commissie en de lidstaten worden versterkt. Het vergemakkelijkt ook de EU-dialoog met partnerlanden bij het vaststellen van een 'governance'-agenda ten gunste van de armen en steunt de uitvoering daarvan. Deze gemeenschappelijke beleidsaanpak, consistent met de VN-Millenniumverklaring en de conclusies van Monterrey, moet zich richten op institutionele ontwikkeling in partnerlanden ten gunste van de armen: met andere woorden beter functionerende, meer efficiënte, responsieve en verantwoordelijke overheidsinstellingen.

4. OP ZOEK NAAR RESULTATEN: MONITORING EN EVALUATIE

De Commissie bevindt zich in een proces dat steeds meer de richting uitgaat van resultaatgerichte buitenlandse hulp. Dit model is op verschillende niveaus vertaald en dit hoofdstuk gaat over de twee belangrijkste wijzen van aanpak: beoordeling van de resultaten (effecten, kwaliteit) van de door de EG gefinancierde activiteiten door middel van:

- evaluatie van strategieën, thema's en sectoren en

- resultaatgerichte monitoring van projecten en programma's

4.1. EVALUATIE

Evaluatie van de buitenlandse hulp is een belangrijke hoeksteen van de resultaatgerichte aanpak van het EG-beleid en de uitvoering daarvan.

De evaluerende dienst stelt niet alleen thematische, sectorale en "geografische" evaluaties (landen en regio's) op, maar ook evaluaties van verordeningen en instrumenten. De evaluerende dienst zorgt ook voor de methodologische begeleiding, terwijl de projectevaluaties worden toevertrouwd aan de operationele diensten en de delegaties. De evaluerende dienst legt rechtstreeks verantwoordelijkheid af aan het bestuur van EuropeAid en is zodoende geïntegreerd in het besluitvormingsproces op het hoogste niveau.

4.1.1. Het evaluatieprogramma van 2002

Het werkprogramma van de evaluatie-eenheid voor 2002 is onderdeel van een strategie voor de lange termijn, waarin systematisch de prioriteiten van de buitenlandse samenwerking van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van het programmeringsproces en de "beleidsmix", zijn begrepen. Het programma is opgesteld langs twee belangrijke lijnen: evaluatie van thema's en sectoren en evaluatie van nationale en regionale strategieën. Het is de bedoeling de belangrijkste sectoren eens per zes jaar te bespreken.

Het ligt in de aard van het evaluatieproces dat beide onderzoekslijnen elkaar wederzijds zullen beïnvloeden: evaluaties van nationale strategieën richten zich altijd op sectoren in de landen en sector/thematische evaluaties vinden binnen de parameters van een land of regio plaats, doorgaans in combinatie met algemene zaken zoals gender, milieu, 'good governance', mensenrechten en conflictpreventie.

Aan het einde van het jaar waren er 10 evaluaties afgerond of bijna afgerond en waren er 14 evaluaties opgestart of in uitvoering, waaronder 3 gezamenlijke evaluaties met lidstaten en de instellingen van Bretton-Woods.

4.1.2. Conclusies uit de evaluaties van 2002

Hoewel sectorale of thematische groepering grotendeels wordt voorkomen vanwege de diversiteit van de in 2002 uitgevoerde evaluaties, wijzen de verschillende reeksen conclusies uit de in 2002 afgeronde onderzoeken nog steeds op brede onderwerpen die reeds naar voren kwamen tijdens de in 2001 afgeronde evaluaties. Het betreft de noodzaak van duidelijk omlijnde doelstellingen en een coherente strategie die het tegelijkertijd mogelijk maakt om via de keuze van het beste hulpverleningsinstrument en via snelle en eenvoudige administratieve uitvoeringsprocedures op de situatie in te spelen.

De bevindingen en conclusies worden hieronder samengevat. [62]

[62] Volledige verslagen van de afgeronde evaluaties zijn voor iedereen toegankelijk op: http://europa.eu.int/comm/europeaid/ evaluation/index.htm

4.1.2.1. Evaluaties van sectoren en thema's

Tijdens de evaluatie van ALA-verordening 443/92 werd geconstateerd dat de verordening, met haar erg brede reikwijdte, een verdergaande interpretatie nodig had via meer alomvattende beleidsdocumenten met betrekking tot Azië en Latijns-Amerika (binnen hun eigen grenzen worden deze regio's getroffen door grote interne ongelijkheden). In het verslag werd derhalve geconstateerd dat de verordening zelf wat ver afstond van de prioritering van middelentoewijzing en niet de nadruk legde op bepaalde belangrijke beginselen, bijvoorbeeld met betrekking tot samenhang, coördinatie en responsabilisering. De beperkte middelen die werden toegekend aan de betrokken regio's werden ontoereikend geacht voor de ambitieuze doelen die in de beleidsdocumenten werden verwoord. In de evaluatie werd aanbevolen om de nieuwe verordening een wettelijk karakter te geven, maar daarin geen gedetailleerde strategische doelstellingen te beschrijven, die beter konden worden opgenomen in regionale en nationale strategiedocumenten, en andere verklaringen met betrekking tot het samenwerkingsbeleid en hulpbeheer.

Een onderzoek naar de omschrijving van economische samenwerking wees uit dat economische samenwerking één van de dimensies van de EG-samenwerking met derde landen is. Benadrukt werd dat er geen officiële definitie van economische samenwerking is. In het onderzoek werd geprobeerd om via regionale samenwerkingsstrategieën een operationele interpretatie te geven en werden enkele gemeenschappelijke elementen voor economische samenwerking vastgesteld: faciliteren van de handel, rechtstreekse steun aan particuliere ondernemingen, verbeteren van het institutionele en economische milieu.

De evaluatie van programma's die mobiliteitssubsidies toekennen (studiebeurzen) bestond uit een vergelijkende analyse van twee categorieën van door de EG gefinancierde programma's. Deze werden beoordeeld als een effectief instrument om de samenwerking tussen de EU en derde landen op het terrein van het hoger onderwijs te stimuleren. Het verslag laat echter zien dat voor een dergelijke samenwerking - om opgewassen te zijn tegen de heterogeniteit van de betrokken landen - meer efficiënte en flexibele procedures nodig zijn. Gelet op de omvang van de doelgroep blijven de huidige programma's nogal bescheiden. In het verslag wordt geadviseerd om meer subsidies toe te kennen aan het academische personeel (dat een overloopeffect heeft) en aan studenten. In het verslag wordt geconcludeerd dat de EU een aanzienlijk toegevoegde waarde heeft bij het stimuleren van de regionale samenwerking tussen universiteiten.

In een evaluatie van visserijovereenkomsten en de relatie met nationale programma's wordt gesuggereerd dat visserijovereenkomsten - als ze in een context van duurzame visserijpraktijken zouden worden uitgevoerd - coherent zouden zijn met de ontwikkelingsdoelstellingen van de nationale programma's. Nu dit niet het geval is en nu het institutionele kader niet bijdraagt aan het gebruik van duurzame visserijpraktijken, wordt aanbevolen om uitsluitend visserijovereenkomsten te sluiten met partners die willen samenwerken om duurzame visserijpraktijken in te stellen en na te leven. Ook wordt aanbevolen een toereikend institutioneel kader in het leven te roepen en institutionele opbouw te ondersteunen.

In de evaluatie van de strijd tegen illegale drugs en drugsverslaving werd geconstateerd dat de meerderheid van de projecten voor de begunstigden positieve kortetermijneffecten had, maar dat de langetermijneffecten van de hulp waarschijnlijk marginaal zijn. In de evaluatie werd geadviseerd om de doelstellingen en de strategie in de strijd tegen drugsmisbruik te verduidelijken en de nadruk te leggen op een beperkt aantal landen en belangrijke sectoren. Geadviseerd werd om de projecten te beperken tot de productiegebieden van drugs en de handelsroutes alsook tot de landen waar drugs een ernstige belemmering voor de ontwikkeling vormen. Ook werd geadviseerd om de institutionele ontwikkeling met name te richten op versterking van de nationale capaciteit zodat een coherent en gecoördineerd drugsbeleid kan worden ontwikkeld en uitgevoerd.

Er is een evaluatie uitgevoerd van de institutionele steun voor de nationale en regionale ordonnateurs in de ACS-landen. In deze evaluatie werd geconstateerd dat, hoewel de steun enige bemoedigende resultaten heeft opgeleverd, de resultaten soms in gevaar kwamen vanwege het ontbreken van voldoende analyse, hetzij van de lokale institutionele structuren, hetzij van de politieke omgeving waarbinnen de nationale ordonnateurs functioneren. In het onderzoek werd geconcludeerd dat de projecten inderdaad een bijdrage leverden aan het versterken van de institutionele capaciteit van de nationale ordonnateurs, zodat deze hun rol konden spelen, maar ook dat het belangrijkste deel van de hulp werd besteed aan het verbeteren van de administratie van EOF-projecten. In toekomstige projecten zal meer aandacht moeten worden besteed aan het aanbrengen van een onderscheid tussen institutionele versterking en operationele ondersteuning met betrekking tot het beheer van de EG-hulp. De criteria voor de prestaties van de nationale ordonnateurs moeten worden verlegd van hoofdzakelijk financiële indicatoren naar metingen die duidelijker betrekking hebben op de kwaliteit van ontwikkeling.

In 2002 werden twee evaluaties afgerond met betrekking tot twee met elkaar samenhangende sectoren, waarvan er een betrekking had op hulpmaatregelen in de gezondheidszorgsector (in de ACS/ALA/Meda-regio's) en de andere op onderwijs in de ACS-regio's, gefinancierd in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF).

Beide evaluaties benadrukten de cruciale rol van de betrokken sectoren in de bestrijding van armoede alsook het feit dat de gefinancierde activiteiten goed geïntegreerd zijn in de nationale ontwikkelingsstrategieën. Beide evaluaties stelden een aantal succesvolle maatregelen vast en haalden daar gemeenschappelijke succesfactoren uit. Er is een grote verscheidenheid aan mogelijke instrumenten (projecten, programma's en begrotingssteun) ten behoeve van de onderwijs- en gezondheidszorgsector, en beide evaluaties benadrukten dat voor iedere doelstelling en ieder land een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt van de juiste instrumenten. Begrotingssteun en een sectorbrede aanpak hebben aanzienlijke voordelen, maar kunnen alleen succesvol zijn indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden in de omringende institutionele omgeving.

In beide evaluaties werd onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de maatregelen inzake gezondheidszorg en onderwijs op de bestrijding van armoede en de consequenties voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Geconstateerd werd dat er de nodige ruimte is voor verbetering. De onderwijsevaluatie benadrukte dat onderwijsbeleid op zichzelf niet garandeert dat onderwijs voor iedereen toegankelijk is. Hoewel hervorming van de onderwijssector zich kan richten op armoedebestrijding, is het niet vanzelfsprekend dat deze zich richt op de armen als een speciale groep. Geconstateerd werd dat de effectiviteit van de gezondheidszorgprogramma's varieerde, maar voornamelijk in positieve zin, met name op de terreinen van institutionele versterking, verbetering van perifere gezondheidszorgsystemen, verstrekken van essentiële geneesmiddelen en betere veiligheid van bloedtransfusieprogramma's.

4.1.2.2. Evaluaties van nationale strategieën

Uit de evaluatie van twee nationale strategieën (Zuid-Afrika en Marokko), beide grotendeels afgerond in 2002, blijkt dat de huidige strategieën in wezen goed zijn en - voorzover de programma's in overeenstemming zijn met nationale beleidsprioriteiten - voldoen aan de behoeften van de partnerlanden. In beide gevallen wordt in de strategieën meer nadruk gelegd op minder sectoren dan voorheen, hetgeen aangeeft dat men - vanwege efficiëntie en het voorkomen van overlapping - meer oog heeft voor de noodzaak van coördinatie en complementariteit met de inbreng van andere donors.

4.1.3. Vooruitzicht op het evaluatieprogramma van 2003

Het werkprogramma voor 2003 voorziet ook in de afronding van de volgende evaluaties die in 2002 zijn opgestart:

De lopende evaluatie van de handelsgerelateerde bijstand onderzoekt de effecten van de activiteiten die tussen 1996 en 2002 zijn uitgevoerd (waar dit kan worden gemeten) en evalueert de aanpak die sinds 2000 is toegepast bij het programmeren van de handelsgerelateerde bijstand in nationale/regionale programma's, in het licht van de aandacht die hieraan wordt besteed in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha. In de evaluatie en beoordeling van de huidige aanpak wordt rekening gehouden met de capaciteit om te leren van het verleden, het effect van de hervorming van het beheer van de buitenlandse samenwerking en het ontstaan van een werkelijk multilaterale aanpak van het handelsbeleid van de EU.

De evaluatie van de Commissiehulp ten behoeve van de vervoersector in derde landen richt zich op het effect van de Commissiehulp met betrekking tot de verscheidenheid aan doelen en hogere doelstellingen - waaronder institutionele aspecten - die op het vervoerbeleid in de verschillende regio's van toepassing zijn (handelsfacilitering, regionale integratie, armoedebestrijding, veiligheid). Er wordt vooral nadruk gelegd op de kwaliteit en het effect van de dialoog over het vervoerbeleid en de flankerende beleidsactiviteiten en op de ontwikkeling van de sectoraanpak en het belang van algemene onderwerpen.

In november 2001 verzocht het bestuur van de dienst voor samenwerking EuropeAid om een evaluatie van de integratie van genderaspecten in de samenwerking van de Commissie met derde landen. De evaluatie is bijna afgerond en bevat een beoordeling van de wijze waarop de verplichtingen van de Commissie op het gebied van gendervraagstukken in praktijk zijn gebracht, de 'mainstreaming' van genderaspecten in procedures, instrumenten en nationale strategieën en een beoordeling van de bijdrage die de door de Commissie gefinancierde activiteiten leveren aan herstel en verbetering van het evenwicht van genderaspecten.

De evaluatie van herstel en wederopbouw richt zich in grote lijnen op het beleid en strategisch kader van de begrotingslijn en de geschiktheid daarvan met het oog op de EG-doelstellingen en zal niet alleen grondig onderzoek doen naar de samenhang tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling maar ook naar conflictpreventie.

De doelstelling van de evaluatie van bevolking en ontwikkeling is om de Commissie in het bezit te stellen van een onderzoek naar de aard en de ontwikkeling van de doelstellingen en het beleid op het gebied van 'bevolking' (met inbegrip van vestiging en migratie) in externe samenwerkingsprogramma's. Er wordt niet alleen een beoordeling uitgevoerd van de ontwikkeling en omvang van de betrokken programma's maar ook van belang, effectiviteit, efficiëntie, duurzaamheid en effect van de programma's en hun interne/externe samenhang. De belangrijkste doelstelling van de evaluatie is verbetering van het effect en de samenhang bij de toepassing van de Commissieaanpak van 'bevolking en ontwikkeling' in partnerlanden.

De evaluatie van economische Meda-samenwerking wil onderzoeken in hoeverre economische samenwerkingsinitiatieven met Meda-landen hebben bijgedragen aan het realiseren van de doelstellingen van het Meda-programma, en de partnerlanden hebben geholpen om de belangrijkste hindernissen aan te pakken en de concurrentiepositie van hun economie te vergroten, economische banden met de rest van de wereld te ontwikkelen en duurzame groei te realiseren. Deze evaluatie maakt onderdeel uit van een reeks evaluaties met betrekking tot aspecten van de economische samenwerking in verschillende geografische gebieden.

Eind 2002 zijn de evaluaties van de nationale strategieën voor Oekraïne, Bangladesh en Malawi voortvarend aangepakt. Onlangs is gestart met twee evaluaties betreffende de samenwerking en strategie in de Mercosur- en Balkan- (Cards) regio's. Deze vijf evaluaties worden naar verwachting allemaal in 2003 afgerond.

Eind 2000 is op initiatief van Nederland gestart met een gezamenlijke donorevaluatie van de 3 C's (coherentie, coördinatie en complementariteit). De in eerste instantie gekozen reikwijdte en proeffases wezen op de noodzaak van een fundamentele heroverweging van de parameters en doelstellingen van de evaluatie. Derhalve is begin 2003 een workshop georganiseerd en de belangrijkste conclusie die werd getrokken, was dat een beoordeling van de toepassing en effecten van de 3 C's waarschijnlijk beter en sneller kon worden bereikt door middel van een open kader waarbinnen een reeks kleinschaliger evaluaties wordt uitgevoerd.

In 2003 wordt ook de deelname aan de gezamenlijke donorevaluatie inzake externe steun voor basisonderwijs (onder voorzitterschap van Nederland) en het alomvattend ontwikkelingskader onder voorzitterschap van de Wereldbank gecontinueerd.

Het evaluatieprogramma voor 2003 bestaat uit 14 nieuwe evaluaties en onderzoeken. De definitieve versie wordt gepubliceerd op de internetwebsite van EuropeAid.

4.1.4. Verbetering van evaluatiemethoden

4.1.4.1. Ontwikkelingen in de evaluatiemethodologie en feedback

Met het ontwikkelen van een referentiekader en het bijstellen van de methodologische aanpak continueerde de evaluatie-eenheid, zoals voorzien in het programma voor 2002, haar werkzaamheden op het gebied van de kwaliteit van evaluaties. Bij deze aanpak staan een reeks belangrijke "evaluatievragen" centraal, met ieder eigen toegewezen beoordelingscriteria en -indicatoren. Iedere fase van de evaluatie is onderworpen aan een gedetailleerde bespreking met een aantal belangrijke diensten van de Commissie. Deze aanpak maakt het mogelijk om gerichte aandacht te schenken aan belangrijke kwesties en zorgt ervoor dat in de evaluaties relevante en goedgefundeerde conclusies en praktische aanbevelingen worden opgenomen.

Wat de feedbackmechanismen betreft, waren de werkzaamheden van de evaluatie-eenheid met name gericht op bevordering van een grotere bewustwording met betrekking tot de resultaten van evaluaties, oppakken van de aanbevelingen van evaluaties en het toepassen van geleerde lessen. In 2002 is gestart met drie initiatieven ter versterking van de feedbackfunctie: 1) in kaart brengen van de ervaringen van de huidige feedbackwerkzaamheden van de eenheid en vaststellen van beste werkwijzen 2) een inventarisatie van de door de delegaties en de geografische eenheden beheerde project-/programma-evaluaties 3) het systematisch gebruik van een uit drie kolommen bestaand fiche contradictoire, met belangrijke aanbevelingen van de evaluaties, de reacties van de diensten van de Commissie op iedere aanbeveling en de uiteindelijk ondernomen activiteiten.

In oktober is gestart met de methodologische werkzaamheden ten behoeve van de opstelling van herziene richtsnoeren en nieuwe instrumenten, met name op het gebied van sectorale en thematische onderwerpen, maar ook wat betreft de verdere verbetering van de kwaliteit van evaluaties van nationale strategieën. Deze werkzaamheden worden door middel van een drie jaar durend werkplan voortgezet.

4.1.5. Prioriteiten voor acties waarop in de evaluaties van 2002 is gewezen

In het algemeen werden de onderzoeken met positieve resultaten en constructieve inzichten voor verdere verbeteringen afgerond. In het algemeen werd de Commissie in overweging gegeven door te gaan met haar inspanningen en de volgende terreinen verder te ontwikkelen:

- opstellen van duidelijke doelstellingen, met aandacht voor (een beperkte reeks) prioriteiten en geïntegreerd in een algemene strategie;

- binnen een duidelijke en coherente strategie kunnen de Commissie en het partnerland het meest geschikte instrument of de meest geschikte mix van instrumenten kiezen;

- vaststellen en benutten van verbanden en synergieën tussen hulpmaatregelen op de verschillende prioritaire terreinen;

- flexibele en snelle financieringsmechanismen en eenvoudige en snelle administratieve mechanismen ter bevordering van efficiëntie en effectiviteit.

4.2. PROJECTRESULTATEN: RESULTAATGERICHTE MONITORING

Het resultaatgericht monitoringsysteem (results-oriented monitoring system, ROM) maakt een snelle beoordeling mogelijk van de prestaties van een project of een programma, alsmede de verdere verwikkelingen ervan en zorgt ervoor dat de Commissie onafhankelijk advies ontvangt over haar projectportefeuille. Het systeem werd in eerste instantie in 2000/2001 ontwikkeld en getest, alvorens het in de loop van 2002 uit te breiden tot alle regio's van de buitenlandse samenwerking van de Commissie. Door middel van één consistente aanpak zal de Commissie vergelijkbare gegevens hebben voor alle regio's waar zij buitenlandse hulp verleent.

4.2.1. Prestaties in 2002

Vanwege de veelbelovende resultaten van de testfase (zie het jaarverslag 2001) [63], werd het resultaatgericht monitoringsysteem uitgebreid zodat het van toepassing was op alle regio's die betrokken waren bij de buitenlandse samenwerking van de EG. In de loop van het laatste kwartaal van 2002 en enigszins voor op het schema, maakte het input-activiteiten monitoringsysteem (input activity monitoring system) voor de Tacis-landen (nieuwe onafhankelijke staten en Mongolië) de overgang naar de resultaatgerichte benadering.

[63] Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de methodologie, wordt verwezen naar het jaarverslag 2001, hoofdstuk 10.3 http://europa.eu.int/comm/europeaid/ reports

Vijf teams, georganiseerd langs geografische lijnen (Tacis en de Balkan (Cards) vielen onder één team), werden geïnstalleerd en hebben hun werkplan voor het eerste jaar uitgevoerd:

- 603 projecten werden gecontroleerd [64]

[64] Behalve deze zijn 349 projecten gecontroleerd via het 'input activity system' van Tacis.

- 743 verslagen [65] werden geschreven

[65] Het verschil tussen in een bepaald jaar bezochte projecten en geschreven verslagen wordt voornamelijk veroorzaakt door regionale projecten die slechts één keer worden geteld, maar die door diverse nationale componenten worden bezocht om het programma in zijn totaliteit te kunnen beoordelen.

- er werd in totaal verslag uitgebracht over een financiële omvang van 6.144,1 miljoen euro

De resultaten van de door de Commissie geproduceerde projecten zijn over het algemeen goed: een grote meerderheid van de projecten registreerde een goede effectiviteit, d.w.z. voordelen kwamen werkelijk ten goede aan de mensen en de effecten waren veelbelovend. De prestaties van de projecten en programma's waren goed, en gemiddeld liepen de beoordeelde projecten [66] "volgens plan" of beter.

[66] Inclusief zes landen in de EU, locatie van hoofdkantoor van regionale projecten.

Hoewel het te vroeg is om al van een trend te spreken, vooral omdat de geselecteerde projecten heel verschillend zijn, wordt desondanks een geringe verbetering geconstateerd ten opzichte van de prestaties van de projecten in 2001.

4.2.2. Inzichten op grond van het eerste jaar van de consolidatiefase

Hieronder wordt een kwantitatief overzicht gepresenteerd. Meer gegevens met betrekking tot de afzonderlijke regio's zijn in de regionale hoofdstukken te vinden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Nota bene: de beperkte omvang van de steekproef kan de statistische interpretatie bemoeilijken

Elk van de vijf belangrijke monitoringcriteria hieronder wordt nauwkeurig vastgesteld en vervolgens opgesplitst in eigen componenten (subcriteria), die de controleur grondig dient te bestuderen alvorens een cijfer toe te kennen. [67] Met het oog op een kwalitatieve analyse wordt gebruikgemaakt van de tekstuele uitleg die is vervat in het verslag en de aantekeningen van de controleur. Hoewel de analyse zo zorgvuldig mogelijk is uitgevoerd, moet worden benadrukt dat de beperkte omvang van de steekproef de statistische interpretatie kan bemoeilijken. De in dit verslag gepresenteerde resultaten moeten voorzichtig worden bekeken en niet uit de context worden gelicht waarbinnen ze zijn gepresenteerd. Enkele van de resultaten kunnen hoogstens als oriëntatie dienen voor de voorbereiding van verdere, meer diepgaande onderzoeken naar de specifieke aspecten van de projectresultaten.

[67] De beoordeling is a: zeer goed b: goed c: enkele problemen en d: grote problemen. Om de gemiddelden te kunnen berekenen en deze te kunnen vergelijken is een numerieke waarde toegekend, a: 4 punten, b: 3 punten; c: 2 punten en d: 1 punt. De hypothetische middenlijn (met een numerieke waarde van 2,5) is bepaald als zijnde "op koers". Dit betekent dat een project met het statistische gemiddelde de geprogrammeerde weg volgt en goed presteert.

4.2.2.1 Analyse per monitoringcriterium

De vijf onderzochte criteria zijn belang, efficiëntie, effectiviteit, effect en duurzaamheid.

Gemiddelde waardering voor de belangrijkste criteria, per regio

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Nota bene: de beperkte omvang van de steekproef kan de statistische interpretatie bemoeilijken

In het algemeen hebben projecten belang (2,62). Het oorspronkelijke ontwerp van de projecten is adequaat, maar doorgaans het zwakste punt in het kader van dit criterium. Een uitzondering vormen Tacis en de Balkanlanden waar het oorspronkelijke ontwerp als betrekkelijk goed wordt beoordeeld, waarschijnlijk vanwege het feit dat de projecten tijdens een uitgebreide beginfase grondig worden heroverwogen. In de Latijn-Amerikaanse regio werd geconstateerd dat recente projecten tijdens de ontwerpfase meer aandacht besteden aan decentralisatieprocessen en versterking van maatschappelijke organisaties, en zodoende een effectieve basisdemocratie stimuleren.

Hoewel toch nog iets beter (2,56) 'dan gepland' (2,5) werd de slechtste prestatie geleverd door projectefficiëntie. Vaak werd gesteld dat de tijdsgebondenheid van de input en activiteiten problematisch is. Bereikte resultaten en flexibiliteit - laatstgenoemde is een essentiële factor voor het succes van projecten - krijgen meestal een positieve beoordeling, die ligt boven ieder regionaal gemiddelde. [68] In doorsnee genomen zijn projecten derhalve voldoende efficiënt, ondanks een bepaalde traagheid bij de betalingen en activiteiten.

[68] Voor meer informatie wordt verwezen naar het geografisch hoofdstuk.

Effectiviteit (2,69), dat wil zeggen de werkelijk voordelen die ten goede komen aan mensen, heeft de beste algemene score in de meeste regio's, met name in Latijns-Amerika (2,93) en het Middellandse-Zeegebied (2,85). Succesvolle projecten werden gekenmerkt door goede betrokkenheid, deelname en bewustwording van begunstigden, gebaseerd op duidelijke projectdoelstellingen. Goede prestaties werden ook gestimuleerd door de capaciteit die de projecten hebben om zich aan te passen aan veranderende van buiten komende parameters en onderliggende uitgangspunten.

Met uitzondering van de Balkan (2,1) en in mindere mate de Tacis-landen (2,4) hebben projecten en programma's in alle regio's (maximaal 2,83) in het algemeen een goed effect (2,62). In verslagen wordt ook melding gemaakt van erg positieve "ongeplande bredere effecten", met een beoordeling gelegen tussen 2,8 en 3,02. Goede prestaties met betrekking tot effect werden gestimuleerd door de capaciteit van projecten om zich op het niveau van de algemene doelen aan te passen aan veranderende van buiten komende omstandigheden.

Met betrekking tot de beoordeling van effect moet ten eerste worden benadrukt dat de bijdrage van de projecten en programma's vaak klein is met betrekking tot de problemen die moeten worden opgelost, en ten tweede dat verschillende andere factoren buiten de directe controle van de projecten gunstig moeten uitvallen om de algemene doelen te realiseren. In sommige gevallen wordt effect pas langzamer zichtbaar dan aanvankelijk werd verwacht of pas na de afronding van het project. Projecten die onlangs zijn opgestart, hebben eerder de neiging om een duurzame veranderingsdynamiek op lange termijn in gang te zetten dan onmiddellijke en direct zichtbare veranderingen.

Met een algemeen gemiddelde van 2,6 in alle regio's is het algemene beeld voor duurzaamheid positief. Per regio zijn er grote verschillen tussen de scores (2,1 - 2,91) en dat geldt eveneens voor de subcriteria. De hoogste score is voor milieutoereikendheid in Meda (3,24) en de laagste score is voor technische toereikendheid (1,8) in de Balkan. In het algemeen krijgen projecten een goede score voor beleidsondersteuning en sociaal-economische of technische toereikendheid, maar financiële duurzaamheid wordt steeds beoordeeld als potentieel problematisch. Er zijn aanwijzingen dat zowel bij het ontwerp als bij de uitvoering van de nieuwe generatie projecten meer aandacht wordt besteed aan deelneming van de bevolking, gelijkheid van mannen en vrouwen, culturele geschiktheid, etnische minderheden, enz. Zodoende laten begunstigden een steeds actievere houding zien bij vaststelling en behoud van projecteffecten.

Meer informatie over en de analyse van de resultaten in de regio's is te vinden in het respectieve regionale hoofdstuk.

4.2.2.2 Resultaten per sector

De Commissie heeft zes prioritaire gebieden vastgesteld voor haar samenwerking:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Nota bene: de beperkte omvang van de steekproef kan de statistische interpretatie bemoeilijken

Handel en ontwikkeling

De projecten in deze sector hebben belang en zijn effectief, maar ze zijn zwakker op het terrein van duurzaamheid. De steekproef is betrekkelijk klein (35 projecten, ofwel 5,6% van alle gecontroleerde projecten) en de conclusies moeten met grote voorzichtigheid uit de gegevens worden getrokken. In de ACS-regio (14) en de Balkanregio (9) zijn de meeste projecten bezocht. Uit gedetailleerde gegevens blijkt dat projecten een erg goede beleidsondersteuning hebben en een goede sociaal-culturele en technologische geschiktheid laten zien voor het stimuleren van duurzaamheid, maar de verwachte financiële duurzaamheid is erg zwak en stelt de continuïteit van de voordelen of dienstverlening ter discussie.

Regionale integratie

De prestatie van regionale projecten is goed (2,65), maar het algemene resultaat maskeert grote ongelijkheden. Vrijwel alle gecontroleerde projecten bevonden zich in de ACS-regio (41) of in de Meda-regio (44). Hoewel regionale projecten in de ACS-regio gemiddeld erg laag presteren (2,3), laten ze in de Meda-regio een uitstekende prestatie (2,87) zien. Uit een analyse blijkt dat er bepaalde gemeenschappelijke kenmerken in de structuur van de prestaties zijn: efficiëntie was relatief gezien de zwakste plek in alle projecten (ACS 2,18 en Meda 2,78), met tijdsgebondenheid van activiteiten en inbreng als speciale problemen. Een korte analyse van duurzaamheid laat vergelijkbare overeenkomsten zien: financiële uurzaamheid was in alle gevallen het zwakste en milieutoereikendheid het best presterende subcriterium.

Macro-economisch beleid en sociale sectoren

Met een aandeel van bijna 28% van de begroting en 20% van de projecten speelt deze sector een hoofdrol binnen de gecontroleerde portefeuille. De prestaties van de projecten zijn in de regio's nogal ongelijk, met uitstekende resultaten in Latijns-Amerika (2,91), niet helemaal 'volgens de planning' in de ACS-regio (2,46) en erg zwak in de Meda-regio (2,29) [69]. In het algemeen waren de projecten effectief, met erg positieve 'secundaire effecten' (met uitzondering van de Meda-regio), maar lijken nadeel te ondervinden van hun oorspronkelijke ontwerp en vanwege de tijdsgebondenheid van de uitvoering. Ook op het gebied van de duurzaamheid waren er verschillende verwachtingen, van Latijns-Amerika dat een sterke 3,0 liet zien, tot de weinig belovende 2,28 van de ACS-regio. Alle projecten hebben een uitstekende sociaal-culturele kwaliteit, maar zwakke vooruitzichten met betrekking tot financiële duurzaamheid gemeen.

[69] Verwezen wordt naar de opmerking in voetnoot 76.

De steekproef is -- in de omvang die deze heeft - niet representatief, omdat met name in deze sector een groot deel van de budgetten via begrotingssteun en sectorbrede benaderingen wordt gekanaliseerd. Deze instrumenten gaan verder dan de klassieke projectaanpak en vallen (nog) niet onder het resultaatgericht monitoringsysteem.

Deze sector bevat de subsectoren 'onderwijs' en 'gezondheidszorg', waarvoor hieronder een afzonderlijke analyse wordt gegeven.

Vervoer

De vervoersector heeft slechts een paar projecten (4% van de gecontroleerde projecten), maar deze hebben een relatief grote omvang (13,6% van de financiële omvang is beoordeeld). De vervoersector laat, samen met de categorie 'overige', in het algemeen de beste prestaties zien (2,74). Vervoerprojecten met een score van 3,0 zijn uitzonderlijk effectief (voordelen voor de mensen) en hebben een groot belang (2,83). Deze prestatie is des te interessanter omdat de grote meerderheid van de projecten (20) in ACS-landen is uitgevoerd. De duurzaamheid is in het algemeen acceptabel (2,5), maar in de ACS-regio (2,38) niet helemaal 'volgens de planning'. Wat de sociaal-culturele, technologische en milieukwaliteit betreft zijn de projecten erg goed, maar de financiële duurzaamheid wordt gekarakteriseerd als potentieel problematisch.

Voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling

Met een aandeel van 23,6% in de begroting en meer dan 27% van de projecten, is deze sector eveneens prominent aanwezig in de gecontroleerde portefeuille. De prestaties zijn in het algemeen goed (2,66), in alle regio's conform of boven 'de doelstelling' (2,5 - 2,79, afhankelijk van de regio). De projecten zijn erg effectief, hebben belang en beloven een goed effect en goede efficiëntie (2,65). Meestal is de duurzaamheid veelbelovend, met dezelfde karakteristieken als geconstateerd in andere sectoren: goede of erg goede sociaal-culturele, technologische en milieutoereikendheid en goede beleidsondersteuning, maar zwakke mogelijke financiële duurzaamheid.

Deze sector bevat de subsector 'watervoorziening en afvalwaterzuivering', waarvan hieronder een afzonderlijke analyse wordt gegeven.

Institutionele capaciteitsopbouw en 'good governance'

Met bijna 26% van de projecten terwijl slechts 13,3% van de begroting is beoordeeld, is ook deze sector nogal belangrijk in de gecontroleerde portefeuille. Met een controle van bijna de helft van de projecten is de ACS-regio de dominerende regio in deze analyse. Projecten in deze sector hebben een score die dicht bij de gemiddelde prestaties ligt, maar ze presteren beter dan de gemiddelde ACS-projecten. Voor alle projecten is belang het sterkste aspect. Secundaire en bredere niet-geplande effecten krijgen ook een erg goede beoordeling, behoorlijk boven het gemiddelde. De beoordeling van duurzaamheidsaspecten verschilt per prestatie, maar de financiële kant werd in het algemeen gekenschetst als (potentieel) problematisch. Het grootste deel van de dienstverlening die door de projecten wordt gestimuleerd heeft onvoldoende zelffinancieringsperspectieven of de projectautoriteiten lijken niet te beschikken over het vermogen om de langetermijnkosten te ramen.

De projecten die tot deze sector behoren, zijn betrekkelijk divers, ook vanwege het feit dat alle projecten die door NGO's worden medegefinancierd ook zijn inbegrepen, ongeacht het specifieke terrein waarmee deze zich bezig houden.

'Overige'

De projecten in deze categorie zijn 'multisectoraal', 'niet toegewezen' of 'plattelandsontwikkeling'. De steekproef is erg klein: 2,8% van de projecten of 1,4% van de begroting is beoordeeld, en een analyse aan de hand van de drie categorieën is statistisch gezien niet relevant.

Subsectoren met specifiek belang (miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Onderwijs

Met een aandeel van 16,5% van de financiële omvang en een monitoring met betrekking tot 7,6% van alle projecten, is de onderwijssector behoorlijk belangrijk voor de projectportefeuille. De prestaties zijn erg goed, maar niet gelijkmatig verdeeld over de regio's. Onderwijsprojecten in de ACS-, Latijns-Amerikaanse en Aziatische regio's (in totaal 41 projecten voor 479,2 miljoen euro, met ieder een prestatie van 2,74) leveren uitstekende prestaties. Ondanks de erg goede resultaten met betrekking tot de andere criteria, hebben de projecten over het algemeen een iets lager niveau wat de mogelijke duurzaamheid betreft. Dit lijkt grotendeels te worden veroorzaakt door financiële duurzaamheid. Zelfs indien de projecten perfect in plaatselijke structuren zijn ingebed, kan er ernstige twijfel ontstaan over de financiële duurzaamheid, omdat de follow-upkosten niet kunnen worden betaald zonder donorhulp. Anderzijds behoort onderwijs niet tot de sterkste sectoren in de Meda-regio (6 projecten, 230,4 miljoen euro, prestatie 2,37).

De steekproef is - in de omvang die deze heeft - niet representatief, omdat een groot deel van de budgetten in deze sector via begrotingssteun en sectorbrede benaderingen wordt gekanaliseerd. Deze instrumenten gaan verder dan de klassieke projectaanpak en vallen (nog) niet onder het resultaatgericht monitoringsysteem.

Gezondheidszorg

Uit de vergelijking blijkt dat de gezondheidszorg één van de zwakste prestaties levert. De algemene gemiddelde prestatie is 2,33, wat 11% lager is dan de algemene gemiddelde prestatie van alle sectoren. De structuur van de conclusies maakt duidelijk dat effectiviteit en effect relatief de sterkste terreinen zijn, dat belang en efficiëntie zwakker zijn, en dat duurzaamheid erg twijfelachtig is. Een meer verfijnde analyse van de eigenschappen op het niveau van de subcriteria laat betere secundaire en bredere niet-geplande effecten zien, alsmede goede technologische en milieutoereikendheid, terwijl het zwakste terrein financiële duurzaamheid is.

De steekproef heeft geen erg grote omvang en is ook niet per definitie representatief voor de EG-activiteiten in deze sector. Evenals bij onderwijs wordt een groot deel van de budgetten gekanaliseerd via begrotingssteun en sectorbrede benaderingen.

Watervoorziening en afvalwaterzuivering

De projecten in de watersector presteren in het algemeen erg goed (2,74). Het is een van de sterkste sectoren in de Meda-regio (7 projecten, 30,2 miljoen euro, prestatie 2,98) en de ACS-regio (7 projecten, 75,3 miljoen euro, prestatie 2,74). In Latijns-Amerika echter, waar het grootste deel van de steekproef is uitgevoerd (11 projecten, 144,9 miljoen euro), is de prestatie voldoende (2,59). Met goed belang, goede efficiëntie en effectiviteit laat de structuur van de prestaties overeenkomsten zien. De conclusies wijken echter af met betrekking tot duurzaamheid, waar Meda erg goede vooruitzichten laat zien, maar de vooruitzichten voor Latijns-Amerika en de ACS-regio minder goed zijn.

In de analyse van de oorzaken met betrekking tot de Meda-regio wordt geconcludeerd dat de goede prestatie van de sector aan een aantal feiten kan worden toegeschreven. Met name de bewustwording van de lokale actoren en de bevolking in de Meda-regio met betrekking tot de ernst van het waterprobleem, lijkt bewustzijn en bereidheid te hebben gecreëerd om bij te dragen aan de inspanningen om naar oplossingen te zoeken.

In de analyse van de oorzaken in Latijns-Amerika wordt gesteld dat projecten op het gebied van watervoorziening en afvalwaterzuivering relevant lijken te zijn, omdat deze een zeer belangrijke en gemakkelijk herkenbare reeks problemen aanpakken. Om dezelfde reden zijn efficiëntie en effectiviteit acceptabel vanwege het feit dat de resultaten doorgaans concreet zijn. Duurzaamheid is een moeilijk probleem, omdat waterprojecten op het platteland die met buitenlandse hulp worden ontwikkeld doorgaans te maken krijgen met achteruitgang, indien ze niet zijn toegerust met de noodzakelijke zelfvoorzienende mechanismen.

4.3. Conclusies:

De behaalde resultaten en de prestaties van de projecten en programma's die door de EG zijn gefinancierd, krijgen in het algemeen een goede beoordeling. Naar aanleiding van de analyse van de structuur van de prestaties kunnen de volgende lessen worden geleerd:

- flexibiliteit en capaciteit voor aanpassing aan veranderingen verbetert doorgaans de prestatie van projecten. Er zijn ook aanwijzingen die suggereren dat herziening van het projectconcept op het moment dat feitelijk met de uitvoering wordt gestart een betere prestatie bevordert;

- goede integratie in de lokale structuren, beleidsondersteuning en betrokkenheid van de begunstigden bevordert duidelijk de effectiviteit en duurzaamheid en er moet bij het ontwerpen van projecten aandacht aan worden besteed;

- financiële duurzaamheid wordt erg vaak gezien als een potentiële bron van problemen voor projecten;

- de tijdsgebondenheid van input en activiteiten is in veel projecten niet optimaal, de tekstuele opmerkingen in monitoringverslagen duiden erop dat zware (EG) procedures en de kwaliteit van het projectbeheer in veel gevallen de oorzaak zijn.

5. HORIZONTALE ACTIVITEITEN EN 'MAINSTREAMING'

Naast haar activiteiten op de eerder beschreven zes prioritaire terreinen (zie hoofdstuk 3), heeft de Gemeenschap transversale thema's vastgesteld die moeten worden "gemainstreamed" (geïntegreerd) in iedere fase en in alle programma's van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse hulp. Het betreft:

- bevordering van de mensenrechten,

- gelijkheid tussen mannen en vrouwen,

- het milieu, en

- conflictpreventie.

Behalve de integratie van deze belangen in de beleidsdialoog en in hulpverleningsmaatregelen voor haar zes prioritaire sectoren, heeft de Gemeenschap ook toegang tot een aantal horizontale of thematische begrotingslijnen die zij kan aanwenden voor de financiering van gerichte activiteiten. In tegenstelling tot de belangrijkste financiële instrumenten op het gebied van buitenlandse activiteiten (het Europees Ontwikkelingsfonds en de begrotingslijnen voor samenwerking per individuele regio) worden deze horizontale of thematische begrotingslijnen niet toegewezen aan een bepaalde regio. Deze begrotingslijnen kunnen op verschillende manieren worden gebruikt. In landen die door conflicten worden getroffen of in situaties na conflicten kan het mechanisme voor een snelle reactie bijvoorbeeld worden gebruikt om snel eenmalige acties uit te voeren en om snel projecten of programma's op gang te brengen. Ze kunnen eveneens aanvullende middelen verschaffen. Als onderdeel van het actieprogramma van de Gemeenschap inzake overdraagbare ziekten in de context van armoedebestrijding wordt bijvoorbeeld de begrotingslijn voor HIV/aids gebruikt voor intensivering van de hulp op dit terrein. Ook kunnen deze horizontale of thematische begrotingslijnen experimentele initiatieven ondersteunen, bijvoorbeeld om een nieuwe aanpak te testen voordat deze wordt geïntegreerd in de nationale en regionale strategieën (want op dat moment wordt de financiering overgenomen door de belangrijkste financiële instrumenten van de Gemeenschap).

De Commissie erkent dat de complementariteit tussen de nationale strategiedocumenten en de horizontale begrotingslijnen moet worden verbeterd om meer samenhang te bereiken in de buitenlandse activiteiten van de Gemeenschap. Een van de problemen is dat de horizontale begrotingslijnen volgens een andere tijdhorizon (halfjaarlijks of jaarlijks) worden geprogrammeerd dan de belangrijkste financiële instrumenten. Als een stap vooruit in de richting van verbeterde complementariteit zal de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande kwaliteitsondersteuningsgroep in 2003 kwaliteitsnormen ontwikkelen voor de programmering van horizontale begrotingslijnen.

5.1. DE 'MAINSTREAMING' VAN ONDERWERPEN ALS MENSENRECHTEN EN DEMOCRATIE IN DE EU

Om op het gebied van mensenrechten en democratie de samenhang in de aanpak van de Commissie op nationaal en regionaal niveau te bevorderen, zijn aangelegenheden met betrekking tot mensenrechten en democratie systematisch geïntegreerd in de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande strategiebijeenkomsten en hebben bijgedragen aan het opstellen van nationale strategiedocumenten. In het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten - programmeringsdocument 2002-2004 - is bijzondere nadruk gelegd op de concentratielanden. Voor gebruik binnen de Commissie zijn met betrekking tot mensenrechten ook landenprofielen opgesteld en er is advies uitgebracht ten aanzien van de beleidsgevolgen van speciale problemen op het gebied van mensenrechten in derde landen.

De Commissiediensten hebben systematisch deelgenomen aan bijeenkomsten van het Parlement over mensenrechtenkwesties, zoals bijvoorbeeld van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten en gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, en er wordt gestructureerd samengewerkt met de eenheid verkiezingen van het Parlement. Een aantal leden van het Europees Parlement is benoemd als hoofd van de missie in Sierra Leone, Pakistan, Ecuador en Kenia.

Ter bevordering van de samenhang in het mensenrechtenbeleid heeft de Commissie regelmatig een bijdrage geleverd aan geografische werkgroepen van de Raad, zoals de werkgroep mensenrechten van de Raad en de werkgroepen voor Azië, Latijns-Amerika, het Middellandse-Zeegebied en Afrika. In 2002 is een onderzoek uitgevoerd naar de activiteiten van de lidstaten op het gebied van opleiding voor ambtenaren over mensenrechten en democratie. Op basis van deze informatie en eigen onderzoek heeft de Commissie programma's opgesteld voor basis-, voortgezette en gespecialiseerde opleidingen, die in 2003 van start zullen gaan. Ook zijn de lidstaten geraadpleegd over een eventuele verlenging van de 'verordeningen op het gebied van mensenrechten', die de rechtsgrondslag vormen voor de financieringsacties in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR).

5.1.1. Verbetering van de programmering

Zoals voorgeschreven in de mededeling van de Commissie uit 2001 betreffende de mensenrechten en de democratisering in derde landen, werd in 2002 een bijstelling van het EIDHR-programmeringsdocument 2002-2004 afgerond, nadat in 2002 22 verkenningsmissies ten behoeve van EIDHR-programmering waren uitgevoerd. De talrijke missies die zijn uitgevoerd, boden een belangrijke kans bij de zoektocht naar complementaire activiteiten die zijn vastgesteld in de nationale strategiedocumenten en bij de 'mainstreaming' van de bescherming van mensenrechten in nationale indicatieve programma's.

De Commissie mensenrechten en democratie, het Europees Parlement, de delegaties van de Commissie en de geografische desk officers, alsook de NGO's op het gebied van mensenrechten, zijn allen geraadpleegd over de bijstelling van de EIDHR-programmering. [70]

[70] http://europa.eu.int/comm/europeaid/ projects/eidhr/documents_en.htm

eidhr

5.1.2. Verbetering van de dialoog met partners over zaken op het gebied van mensenrechten en democratie

In 2002 is de mensenrechtendialoog met China voortgezet en met Iran gestart. De NGO's op het gebied van mensenrechten zijn geraadpleegd tijdens de periodieke bijeenkomsten van het NGO-netwerk in Brussel en tijdens de voortzetting van het 'mensenrechtenforum van de EU' onder het Deense voorzitterschap in december 2002. In Jordanië en Marokko zijn in 2002 regionale bijeenkomsten gehouden om maatschappelijke organisaties in derde landen te informeren over werkzaamheden op het gebied van mensenrechten en democratie. De dialoog met de partnerlanden is in 2002 geïntensiveerd door de verkenningsmissies ten behoeve van de EIDHR-programmering.

5.1.3 Activiteiten in internationale fora

De Commissie heeft in maart-april 2002 deelgenomen en bijgedragen aan het standpunt van de EU in de Commissie voor mensenrechten van de VN en in oktober-november 2002 aan het derde comité van de Algemene Vergadering van de VN. In beide fora heeft de Commissie namens de Europese Unie verklaringen opgesteld en afgegeven. De Commissie heeft ook bijgedragen aan het standpunt van de EU met betrekking tot mensenrechten en democratie in de OVSE en de Raad van Europa. Tot slot heeft de Commissie een bijdrage geleverd aan de jaarlijkse herziening van de menselijke dimensie in het kader van de OVSE.

5.1.4. Bevordering van het onderwijs in mensenrechten

Onderwijs en opleiding op het gebied van mensenrechten zijn een belangrijk aandachtsgebied in het mensenrechtenbeleid van de EU. De Commissie heeft in 2002 steun verleend aan de Europese 'master'-opleiding in mensenrechten en democratisering (E.MA), die wordt gecoördineerd door het 'European Inter-University Centre for Human Rights and Democratisation' (EIUC), een samenwerkingsverband van universiteiten in alle 15 lidstaten van de EU, gevestigd in Venetië, Italië. Na een intensieve zes maanden durende opleiding door vooraanstaande deskundigen bij het EIUC zijn 90 studenten uit de EU en de kandidaat-lidstaten geplaatst in een universiteit van een andere lidstaat om verder te gaan met gespecialiseerd onderzoek. Opdat de deskundigheid op het gebied van mensenrechten van diegenen die de E.MA hebben voltooid direct kan worden benut, zorgt de EIUC ook voor stageplaatsen bij internationale organisaties, waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN en de delegaties van de EU overal ter wereld. Deskundigen van de Commissie en de EU namen deel aan het onderwijsprogramma van de E.MA.

De Commissie heeft ook deelgenomen aan de door het 'Needs'-project georganiseerde periodieke opleidingsprogramma's voor waarnemers en belangrijke medewerkers van de EU bij verkiezingen.

5.1.5. Opleiding voor ethische beoordeling

In ontwikkelingslanden worden niet alleen steeds meer klinische onderzoeken uitgevoerd door de farmaceutische industrie, maar er zijn ook steeds meer onderzoeksprojecten die met overheidsgeld worden gefinancierd, bijvoorbeeld in het kader van de EDCTP ter bestrijding van ziekten die samenhangen met armoede, zoals malaria, tuberculose en HIV. Het is van belang dat de klinische onderzoeken die in dit verband worden uitgevoerd ook voldoen aan de officiële Europese ethische normen. Derhalve voorziet 'Actie 33' van het actieplan voor wetenschap en maatschappij in de ontwikkeling van een internationale dialoog inzake ethische beginselen door middel van een reeks conferenties en workshops. Een belangrijk doel is het opbouwen van capaciteit voor ethische beoordeling van klinische onderzoeken in ontwikkelingslanden. Een aantal workshops heeft reeds plaatsgevonden, grotendeels in samenwerking met de 'National Institutes of Health' van de VS (NIH).

5.2 EUROPEES INITITATIEF VOOR DEMOCRATIE EN MENSENRECHTEN (EIDHR)

Hoofdstuk B7-70 van de begroting, 'Europees initiatief voor democratie en mensenrechten' (EIDHR), ondersteunt acties op het gebied van mensenrechten, democratisering en conflictpreventie. Deze acties dienen in hoofdzaak te worden uitgevoerd in partnerschap met de NGO's en de internationale organisaties. De verordeningen 975/1999 [71] en 976/1999 [72] van de Raad vormen de rechtsgrondslag voor deze acties. In 2002 was ongeveer 104 miljoen euro beschikbaar voor de ondersteuning van acties op het gebied van mensenrechten, democratisering en conflictpreventie.

[71] Verordening (EG) nr. 975/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van acties op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking die een bijdrage leveren tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede van de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden - PB L 120 van 8.5.1999.

[72] Verordening (EG) nr. 976/1999 van de Raad van 29 april 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitvoering van niet onder de ontwikkelingssamenwerking vallende communautaire acties die binnen het kader van het communautaire samenwerkingsbeleid een bijdrage leveren tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in derde landen - PB L 120 van 8.5.1999.

In de mededeling van de Commissie van 8 mei 2001 betreffende de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen [73] werd de goedkeuring van een meer strategische, geprioriteerde en langeretermijnaanpak voor het EIDHR aanbevolen teneinde de impact en doeltreffendheid ervan te vergroten. Hierin werd eveneens benadrukt dat de aanpak voor het EIDHR op zijn toegevoegde waarde moet worden gebaseerd en complementair ten opzichte van andere financieringsinstrumenten dient te zijn. Tot slot werd hierin aanbevolen een beperkt aantal thematische prioriteiten en een beperkt aantal "concentratie"-landen te selecteren.

[73] COM(2001)252 def.

In reactie op de conclusies van de Raad van 25 juni 2001 [74], die zich heeft "verheugd over de aanpak van de Commissie voor hervorming van de programmering en de tenuitvoerlegging van het EIDHR", heeft de Commissie op 20 december 2001 haar goedkeuring gehecht aan een programmeringsdocument 2002-2004 inzake het EIDHR waarin rekening wordt gehouden met deze voorwaarden. In 2002 was er wat betreft de gefinancierde activiteiten geografisch gezien sprake van spreiding op mondiaal en regionaal niveau en op het niveau van de concentratielanden.

[74] De Raad heeft in het bijzonder "de Commissie aangemoedigd in haar vastbeslotenheid een meer strategische aanpak voor het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) aan te nemen, waardoor de programma's en projecten worden afgestemd op de verbintenissen en het beleid van de EU en bijdragen aan de tenuitvoerlegging van essentiële instrumenten op het gebied van de mensenrechten. De Raad is verheugd over de aanpak van de Commissie voor de hervorming van de programmering en de tenuitvoerlegging van het EIDHR, alsook over de algemene hervorming van de buitenlandse steun van de EG."

De prioriteiten van het EIDHR voor 2002: de doelstellingen zijn vastgesteld na afloop van veelvuldig overleg met de geografische desk officers van de betrokken directoraten-generaal en de delegaties van de Commissie in derde landen. Enkele essentiële punten van zorg voor de EU, zoals de rechten van het kind en de problematiek van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zijn geïntegreerd in alle geselecteerde sectoren.

Thematische prioriteiten

Voor 2002 is een beperkt aantal thematische prioriteiten vastgesteld:

- Activiteiten ter ondersteuning van de afschaffing van de doodstraf;

- Bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie jegens minderheden en inheemse bevolkingsgroepen;

- Steun voor het bestrijden van folteringen en straffeloosheid en voor de oprichting van internationale straftribunalen;

- Steun voor consolidatie van de democratie, 'good governance' en de rechtsstaat.

Met het doel deze prioriteiten te verwezenlijken, zijn in 2002 vijf oproepen tot het indienen van voorstellen uitgeschreven: in april 2002 vond de uitschrijving plaats van vier oproepen tot het indienen van voorstellen betreffende steun voor de afschaffing van de doodstraf; bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie jegens minderheden en inheemse bevolkingsgroepen; preventie van folteringen en rehabilitatie van de slachtoffers van folteringen; ondersteuning van de activiteiten van de internationale tribunalen en de oprichting van het Internationaal Strafhof. Ondersteuning van het democratiseringsproces is in juli 2002 het onderwerp geweest van de vijfde oproep tot het indienen van voorstellen.

5.2.1. Afschaffing van de doodstraf

De campagne tegen de doodstraf vormt al lange tijd een ambitieuze actie die de EU voert in internationale kringen en in haar dialoog met alle derde landen. De voornaamste doelstelling van de EU is de universele afschaffing van de doodstraf [75]; deze verbintenis van EU is herbevestigd in artikel 2 van het Handvest van de grondrechten van de Unie. Als reactie op een in april 2002 uitgeschreven oproep tot het indienen van voorstellen zijn 46 voorstellen ontvangen, waarvan er 7 zijn gefinancierd voor een totaalbedrag van 4,9 miljoen euro: 2 in de ACS-landen, 1 in Azië en 4 op mondiaal niveau.

[75] De doelstellingen van de EU op dit gebied zijn geformuleerd in de in 1988 goedgekeurde richtsnoeren

5.2.2. Bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie jegens minderheden en inheemse bevolkingsgroepen

Dit thema is een belangrijk punt van zorg voor de EU en maakt integraal onderdeel uit van haar actie op het gebied van mensenrechten. Zij zet zich in voor de bevordering van het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht hun ras of etnische afstamming; voor de versterking van de bevordering en de toepassing van de rechten van personen die tot minderheden behoren; voor de bevordering van de rechten van autochtone bevolkingsgroepen. In reactie op een in april 2002 uitgeschreven oproep tot het indienen van voorstellen zijn 273 voorstellen ontvangen, waarvan er 32 zijn gefinancierd voor een totaalbedrag van 21 miljoen euro: 11 in de Balkan, Oost-Europa en Centraal-Azië; 4 in de landen van het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied/Nabije en Midden-Oosten; 4 in de ACS-landen, 5 in Azië; 8 in Latijns-Amerika.

5.2.3. Preventie van folteringen en steun voor rehabilitatie van slachtoffers van folteringen

Het Handvest van de grondrechten van de Unie bepaalt dat "niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende bestraffingen of behandelingen". In april 2001 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan richtsnoeren voor het beleid van de EU jegens derde landen [76]. Tot de doelstellingen van het EIDHR behoren de vermindering van het aantal gevallen van foltering, de verbetering van de tenuitvoerlegging van internationale normen in derde landen en de verbetering van de kwaliteit van aan centra voor rehabilitatie verleende hulp en van hun institutionele capaciteiten. In reactie op de oproep van 2002 tot het indienen van voorstellen zijn 141 voorstellen ontvangen en zijn 24 voorstellen gefinancierd voor een totaalbedrag van 17,8 miljoen euro: 8 binnen Europa, 3 in de landen van het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied, 2 in Latijns-Amerika, 5 in de ACS-landen en 1 op mondiaal niveau (12,7 miljoen euro). Bovendien zijn 5 projecten gefinancierd uit begrotingslijn B5-813 voor rehabilitatiecentra in de lidstaten van de EU (5,1 miljoen euro).

[76] Deze benadrukken met name dat "De bestrijding van folteringen en slechte behandeling alsook de preventie hiervan als prioritair zullen worden beschouwd in het kader van de bilaterale en multilaterale samenwerking voor de bescherming van mensrechten, met name in samenwerking met maatschappelijke organisaties, waaronder op juridisch gebied en op dat van onderwijs. Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan deze samenwerking in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten."

5.2.4. Strijd tegen straffeloosheid en bevordering van de internationale rechtsorde

In 1996 heeft het Europees Parlement een specifieke begrotingslijn gecreëerd (B7-702) ter ondersteuning van de straftribunalen van de Verenigde Naties voor Rwanda en voor ex-Joegoslavië alsook ter ondersteuning van de instelling van het Internationaal Strafhof [77]. In reactie op de oproep tot het indienen van voorstellen zijn 70 voorstellen ontvangen en zijn 3 voorstellen op mondiaal niveau gefinancierd voor een totaalbedrag van 3.518.169 euro.

[77] Het Statuut van het Internationaal Strafhof is op 1 juli 2002 van kracht geworden.

5.2.5. Steun voor het democratiseringsproces en voor de versterking van 'good governance' en de rechtsstaat

De vijfde oproep voor het indienen van voorstellen, die in juli 2002 werd uitgeschreven, heeft betrekking op de 29 in het programmeringsdocument 2002-2004 van het EIDHR genoemde concentratielanden [78]. Voor ieder land werd een overzicht van de specifieke doelstellingen en de te bereiken resultaten bijgevoegd. De 573 voorstellen die werden ontvangen zullen worden geëvalueerd en aan een selectie worden onderworpen voor financiering in 2003 [79].

[78] Algerije, Bosnië en Herzegovina, Burundi, Cambodja, Westelijke Jordaanoever en Gaza, Colombia, Ivoorkust, Eritrea, Ethiopië, Fiji, Georgië, Guatemala, Haïti, Indonesië, Israël, Mexico, Mozambique, Nepal, Nigeria, Pakistan, Democratische Republiek Congo, Federale Republiek Joegoslavië, Rusland, Rwanda, Sierra Leone, Soedan, Tunesië, Turkije, Oekraïne, Zimbabwe.

[79] Zie de lijst van alle voorgelegde voorstellen op http://europa.eu.int/comm/europeaid/ projects/eidhr/calls-for-proposals/cfp-state-of-play-general-call-annex_en.pdf

Bovendien zijn voor een totaalbedrag van 7,5 miljoen euro 12 projecten gefinancierd die werden geselecteerd voor de reservelijst van voor financiering in aanmerking komende projecten van de in 2001 uitgeschreven oproep tot het indienen van voorstellen; deze projecten hebben betrekking op Algerije, Israël, de Democratische Republiek Congo, Sierra Leone, Burundi, Cambodja, Indonesië, Pakistan, de Filippijnen, Colombia, Rusland en Turkije.

Gerichte projecten: deze worden systematisch opgezet in het kader van de projecten die worden uitgewerkt met de internationale en regionale organisaties die de gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, de Raad van Europa en OVSE - EIDHR omvatten. Zij worden gekozen door de Europese Commissie in het kader van specifieke doelstellingen welke niet via oproepen tot het indienen van voorstellen kunnen worden verwezenlijkt. Alle in dit kader gefinancierde projecten hebben in overeenstemming met het programmeringsdocument hoofdzakelijk betrekking gehad op steun voor consolidatie van de democratie, 'good governance' en de rechtsstaat. In 2002 zijn op de volgende gebieden 51 projecten gefinancierd voor een totaalbedrag van 41,3 miljoen euro.

5.2.5.1 Versterking van de capaciteiten van maatschappelijke organisaties

Op mondiaal niveau is een project goedgekeurd voor een bedrag van 1.762.400 euro voor het vergroten van de bescherming en de bevordering van de mensenrechten in de landen die de internationale instrumenten op dit gebied hebben geratificeerd. Dit project wordt uitgevoerd met het Hoge Commissariaat voor de mensenrechten en zal het met name mogelijk maken de deelname van de internationale actoren aan de opstelling van verslagen en aan de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten te vergroten en de deelname van maatschappelijke organisaties aan activiteiten van de door de overeenkomsten ingestelde organen te vergroten. Andere projecten die zijn goedgekeurd zullen in Rusland, op de Balkan, in Afrika, Latijns-Amerika en Azië ten uitvoer worden gelegd.

5.2.5.2 Onderwijs en opleiding in mensenrechten

Het EIDHR heeft in het bijzonder de voorzetting van de masteropleiding in mensenrechten en democratisering gefinancierd voor 36 studenten uit Palestina, Libanon, Malta, Libië, Egypte, Algerije, Tunesië, Marokko, Turkije, Cyprus, Jordanië en Israël in een regionaal perspectief. Andere projecten die zijn goedgekeurd zullen in Rusland, op de Balkan en in Latijns-Amerika ten uitvoer worden gelegd.

5.2.5.3 Steun aan het verkiezingsproces

In 2002 heeft het EIDHR ongeveer 14 miljoen euro voor dit thema uitgetrokken. Het heeft op verzoek van de betrokken regeringen verkiezingswaarnemingsmissies van de EU in Kenia, Cambodja, Madagaskar, Ecuador, Pakistan, Sierra Leone, Oost-Timor en Congo gefinancierd. Eveneens is besloten tot steun voor een verkiezingswaarnemingsmissie van OVSE/ODHIR bij de verkiezingen in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Er werd een besluit genomen tot financiering van een waarnemingsmissie van de EU bij verkiezingen in Nepal, die voor november 2002 zijn gepland; vanwege uitstel van de verkiezingen is de missie echter niet ingezet. Bovendien zijn de financiële middelen vastgelegd die nodig zijn voor financiering van een verkiezingswaarnemingsmissie van de EU in de Palestijnse gebieden van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en de missie zal worden ingezet wanneer de omstandigheden dit toelaten. Daarnaast is een programma voor staatsburgerlijke vorming voor de gemeenschappen van deze gebieden goedgekeurd. In Colombia en Jamaica zijn twee projecten ondersteund voor vergroting van de deelname van de maatschappelijke organisaties aan vrije en rechtvaardige verkiezingen.

5.2.5.4 Rechtsstelsel en versterking van instellingen

Een gezamenlijk programma tussen de Raad van Europa en de Europese Commissie betreffende consolidatie van de democratie en de rechtsstaat zal de ondersteuning van zes projecten voor een totaalbedrag 3,3 miljoen euro mogelijk maken. Deze projecten zouden moeten bijdragen aan de vergroting van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en aan de ondersteuning van een de mens respecterend penitentiair systeem. Andere projecten zijn goedgekeurd in de Democratische Republiek Congo, Fiji, Haïti en Iran.

5.2.5.5 'Good governance'

Op mondiaal niveau is een project ten bedrage van 1,5 miljoen euro goedgekeurd voor de ontwikkeling van middelen en methoden om de rapportage over mensenrechten, de evaluatie van 'good governance' en het onderzoek over de democratie te verbeteren. Andere projecten zijn goedgekeurd op de Balkan, in Zimbabwe en Ethiopië.

5.2.5.6 Preventie van conflicten en behandeling van de gevolgen hiervan

Het EIDHR heeft in 2002 vijf projecten in Afrika en één project in de Andesregio ondersteund. Het heeft eveneens steun verleend aan het regionaal bureau van het Internationaal Tribunaal voor ex-Joegoslavië. Op mondiaal niveau zal een bedrag van 1,2 miljoen euro ten goede komen aan een proefproject voor oprichting van een informeel netwerk van nationale instellingen die verantwoordelijk zijn voor de scholing van burgerpersoneel in de gehele EU. De beschikbaarheid van burgerexperts die goed getraind zijn en gereed zijn om op zeer korte termijn ingezet te worden zal een essentieel element vormen voor de mogelijkheid van de EU om het gehele scala van taken van conflictpreventie en beheer van crises op te pakken die zijn uiteengezet in het kader van het Europees beleid op het gebied van veiligheid en defensie. In het kader van de steun voor de bevordering van de internationale rechtsorde heeft het EIDHR twee projecten voor de oprichting van het Internationaal Strafhof gesteund.

5.2.5.7 Microprojecten

Hiermee kunnen activiteiten op het gebied van democratisering worden gefinancierd, waarvoor tussen de 3.000 en 50.000 euro is begroot. Zij worden ontwikkeld om de steun aan initiatieven van de lokale maatschappelijke organisaties te vergroten en om hun bijdrage aan het democratisch proces te versterken. Zij worden ontwikkeld om een beter wederzijds begrip mogelijk te maken en een gevoel van sterke eigen inbreng op lokaal niveau te bewerkstelligen. Zij zullen worden gekozen na een lokale oproep tot het indienen van voorstellen en zullen, onder gedelegeerde verantwoordelijkheid, rechtstreeks door de delegaties van de Commissie in de betrokken, hieronder vermelde landen worden beheerd:

Landen // Bedrag in euro

Algerije // 500.000

Bosnië en Herzegovina // 500.000

Colombia // 500.000

Ethiopië // 400.000

Indonesië // 800.000

Ivoorkust // 400.000

Mexico // 500.000

Rusland // 1.000.000

Tunesië // 250.000

Turkije // 600.000

Oekraïne // 600.000

TOTAAL // 6.050.000

5.3 GELIJKHEID TUSSEN MANNEN EN VROUWEN

Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is essentieel voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. Het in juni 2001 goedgekeurde actieprogramma voor 'mainstreaming' van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap is nog steeds het belangrijkste operationele kader voor 'mainstreaming' van de genderdimensie in alle ontwikkelingssamenwerkingsinitiatieven van de EG. [80] Hierin wordt een aantal maatregelen beschreven die zijn gericht op voorkoming van het bekende verschijnsel van 'genderbeleid dat verloren gaat' (dat wil zeggen de kloof tussen beleid en uitvoering). Sinds de Commissie echter dit Actieprogramma heeft goedgekeurd, zijn er diverse steunmaatregelen van start gegaan, maar werd de voortgang van de uitvoering geremd door het ontbreken van het vereiste en geschikte menselijk potentieel dat nodig was voor dit behoorlijk ambitieuze werkprogramma. In 2002 zijn er echter positieve ontwikkelingen geweest. De dienst voor samenwerking EuropeAid is van start gegaan met twee belangrijke maatregelen die in 2003 volledig worden uitgevoerd: a) het opstellen van een beknopte handleiding met een beschrijving van de essentiële beginselen en richtsnoeren voor 'gender mainstreaming', b) het ontwerpen van een uitgebreid opleidingsprogramma voor het personeel zowel op het hoofdkantoor van de EG als bij de delegaties, met inbegrip van het personeel van de begunstigde landen.

[80] COM(2001)295.

Binnen de Commissie is een coördinatiegroep ingesteld. Deze coördinatiegroep zal periodiek bijeenkomen om ervaringen en kennis uit te wisselen met betrekking tot de methodologie en instrumenten voor de uitvoering van het Actieprogramma. In 2002 heeft de Commissie ook stappen gezet ter verbetering van de coördinatie en samenwerking met de lidstaten. Tijdens een bijeenkomst in juni 2002 werd een bestaand netwerk van genderdeskundigen van de lidstaten gereorganiseerd en opnieuw opgestart. De doelstellingen die momenteel worden besproken, hebben voornamelijk betrekking op het uitwisselen van ervaringen op het terrein van 'gender mainstreaming'. Ook op nieuwe terreinen tracht de Commissie overwegingen aangaande gelijkheid tussen mannen en vrouwen te introduceren. In 2002 heeft de Commissie deelgenomen aan vernieuwende beleidsinitiatieven met betrekking tot gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van handelsbetrekkingen (met name als onderdeel van de werkzaamheden van de Commissie aangaande de evaluatie van de duurzaamheidseffecten van handelsovereenkomsten), maatschappelijk verantwoord ondernemen, fundamentele arbeidsnormen en arbeidsverhoudingen.

5.4 DRUGSBESTRIJDING

Een negatief gevolg van de val van het Talibanregime in Afghanistan eind 2001 was dat het land zijn rol weer oppakte als de grootste producent van opium en heroïne ter wereld. In 2002 waren de inspanningen van de Commissie voornamelijk gericht op het terugdringen van de verbouw van opium en de productie van heroïne in Afghanistan. Dit maakte onderdeel uit van het streven om de wederopbouw van het land en zijn plattelandseconomie te ondersteunen. Gefinancierd uit de corresponderende geografische begrotingslijn, werd voor in totaal bijna 40 miljoen euro toegekend aan projecten in de gebieden in het land waar papavers worden geteeld. De nadruk werd gelegd op steun voor herstel van het platteland teneinde de economische groei op het platteland te bevorderen en boeren ter vervanging van de teelt van papavers duurzame alternatieve middelen van bestaan te bieden. Ter verbetering van de institutionele capaciteit van Afghanistan voor de bestrijding van drugs, heeft de drugsbestrijdingsafdeling van de Nationale Veiligheidsraad technische bijstand ontvangen door financiering van een deskundige op het gebied van drugs.

Ter aanvulling van deze activiteiten in Afghanistan is de Commissie doorgegaan met het versterken van haar initiatieven in de NOS-regio, met name in Centraal-Azië. Als onderdeel van haar Actieprogramma voor drugsbestrijding in Centraal-Azië, heeft de Commissie met een bijdrage van 4,5 miljoen euro onder andere een regionaal EU-coördinatiebureau voor drugs, de oprichting van nationale informatienetwerken voor de bestrijding van drugs alsook een project voor de controle van lucht- en zeehavens gefinancierd. Met een bijdrage van 4,5 miljoen euro zijn in de zuidelijke Kaukasus en in Wit-Rusland/Oekraïne/Moldavië parallellopende programma's gefinancierd, die betrekking hebben op controle van zowel vraag als aanbod. Deze programma's worden allemaal gefinancierd uit het Tacis-programma, dat ook hulp verleent aan Rusland en Oekraïne bij hun pogingen om het witwassen van geld te bestrijden.

Eveneens in Azië werd in december 2002 een belangrijk project getekend ter waarde van 5 miljoen euro, dat wordt gefinancierd uit de corresponderende geografische begrotingslijn, ter ondersteuning van de strijd tegen HIV/aids in Myanmar. In het drugsonderdeel van dit project wordt de nadruk gelegd op voorkoming van de vraag en vermindering van de schade als gevolg van drugsgebruik in institutionele en niet-institutionele omgevingen.

De steun aan Colombia is nog steeds de belangrijkste prioriteit van de Commissie wat de cocaïneroute betreft. In maart 2002 is gestart met een belangrijk project genaamd het 'Vredeslaboratorium in de Magdalena Medio'. Voor dit project is een financiering van de Commissie voorzien van 34,8 miljoen euro, verdeeld over acht jaar. De Commissie steunt ook de verbetering van de cartografische kennis in Colombia zodat de regering beter kan bepalen waar de gebieden zijn waar coca en papavers worden geteeld. In Bolivia en Peru worden er ook inspanningen verricht die allemaal worden gefinancierd uit de corresponderende geografische begrotingslijnen. Het algemene doel van de projecten in deze regio is vermindering en uiteindelijk opheffing van de afhankelijkheid van boeren van de verbouw van coca alsmede ontmoediging van mensen uit naburige gebieden om naar deze regio's te migreren. In Bolivia steunt de Commissie de tweede fase van het project dat is gericht op alternatieve ontwikkeling van mijnbouwregio's met een bedrag van 7 miljoen euro, verdeeld over zes jaar.

Uit de horizontale drugsbegrotingslijn kon slechts één project worden gefinancierd vanwege de beperkte toewijzing van 1,6 miljoen euro voor deze begrotingslijn in 2002. Het project richt zich op de Andesregio en er worden activiteiten gefinancierd om te voorkomen dat chemische precursoren voor de vervaardiging van cocaïne en heroïne worden vervangen. Het project is er niet alleen op gericht om het bewustzijn van overheden en chemische industrieën te verhogen, maar ook om hun medewerking te verbeteren, teneinde vervanging van chemische precursoren te voorkomen en de samenwerking met de EU op dit terrein te verbeteren.

5.5 HET MILIEU EN TROPISCHE BOSSEN

Men is het internationaal steeds meer eens over het verband tussen armoede en het milieu. In feite zijn milieuproblemen een belangrijke oorzaak van armoede en doorgaans worden de armen er het hardst door getroffen. Vanwege het ontbreken van alternatieven dragen de armsten echter vaak bij aan de milieuachteruitgang. In kwaliteit achteruitgaande landbouwgrond, kleiner wordende bossen, afnemende voorraden schoon water, inkrimpende visbestanden en de dreiging van groeiende sociale en ecologische kwetsbaarheid als gevolg van klimaatverandering en onbestendigheid en verlies van biologische diversiteit hebben zeer negatieve gevolgen voor de ontwikkelingswereld, waar het grootste deel van de armen leeft. Een beter milieubeheer is derhalve essentieel voor duurzame armoedebestrijding.

Om deze zaken aan te pakken heeft de Commissie in 2002 met een aantal andere donors en organisaties samengewerkt in het Partnerschap voor armoede en milieu. Twee concrete producten van dit partnerschap zijn een document over "de samenhang tussen armoedebestrijding en milieubeheer", dat in september 2002 tijdens de wereldtop in Johannesburg [81] werd gepresenteerd, en een vergelijkbaar maar specifieker document met een analyse van de samenhang tussen armoede en klimaatverandering, waarvan het eerste ontwerp in november 2002 ter gelegenheid van de Conferentie van de verdragsluitende partijen (COP-8) in Delhi werd gepresenteerd. Deze twee documenten zoeken beide het verband tussen armoede en milieu, respectievelijk armoede en klimaatverandering. Ook proberen ze beide aan te tonen dat een gezond en evenwichtig milieubeheer een integraal onderdeel is van het verwezenlijken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, met name ten aanzien van de uitroeiing van extreme armoede en honger, terugdringing van kindersterfte, bestrijding van de belangrijkste ziekten en realiseren van milieuduurzaamheid. In de documenten staan ook maatregelen die zowel op nationaal als op internationaal niveau kunnen worden genomen ten behoeve van bestrijding van armoede en verbetering van de milieukwaliteit.

[81] http://europa.eu.int/comm/development/ body/publications/descript/pub1_6_en.cfm

Ook heeft de Commissie in 2002 een ontwerp-mededeling ontwikkeld, inclusief een strategie en een actieplan voor de integratie van klimaatverandering in de ontwikkelingssamenwerking. Voornoemde mededeling is inmiddels goedgekeurd. Door middel van dit Actieplan stelt de Commissie maatregelen voor die de Commissie, de lidstaten, partnerlanden en andere belanghebbenden kunnen nemen om de veerkracht van de partnerlanden ten behoeve van hun confrontatie met klimaatverandering en onbestendigheid te vergroten.

Ter ondersteuning van de voorbereiding en uitvoering van actieprogramma's in het kader van het VN-Verdrag voor de bestrijding van woestijnvorming, heeft de Commissie bovendien in mei 2002 namens de Gemeenschap het verslag van de in 2000-2001 door de EU uitgevoerde activiteiten overhandigd aan het Secretariaat van het VN-Verdrag.

'Mainstreaming' is tevens een kwestie van voortdurende bewustmaking en overtuigende activiteiten teneinde de interne capaciteit en de kennis van partnerlanden op het gebied van milieuzaken te verbeteren, zodat deze volgens vaste regels kunnen worden aangepakt. Te dien einde is een document opgesteld met daarin een samenvatting van alle verschillende multilaterale milieuovereenkomsten en de daaruit voortvloeiende samenwerkingsmogelijkheden. Bovendien is de 'mainstreaming'-boodschap via diverse kanalen overgebracht, in het bijzonder door actieve deelname aan internationale onderhandelingen, de organisatie van overleg- en coördinatiebijeenkomsten alsook de inbreng van de EG in ontwerp-regelgeving die invloed heeft op het milieu in ontwikkelingslanden. Verdere werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de 'mainstreaming' van milieu in de nationale en regionale steunstrategieën. Uit een in 2002 uitgevoerde beoordeling van 60 nationale strategiedocumenten blijkt dat milieuzaken nog niet consequent worden aangepakt in de nationale en regionale strategiedocumenten.

5.5.1 Horizontale activiteiten op het gebied van het milieu

Voor nieuwe milieuprojecten is in 2002 een totale begroting van 8,5 miljoen euro goedgekeurd, die wordt gefinancierd uit de begrotingslijn voor milieu in ontwikkelingslanden. In de respectieve geografische hoofdstukken wordt informatie gegeven over deze projecten met een geografisch accent. In nauwe samenwerking met internationale organisaties wordt bovendien steun verleend voor een aantal projecten met een meer algemene aard. Deze projecten leveren een bijdrage aan de verbetering van de capaciteit in ontwikkelingslanden ten behoeve van het analyseren van en omgaan met de interactie tussen handel en milieu, het effect van de klimaatverandering, schonere lucht in steden in ontwikkelingslanden, een beter behoud van de biodiversiteit en een beter beheer van de milieurijkdommen.

5.5.2 Bossen

Bossen waren een belangrijk onderdeel van de bijdrage van de Commissie voor de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling in Johannesburg, en de sector wordt erkend als een prioriteit voor de follow-up van Johannesburg. De Commissie heeft een actieve rol op zich genomen bij het vormgeven van twee belangrijke partnerschappen op het gebied van bossen, die tijdens de wereldtop van Johannesburg zijn opgestart: het partnerschap voor de bossen van Azië en het partnerschap voor de bossen in het stroomgebied van de Kongo. De Commissie onderzoekt eveneens wat de beste manier is om de tweede fase te steunen van het proefprogramma voor het behoud van het Braziliaanse regenwoud. Deze drie initiatieven zijn een integraal onderdeel van de EG-strategie na de wereldtop en samen richten ze zich op de drie grootste gebieden ter wereld waar nog tropische bossen voorkomen, de rijkste bossen op het gebied van biodiversiteit. Deze bossen zijn een waardevolle bron van inkomsten voor de plaatselijke bevolking en maken de koppeling tussen armoede en milieu zichtbaar die in Johannesburg centraal stond.

In Johannesburg trad de Commissie op als gastheer tijdens een nevenonderdeel van het programma dat betrekking had op illegale houtkap. Hierbij waren ministers en hoge vertegenwoordigers aanwezig van grote houtproducerende en houtverbruikende landen, die hun betrokkenheid toonden om deze belangrijke kwestie aan te pakken. In sommige landen is illegale houtkap zo'n groot probleem geworden dat in bepaalde gebieden de rechtsstaat en de beginselen van 'good governance' worden aangetast en de bredere doelstellingen die de Commissie hoopt te bereiken via haar handelsbetrekkingen en ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's gevaar lopen. Om dit probleem aan te pakken ontwikkelt de Europese Commissie momenteel een Actieplan voor de handhaving van wetgeving inzake bossen, 'governance' en handel (Action Plan for Forest Law Enforcement, Governance and Trade), dat in 2003 wordt afgerond.

De Europese Commissie geeft ook actieve ondersteuning aan de aanvullende initiatieven voor handhaving van wetgeving inzake bossen en 'governance' in Azië en Afrika. Deze initiatieven zijn ontworpen om te bouwen aan een sterke plaatselijke politieke betrokkenheid bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van de illegale houtkap in houtproducerende landen.

5.5.3 Horizontale activiteiten op het gebied van de bosbouw

Voor nieuwe projecten op het gebied van bossen is in 2002 een totale begroting van 39,4 miljoen euro goedgekeurd, die wordt gefinancierd uit de begrotingslijn voor milieu in ontwikkelingslanden en tropische bossen. In de respectieve geografische hoofdstukken wordt informatie gegeven over deze projecten met een geografisch accent. In nauwe samenwerking met internationaal opererende organisaties wordt bovendien steun verleend aan een aantal projecten met een meer algemene aard. Deze projecten leveren een bijdrage aan een betere inventarisatie en een beter behoud van biologische rijkdommen, meer duurzame beheerspraktijken in belangrijke bosgebieden, de introductie van duurzaam beheer van bamboe in Zuid-Amerika door het overdragen van ervaringen die zijn opgedaan in Azië, en het Afrikaanse proces inzake handhaving van wetgeving inzake bossen en 'governance'.

5.6. CONFLICTPREVENTIE, SNELLE REACTIE OP CRISES EN DE STRIJD TEGEN TERRORISME

5.6.1. Conflictpreventie

Conflictpreventie is geen 'sector' in de traditionele betekenis van hulpverlening. Daarom moet een conflictbewuste aanpak niet alleen worden toegepast op alle programma's voor buitenlandse hulp, maar ook op andere terreinen zoals economie, handel en milieubeleid en diplomatieke activiteiten. Tegelijkertijd is financiering nodig ten behoeve van specifieke activiteiten die zijn gericht op preventie of bestrijding van conflictsituaties. In 2002 ging de Commissie door met de uitvoering van deze strategie voor conflictpreventie, die is beschreven in de mededeling van de Commissie van april 2001. [82]

[82] Mededeling van de Commissie inzake conflictpreventie, Brussel 11.4.2001, COM(2001)211 def.

Het proces van de nationale en regionale strategiedocumenten van de Commissie is een essentieel instrument dat zorgt voor "mainstreaming" van de aanpak van conflictpreventie. 'Mainstreaming' is afhankelijk van het beschikbaar stellen van voldoende middelen en de juiste opleiding voor geografische diensten. Het belangrijkste instrument in 2002 was de reeks conflictindicatoren (de zogenaamde "checklist met de basisoorzaken van conflicten"). Deze checklist bekijkt zaken als het evenwicht tussen politieke en economische macht, de controle over de veiligheidstroepen, de etnische samenstelling van de regering in het geval van etnisch verdeelde landen, de mensenrechtensituatie, de potentiële achteruitgang van milieurijkdommen, enzovoort.

Met gebruikmaking van deze indicatoren hebben de geografische diensten voor meer dan 120 landen een nationale conflictbeoordeling afgerond. Desk officers en de delegaties hebben tot dusver hun tevredenheid geuit over de bruikbaarheid van dit instrument en het was een effectief middel voor de bewustmaking inzake de aanpak van conflictpreventie.

Op basis van de nationale conflictbeoordelingen werd de aandacht verlegd naar activiteiten die de nadruk leggen op conflictpreventie en waar de buitenlandse hulp zich op moet richten. Op het niveau van de programmering van de hulp (in het kader van het hoofdstuk van de nationale en regionale strategiedocumenten dat betrekking heeft op de "responsstrategie van de EG"), heeft de Commissie meer nadruk gelegd op versterking van de rechtsstaat, ondersteuning van democratische instellingen (bijv. de monitoring van verkiezingen), ontwikkeling van de maatschappelijke organisaties, hervorming van de veiligheidssector of specifieke maatregelen voor de situatie na een conflict. In de mededeling inzake conflictpreventie wordt gesteld dat deze hulpverleningssectoren bepalend zijn om conflicten te verdringen of te voorkomen dat ze weer oplaaien. [83]

[83] Die sectoren zijn ook consistent met het zesde prioritaire gebied van het ontwikkelingsbeleid van de EG: de rechtsstaat, 'good governance' en institutionele capaciteitsopbouw.

Omdat het proces van de nationale strategiedocumenten nog niet is voltooid, is het moeilijk in deze fase betrouwbare statistieken te presenteren. Voor enkele landen en regio's die zijn getroffen door de meest complexe conflicten zijn de nationale strategiedocumenten in 2002 niet afgerond (bijv. Sri Lanka, Angola, Afghanistan, Centraal-Azië). In deze nationale strategiedocumenten zal ongetwijfeld een grote nadruk op conflictpreventie worden gelegd. Het is echter opvallend dat bijvoorbeeld in de ACS-regio, in de programma's van de meeste landen waar in 2002 nationale strategiedocumenten zijn afgerond in het kader van het nieuwe 9e Europees Ontwikkelingsfonds, steun wordt verleend ten behoeve van terreinen als 'good governance', institutionele capaciteitsopbouw, rechtsstaat, maatschappelijke organisaties en de rechterlijke macht.

Ook uit andere bronnen zijn middelen gereserveerd voor steunmaatregelen ten behoeve van niet-concentratiesectoren die ondersteunende activiteiten op het gebied van conflictpreventie mogelijk maken. Dit is het geval bij de regionale strategiedocumenten waarin ook werd geprobeerd om conflictpreventie op te nemen als een belangrijke hulpverleningssector. Het regionaal strategiedocument voor West-Afrika bijvoorbeeld maakt de steun (globale voorlopige toewijzing van 5 miljoen euro) voor regionale conflictpreventie en 'good governance' tot een niet-concentratiesector, waardoor activiteiten mogelijk worden die zich richten op opbouw van vertrouwen en versterking van de capaciteit van subregionale organisaties. Deze regionale aanpak kan voortbouwen op het programma van de EG dat steun verleent aan de in voorbereiding zijnde activiteiten van de Afrikaanse Unie op het gebied van vredesopbouw en overgang. Het is de bedoeling om meer aandacht te besteden aan de operationele activiteiten van de Raad voor vrede en veiligheid, zoals speciale afgezanten, activiteiten op het gebied van bemiddeling/facilitatie en verkiezingswaarnemingen door de Afrikaanse Unie. Evenzo was het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten een bron van steun voor regionale activiteiten op het gebied van conflictpreventie.

In andere gevallen was het beter om maatregelen die zich richten op conflictpreventie op te nemen in verschillende sectorale programma's op uiteenlopende terreinen als vervoer, plattelandsontwikkeling, energie, milieu, onderwijs voor gezondheidsonderzoek. In het nationaal strategiedocument voor Papoea-Nieuw-Guinea wordt gesteld dat regio's die getroffen zijn door een recent conflict (Bougainville) een behoorlijk aandeel zullen ontvangen van de middelen die zijn gereserveerd ten behoeve van programma's voor onderwijs, watervoorziening op het platteland en 'good governance'.

Als een manier om de geografische diensten te helpen bij de 'mainstreaming' van conflictpreventie in de programmering, is de Commissie gestart met het concept om "conflictpreventieteams in te zetten". Hierdoor wordt het mogelijk om in een bepaald land of in een bepaalde regio een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen in te zetten, met een horizontale competentie op het gebied van antropologie/geschiedenis, veiligheid, 'governance', ontwikkeling of regionale kwesties. Die deskundigen, die zijn geselecteerd vanwege hun zeer uiteenlopende achtergronden, zijn verzocht een compleet beeld te scheppen van mogelijke onderwerpen voor conflicten en een voorstel uit te brengen voor een conflictpreventiestrategie voor de middellange termijn die kan worden geïntegreerd in bestaande en geplande samenwerkingsactiviteiten (in het kader vastgelegd in nationale en regionale strategiedocumenten).

Met gebruikmaking van het mechanisme voor een snelle reactie zijn deze conflictpreventieteams in 2002 ingezet in Nepal, Indonesië en drie staten in de Zuid-Pacifische regio. Met de timing van deze missies werd beoogd dat de rigoureuze analytische inbreng ten behoeve van de conflicten in deze landen zou worden opgenomen in de respectieve nationale en regionale strategieën. Vanwege de onstabiele situatie in die landen kregen de missies eveneens het mandaat om eventuele kortetermijnmaatregelen vast te stellen, waarmee directe noden kunnen worden aangepakt.

De conflictpreventiecultuur moet nog wat beter wortelen in de dagelijkse werkzaamheden van de Commissiediensten. Daarom zijn er seminars en workshops georganiseerd op het gebied van 'mainstreaming' van conflictpreventie of van specifieke conflictonderwerpen, zodat er binnen de delegaties en de geografische diensten van de Commissie over de juiste deskundigheid wordt beschikt. Er wordt aan gewerkt om de opleidingsmogelijkheden en programmeringsrichtsnoeren verder te ontwikkelen, zodat daarmee wordt voldaan aan de behoeften van de desk officers.

5.6.2. De snelle reactie op crises

Als onderdeel van een bredere inspanning ter verbetering van de flexibiliteit en snelheid van de reactie op een crisis, werd in 2001 het mechanisme voor snelle reactie (Rapid Reaction mechanism, RRM) in het leven geroepen. [84] Het maakt het voor de Europese Gemeenschap mogelijk om tijdig te reageren op de behoeften van landen die zich in een crisissituatie bevinden (veroorzaakt door mensen of door de natuur). Het belangrijkste doel is ondersteuning van kortlopende (maximale duur 6 maanden) civiele maatregelen die zich richten op de bescherming of het opnieuw instellen van de voorwaarden waaronder de partnerlanden van de EG hun ontwikkelingsdoelstellingen voor de langere termijn kunnen nastreven.

[84] Verordening (EG) nr. 381/2001 van de Raad van 26 februari 2001.

In 2002 werd via het programma van het mechanisme voor snelle reactie (begroting 25 miljoen euro) hulp verleend op de volgende terreinen [85]:

[85] Meer bijzonderheden worden beschreven in paragraaf 6, de activiteiten in 2002.

- beoordeling van mogelijke reacties van de Gemeenschap op een crisis. In 2002 is gestart met een aantal technische beoordelingsmissies teneinde de situatie ter plaatse te beoordelen en informatie te verschaffen ten behoeve van de beleidsvorming en -planning van de Commissie,

- preventieve activiteiten tijdens noodsituaties. Op basis van beoordelingsmissies die zijn gefinancierd door het mechanisme voor snelle reactie, was het programma in staat programma's voor conflictpreventie/bestrijding op te starten in Indonesië en Nepal,

- acuut crisisbeheer. Het mechanisme voor snelle reactie heeft bemiddelingsinspanningen gesteund in zich ontwikkelende crises, bijvoorbeeld in Ivoorkust en de Centraal-Afrikaanse Republiek,

- verzoening na conflicten. Maatregelen om het vertrouwen te herstellen ter ondersteuning van een nieuw of reeds bestaand vredesproces. Deze activiteiten bevatten ook rechtstreekse steun voor de monitoring van vredesakkoorden (bijvoorbeeld in Atjeh), steun voor informatie/media en maatregelen ter versterking van maatschappelijke organisaties,

- wederopbouw na conflicten. Met in 2002 het tweede noodprogramma in Afghanistan als voorbeeld, zijn deze activiteiten de koplopers van de langetermijnsamenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap bij de onmiddellijke nasleep van een oorlog of andere noodsituatie, waarbij steun wordt verleend ten behoeve van het opnieuw instellen van burgerbestuur en de rechtsstaat alsook aan verdere herstel- en ontwikkelingsprogramma's.

Mechanisme voor snelle reactie, 2002 (in euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Programma voor het mechanisme voor snelle reactie 2002 // Miljoen euro

Administratief beheer, alle landen // 2,25

Beleidsadviezen, bemiddelingsfaciliteit, alle landen // 3,00

Stabiliteit in Afghanistan II // 5,95

Vredesopbouw in de Hoorn van Afrika // 2,60

Wederopbouw van de Palestijnse gebieden // 5,00

Conflictbestrijding in Nepal // 0,62

Vredesopbouw in Sri Lanka // 1,80

Steun voor de beëindiging van de vijandelijkheden in Atjeh, Indonesië // 2,30

Totaal // 23,5

Rekening houdend met het kortetermijnkarakter van de crisishulp in het kader van het mechanisme voor snelle reactie, wordt duidelijk dat deze hulp niet in strijd moet komen met de ontwikkelingsdoelstellingen en -activiteiten voor langere termijn. De Commissie heeft lang en veel aandacht besteed aan de noodzaak om een verband aan te brengen tussen noodhulp op de korte termijn en ontwikkeling, rehabilitatie, stabilisatie en wederopbouw op langere termijn. [86] Het mechanisme voor snelle reactie streeft ernaar om de noodzakelijke aansluiting met de algemene programma's voor ontwikkeling en buitenlandse hulp van de EG te realiseren.

[86] COM (2001) 153 def.

Hoewel het programma van het mechanisme voor snelle reactie wordt beheerd door de crisisbeheerseenheid, is het een standaardprocedure om de andere relevante diensten van de Commissie vroegtijdig te betrekken. Vaak wordt het gebruik van het mechanisme voor snelle reactie in gang gezet door de geografische desk officers, die de ontwikkelingsactiviteiten van de EU coördineren, of door het kantoor van de delegatie in het desbetreffende land. Ook in situaties waar deze partners niet rechtstreeks het initiatief hebben genomen, is het routine om onmiddellijk hun betrokkenheid te regelen bij het organiseren van de activiteiten. De delegaties van de Commissie spelen vaak een belangrijke rol bij de coördinatie met andere donors en gewoonlijk zorgen ze ook voor de rechtstreekse monitoring van de activiteiten ter plaatse.

Doorgaans zijn er drie verschillende verbanden mogelijk tussen de activiteiten in het kader van het mechanisme voor snelle reactie en de belangrijkste inspanningen van de EG op het gebied van ontwikkeling, rehabilitatie en wederopbouw.

- Voorbereiding van grootschalige activiteiten van de EG. Zo financierde het mechanisme voor snelle reactie in het Afghanistan van na de oorlog de capaciteitsopbouw van de ministeries, die vervolgens de grootschalige wederopbouwhulp van de Commissie voor de langere termijn uitvoerden.

- Uitvoering van de eerste fases van belangrijke inspanningen van de EG. In de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië werden meerdere activiteiten in het kader van het mechanisme voor snelle reactie gecontinueerd in het Cards-programma en overgenomen door het Europees Bureau voor wederopbouw (gefinancierd uit de begroting voor 2001, terwijl de activiteiten plaatsvonden in 2002).

- Integratie van een crisis en de economische, sociale en milieugevolgen daarvan in de ontwikkelingsprogrammering van de EU (nationale strategiedocumenten). De bevindingen van de conflictpreventiemissies en de daarop volgende follow-upactiviteiten van het mechanisme voor snelle reactie (hierboven beschreven) hebben het - met name in Nepal - mogelijk gemaakt om de gevolgen van de onrust onder de bevolking beter te integreren in de activiteiten van de ontwikkelingsprojecten van de EG, zowel op het niveau van de programmering als bij de uitvoering ter plaatse.

5.6.3. Hulp voor derde landen bij de strijd tegen terrorisme

Vooral met betrekking tot de preventie van terrorisme heeft de Commissie een aanzienlijk aantal bestaande projecten en programma's voor technische bijstand vastgesteld die bijdragen aan de capaciteitsopbouw op terreinen die belangrijk zijn voor de bestrijding van terrorisme. Hiermee wordt voldaan aan een aantal bepalingen van resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake de strijd tegen terrorisme. In maart 2002 heeft de Commissie met betrekking tot die bestaande programma's een feitenoverzicht geproduceerd. [87]

[87] Samengevat in een werkdocument van de diensten van de Commissie dat beschikbaar is gesteld aan de lidstaten en is overhandigd aan de Verenigde Naties: SEC(2002) 231 'EC external assistance facilitating the implementation of UN Security Council Resolution 1373: an overview', 25 februari 2002 http://www.un.org/docs/sc/committees/1373/ EC

Als reactie op de conclusies van de Raad Algemene en Buitenlandse Zaken van 22 juli 2002, waarin grote nadruk werd gelegd op de noodzaak dat de EU derde landen hulp verleent bij de uitvoering van hun verplichtingen in het kader van resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, is de Commissie eveneens gestart met de ontwikkeling van aanvullende, meer gerichte hulp.

De Raad heeft met name verzocht om aandacht voor proefprojecten waarmee in een beperkt aantal landen kan worden gestart. De conclusies nodigen de Commissie, als de grootste hulpverlener, impliciet uit "om via de relevante programma's verdere activiteiten te overwegen". De landen die in aanmerking komen voor deze proefprojecten zijn geselecteerd op basis van overeengekomen criteria zoals: belang voor de strijd tegen terrorisme, belang voor het buitenlandse beleid van de EU, behoefte aan en bereidheid tot accepteren van hulp alsook aanwezigheid van een comparatief voordeel van de EG. In 2002 leidde dit tot een missie in de Filippijnen en begin 2003 tot de planning van missies in Pakistan en Indonesië. Het doel was om specifieke activiteiten vast te stellen op het gebied van financiering van terrorisme, wetshandhaving en hervorming van de rechterlijke macht. In alle gevallen werd de evaluatie gecoördineerd met de EU-lidstaten, die vervolgens in hun eigen hulpprogramma's rekening konden houden met de conclusies om zodoende een algehele samenhang binnen de EU te realiseren. Aanpassing van bestaande programma's en de mogelijkheid van aanvullende activiteiten in andere landen volgens dezelfde criteria worden overwogen.

5.7. Samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie - beleidsdialoog en capaciteitsopbouw

Sinds het begin van de jaren 1980 ondersteunt de Europese Gemeenschap samenwerking bij onderzoek op het terrein van wetenschappelijke en technologische ontwikkeling tussen de instellingen in de lidstaten en hun counterparts in ontwikkelingslanden in Azië, Afrika, het Middellandse-Zeegebied en Latijns-Amerika.

Deze samenwerking maakt onderdeel uit van het bredere internationale ontwikkelingssamenwerkingprogramma van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek en technologie en is een aanvulling op de hulpprogramma's. Het betreft onderzoek met betrekking tot de productie en verwerking van gewassen, productie en verwerking van vee en vis, gezondheid van de mens en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen in ontwikkelingslanden. Het merendeel hiervan is ook van belang voor aspecten van voedselzekerheid.

Voor ontwikkeling van de kennis om sociaal-economische ontwikkeling en een wereldwijd concurrentievermogen te stimuleren, is de rol van samenwerking op het gebied van onderzoek en technologie onvervangbaar. Het mondiale partnerschap heeft niet alleen betrekking op onderzoeksprojecten maar ook op onderzoeksplaatsen ten behoeve van opleiding en steun voor de organisatie van workshops. Dit maakt interactie en uitwisseling mogelijk op het gebied van regelgevings- en beleidsaangelegenheden. De verworven deskundigheid draagt bij tot betere nationale strategieën, plannen, beleid en processen voor het realiseren van duurzame ontwikkeling.

De ontwikkeling van wetenschappelijke samenwerkingsprogramma's tussen de EU en de ontwikkelingslanden heeft het gemakkelijker gemaakt een Gemeenschapsstrategie op te stellen die in 1997 is goedgekeurd door de Europese Raad en waarin de grondslag wordt gelegd voor meer samenhang in en complementariteit van het ontwikkelings- en onderzoeksbeleid van de Gemeenschap.

Ten behoeve van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in augustus/september 2002 plaatsvond in Johannesburg, Zuid-Afrika, heeft het internationale samenwerkingsprogramma op het gebied van wetenschap en technologie - in samenwerking met de andere directoraten-generaal van de Commissie die betrokken zijn bij het buitenlandse beleid - vier brochures opgesteld en verspreid over 10 jaar wetenschappelijke samenwerking van de EG gericht op de overgang naar duurzaamheid. Deze brochures hebben de titel "Kapitalisering van mensen en instellingen", "Het beheer van land-ecosystemen", "Water-ecosystemen" en "Gezonde samenlevingen".

Het Zesde Kaderprogramma op het gebied van onderzoek is officieel van start gegaan tijdens een grote internationale conferentie in november 2002, die honderden afgevaardigden van ontwikkelings- en opkomende economieën aantrok. Specifieke activiteiten ondersteunen de internationale samenwerking in het kader van het achtste prioritaire aandachtspunt inzake voedselzekerheid, gezondheidskwesties en het beheer van natuurlijke hulpbronnen in partnerregio's. Deze aandachtspunten zijn van groot belang voor het creëren van welvaart en het verwezenlijken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium. Duurzaamheid en de "kennismaatschappij" zijn belangrijke onderdelen van het nieuwe Kaderprogramma, dat openstaat voor internationale deelname via al haar prioritaire thema's met financiering die wordt gereserveerd voor partners uit ontwikkelingslanden. Het is de bedoeling om op mondiale schaal de benodigde hoeveelheid deskundigheid te mobiliseren waarmee de ambitieuze doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Consolidatie van het voor iedereen toegankelijke Europese onderzoeksgebied creëert een grote intellectuele, wetenschappelijke en culturele "ruimte", die de Europese Unie ten behoeve van een duurzame en rechtvaardige ontwikkeling met andere landen en regio's wil delen. [88]

[88] Bijzonderheden over samenwerking op het gebied van onderzoeksprogramma's die worden ondersteund door de Internationale Samenwerkingscomponent (INCO-component) van het kaderprogramma zijn te vinden op www.cordis.lu.

5.8 GEZONDHEIDSZORG, AIDS EN BEVOLKING

De omvang van de ontwikkelingsuitdaging op dit terrein en het beleidskader van de hulpverleningsmaatregelen van de Gemeenschap zijn reeds beschreven in hoofdstuk 3 van dit verslag.

De Gemeenschap beschikt over twee horizontale begrotingslijnen die zij kan aanwenden ter versterking van de activiteiten die in het kader van de nationale en regionale programma's worden uitgevoerd: B7-6311 (hulp voor armoedegerelateerde ziekten in ontwikkelingslanden) en B7-6312 (hulp voor gezondheidszorg voor de bevolking, waaronder reproductieve gezondheidszorg). In 2002 heeft de Commissie in het kader van deze begrotingslijnen steun geprogrammeerd voor vernieuwende initiatieven op het gebied van HIV/aids en seksuele en reproductieve gezondheidszorg en daarmee samenhangende rechten. Prioriteit werd verleend aan terreinen waar weinig vooruitgang is geboekt op het vlak van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium en andere internationale doelen. Ten aanzien van HIV/aids heeft de Commissie de nadruk gelegd op preventie, gekoppeld aan behandeling van en zorg voor jongeren in de meest getroffen landen. Ook is een aantal voorstellen op het gebied van vernieuwende hulpverleningsmaatregelen geselecteerd. Andere geprogrammeerde terreinen waren voorbereidende werkzaamheden voor de Aids-vaccinatie en regionale netwerken zoals het Forum voor leiders uit Azië en de Stille Oceaan. Ook werd prioriteit gegeven aan hulpverlening gericht op het terugdringen van sterfte onder jonge moeders en initiatieven voor de bestrijding van genitale verminking van vrouwen.

In 2002 heeft de Commissie de twee verordeningen voor de speciale begrotingslijnen B7-6311 en B7-6312 opnieuw geformuleerd en zijn deze in de Raad en het Parlement grondig besproken. Een belangrijk resultaat met betrekking tot laatstgenoemde verordening was de op EU-niveau bereikte overeenstemming om de uitgangspunten te handhaven van het Actieprogramma dat tijdens de in 1994 in Caïro gehouden Conferentie over bevolking en ontwikkeling is goedgekeurd. De Commissie heeft ten behoeve van beide verordeningen een aanzienlijke verhoging van de financiering voorgesteld. Naar verwachting worden de twee nieuwe verordeningen begin 2003 goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad. Hiermee kan de EU concrete maatregelen treffen en proberen duizenden levens te redden, door verbetering van de gezondheid van moeders en door in een aantal van de armste landen ter wereld bij te dragen aan de strijd tegen ziekten die samenhangen met armoede.

Opgemerkt zij dat als we de verhoogde financiële middelen voor onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de inspanning voor klinische onderzoeken naar deze ziekten meerekenen, de voor deze initiatieven beschikbare portefeuille oploopt naar 1,2 miljard euro (200 miljoen euro verstrekt door de Commissie, 400 miljoen euro naar verwachting verstrekt door de lidstaten en andere bronnen van publieke en particuliere middelen, evenals nog eens 200 miljoen euro voor nieuwe klinische onderzoeksprojecten uit het zesde kaderprogramma voor 2002-2006 ten behoeve van onderzoek, technologie en ontwikkeling).

5.9 SAMENWERKING MET NIET-OVERHEIDSACTOREN INCLUSIEF NGO's

Geleidelijk gaan de niet-overheidsactoren tot de belangrijkste partners van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Gemeenschap behoren. Erkend wordt dat een brede dialoog tussen instellingen en burgers niet alleen de mogelijkheid biedt voor waardevolle inbreng in het ontwerp en de uitvoering van strategieën voor armoedebestrijding en beleid die zich concentreren op de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, maar 'good governance', democratisering en eerbiediging van de mensenrechten bevordert. Deelname van niet-overheidsactoren wordt 'gemainstreamed' in alle thematische/horizontale begrotingslijnen en geografische instrumenten. Niet-overheidsactoren kunnen worden ingezet in projecten/programma's die rechtsreeks nationale strategiedocumenten uitvoeren en/of passen binnen de door de Commissie vastgestelde sectorale en geografische prioriteiten (in dat geval fungeren ze als "uitvoeringspartners"). De niet-overheidsactoren kunnen echter ook hun eigen initiatieven/voorstellen bij de Gemeenschap ter financiering indienen (bekend als steun voor "eigen initiatieven van niet-overheidsactoren"). Voor de ondersteuning van initiatieven van niet-overheidsactoren zijn twee specifieke begrotingslijnen ingesteld:

- medefinancieringsacties met Europese niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties (NGO's) (begrotingslijn B7-6000), zowel betrekking hebbend op acties in ontwikkelingslanden als op acties voor de bewustmaking van de publieke opinie in de Europese Unie, en

- steun voor gedecentraliseerde samenwerking in ontwikkelingslanden (begrotingslijn B7-6002).

In 2002 heeft de Commissie een mededeling opgesteld over participatie van niet-overheidsactoren in het EG-ontwikkelingsbeleid. [89] De in november 2002 goedgekeurde mededeling verduidelijkte de verwachtingen van de Gemeenschap met betrekking tot de deelname van niet-overheidsactoren. Dit heeft weer als informatie gediend ten behoeve van het overleg met partnerlanden. In de mededeling werd duidelijk gemaakt hoe niet-overheidsactoren via de verschillende samenwerkingsprogramma's en de beleidsdialoog met de partnerlanden steeds meer betrokken worden bij het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap. De mededeling erkent eveneens dat de Gemeenschap een flexibele en gedifferentieerde aanpak moet ontwikkelen, waardoor een toereikend niveau van advisering door en deelname van niet-overheidsactoren wordt gerealiseerd, terwijl tevens wordt onderkend dat er waarschijnlijk verschillen tussen de regio's zijn.

[89] COM (2002) 598.

Deze verschillen worden gedeeltelijk veroorzaakt door de verschillende regionale kaders voor de samenwerking van de Gemeenschap. De Overeenkomst van Cotonou, die het kader verschaft voor de betrekkingen tussen de EU en landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, is de enige waarin de betrokkenheid van niet-overheidsactoren voor beide partijen een juridisch bindende verplichting is. In 2001 ontwikkelde de Commissie samen met het ACS-secretariaat alomvattende richtsnoeren ter ondersteuning van het personeel van de Commissie en de nationale ordonnateurs, die proberen om in de programmering ten behoeve van ACS-landen de deelname van niet-overheidsactoren te stimuleren. Er is een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de nationale strategiedocumenten uitgevoerd om te evalueren in welke mate niet-overheidsactoren deelnemen aan het programmeringsproces en in hoeverre er vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van de relevante bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou. Hoewel de resultaten bemoedigend waren, kwamen uit deze analyse een aantal problemen en uitdagingen naar voren, die nadere aandacht behoeven en thans worden aangepakt.

Voortbouwend op de richtsnoeren die voor de ACS-landen zijn ontwikkeld, is de Commissie voornemens om richtsnoeren te ontwikkelen ten behoeve van het personeel dat zich bezighoudt met ontwikkelingsprogramma's in alle regio's. Dit voornemen is bekendgemaakt in de conclusies van de mededeling uit 2002 en de werkzaamheden daarvoor zijn reeds van start gegaan. De nieuwe richtsnoeren zullen enkele aspecten van de programmeringsrichtsnoeren voor ACS-landen (die geldig blijven) aanvullen en verduidelijken. Ze zullen de delegaties van de Gemeenschap in alle regio's aanmoedigen en helpen bij het onderzoeken van alle mogelijkheden om niet-overheidsactoren geleidelijk bij het ontwikkelingsproces te betrekken, waar mogelijk met de autoriteiten van het betrokken land. Ze zullen adviezen geven gebaseerd op beste werkwijzen, zoals over de verschillen in aanpak ter bevordering van het wederzijds vertrouwen en geloof in elkaar, waaraan regeringen en niet-overheidsactoren moeten bouwen. Richtsnoeren over financiële besluiten en financiële steun voor niet-overheidsactoren, die betrekking hebben op verschillende instrumenten, zullen afzonderlijk worden ontwikkeld.

5.9.1 Evaluatie van de deelname van niet-overheidsactoren in het programmeringsproces

Als onderdeel van haar werkzaamheden om de vooruitgang te meten van een intensievere samenwerking met niet-overheidsactoren, en met name de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou met betrekking tot de betrokkenheid van niet-overheidsactoren in het programmeringsproces, heeft de Commissie in 2002 een analyse uitgevoerd van 47 ontwerpen van nationale ontwerp-strategiedocumenten van ACS-landen die in november 2002 zijn goedgekeurd en/of ondertekend.

Hieruit bleek dat de niet-overheidsactoren in het overgrote merendeel van de gevallen (45 landen) werden geraadpleegd. Ook werd gesuggereerd dat de Gemeenschap met haar betrokkenheid kan bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van de bestaande bredere consultatieprocessen (zoals het proces van de strategiedocumenten voor armoedebestrijding). In sommige landen zijn vernieuwende modaliteiten toegepast en heeft het programmeringsproces geleid tot het instellen van nieuwe functionele instanties van overheids- en niet-overheidsactoren. In die gevallen wordt duidelijk geprobeerd om inclusiviteit en doorzichtigheid te realiseren (bijvoorbeeld door de adviesfora open te stellen voor nieuwe leden). In 27 landen werd aan de hand van het consultatieproces het ontwerp van het nationale strategiedocument aangepast.

Uit de analyse bleek eveneens dat verschillende soorten strategieën om niet-overheidsactoren te betrekken bij toekomstige samenwerking zijn goedgekeurd. In een aantal landen is de responsstrategie gericht op bevordering van de deelname van niet-overheidsactoren aan alle sectoren van de samenwerking van de Gemeenschap en met verschillende middelen ('mainstreaming'). In andere landen is de betrokkenheid van de niet-overheidsactoren voornamelijk voorzien ten behoeve van de concentratiesectoren. In een derde type strategie wordt voorgesteld om steun te verlenen aan niet-overheidsactoren in niet-concentratiesectoren, hetzij als een middel om de arme bevolkingsgroepen te bereiken, hetzij om een bijdrage te leveren aan 'good governance' en conflictpreventie. Van de drie mogelijke financieringsbronnen (toegang tot financiering, deelname aan de uitvoering van programma's voor concentratiesectoren en niet-concentratiesectoren, thematische begrotingslijnen van de EG) is het vaak onduidelijk welke bron zal worden vrijgemaakt. Ook is het vaak zo dat een voorziening voor rechtstreekse financiering wordt getroffen maar dat het voorgestelde bedrag niet nauwkeurig is. In 26 nationale programma's werd echter de mogelijkheid geopperd om de capaciteitsopbouw van niet-overheidsactoren of andere steun via rechtstreekse financiering te laten verlopen. Het totaal aan voorgestelde middelen dat in deze landen rechtstreeks aan niet-overheidsactoren wordt toegekend beloopt ongeveer 114,69 miljoen euro, op een totale programmeringsportefeuille van ongeveer 2,8 miljard euro. In slechts 15 landen [90] werden de subsidiabiliteitscriteria voor de financiering van niet-overheidsactoren besproken met de nationale ordonnateur. Tot slot vermelden 36 van de 47 bestudeerde nationale strategiedocumenten follow-upregelingen voor toekomstig overleg en toekomstige monitoring.

[90] Ethiopië, Gambia, Gabon, Kiribati, Jamaica, St. Lucia, Tsjaad, Vanuatu, Burkina Faso, Guyana, Guinee-Bissau, Tanzania, Comoren, Swaziland en Botswana.

Ten behoeve van de kwaliteit van het consultatieproces heeft de Commissie kernvragen vastgesteld om de vooruitgang van de betrokkenheid van de niet-overheidsactoren in het ontwikkelingsproces te kunnen meten en te ontdekken wat de beperkingen zijn alsook de beste werkwijzen om deze te overwinnen. De evaluaties van niet-overheidsactoren in het zuiden en de inbreng van de delegaties van de EG hebben hiervoor nuttige hulp verleend. Enkele van de onderzochte kernvragen en de conclusies luiden als volgt:

- informatie die werd verstrekt aan niet-overheidsactoren werd in sommige gevallen te laat gegeven,

- de selectie van deelnemers werd gezamenlijk verricht door de nationale ordonnateur en de delegaties van de EG, of op basis van een onderzoek, of via een gespecialiseerde plaatselijke NGO die werd aangewezen om de raadpleging te organiseren, en

- wat betreft de follow-up van de raadpleging werd in het algemeen feedback gegeven aan niet-overheidsactoren.

Concluderend blijkt dat alle betrokken partijen voor de eerste keer belangrijke pogingen hebben gedaan om niet-overheidsactoren bij het programmeringsproces te betrekken. De kwantitatieve resultaten van het consultatieproces zijn erg bemoedigend. Het bevorderen van een nog beter gestructureerde dialoogvorm is de belangrijkste uitdaging voor de toekomst. Het voortschrijdende karakter van de programmering maakt dit gemakkelijker.

5.9.2 Sociale verantwoordelijkheid van bedrijven

Naast het intensiveren van haar samenwerking en het consulteren van maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk, erkent de Gemeenschap ook de belangrijke rol die de particuliere sector kan spelen bij het (al dan niet) bereiken van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium en andere duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. Sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (CSR, Corporate Social Responsibility) is een erg brede term die van toepassing is op het algemene kader voor raadpleging van de betrokken partijen en het vergelijken van gegevens met andere bedrijven die pro-actief zijn op het gebied van duurzame ontwikkeling (inclusief sociale, milieu- en economische aspecten). Het is een instrument dat kan worden gebruikt om de bijdrage van de particuliere sector te verbeteren. In juli 2002 publiceerde de Commissie een nieuwe mededeling met een beschrijving van haar aanpak en prioriteiten op dit gebied: "De sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling". [91] Een van de belangrijkste aanbevelingen was het voorstel om een "Forum van de EU en diverse belanghebbenden op het gebied van sociale verantwoordelijkheid van bedrijven" in te stellen om de dialoog tussen bedrijfsleven, vakbonden, maatschappelijke organisaties en andere partijen te stimuleren. De Commissie neemt actief deel aan de activiteiten van de Coördinatiecommissie van het "Forum voor belanghebbenden". In 2003 en in de eerste helft van 2004 zal een "rondetafelconferentie inzake ontwikkeling" onderzoek doen naar de beste werkwijzen in de context van de internationale dimensie van CSR.

[91] COM (2002) 347.

5.9.3 De activiteiten in 2002: partnerschappen met NGO's

In 2002 selecteerde de Commissie voor een totale EG-bijdrage van 177,3 miljoen euro 223 projecten of pakketten van acties die waren voorgedragen door Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en door hen moesten worden uitgevoerd in minst ontwikkelde landen of daar waar de begunstigde bevolkingsgroepen het meest kwetsbaar zijn.

Ook selecteerde de Commissie voor een bedrag van 21,4 miljoen euro 45 acties die waren ontworpen door Europese NGO's ten behoeve van de bewustmaking van de publieke opinie in de Europese Unie (d.w.z. in de lidstaten) op het gebied van ontwikkelingszaken.

De Commissie droeg ook voor in totaal 0,5 miljoen euro bij aan het operationele budget van de vertegenwoordigende organisatie van Europese NGO's om hen te helpen bij de herstructurering en verbetering van hun netwerkcapaciteit in een tijd van grote veranderingen.

Als onderdeel van haar inspanningen ter versterking van de capaciteit van de niet-overheidsactoren in het zuiden (d.w.z. actoren van maatschappelijke organisaties in de ontwikkelingslanden), verstrekte de Commissie bovendien 3 miljoen euro aan de organisatie die de deelname ondersteunde van vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties uit ontwikkelingslanden aan het Forum van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling, die in augustus in Johannesburg plaatsvond.

Deze resultaten, die een aanwending van 99,23% van de vastleggingskredieten voor 2002 vertegenwoordigen, zijn bereikt overeenkomstig de evaluatie- en selectieregels die zijn ingesteld om de doorzichtigheidsvoorwaarden die worden voorgeschreven door de hervorming van de Commissie te respecteren, en zijn voorgelegd aan de lidstaten die zitting hebben in de Commissie voor medefinanciering van NGO's.

Een ander opvallend resultaat van de Commissie in 2002 is het werkelijke succes op het gebied van communicatie met partijen, zoals bijvoorbeeld een nieuwe website die is geïntegreerd in de site van de dienst voor samenwerking EuropeAid, bezoeken en seminars met platforms die nationale NGO-gemeenschappen vertegenwoordigen, en de publicatie van de "Informatiegids voor medefinanciering", een referentiedocument dat betrekking heeft op de meeste praktische en administratieve aspecten van medefinanciering van projecten.

5.9.4 Financiering van NGO's in 2002

De Commissie beoogt onder andere selectiecriteria vast te stellen ten behoeve van de door de Europese NGO's gepresenteerde voorstellen, indien deze gebruikmaken van hun recht van initiatief. Daarom is monitoring van de geografische spreiding van de onder haar verantwoordelijkheid uitbetaalde hulpmiddelen belangrijk, zodat afwijkingen kunnen worden ontdekt en zonodig gecorrigeerd.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Op het moment van de samenstelling van het jaarverslag wordt in de bovenstaande tabel met betrekking tot de cijfers voor 2002 geen rekening gehouden met de resultaten van de "Block grants". Deze reeks acties, uitgevoerd in verschillende landen, verhogen het totaal naar 177,3 miljoen euro en zijn dus van invloed op de geografische herverdeling.

De Commissie erkent de stijgende trend ten aanzien van de regio Afrika ten zuiden van de Sahara, die haar stelling ondersteunt dat zij haar activiteiten richt op de armste en meest kwetsbare begunstigden.

De twee volgende tabellen tonen trends op het gebied van aanwending van begrotingsmiddelen en hoeveelheid contracten in de loop der jaren (BG betekent 'Block-Grants', ED betekent 'Education to Development' en PVD betekent projecten in 'Pays en Voie de Développement').

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

In 2002 beoordeelde de Commissie 1304 nieuwe subsidieverzoeken en koos voor medefinanciering van 263 nieuwe projecten en van 11 projecten die reeds in 2001 waren goedgekeurd. Deze verhouding van 5 op 1 is gelijk aan die van 2001 en zal in de toekomst niet verbeteren.

Eind 2002 hadden twintig taakbeheerders derhalve 2450 contracten in portefeuille. De gemiddelde waarde van de 274 nieuwe contracten uit 2002 bedraagt ongeveer 0,73 miljoen euro, hetgeen een stijging is van 8% in vergelijking met de gemiddelde waarde in 2001.

6. DE ACTIVITEITEN IN 2002

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de essentie van de buitenlandse hulp van de EG in 2002 op geografische basis. Iedere paragraaf behandelt een regio, inclusief de zogenaamde "geografische begrotingslijnen", en een paar andere "horizontale" EG-initiatieven, die regionaal zijn op te splitsen. Anders dan de politieke en programmeringsachtergrond worden in dit hoofdstuk de resultaten van projecten en programma's gepresenteerd die in voorafgaande jaren zijn vastgelegd, alsmede de meest opvallende trends betreffende de vastleggingen in 2002. De complete gegevens van de vastleggingen in 2002 per regio, per sector, zijn te vinden in hoofdstuk 8 - Financiële tabellen.

Financieel beheer: vastleggingen/uitbetalingen

Het begrotingsconcept als vastgelegd in het nieuwe Financieel Reglement voorziet in twee soorten kredieten voor acties, waarvan de tenuitvoerlegging doorloopt van één begrotingsjaar naar het volgende:

- vastleggingskredieten, met vaststelling van jaarlijkse limieten voor de betalingsverplichtingen die ten aanzien van derde partijen zullen worden aangegaan,

- betalingskredieten, bedoeld om de uitbetalingen in een bepaald jaar te dekken.

Er is derhalve geen rechtsreeks verband tussen vastleggingen en uitbetalingen, omdat de uitbetalingen ook betrekking hebben op uitstaande vastleggingen. Dat is de reden waarom de gewoonlijk gepubliceerde fictieve ratio "vastleggingen/uitbetalingen" niet is opgenomen in dit verslag.

Met betrekking tot de vastleggingen is de termijn voor ondertekening van de financieringsovereenkomst vastgesteld op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin de algemene begrotingsverplichting is afgerond ("n+1").

Daarnaast is de termijn voor afsluiting van de individuele contracten en overeenkomsten ter uitvoering van de financieringsovereenkomst vastgesteld op drie jaar na de datum waarop de algemene begrotingsverplichting is afgerond ("n+3").

Anderzijds zullen alle begrotingsverplichtingen die overeenkomen met contracten die niet hebben geleid tot uitbetaling in de periode van drie jaar, na hun ondertekening vrijkomen. Voor bijzonderheden wordt verwezen naar de bijlagen over de RAL.

De regio's die voor buitenlandse hulp van de EG in aanmerking komen

Alle regio's in de wereld komen in aanmerking voor buitenlandse hulp van de EG. Op grond van een geografische indeling worden in de volgende hoofdstukken de activiteiten van de EG op het gebied van partnerschap en samenwerking in al deze regio's weergegeven. Om het lezen te vergemakkelijken worden op deze pagina's alle landen van elke regio weergegeven. Waar van toepassing worden de subregio's weergegeven.

De westelijke Balkan

Albanië, Bosnië en Herzegovina (BiH), Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de Federale Republiek Joegoslavië.

De partnerlanden van Oost-Europa en Centraal-Azië

Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, Mongolië, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan, Oekraïne en Oezbekistan

Zuidelijk Middellandse-Zeegebied, Nabije Oosten en Midden-Oosten

Algerije, Cyprus* Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Malta*, Marokko, Palestijnse Autoriteit, Syrië, Tunesië, Turkije*

* Oorspronkelijk Euromed-landen, tegenwoordig kandidaat-lidstaten van de EU.

Landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) en overzeese landen en gebieden (LGO)

Caribisch gebied

Antigua en Barbuda, Bahama's, Barbados, Belize, Cuba**, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, St. Kitts en Nevis, St. Lucia, St. Vincent en de Grenadines, Suriname, Trinidad en Tobago.

** Cuba werd in december 2000 toegelaten als lid van de ACS, maar is geen ondertekende partij bij de Overeenkomst van Cotonou.

Stille Oceaan

Cookeilanden, Fiji, Kiribati, Marshalleilanden, Micronesië, Nauru, Palau, Papoea-Nieuw-Guinea, Samoa, Salomonseilanden, Tonga, Tuvalu, Vanuatu.

West-Afrika

Benin, Burkina Faso, Kaapverdië, Ivoorkust, Ghana, Guinee, Liberia, Gambia, Guinee-Bissau, Mali, Mauritanië, Niger, Nigeria, Senegal, Sierra Leone, Togo.

Centraal-Afrika

Kameroen, Centraal-Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Equatoriaal-Guinea, Gabon, Sao Tomé en Principe.

Oostelijk en Zuidelijk Afrika en Indische Oceaan

Angola, Botswana, Burundi, Comoren, Congo, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Kenia, Lesotho, Madagaskar, Malawi, Mauritius, Mozambique, Namibië, Rwanda, Seychellen, Somalië, Zuid-Afrika, Soedan, Swaziland, Tanzania, Oeganda, Zambia, Zimbabwe.

Overzeese landen en gebieden

Anguilla, Aruba, Britse antarctische gebieden, Britse gebieden in de Indische Oceaan, Britse Maagdeneilanden, Caymaneilanden, Falklandeilanden, Frans-Polynesië, Franse zuidelijke en antarctische gebieden, Groenland, Mayotte, Montserrat, Nederlandse Antillen, Nieuw-Caledonië, Pitcairn, St. Helena en Dependencies, St. Pierre en Miquelon, Zuid-Georgië en de zuidelijke Sandwicheilanden, Turks- en Caicoseilanden, Wallis en Futuna.

Azië

ASEAN

Brunei, Birma/Myanmar, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Filippijnen, Singapore, Thailand, Vietnam.

SAARC

Bangladesh, Bhutan, India, Maldiven, Nepal, Pakistan, Sri Lanka.

Andere landen en regio's*

Afghanistan, China, Oost-Timor, Hongkong, Noord-Korea, Macau.

* Jemen, Iran en de golfstaten worden behandeld in het hoofdstuk van het verslag over het Middellandse-Zeegebied.

Latijns-Amerika

Midden-Amerika

Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua, Panama.

Andesgemeenschap

Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru, Venezuela.

Mercosur

Argentinië, Brazilië, Paraguay, Uruguay.

Andere

Chili, Mexico

6.1. WESTELIJKE BALKAN

Ook in 2002 was het stabilisatie- en associatieproces (SAP) de drijvende kracht achter de zich ontwikkelende betrekkingen van de Europese Unie en de landen op de westelijke Balkan, d.w.z. Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, de Federale Republiek Joegoslavië [92] en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

[92] Na de goedkeuring en afkondiging van een nieuwe grondwet op 4 februari 2003 heeft de Federale Republiek Joegoslavië zijn naam gewijzigd in "Servië en Montenegro" (in het Servisch: Drzavna Zajednica Srbija i Crna Gora).

De instrumenten van het stabilisatie- en associatieproces - de stabilisatie- en associatieovereenkomsten, Cards-hulp, autonome handelsmaatregelen [93] en regionale samenwerking - zijn allemaal ontworpen om de ontwikkeling van deze betrekkingen te vergemakkelijken. De instrumenten versterken elkaar wederzijds zodat het effect ervan zo groot mogelijk wordt en zijn gericht op het realiseren van consistentie van de activiteiten van de gemeenschap in de verschillende landen. Het Cards-programma speelt nog steeds een belangrijke rol bij het verlenen van hulp op het belangrijke terrein van hervorming en institutionele opbouw.

[93] De autonome handelsmaatregelen zijn unilaterale initiatieven die zijn gericht op het verstrekken van speciale handelspreferenties aan ontwikkelingslanden en minder welvarende landen.

6.1.2. Strategische doelen en resultaten

In het algemeen zijn de jaarprogramma's in 2002 de hulp geleidelijk gaan verschuiven naar de terreinen die zich in het centrum van het stabilisatie- en associatieproces bevinden. Er is met name aandacht besteed aan institutionele opbouw (bijv. versterking van de bestuurlijke capaciteit, advies met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe wetgeving die voldoet aan de Europese normen, enz.) alsmede aan justitie en binnenlandse zaken.

Het spreekt voor zich dat de betrokken landen zich niet alleen in verschillende stadia van wettelijke en bestuurlijke ontwikkeling bevinden, maar ook in verschillende fases van het stabilisatie- en associatieproces. Daarom beschikt Cards-hulp over de ingebouwde capaciteit om heterogene situaties aan te pakken en zich aan te passen aan de bestaande situatie in ieder land, door zich te richten op de specifieke behoeften van een land. Tegelijkertijd is ook een regionaal programma opgestart dat zich richt op het realiseren van meer synergie, samenhang en complementariteit op regionaal niveau.

In 2002 is er op het gebied van regionale samenwerking veel vooruitgang geboekt. Hoewel de kwaliteit en de dimensie van deze samenwerking in grote mate afhankelijk zijn van de landen zelf, heeft het Cards-programma een aanzienlijke bijdrage geleverd op een aantal belangrijke terreinen, zoals handelsfacilitering en ontwikkeling van regionale infrastructuren. Gemeenschapshulp op het gebied van douaneadministratie heeft belangrijke praktische resultaten opgeleverd, zoals steun voor de hervorming van de belangrijkste ministeries, verhoging van de inkomsten voor de overheidsbegroting door het instellen van mechanismen ter voorkoming van fraude en facilitering van regionale handelssamenwerking.

CARDS-VASTLEGGINGEN EN -BETALINGEN IN DE REGIO IN 2002

(in miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS-VASTLEGGINGEN EN -BETALINGEN IN 1995-2002 (in miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.1.3. Prioriteiten op het gebied van programmering

Na de goedkeuring, eind 2001, van de nationale strategiedocumenten en de daarin opgenomen indicatieve meerjarenprogramma's, is de Cards-hulp voor de landen in de regio gestructureerd langs de volgende prioritaire lijnen: a) infrastructuren, waarvan een aanzienlijk bedrag is bestemd voor energie, b) economische en sociale ontwikkeling, inclusief maatregelen ter ondersteuning van de handel, c) justitie en binnenlandse zaken, d) bestuurlijke capaciteitsopbouw, e) democratische stabilisatie, inclusief steun voor de terugkeer van vluchtelingen f) milieu en natuurlijke hulpbronnen.

In 2002 was steun voor infrastructuur nog steeds het grootste bestanddeel van de hulp, voornamelijk vanwege de afronding van de wederopbouw in Bosnië en Herzegovina en in de Federale Republiek Joegoslavië. Maar 2002 is ook een keerpunt op dit terrein. In de komende jaren zal steun voor de infrastructuur- en energiesectoren gestaag afnemen ten gunste van andere sectoren die hechter verbonden zijn aan de hervormingsagenda van het stabilisatie- en associatieproces, met name justitie en binnenlandse zaken en bestuurlijke capaciteitsopbouw. Dit is eveneens consistent met de toenemende betrokkenheid van de internationale financiële instellingen en hun kredietverstrekkingen voor de lange termijn, die voor deze sector een beter passende vorm van steun zijn.

Het Europese integratieproces was een speciaal aandachtspunt voor de steun van de Europese Gemeenschap. Alle landen van de regio hebben zich begeven in een proces van nauwere integratie met de EU en zijn bezig met het instellen van geschikte structuren om dat proces te ondersteunen. Met uitzondering van een paar gespecialiseerde afdelingen binnen vakministeries, worden die structuren doorgaans ondergebracht bij Europese Integratiebureaus, in sommige gevallen ministeries van Europese Integratie. In de context van de uitbreiding heeft deze aanpak zijn waarde bewezen en de Gemeenschap heeft het nut ervan erkend. De Commissie heeft technische bijstand georganiseerd die met name bestemd is voor de opleiding van en het geven van capaciteit aan de afdelingen die voor deze taak verantwoordelijk zijn.

6.1.4. Belangrijkste resultaten in 2002

6.1.4.1. Nationale strategieën

De financiële steun van de Gemeenschap staat niet op zichzelf, maar wordt verleend in het kader van strategieën die zich richten op het aanpakken van grote uitdagingen voor de regio, zoals beschreven in de nationale en regionale strategiedocumenten. Eind 2001 waren alle nationale en regionale strategiedocumenten opgesteld en goedgekeurd en waren de jaarprogramma's voor 2002 voor de landen op de westelijke Balkan, met inbegrip van het regionale programma, opgesteld en goedgekeurd in overeenstemming met de daarin beschreven strategische richtsnoeren.

In 2002 zijn er geen nieuwe nationale strategiedocumenten opgesteld en waren er ook geen wijzigingen van de bestaande strategieën.

6.1.4.2. Uitvoering

In 2002 nam het niveau van de uitbetalingen af van 972 miljoen euro in 2001 naar 617 miljoen euro in 2002. Dit kwam voornamelijk door 168 miljoen euro minder aan betalingen voor Kosovo als gevolg van vertraging van de noodhulp. In 2002 maakten de betalingen 93% van het beschikbare budget uit. Het tekort werd veroorzaakt door de herprogrammering in Kosovo ten behoeve van de energiesector, na een brand die in juli 2002 plaatsvond in de belangrijkste energiecentrale van Kosovo. De opnieuw geprogrammeerde bedragen zijn in december 2002 vastgelegd.

- Conflictpreventie, 'good governance' en de rechtsstaat

De oplossing van de politieke en veiligheidscrisis in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in 2001, en de voortdurende inspanningen in 2002, hebben de waarde bewezen van een combinatie van belangrijke elementen bij het bezweren van een crisis met potentieel zeer schadelijke effecten voor het land en de regio in het algemeen: politieke invloed, aanpassing van financiële steunmechanismen en effectieve coördinatie met donors en de internationale gemeenschap in het algemeen. Het is een duidelijk voorbeeld van hoe Gemeenschapsinstrumenten op een coherente en effectieve wijze kunnen worden gebruikt ter vergemakkelijking van conflictbeslechting.

Communautaire steun heeft in de regio ook bijgedragen aan belangrijke resultaten met betrekking tot de uitvoering van mensenrechten en fundamentele vrijheden. Cards-hulp heeft de nadruk gelegd op een beperkt aantal terreinen in samenwerking met andere meer gespecialiseerde donors en instellingen. Ten behoeve van de noodzakelijke ontwikkeling van wetgeving op het gebied van mensenrechten, media en maatschappelijke organisaties zijn middelen vrijgemaakt. Als erkenning van het belang van onafhankelijke media en de beschikbaarheid en het daadwerkelijk leveren van diensten door de overheid, heeft Cards niet alleen in sommige landen maar ook op regionaal niveau steun verleend ten behoeve van uitingsmogelijkheden voor de media. Omdat zij ook het belang erkent van de aanwezigheid van actieve maatschappelijke organisaties en NGO's, heeft de Commissie steunprogramma's ingesteld die zowel van het Cards-programma als van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) gebruikmaken. [94] In diverse landen zijn er ook inspanningen geleverd die waren gericht op omzetting van de staatsmedia in efficiënte openbare dienstverleners.

[94] Bosnië en Herzegovina en de Federale Republiek Joegoslavië zijn twee landen die in aanmerking komen voor steun in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR).

De Gemeenschap heeft eveneens belangrijke financiële steun verleend aan het Bureau van de hoge vertegenwoordiger in Bosnië en Herzegovina en aan UNMIK (United Nations Mission to Kosovo) in Kosovo.

In Bosnië en Herzegovina is in toenemende mate aandacht besteed aan de sector justitie en binnenlandse zaken. Met steun van de onafhankelijke juridische commissie van de EG zijn opmerkelijke resultaten geboekt op het gebied van de politie (bijv. technische bijstand ten behoeve van overheidsopdrachten), de herstructurering van rechtbanken en het Openbaar Ministerie en de herselectie van rechters en officieren van justitie. In het jaar 2002 werd de vernieuwing van de politieacademie van Sarajevo - waar politiecadetten worden opgeleid - afgerond en in september legde Commissielid Patten de eerste steen van de politieacademie van Banja Luka. De EU heeft de grensbewakingsdienst van Bosnië en Herzegovina geholpen om de volledige controle over de landsgrenzen te krijgen door het geven van essentiële apparatuur zoals 130 voertuigen, tijdelijke kantoorruimte, computers, boten en apparatuur voor radioverbindingen.

Op het terrein van conflictpreventie, 'good governance' en de rechtsstaat zijn in de Balkanlanden zes projecten beëindigd en lopen er zeven nog steeds door. Van de beëindigde activiteiten dient te worden gewezen op de bijdrage van de EG aan ondersteuning van het democratiseringsproces in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Tijdens de algemene verkiezingen van 15 september 2002 werd een groep waarnemers van de Europese Unie, bestaande uit een teamleider en 100 kortetermijnwaarnemers, ingelijfd in de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR. In 2002 verleende het EIDHR steun aan projecten voor in totaal meer dan 10,6 miljoen euro.

EG-steun ten behoeve van de politiemissie van de Europese Unie in Bosnië en Herzegovina

Op 1 januari 2003 startte de politiemissie van de Europese Unie (European Union Police Mission, EUPM) haar werkzaamheden. Met haar bredere en aangepaste doelstellingen en 'mission statement' is de EUPM de opvolger van de internationale politiemacht van de Verenigde Naties (United Nations International Police Task Force) waarvan het mandaat eind 2002 eindigde. Hiermee is een historische stap gezet, want de EUPM is op het gebied van burgerlijk crisisbeheer de eerste operatie die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid valt.

Met 900 man personeel - waaronder 500 politiemensen, van wie 80% afkomstig is uit de lidstaten - gebruikt de EUPM haar drie jaar durend mandaat om de politie van Bosnië en Herzegovina (BiH) op het niveau van de hoogste internationale normen te brengen.

Vanaf het eerste begin van deze activiteiten is erkend dat een efficiënte politie in een algemene en versterkte rechtsstaatomgeving moet zijn geïntegreerd. Daarom werkt de Europese Commissie met haar Cards-programma nauw samen met de Raad van de Europese Unie om - gebruikmakend van hun respectieve bevoegdheden - dat doel te verwezenlijken, d.w.z. institutionele opbouw en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In 2002 is in het kader van Cards 10 miljoen euro vastgelegd om de hervorming van de politie te ondersteunen en ten behoeve van de politie duurzame institutionele structuren te ontwikkelen. In 2002 is uit de begroting van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (tweede pijler, maar uitgevoerd door de Commissie) 14 miljoen euro verleend, zodat ten behoeve van de daadwerkelijke start van de missie in 2003 tijdig over de noodzakelijke apparatuur wordt beschikt. Daarnaast is de EG de belangrijkste donor geworden op het gebied van de hervorming van het gerechtelijk apparaat. Tijdens al deze activiteiten is ook speciale aandacht besteed aan bestrijding van de georganiseerde misdaad, één van de belangrijkste zaken die de ontwikkeling van instellingen en het ontstaan van een op burgerschap gebaseerde democratie blokkeren.

De Europese Unie is er trots op dat zij door hervorming van het gerechtelijk apparaat en haar verschillende acties op het gebied van belasting en douane, asiel en migratie, grensbeheer en de EUPM een reeks zaken aanpakt die naleving van de wet en institutionele duurzaamheid in Bosnië en Herzegovina verbeteren, zodat dit zich in een naoorlogse situatie bevindende land ook verdere mogelijkheden voor economisch herstel aantrekt.

Opleiding van de politie van Albanië

In 2002 heeft de Europese Commissie de basis gelegd voor belangrijke politieprojecten. Met het Spaanse ministerie van Binnenlandse Zaken is voor een bedrag van 6 miljoen euro een partnerschapsovereenkomst gesloten voor het opzetten van een langetermijnpolitiehulpmissie van de Europese Gemeenschap in Albanië (PAMECA, police assistance mission of the European Community to Albania) voor het geven van follow-up aan de EG-hulp die sinds 1998 aan de politie van Albanië wordt verleend. Het programma is gericht op het geven van adviezen, opleiding en technische bijstand, niet alleen aan de politie van Albanië (strijd tegen georganiseerde misdaad, openbare orde) maar ook aan justitie (verbetering van de samenwerking tussen politie en het Openbaar Ministerie). De werkzaamheden van PAMECA strekken zich uit over alle belangrijke terreinen en maken de politie van Albanië meer efficiënt en professioneel in combinatie met de vereiste ethiek en moraal.

Regionale samenwerking met Interpol

In het kader van het regionale Cards-programma 2001 heeft de Commissie eind 2002 een overeenkomst van 1,4 miljoen euro gesloten met de secretaris-generaal van Interpol met betrekking tot de modernisering van de apparatuur van haar nationale bureaus in de vijf Balkanlanden. Het project, dat onder andere goede opleidingen bevat, is gericht op verbetering van de uitwisseling van informatie tussen de partnerlanden die deelnemen aan het Interpolverdrag.

- Institutionele opbouw

Het aantal lopende projecten (121) op het gebied van "institutionele opbouw" toont de verschuiving van de EG-hulp van wederopbouw naar capaciteitsopbouw. In 2002 werden 20 projecten beëindigd.

In Bosnië en Herzegovina heeft de EG-hulp op het Cards-concentratiegebied bestuurlijke capaciteitsopbouw aanzienlijke resultaten opgeleverd. In 1996 werd het Bureau voor bijstand inzake belastingen en douane (Customs and Fiscal Assistance Office - CAFAO) opgericht om door middel van een moderniserings- en ontwikkelingsprogramma te helpen bij de uitvoering van de belastingbepalingen van de Algemene Kaderovereenkomst voor vrede (General Framework Agreement for Peace - GFAP). In 2002 resulteerden de activiteiten van het Bureau voor bijstand inzake belastingen en douane in een aanzienlijke toename van de douane-inkomsten en een afname van de daarmee samenhangende fraude en corruptie.

Met uitzondering van zaken die verband houden met geïntegreerd grensbeheer, is het douaneprogramma grotendeels op technisch niveau geleverd, in de zin dat de benodigde vaardigheden aan plaatselijke functionarissen zijn overgedragen. Het geautomatiseerde systeem voor douanegegevens (Automated System for Customs Data - ASYCUDA) is in heel Bosnië en Herzegovina ingevoerd, zodat het voor het eerst mogelijk werd om over alle gegevens te beschikken voor het opstellen van volledige import- en exportstatistieken.

De beoordeling van de belastingadministraties van de Federale Republiek en de Servische Republiek zijn voltooid en de respectieve regeringen hebben aanbevelingen gekregen voor de invoering van moderne organisatie- en beheerstructuren. De aanbevelingen worden uitgevoerd met hulp van het Bureau voor bijstand inzake belastingen en douane. Met de hulp konden de belastingdiensten van beide entiteiten uitgebreide eenheden voor de controle van handelaren, schuldenbeheer en informatie- en onderzoek instellen. Deze hebben reeds een positief effect op de belastinginkomsten, want in de periode van 1 januari 2002 tot 31 augustus 2002 zijn er extreme gevallen van ontduiking ontdekt, die opliepen tot meer dan 500 miljoen KonvertiblaMarka (250 miljoen euro).

Het belastingprogramma van het Bureau voor bijstand inzake belastingen en douane wordt momenteel uitgebreid met een project op het gebied van de planning en invoering van BTW. Door dit project wordt het voor de EG mogelijk om de rol van leidende donor op zich te nemen bij de ondersteuning van de plaatselijke autoriteiten tijdens het besluitvormingsproces over de structuur van de nieuwe belastingen en de uiteindelijke invoering daarvan.

Op het gebied van de burgerluchtvaart was de via de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (International Civil Aviation Organisation - ICAO) verleende EG-hulp een belangrijke versterking van de institutionele en professionele basis van de dienst voor de burgerluchtvaart, inclusief de benoeming van een directeur-generaal. Nu de internationale luchthaven van Sarajevo beschikt over luchtverkeerscontrole is Bosnië en Herzegovina de baas over het eigen lagere luchtruim. In Banja Luka is een centrale overheidsdienst voor opsporings- en reddingswerkzaamheden opgericht. In 2002 zijn de drie bureaus voor de statistiek volledig geautomatiseerd en zijn de medewerkers opgeleid, zodat de apparatuur en het menselijk potentieel een toereikend niveau hebben bereikt en de slechte kwaliteit van de statistieken in Bosnië en Herzegovina de komende jaren kan verbeteren.

De EG-steun aan Bosnië en Herzegovina ten behoeve van de instellingen op staatsniveau heeft hun werkzaamheden efficiënter gemaakt. De EG heeft onder andere bijgedragen aan het opstellen van een reglement voor rijksambtenaren, het instellen van een parlement voor Bosnië en Herzegovina en een secretariaat ter ondersteuning van de voorzitter alsmede de herziening van wetgevingsprocedures en de regelgeving op het gebied van wetgeving. Er is een opleidingsprogramma voor 120 rijksambtenaren uitgevoerd waarbij de nadruk werd gelegd op zaken als beheer van de overheid, openbaar bestuur, beheer van het menselijk potentieel en gezag. Bovendien had de EG-hulp een grote invloed op het instellen van een ambtenarendienst op staatsniveau. Een centraal register met personeelsgegevens is tot stand gekomen, een afgeronde reeks regelingen ter uitvoering van het ambtenarenreglement is opgesteld en de basisregels voor financieel beheer en budgettering voor 2003 zijn voltooid. Onder andere zijn ontwerp-regels en -procedures opgesteld ten behoeve van de selectiecommissie voor de werving van leden van het ambtenarenapparaat. Door dit alles kon het ambtenarenapparaat vanaf begin 2003 zijn taken uitoefenen.

Op het gebied van de economische en sociale ontwikkeling in Bosnië en Herzegovina is de EG doorgegaan met het stimuleren van regionale en lokale economische ontwikkeling. Dit gebeurde door middel van rechtstreekse steun aan zes bureaus voor lokale economische ontwikkeling, die thans economische winst opleveren zoals het scheppen van werkgelegenheid. De EU-faciliteit voor snelle effecten (Quick Impact Facility) heeft succes bij het samenbrengen van de particuliere en publieke sector en het creëren van zo'n 2.000 banen - waarvan meer dan 50% bestemd is voor repatrianten - tegen een nominaal kostenplaatje van 1.620 euro per baan. Voorts heeft de EG in 2002 bijgedragen aan de succesvolle privatisering van negen overheidsbedrijven en steun verleend aan de herstructurering van 35 particuliere en staatsbedrijven. Ook is hulp verleend voor het stimuleren van directe buitenlandse investeringen in Bosnië en Herzegovina en de 'loskoppeling' van de bij de overheid in eigendom zijnde elektriciteitsindustrie. De EG-hulp aan de verzekeringssector in Bosnië en Herzegovina heeft direct geleid tot een samenhangend juridisch kader en ontwerp-wetgeving die een aanzienlijke bijdrage leveren aan de totstandbrenging van één economische ruimte in Bosnië en Herzegovina. Bovendien is gestart met een aanvullende commercieel-functionerende kredietlijn van 10 miljoen euro voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), hetgeen een verdere verhoging betekent van het Europees Fonds voor Bosnië en Herzegovina.

Het instituut voor statistieken in Albanië (Institute of Statistics in Albania - INSTAT) is ondersteund met twee, door de EG gefinancierde technische bijstandprojecten. Een van de hoogtepunten was de uitvoering van de gezins- en volkstelling en de follow-up daarvan. EU-steun werd verleend voor de financiering van de werving van bijna 10.000 volkstellers en het vervoer van de materialen ten behoeve van de volkstelling (vragenlijsten, enz.) naar 36 districten in Albanië en weer terug naar Tirana. Bovendien verbeterde het project de basisinfrastructuur voor statistieken, die nodig is voor de verdere ontwikkeling ervan met het oog op het verstrekken van de juiste statistische gegevens ten behoeve van de besluitvorming en het bestuur van het land.

Een instrument voor institutionele opbouw: de Cards-samenwerking

Tot 2002 werd het samenwerkingsinstrument gebruikt in de programma's voor de kandidaat-lidstaten van de EU. Het is nu - zij het in een aangepaste vorm - overgeheveld naar het Cards-programma, zodat met betrekking tot de landen die deelnemen aan het stabilisatie- en associatieproces duidelijk wordt wat de verschillen zijn in het samenwerkingsniveau met de EU. Deze vorm van samenwerking steunt en financiert de detachering van ambtenaren van de EU-lidstaten, zodat zij voor een periode van minimaal twaalf maanden kunnen werken als adviseurs van de begunstigde instellingen. Deze constructie wordt aangevuld met een verscheidenheid aan maatregelen, zoals seminars, workshops en opleidingen. Het is een efficiënt middel om kennis over te dragen maar ook om partnerschappen tussen instellingen in het leven te roepen. Die partnerschappen zullen langer meegaan dan de feitelijk vastgelegde samenwerkingsvormen en bijdragen aan de verdere samenwerking tussen de lidstaten en de partnerlanden. De huidige kandidaat-lidstaten komen in aanmerking voor deelname als juniorpartners aan de Cards-samenwerking en hebben grote interesse getoond voor het inbrengen van hun deskundigheid ten behoeve van de institutionele veranderingen in de Cards-regio.

Deze vorm van samenwerking moet als een aanvullend instrument worden beschouwd ten behoeve van de uitvoering van het Cards-programma, naast de overige reeds bestaande instrumenten en zonder daaraan afbreuk te doen. Het is een aanvulling op de bestaande instrumenten en dicht de kloof tussen de particuliere sectoradviseurs (vaak voor korte termijn) en de grootschaliger "missies" voor overheidshulp, zoals in de huidige Cards-programma's voor politie en douane.

Deze samenwerking wordt voornamelijk gebruikt in de volgende sectoren:

- justitie en binnenlandse zaken, met name op de drie terreinen justitie en openbaar ministerie, politie en grenswachten en migratiebeleid,

- financieel beheer van de overheidssector op het gebied van belastingheffing, budgettering, financieel toezicht/controle en overheidsopdrachten,

- algemene hervorming van het ambtenarenapparaat op het gebied van een basisreglement voor en de herstructurering van het ambtenarenapparaat,

- Benadering van enkele sleutelelementen van het acquis, met name op het gebied van de vier fundamentele vrijheden betreffende het verkeer van goederen, diensten, kapitaal en vestiging. Vrij verkeer van werknemers is veel problematischer. Daarom zijn douane en handelsfacilitering (d.w.z. normen, maatstaven, veterinaire en fytosanitaire controle) concentratiegebieden in alle landen, evenals concurrentie en overheidshulp in de meer gevorderde landen.

In 2002 zijn in totaal vijf samenwerkingsprojecten toegekend, in Kroatië (vier) en in Albanië (een). In 2003 wordt de samenwerking in Kroatië voortgezet en uitgebreid tot andere Cards-partnerlanden.

- Regionale samenwerking

Er is één project afgesloten dat was opgenomen in het regionale Cards-programma voor 2001, namelijk het "Regionaal programma voor infrastructuuronderzoek op het gebied van vervoer op de Balkan" (REBIS-vervoer, 2,45 miljoen euro).

Het brede terrein van justitie en binnenlandse zaken vormt een belangrijk onderdeel van de hervorming op het gebied van institutionele opbouw en openbaar bestuur in de westelijke Balkanlanden. Opdat de EU en de nationale autoriteiten een coherent en alomvattend hervormingsprogramma ten behoeve van de toekomstige instellingen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken kunnen opstellen, is het noodzakelijk om zowel in afzonderlijke landen als op regionaal niveau een bijgesteld overzicht op te stellen van de situatie, alsmede van de initiatieven en problemen op dat gebied. Als onderdeel van het regionale Cards-programma voor 2001 financierde de Commissie derhalve missies ter beoordeling van justitie en binnenlandse zaken. In mei en juni 2002 werden deze beoordelingsmissies in de vijf landen in de regio uitgevoerd door deskundigen die door de EU-lidstaten waren benoemd.

Voor ieder land is een gedetailleerd verslag uitgebracht. De verslagen bevatten een diepgaand onderzoek naar de stand van zaken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, alsmede enkele conclusies en aanbevelingen voor de hervorming van de wettelijke en institutionele structuur. Ook worden suggesties gedaan voor mogelijke terreinen voor financiële steun van de EU. In november 2002 zijn de verslagen aan de bezochte landen en aan internationale organisaties voorgelegd (in het Engels en in de plaatselijke talen zodat de uitwisseling van informatie gemakkelijker is). De geadresseerden hebben in januari-februari opmerkingen ingediend en de verslagen zijn in april 2003 afgerond. De eindresultaten zullen de Commissie helpen om in de toekomst specifieke projecten op dit gebied te selecteren.

- Vervoer, infrastructuur en energie

In deze sector worden op dit moment nog acht projecten uitgevoerd. Van de 14 projecten die in 2002 zijn afgerond, zijn met name de volgende belangrijk:

Met de voltooiing van de bruggen van Samac en Kostajnica heeft de Europese Commissie bijgedragen aan een aanzienlijke verbetering van de onderlinge verbinding van de vervoersnetwerken in Bosnië en Herzegovina. Samen met de elektrificatie van de spoorlijn Ploce-Samac is de pan-Europese corridor V-c door Bosnië en Herzegovina nu operationeel, zowel over de weg als over het spoor. De luchtverkeerstoren van de luchthaven Mostar is in bedrijf gesteld. De ingebruikneming van twee 110kV-lijnen tussen Pale-Gorazde en Srebrenica-Konjevic markeerde de laatste bijdrage uit het energieprogramma van de EG aan het herstel van het elektriciteitsnetwerk. Het Europees bureau voor wederopbouw [95] is met name betrokken bij de wederopbouw van de infrastructuur. Het Bureau heeft grootschalige EG-investeringen beheerd ten behoeve van het herstel en de daarmee samenhangende opleidingen in de energiesector van Kosovo en heeft geholpen bij het boeken van aanzienlijke vooruitgang in Montenegro bij de ontwikkeling van gemeentelijke overheden en de afronding van plaatselijke investeringsprojecten in veel dorpen en steden. Het Bureau heeft geholpen bij de ontwikkeling van culturele centra, het herstel van lokale wegen, de verbetering van waterleidingen en rioolstelsels en de bouw van een nieuwe brandweerkazerne en een school. In de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is het Europees Bureau voor wederopbouw bezig met de verbetering van een aantal belangrijke grensoverschrijdende wegcorridors. De werkzaamheden met betrekking tot de eerste fase van de verbetering van de autosnelweg E-75, die het land verbindt met Griekenland (Corridor X), zijn afgerond. Rond Tetovo is een rondweg voltooid die aansluit op de autosnelweg E-65 (Corridor VIII die Albanië via de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met Bulgarije verbindt).

[95] Het Europees bureau voor wederopbouw in Thessaloniki is verantwoordelijk voor het beheer van de belangrijkste hulpprogramma's van de EU in de Federale Republiek Joegoslavië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. Het totaalbedrag van de aan het Bureau gedelegeerde EG-hulpmiddelen voor beheer bedroeg in 2002 480 miljoen euro. Eind 2002 hield het Bureau toezicht op een gecumuleerde totale portefeuille van meer dan 1,6 miljard euro in zijn vier operationele centra (Pristina, Belgrado, Podgorica en Skopje). Zie http:// www.ear.eu.int

Met de start van een aantal regionale infrastructurele projecten zijn in de tweede helft van 2002 belangrijke stappen gezet om de regio met de buurlanden te verbinden. De inspanningen concentreerden zich op investeringen om de infrastructuur aan te passen aan EU-normen. Belangrijk is dat deze inspanningen hebben geleid tot een overeenkomst tussen de Zuidoost-Europese landen met betrekking tot het spoorwegnetwerk en het wegennet. Het regionale programma heeft onder andere geholpen om strategische middelen vrij te maken, hetgeen ertoe heeft geleid dat de landen in de Balkan een memorandum van overeenstemming hebben ondertekend met betrekking tot de regionale elektriciteitsmarkt.

- Voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling

In Montenegro waren er twee aparte programma's voor begrotingssteun ten behoeve van voedselzekerheid. De bereidheid van de Montenegrijnse autoriteiten om de hervormingen door te voeren speelde een grote rol in het welslagen ervan.

Het Voedselzekerheidsprogramma was succesvol met de introductie van een coherent hervormingsprogramma op het terrein van voedselzekerheidsbeleid, hervorming van de landbouwsector en het beheer van overheidsfinanciën. Met name de hervorming van de sociale uitkeringen, zodat deze ten goede komen aan de meest kwetsbaren, was een van de belangrijkste resultaten van het programma. Het proces heeft in feite bewezen zo succesvol te zijn dat andere donors hebben besloten om gelijksoortige projecten te gaan financieren. De goede vooruitgang die met de uitvoering van de hervormingen is geboekt betekent dat het tweede Voedselzekerheidsprogramma zich kon richten op maatregelen om de beleidshervorming te consolideren.

In Albanië bevatte de EG-hulp voor economische en sociale ontwikkeling steun ter verbetering van de levenskwaliteit in plattelandsgebieden door middel van een Ontwikkelingsprogramma voor lokale gemeenschappen. In de Federale Republiek Joegoslavië heeft de hulp die gericht was op de particuliere sector en landbouwontwikkeling in belangrijke mate bijgedragen aan het creëren van werkgelegenheid en aan de hoognodige opleving van een levendige particuliere sector.

- Gezondheidszorg

De structuur van de arbeidskrachten in de gezondheidszorg en de ziekenhuizen in de westelijke Balkan is het resultaat van uitgebreide, hiërarchische en op ziekten gerichte gezondheidszorgstelsels. De oorlogen hebben gezorgd voor fysieke en psychische gevolgen op lange termijn en er is versterking nodig op het gebied van instellingen, opleiding van het menselijk potentieel, gezondheidsonderzoek van de bevolking en sociale cohesie. De gezondheidszorg voor vluchtelingen en binnenlandse ontheemden is zeer rudimentair. In bepaalde gebieden is er sprake van een ernstig risico voor de volksgezondheid vanwege de toegenomen bevolkingsverplaatsingen die het hoogste aantal gerapporteerde gevallen van tuberculose in Europa tot gevolg hebben. De werkelijke omvang van de milieuschade en de daaruit voortvloeiende effecten op de menselijke gezondheid zijn nog niet duidelijk in kaart gebracht. In Kroatië, Servië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft de eens bloeiende farmaceutische industrie zich nog niet volledig hersteld van de oorlog. In Kosovo is de infrastructuur van de gezondheidszorg nog steeds kwetsbaar. Overdraagbare ziekten zijn een bedreiging voor kwetsbare groepen. Plattelandsgebieden en enclaves van minderheden raken steeds meer geïsoleerd. Als ze medische hulp nodig hebben, zijn de Serven voor hun veiligheid afhankelijk van de Kosovo Force (KFOR).

Met specifieke gezondheidszorgprojecten die zich richten op hervorming van de gezondheidszorgstelsels en verbetering van de farmaceutische sector en haar regulerende kader, streeft de Europese Commissie naar herstel van de situatie. Een aantal lopende projecten is gericht op verbetering van de kwaliteit van primaire diensten in ziekenhuizen en gezondheidscentra door herstel of aanschaf van elementaire apparatuur. Levering van essentiële medicijnen, reagentia, medische artikelen, alsmede opleiding en technische bijstand voor medisch onderwijs en capaciteitsopbouw voor beheer van gezondheidszorgdiensten, zijn een belangrijk onderdeel van de EG-hulp aan de regio.

- Onderwijs

In 2002 continueerde het Tempus-programma in alle Balkanlanden - voornamelijk door middel van 'gezamenlijke Europese projecten' - de steun voor herziening van de inhoud van universitaire onderwijsprogramma's, hervorming van het beheer van de universiteiten en versterking van contacten tussen universiteiten en de maatschappij in het algemeen. Vijf grote projecten zijn beëindigd en twee worden op dit moment nog uitgevoerd.

De EG heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van het strategiedocument voor onderwijshervorming in Bosnië en Herzegovina, dat op 21 november 2002 aan de Vredesimplementatieraad is overhandigd. In 2002 is de steun voor het beroepsonderwijs gecontinueerd. Een op het hele land betrekking hebbend arbeidsmarktonderzoek, gericht op de samenwerking tussen arbeidsmarkt, beroepsopleidingen en KMO's, is afgerond, zodat voor het eerst een verbeterde samenwerking tussen deze drie partners mogelijk werd teneinde de beroepsopleidingen beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt. Met betrekking tot het basisonderwijs en het algemeen voortgezet onderwijs zijn de aanbevelingen aan de ministeries van Onderwijs voor de hervorming van het algemene onderwijsstelsel erg goed ontvangen en deze hebben een vervolg gekregen met het opstellen van een groenboek met een brede deelname van alle belanghebbenden in de onderwijssector.

- Milieu en natuurlijke hulpbronnen

In het concentratiegebied milieu en natuurlijke hulpbronnen zijn twee projecten in de sector beëindigd en worden er op dit moment nog zes uitgevoerd. Met de uitvoering van de regeling voor plattelandskredieten zijn in heel Bosnië en Herzegovina belangrijke resultaten geboekt. Alleen al in Brcko zijn als een direct gevolg van de uitbetaalde EG-lening circa 169 banen bestendigd en 94 banen gecreëerd. In de veterinaire sector is goedkeuring van de nationale veterinaire wet en institutionalisering van de nationale veterinaire dienst, samen met uitvoering van de regeling voor dierenregistratie en toezicht op verplaatsingen en de uitrusting van veterinaire laboratoria tot stand gekomen met EG-steun. EG-middelen hebben de voorlichtingsdiensten in Bosnië en Herzegovina gesteund met 12 kantoren die adviezen en essentiële bijstand verlenen aan boeren. Ondanks aanzienlijke problemen zijn in de watersector waterbeheerinstanties ingesteld voor de stroomgebieden van de Bosna en Vrbas. De EG heeft bijgedragen aan goedkeuring van de milieuwetgeving en aan de ontwikkeling van een milieukaderwet op nationaal niveau.

- Partnerschap maatschappelijke organisaties en NGO's

In Albanië steunt de EG niet alleen de versterking van lokale verenigingen en instellingen, maar stimuleert zij ook de ontwikkeling van dienstverlening door NGO's. In Kroatië krijgen NGO's op milieugebied steun voor institutionele opbouw en ontvangen staatsinstellingen en maatschappelijke organisaties steun voor verbetering van de sociale dienstverlening op het gebied van maatschappelijke zorg, gezondheidszorg en onderwijs. De EG-hulp in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is gericht op verbetering van de interetnische betrekkingen en versterking van de maatschappelijke organisaties. Met kleinschalige activiteiten en EIDHR-subsidies verleende de EG in Bosnië en Herzegovina steun aan 35 actoren van maatschappelijke organisaties, onder andere jongeren- en vrouwengroepen, repatrianten en binnenlandse ontheemden, gehandicapten, gemeenschappen en groepen van beide entiteiten, en leverde op die manier een bijdrage aan de groei van actievere maatschappelijke organisaties, democratie en mensenrechten. Tijdens de algemene verkiezingen van oktober 2002 heeft de EG ook de Verkiezingscommissie voor Bosnië en Herzegovina geholpen bij de financiering van stemlokaalcomités.

- Herstel/landmijnen

De mijnprojecten zijn niet alleen gericht op verbetering van de economische en sociale situatie in de landen van Zuidoost-Europa, maar ook op stabilisatie en normalisering van de levensomstandigheden van de bevolking. Het project "Opruiming van mijnen in het grensgebied" wordt uitgevoerd door het Internationaal trustfonds voor ontmijning en hulp aan de slachtoffers van mijnen (International Trust Fund for De-mining and Mine Victims Assistance - ITF), dat de ontmijningsactiviteiten in de regio Zuidoost-Europa ondersteunt, hetgeen tot gevolg heeft dat minstens 1.200.000 m2 langs de grenzen wordt opgeruimd. Het project, waaraan de Gemeenschap met 2.850.000 euro bijdraagt, is gericht op vergroting van de veiligheid en bewegingsvrijheid van de bevolking die in de grensgebieden leeft, waardoor de terugkeer van binnenlandse ontheemden en vluchtelingen mogelijk wordt, de politiecontroles aan de grenzen eenvoudiger worden, land vrijkomt voor agrarische doeleinden en de economische activiteiten in de grensgebieden worden gestimuleerd. Het opruimen van mijnen vindt plaats in de grensgebieden tussen de Federale Republiek Joegoslavië en Kroatië, tussen Albanië en Kosovo en in het grensgebied tussen Bosnië en Herzegovina en Kroatië.

Als onderdeel van het stabilisatieproces van het land en om de terugkeer van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden naar hun vooroorlogse woningen mogelijk te maken, zijn ook ontmijningsactiviteiten gefinancierd in voormalige oorlogsgebieden in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië.

- Vluchtelingen/bevolking

De verplaatsing van bevolkingsgroepen is een van de grote gevolgen van de oorlogen die de Balkan in de jaren 1990 verscheurden en is derhalve een van de belangrijkste prioriteiten van de EG-hulp. Het is niet alleen van belang dat vluchtelingen en binnenlandse ontheemden naar hun huizen kunnen terugkeren, maar ook is het voor de consolidatie van de vrede essentieel dat gedwongen verplaatsingen niet worden geaccepteerd en erkend als blijvend. Daarom heeft de EG speciale nadruk gelegd op teruggave van eigendommen aan de vooroorlogse bezitter. Door de uitvoering van de eigendomswetten en een grotere stabiliteit is de terugkeer eindelijk echt van start gegaan. In sommige gebieden blijft het echter moeilijk met wezenlijke politieke en/of juridische hindernissen voor mensen en de teruggave van eigendommen. In de landen van voormalig Joegoslavië (met uitzondering van Kosovo) zijn nog steeds 1.250.000 binnenlandse ontheemden.

In Kroatië is het herstel van de technische infrastructuur een aanvulling op de wederopbouw van huizen. Het herstel van het waterdistributienetwerk in de stad Knin (200.000 euro) is een van de onlangs voltooide projecten. De bouw van een watertank voor een miljoen liter water verschaft drinkwater aan 15.000 inwoners van Knin, waaronder de 8.500 repatrianten die deel uitmaken van dit bevolkingscentrum. Dit soort projecten maakt de weg vrij voor de terugkeer van nog eens 5.000 vluchtelingen die naar verwachting naar de gemeente zullen terugkeren. Deze projecten impliceren een aanzienlijke verhoging van de kansen voor duurzame sociaal-economische ontwikkeling.

De terugkeer van voornamelijk etnische Serven wordt nog steeds gehinderd door politieke, economische, juridische en sociale problemen. Vanaf maart 2002 waren van de 292.566 personen die terugkeerden naar de door de oorlog getroffen gebieden er slechts 90.271 die behoorden tot een minderheid (de overigen waren Kroaten en etnische Kroaten).

In de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft de in 2001 goedgekeurde uitvoering van de noodhulppakketten ter waarde van 26,5 miljoen euro (12,7 miljoen euro in het kader van het mechanisme voor een snelle reactie uit de begroting van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en 13,8 miljoen euro in het kader van Cards) snel resultaat geboekt en geholpen om 95% van de binnenlandse ontheemden naar hun vooroorlogse woonplaats te doen terugkeren. Projecten zoals herstel van elektriciteit, wederopbouw van woningen en verbetering van de watervoorziening hebben in de loop van 2002 de grootschalige terugkeer naar de voormalige oorlogsgebieden vergemakkelijkt.

In Bosnië en Herzegovina heeft de EG-hulp de duurzame terugkeer van ongeveer 8.000 mensen rechtstreeks mogelijk gemaakt en bijgedragen aan de totale terugkeer van ongeveer 100.000 mensen. Bovendien zijn meer dan 2.700 banen gecreëerd, zowel voor repatrianten (80%) als voor vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap (20%).

De EG treft thans voorbereidingen om de verantwoordelijkheid voor de terugkeer over te dragen aan de plaatselijke autoriteiten. De ministerraad van Bosnië en Herzegovina heeft een terugkeerfonds ingesteld en met de belangrijkste, bij de terugkeerhulp betrokken internationale instanties is een samenwerkingsprotocol opgesteld. [96]

[96] De overdracht aan de plaatselijke autoriteiten is gepland voor 2004.

In de Federale Republiek Joegoslavië-Kosovo is de EG-hulp tweeledig. Enerzijds kent de Europese Commissie subsidies toe voor wederopbouw/herstel van beschadigde huizen voor speciale begunstigden. Anderzijds is de EG bezig met het opstellen van een regeling die mensen door middel van een geldlening helpt bij de wederopbouw, uitbreiding of vernieuwing van hun woonruimte.

Bovendien heeft ECHO in andere delen van de Federale Republiek Joegoslavië en in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië hulp verleend aan vluchtelingen. Vóór het jaar 2002 werd de steun van de EG voor vluchtelingen en binnenlandse ontheemden ontworpen, gefinancierd en uitgevoerd via de hulp aan het land.

Na haar aandacht te hebben gericht op wederopbouw heeft de EG haar hulp verlegd naar een geïntegreerde aanpak van de terugkeer, waaronder het creëren van banen en sociale integratie, omdat dat een absolute voorwaarde voor duurzame terugkeer wordt geacht. In 2002 werd het noodzakelijk geacht om de terugkeer tussen landen onderling te steunen en om grensoverschrijdende kwesties aan te pakken. De regionale portefeuille voor 2002 (1 miljoen euro) zal zich richten op het stimuleren van een betere samenhang tussen de verschillende wettelijke kaders en uitvoering van de eigendomsrechten en op het ondersteunen van regionale initiatieven voor de terugkeer van vluchtelingen.

6.1.5. De drie C's (coherentie, coördinatie en complementariteit in de regio)

6.1.5.1 Samenwerking met lidstaten en andere donors in de regio

Op de Balkan is coördinatie van beleid en activiteiten tussen lidstaten en andere donors en internationale financiële instellingen van groot belang. In Bosnië en Herzegovina heeft het Bureau van de hoge vertegenwoordiger een mandaat gekregen voor het coördineren van de uitvoering van de op burgers betrekking hebbende bijlagen van het Dayton-vredesakkoord. Het kader van taakgroepen - gericht op de grootste uitdagingen waarmee het land wordt geconfronteerd en waarbinnen de Commissie een belangrijke rol speelt - is gestroomlijnd. Daarnaast organiseert de Commissie specifieke coördinatiebijeenkomsten met de lidstaten om complementariteit te bereiken tussen projecten en een taxatie te maken van de vooruitgang van projecten en van toekomstige programmeringslijnen van de lidstaten. Iedere bijeenkomst heeft een aandachtsthema dat wordt besproken en weerspiegelt de programmering van Cards.

In Kroatië houdt de delegatie van de EG niet alleen een permanent communicatiekanaal in stand met de donorgemeenschap, maar vooral ook met belangrijke donors zoals USAID en internationale financiële instellingen, de Wereldbank, de EBWO en de EIB. De interactie heeft plaats op operationeel niveau en op besluitvormingsniveau, van intensief overleg ten aanzien van de programmering, tot een meer op sectoren en projecten gebaseerde informatie-uitwisseling en coördinatie.

Aan de hand van periodieke en ad hoc-bijeenkomsten heeft coördinatie van de internationale gemeenschap in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië plaats onder verantwoordelijkheid van de speciale Vertegenwoordiger van de EU, als onderdeel van zijn mandaat. De coördinatie heeft onder andere betrekking op monitoring van het politieke proces in het land en uitvoering van de Kaderovereenkomst (Ohrid, 2002). De delegatie van de EG is met name verantwoordelijk voor de coördinatie van donors (en uitvoerende instanties) op het gebied van de wederopbouw van woningen, ten aanzien van de financiële aspecten en de oplossing van problemen ter plaatse. Niet alleen vinden er coördinatiebijeenkomsten plaats over decentralisatie en lokaal zelfbestuur, maar ook met de OVSE en andere donors over hervorming van het politieapparaat, zowel op het niveau van de hierbij betrokken instellingen als op dat van de donors. De Europese Commissie en de Wereldbank hebben in Brussel (12 maart 2002) een donorbijeenkomst georganiseerd, gericht op de toezegging van donormiddelen op het gebied van wederopbouw na de oorlog van 2001, alsmede op het gebied van macro-economische hulp en steun voor de uitvoering van de Kaderovereenkomst. Met steun van de delegatie van de EG, het bureau van de Wereldbank en met technische steun van de UNDP garanderen de autoriteiten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië lokale follow-up van de toezeggingen.

Om het risico van overlapping met de programma's van andere donors te voorkomen en ervoor te zorgen dat de activiteiten elkaar aanvullen, organiseert het Europees Bureau voor wederopbouw periodieke bijeenkomsten met lidstaten en andere donors teneinde onder meer voorstellen voor jaarprogramma's te bespreken.

6.1.5.2 De activiteiten van de EIB

Door in nauwe samenwerking met de Commissie en andere multilaterale financieringsinstellingen aanzienlijke middelen te lenen, blijft de Europese Investeringsbank (EIB) op de Balkan een belangrijke rol spelen. In 2002 bleven de doelstellingen van de EIB geconcentreerd op vervoer en telecommunicatie, energieproductie en -distributie, industrie (in de vorm van rechtstreekse leningen en joint ventures met Europese partners) en milieubescherming.

Een van de projecten die in 2002 in het kader van financiering met het 'snelstartpakket' zijn uitgevoerd, betrof een regionaal onderzoek naar de vervoersinfrastructuur om te bepalen wat de investeringsprioriteiten op het gebied van vervoer in Zuidoost-Europa zijn. Hiermee was een bedrag van 2,3 miljoen euro gemoeid.

In Montenegro verleent het Europees Bureau voor wederopbouw technische bijstand voor de lange termijn ter waarde van 35 miljoen euro aan het ministerie van Zeevaart en Vervoer en aan het ministerie van Economische Zaken voor ondersteuning van de hervorming en hulp bij de uitbetaling van EIB-leningen in de wegen-, spoorwegen- en energiesector.

6.1.5.3 Humanitaire hulp in de regio

Nu de omstandigheden in de regio zijn genormaliseerd en de humanitaire behoeften zijn verminderd, gaat ECHO door met het afbouwen van haar activiteiten in de Balkan. Als gevolg hiervan was de totale begrotingstoewijzing van 43 miljoen euro de helft van die van 2001. ECHO voltooide het afbouwen van haar activiteiten in Kosovo, Albanië en Montenegro en continueerde het afbouwen van haar activiteiten in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en in Servië. In de hele regio heeft ECHO veel aandacht besteed aan de samenhang tussen noodhulp en ontwikkeling.

Het grootste deel van de humanitaire hulp voor de regio is aan Servië verleend (37 miljoen euro), omdat daar nog steeds grote aantallen vluchtelingen en binnenlandse ontheemden zijn. De middelen zijn gebruikt voor de humanitaire behoeften van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen (voedselhulp, hygiënische producten, hout en andere brandstoffen voor verwarming), voortbouwend op de eerdere gezondheidszorg- en psychosociale activiteiten en om te zoeken naar een permanente oplossing voor vluchtelingen, zowel door middel van huisvestingsprogramma's in Servië als via hulp voor vluchtelingen uit Bosnië en Kroatië om naar huis terug te keren. De op één na grootste begunstigde van de humanitaire hulp in de regio was de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (3 miljoen euro) waar ECHO voortbouwde aan haar watervoorzienings- en sociale-sectorprojecten. Vluchtelingen uit Kosovo en slachtoffers van de gevolgen van de oorlog in 2001 worden nog steeds geholpen door de UNHCR. Op dit gebied legde ECHO bij haar inspanningen de nadruk op drie prioriteiten: noodherstel, voedselhulp voor binnenlandse ontheemden die bij gastgezinnen verblijven en landbouwhulp (zaaigoed en veevoeder) voor binnenlandse ontheemden en bewoners van de door de oorlog getroffen gebieden. Ondanks de terugtrekking van ECHO uit Kosovo eind 2001, ontving de UNHCR een laatste toewijzing van 2 miljoen euro ter ondersteuning van haar activiteiten met betrekking tot de bescherming van minderheden. In Albanië en Montenegro zijn de in 2001 gefinancierde activiteiten afgerond om de terugtrekking van ECHO voor te bereiden.

Financieringsbesluiten van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) in 2002

Land // Miljoen euro

Servië // 37

Kosovo // 2

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië // 3

Regionaal // 1

Totaal // 43

6.1.6 Resultaatgerichte monitoring

Ook in 2002 werd de EG-hulp aan Albanië en Kroatië gecontroleerd met het systeem voor resultaatgerichte monitoring. Daarnaast is de resultaatgerichte monitoring in september 2002 geïntroduceerd in Bosnië en Herzegovina en in december 2002 in de regionale Cards-programma's. In 2002 zijn in totaal 33 projecten (ter waarde van 73,2 miljoen euro) gecontroleerd en 37 verslagen opgesteld. (Het grootste deel (30) van deze projecten is echter in het kader van oude Phare- en Obnova-programma's gefinancierd. [97] De gegevens moeten derhalve niet worden gebruikt om de prestaties van het Cards-programma als zodanig te beoordelen.)

[97] Bij Verordening (EG) nr. 2666/2000 van de Raad van 5 december 2000 is de bestaande Gemeenschapshulp ten behoeve van de westelijke Balkan, d.w.z. de Phare- en Obnova-programma's, vervangen door het Cards-programma.

De gemiddelde beoordeling van alle projecten was 2,2 en dat is behoorlijk onder het gemiddelde van 2,5. Vermeld dient echter te worden dat de drie nieuwe projecten, die door het Cards-programma worden gefinancierd, het aanzienlijk beter doen dan het regionale gemiddelde.

In het kader van het 'Ondersteunend project voor monitoring in Bosnië en Herzegovina', dat van februari 2000 tot september 2002 operationeel was, zijn in 2002 in Bosnië en Herzegovina 25 monitoringopdrachten afgerond, waarna van start is gegaan met de nieuwe resultaatgerichte monitoring. De totale contractuele waarde van de gecontroleerde hulp was 191,5 miljoen euro, hetgeen betekent dat de kosten voor de monitoring 0,96% bedroegen van de waarde van de hulp in Bosnië en Herzegovina.

De projecten hebben het meeste succes op het gebied van relevantie en kwaliteit van ontwerp en efficiëntie van de uitvoering (2,4), maar met een gemiddelde van 2,1 voor iedere indicator hebben ze weinig succes op het gebied van doeltreffendheid, effecten en mogelijke duurzaamheid. De subcriteria versterken deze conclusie: in het algemeen zijn de projecten adequaat ontworpen, maar worden ze zwak uitgevoerd. Ze zijn niet in staat om de verwachte resultaten te leveren en om bredere effecten te hebben. Als gevolg daarvan houden de resultaten van de projecten niet lang stand.

Vanwege de betrekkelijk kleinschalige steekproef is het moeilijk de precieze redenen voor deze zwakke prestaties aan te wijzen. Het kan echter een weerspiegeling zijn van het feit dat deze projecten onder extreem gevoelige politieke omstandigheden in Albanië, Bosnië en Herzegovina en Kroatië zijn uitgevoerd, vaak met afwezigheid van ondersteunende en ervaren projectpartners. Gevreesd wordt dat de zwakke prestaties van sommige projecten - ook - door fouten van de projectuitvoerders worden veroorzaakt.

Van de 37 opgestelde verslagen hebben er 28 betrekking op twee prioritaire terreinen: handel en ontwikkeling (9 verslagen) en institutionele capaciteit en 'good governance' (15 projecten, 19 verslagen). De projecten ter ondersteuning van handel en ontwikkeling neigen naar aanzienlijk betere prestaties dan gemiddeld. De projecten zijn goedontwikkeld (2,7) en efficiënt uitgevoerd (2,6). Ze zijn echter minder succesvol wat betreft de effecten (2,4) en duurzaamheid (2,1). Het lijkt erop dat de institutionele middelen, het menselijk potentieel en de begrotingsmiddelen die nodig zijn om de projectresultaten te behouden nog niet goed werken.

De projecten ter ondersteuning van institutionele capaciteit en 'good governance' boeken geen goede vooruitgang: het algemene gemiddelde (2,0) ligt behoorlijk onder het gemiddelde van 2,5. De verslagen zijn pessimistisch over de waarschijnlijkheid dat deze projecten resultaten zullen boeken (2,1), de projectdoelstelling zullen realiseren (1,7), effecten zullen hebben (1,8) of institutioneel of financieel duurzaam zullen zijn (1,9). De verslagen stellen een aantal redenen vast: uitvoerders met weinig kennis van wat nodig is voor de opbouw van institutionele capaciteit en capaciteit met betrekking tot het menselijk potentieel, een tendens naar politisering van projecten, meer nadruk op politieke adviezen dan op technische bijstand, het creëren van parallellopende structuren, groot personeelsverloop vanwege lage salarissen in de publieke sector.

Hoewel er projecten zijn op drie andere prioritaire terreinen - macro-economisch beleid en sociale sectoren (twee), vervoer (een) en voedselzekerheid en duurzame plattelandsontwikkeling (vijf) - kunnen, vanwege de te geringe omvang van de steekproeven, slechts de meest algemene conclusies worden getrokken. De projecten lijken goed ontworpen te zijn en vorderen volgens schema en tegen de geraamde kosten, maar ze zijn minder succesvol op het gebied van waarschijnlijke doeltreffendheid, effecten en duurzaamheid.

BOSNIË EN HERZEGOVINA

"Regionale ontwikkeling - Brcko"

De doelstelling van het project was het ondersteunen van de duurzame ontwikkeling van het Brcko-district door middel van de ontwikkeling van een regionale ontwikkelingsstrategie, het leveren van diensten aan kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en het instellen van een lokaal ontwikkelingsbureau. De projectdoelstelling is volledig gerealiseerd. Het regionale ontwikkelingsbeleid wordt al uitgevoerd: er is overeenstemming bereikt over een investering van 100 miljoen euro voor de herhuisvesting van de Arizona-markt, een stimuleringsgebied met 30 Italiaanse bedrijven is gerealiseerd en een reeks maatregelen op het gebied van de arbeidsmarkt, beroepsopleiding en steun aan KMO's wordt uitgevoerd. Het lokale ontwikkelingsbureau staat in goed aanzien bij de plaatselijke belanghebbenden en speelt een actieve rol, met name op het gebied van verbeterde procedures voor bedrijfsbeheer en het verstrekken van ondersteunende dienstverlening aan ondernemers en KMO's. Het lokaal ontwikkelingsbureau heeft met het districtbestuur van Brcko een aantal overeenkomsten gesloten teneinde elementen van de strategie uit te voeren. De resultaten van de rechtstreekse doelstellingen worden versterkt en uitgebreid door de diverse ongeplande activiteiten die de uitvoerder heeft verricht. De financiële en institutionele stabiliteit van de resultaten en prestaties van het project op middellange termijn zijn gegarandeerd, omdat het districtbestuur van Brcko middelen beschikbaar heeft gesteld uit de districtsbegroting en land heeft aangewezen voor de uitvoering van de belangrijkste elementen van de ontwikkelingsstrategie. Het project werd gewaardeerd met een 3,6 (behoorlijk boven het gemiddelde van 2,5). Het toont ruimschoots de belangrijkste eigenschappen van een succesvol project: een realistisch en goedgericht projectontwerp, een toegewijde uitvoerder die nauw samenwerkt met een begunstigde, die bereid is om een ondersteunende projectomgeving te creëren en een vervolg te geven aan de projectresultaten.

6.1.7 Conclusies en vooruitzichten in de komende jaren

Het jaar 2002 betekent een keerpunt voor de Cards-hulp in de regio. De hulp die tot op heden grote nadruk legde op wederopbouw en democratische stabilisatie, met name terugkeer van vluchtelingen, is een meer strategisch instrument geworden voor de vergemakkelijking van het stabilisatie- en associatieproces, overeenkomstig de specifieke behoefte van de landen.

In 2002 is bij het ontwerpen van de Cards-jaarprogramma's rekening gehouden met de getrokken lering uit de evaluaties van de uitvoering van de EG-hulp:

Albanië:

Coördinatie met andere donors: hoewel de eerste verantwoordelijkheid voor de donorcoördinatie berust bij de Albanese regering, moet de Europese Commissie zorgen voor een betere coördinatie ter plaatse, met name op het terrein van de hervorming van het openbaar bestuur. De gedeconcentreerde delegatie is hiervoor uitermate capabel.

Annuleren van "oude" projecten: na interne evaluaties van de vooruitgang die was geboekt bij de uitvoering van eerdere programma's, heeft de Commissie voorgesteld verschillende "oude" projecten te annuleren die nog niet van start waren gegaan.

Deconcentratie van beheer: vanaf het programma voor 2001 beheert de Commissie de projecten rechtstreeks via haar gedeconcentreerde delegatie (aanbesteding, contractering, uitvoering en betalingen). Samen met de voortgezette steun voor de projectpartners via projectbeheerseenheden en projectuitvoeringseenheden moet het gedeconcentreerd beheer leiden tot een betere en snellere programmaoverdracht.

Voorwaarden voor de hulp: het indicatieve meerjarenprogramma bevat specifieke voorwaarden voor de EG-hulp. De Albanese regering is verzocht voor en tijdens de projectuitvoering periodiek verslag uit te brengen over deze voorwaarden.

Bosnië en Herzegovina:

"Participerende" voorbereiding van het jaarprogramma: de programmering van de Cards-hulp voor 2002 is op een doorzichtige en participerende wijze uitgevoerd. De nationale autoriteiten waren nauwer betrokken bij de projectidentificatie dan in het verleden. Met de autoriteiten en andere donors zijn er bijvoorbeeld diverse rondetafelbesprekingen georganiseerd.

Tussentijdse planning en looptijd van de projecten: de projectidentificatie is uitgevoerd met het oog op de programmering van het jaarprogramma voor 2003. Evenals in het programma voor 2001 hebben de projecten in het programma voor 2002 gemiddeld een langere looptijd dan in het verleden. Dit gebeurt om continuïteit van de hulp te garanderen en contractverlenging te voorkomen, hetgeen zou kunnen leiden tot onderbrekingen en dus tot schade aan de doeltreffendheid van de hulp.

Duurzaamheidsaspecten: het jaarprogramma voor 2002 pakt in iedere sector de duurzaamheidsaspecten aan.

Kroatië:

Naast vergelijkbare verbeteringen zoals uitgevoerd tijdens de voorbereiding van het programma voor Bosnië en Herzegovina, werd bij de programmering voor 2002 voor Kroatië voortgebouwd op ervaringen die zijn opgedaan tijdens de programmering voor voorgaande jaren alsmede op de opleiding van de Kroatische counterparts ten behoeve van het beheer van de projectencyclus.

De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië:

Een reeks problemen is aangepakt: de duidelijke behoefte om te kunnen beschikken over een algemene strategie met een beleidskader en overheidsbetrokkenheid bij de hervormingsdoelstellingen, de noodzaak voor voortdurende betrokkenheid bij donorcoördinatie en overleg op programma- en sectorniveau, de noodzaak om jaarprogramma's te baseren op doorzichtige besprekingen met belanghebbenden en op het absorptievermogen van de overheidsinstellingen, en de noodzaak van adequaat toezicht op en monitoring en evaluatie van de projectuitvoering met inbegrip van de financiële controlesystemen.

Momenteel is er binnen de regering van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië een gedegen en functionerend kader voor coördinatie van de hulp. De vice-premier fungeert als nationale hulpcoördinator als minister belast met zaken op het gebied van Europese integratie.

Federale Republiek Joegoslavië - Servië en Montenegro:

Om de doeltreffendheid zo groot mogelijk te laten zijn, moeten de EG en de bevoegde uitvoerende autoriteiten de EG-hulp op een beperkt aantal sectoren blijven richten.

Het ontwerp en de uitvoering van een programma moeten altijd garanderen dat de beoogde begunstigden van de hulp worden betrokken op een manier die hen in staat stelt om echt het gevoel te behouden dat zij een eigen inbreng in het proces hebben en dat kennis wordt overgedragen en hun capaciteit wordt ontwikkeld.

Indien wordt overgegaan tot de daadwerkelijke inspanningen voor herstel van de infrastructuur, moet duidelijk zijn of de betrokken autoriteiten werkelijk de maatregelen op middellange en lange termijn willen nemen die nodig zijn om de duurzaamheid van de hulpmaatregelen te garanderen.

Goede coördinatie van de programma's met andere donors blijft van groot belang als de staat Servië en Montenegro de via gecombineerde internationale inspanningen ontvangen hulp optimaal wil benutten.

Het realiseren van een goed functionerende markteconomie is volgens de in Kopenhagen vastgestelde criteria voor alle westelijke Balkanlanden een basisvoorwaarde voor het lidmaatschap van de EU. In de komende jaren zal derhalve worden doorgegaan met het verlenen van steun ten behoeve van de praktische hervorming die nodig is om dat te bereiken. Het betreft onder andere wetgeving op economisch gebied, beheer van begrotingsuitgaven en inning van inkomsten, overheidsopdrachten en - in de verdergevorderde stadia van het proces - wetgeving op het gebied van mededinging.

Ook zal aandacht worden besteed aan de grote omvang van het openbaar bestuur, doorgaans via hervormingsprogramma's voor het openbaar bestuur die zich richten op ondersteuning van het proces van rationalisering, afslanking en stroomlijning van de publieke sector.

De bestuurscapaciteit is niet alleen afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende personeel - het is ook van belang dat het personeel voldoende is opgeleid en beschikt over de vereiste vaardigheden om hun taken naar behoren uit te oefenen. Het ontbreken van toereikende bestuurscapaciteit heeft ernstige gevolgen, niet alleen voor het stabilisatie- en associatieproces, maar ook voor het algehele functioneren van de overheid en het economische hervormingsproces. Dit gegeven onderkennend wordt in de komende jaren aanzienlijke steun verwacht ten behoeve van dit belangrijke terrein, variërend van het eenvoudigweg leveren van materialen en specialistische opleidingen, tot steun voor de instellingen voor de hervorming van het openbaar bestuur in de regio. Steun voor de ontwikkeling van basiswetgeving, bijvoorbeeld wat betreft een adequaat en krachtig reglement voor het ambtenarenapparaat, is ook een belangrijk onderdeel van de steun.

Op het gebied van justitie en binnenlandse zaken wordt erkend dat het slechte functioneren van de rechterlijke macht een van de belangrijkste problemen is, waardoor niet alleen het algemene politieke functioneren van de staat wordt belemmerd, maar ook de goede werking van de markteconomie, bijvoorbeeld door het ontbreken van een effectieve economische conflictbeslechting. Corruptie wordt gezien als een ander groot probleem, waardoor een goede politieke, sociale en economische ontwikkeling van de regio wordt belemmerd. In het algemeen heeft ook de georganiseerde misdaad nog steeds een destabiliserend effect op de politieke, sociale en economische ontwikkelingen. Om het probleem aan de wortel uit te roeien en duurzame oplossingen mogelijk te maken, is een resoluut optreden van de internationale gemeenschap nodig dat wordt ondersteund door gerichte Cards-hulp.

6.2. OOST-EUROPA EN CENTRAAL-AZIË

Door middel van een geïntensiveerde dialoog en samenwerking heeft de Europese Unie in 2002 haar politieke, economische en commerciële betrekkingen met de landen van Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië [98] gestimuleerd. De uitvoering van de gemeenschappelijke strategieën van de EU met Rusland en Oekraïne en van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (Partnership and Co-operation Agreements - PCA's) met het grootste deel van de landen in de regio werd voortgezet door middel van een reeks topontmoetingen, raden, comités en subcomités.

[98] Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Moldavië, Mongolië, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan, Oekraïne en Oezbekistan.

In het licht van 11 september 2001 geeft de EU met name in de betrekkingen met Centraal-Azië prioriteit aan de strijd tegen terrorisme, drugshandel en illegale migratie. In de betrekkingen tussen de EU en Rusland waren met name van belang: het concept van de gemeenschappelijke Europese economische ruimte (Common European Economic Space - CEES), de energiedialoog tussen de EU en Rusland, de erkenning door de EU van de status van de Russische markteconomie en de kwestie van de enclave Kaliningrad. In Rusland, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland heeft de EU de mogelijke effecten van de uitbreiding geanalyseerd, die leiden tot de ontwikkeling van een "groter Europa". Zowel in de Kaukasus als in Centraal-Azië werd de agenda gedomineerd door conflictbeslechting en versterking van de democratie.

6.2.1. Strategische doelen en resultaten

In 2002 continueerde Tacis zijn werkzaamheden die zijn gericht op het overkoepelende doel om de NOS te helpen bij de overgang naar een markteconomie en pluralistische democratie. In dit verband steunt Tacis de uitvoering van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (PCA's) die in negen NOS-landen van kracht zijn. Tacis helpt deze landen bij het voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de PCA's, met name op het gebied van institutionele opbouw en economische hervorming.

Behalve de lopende steun voor de PCA's kan worden gewezen op drie resultaten van het Tacis-programma die in 2002 van bijzonder belang waren. Ten eerste hechtte de Commissie haar goedkeuring aan een nieuwe strategie voor EG-hulp aan Centraal-Azië, in nauwe samenwerking met de autoriteiten in de vijf landen van de regio. Binnen zes weken nadat over deze strategie met de lidstaten overeenstemming was bereikt, hechtte het Tacis-comité zijn goedkeuring aan een Tacis-actieprogramma voor Centraal-Azië ter waarde van 50 miljoen euro - een echt resultaat wat de bevordering van regionale samenwerking betreft. Ten tweede besteedde Tacis in juli met een conferentie in Kiev aandacht aan tien jaar hulpverlening aan de nucleaire veiligheidssector in de NOS, een erkenning van de belangrijke rol die de EG heeft gespeeld bij het uitoefenen van druk ten behoeve van essentiële hervorming van deze politiek gevoelige sector. Ten derde heeft de EG een actieve rol gespeeld bij de oprichting van een 'milieupartnerschap voor de Noordelijke Dimensie', met het toekennen van 50 miljoen euro (van in totaal 110 miljoen euro) voor de verbetering van het milieu rond de Oostzee, met name door beter beheer van gebruikte kernbrandstof en radioactief afval.

Eigen inbreng is altijd belangrijk voor het welslagen van hulpprogramma's. In deze context moet het belang worden vermeld van de bijeenkomst van de nationale Tacis-coördinatoren in Brussel in november 2002 - waar de belangrijkste partners van de 13 landen van de NOS en Mongolië op ministerieel niveau bijeenkwamen. Dit was de eerste bijeenkomst in meer dan twee jaar en een belangrijke mijlpaal in de dialoog tussen de EG en de partnerlanden, waardoor de eigen inbreng van de autoriteiten van de partnerlanden in het Tacis-programma wordt verhoogd.

Bovendien heeft de Commissie de hervorming van het intern beheer succesvol afgerond, zodat nieuwe verantwoordelijkheden konden worden verstrekt aan de vier delegaties van de EG in de NOS-regio (Moskou, Kiev, Tbilisi en Almaty). Dit zal er ook toe bijdragen dat zowel het ontwerp als de uitvoering van de programma's goed zijn aangepast aan de behoeften van de partnerlanden, zodat de dialoog met de plaatselijke autoriteiten wordt versterkt en de samenwerking met andere belangrijke donors wordt vergemakkelijkt.

TACIS VASTLEGGINGEN EN BETALINGEN IN DE REGIO IN 2002 (IN MILJOEN EURO)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

OVERZICHT VAN DE VASTLEGGINGEN/BETALINGEN IN 2002 (IN MILJOEN EURO)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.2.2 Prioriteiten op het gebied van programmering

Het Tacis-programma is het belangrijkste instrument van de Gemeenschap voor de uitvoering van de samenwerkingsprioriteiten in de regio. Ondersteuning van de overgang naar een markteconomie en versterking van de democratie en de rechtsstaat zijn de programmadoelstellingen. Het Tacis-programma is verdeeld in twee hoofdcategorieën: nationale en meerlandenprogramma's. In de nationale indicatieve programma's (NIP's) wordt een beschrijving gegeven van doelstellingen, verwachte resultaten en de voorwaarden van Tacis met betrekking tot de prioritaire samenwerkingsgebieden voor de periode 2002-2003 (voor Centraal-Azië in de periode 2002-2004).

Rusland is een belangrijke actor voor de stabiliteit en veiligheid van het gehele Europese continent. De EU heeft een groot strategisch en economisch belang bij de ontwikkeling van Rusland. Het land is tevens een belangrijke handelspartner voor de EU, met name op het gebied van de energievoorziening, en een belangrijke partner bij de inspanningen van de EU voor de bevordering van nucleaire veiligheid en de bestrijding van de georganiseerde misdaad, drugshandel en illegale immigratie naar Europa.

Het nationaal strategiedocument voor Rusland voor de periode 2002-2006 steunt het sociaal-economische hervormingsprogramma van de regering en bouwt aan het wettelijke, institutionele en bestuurlijke kader, dat nodig is voor de consolidatie van de markteconomie en de democratie. De EU heeft er ook belang bij om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de grote sociale uitdagingen van Rusland, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale bijstand. Binnen die context wordt in het nationaal indicatief Tacis-programma voor Rusland voor de periode 2002-2003 de nadruk gelegd op: (1) wettelijke en bestuurlijke hervorming en regionaal beleid, (2) hervorming van de rechterlijke macht, (3) maatschappelijke organisaties, opleiding en onderwijs, (4) deregulering en bedrijfsvoering, (5) sociale hervorming en (6) gemeentelijke diensten. Voor de periode van twee jaar bedraagt de indicatieve begroting in totaal 184 miljoen euro.

Westelijke NOS

Na de uitbreiding van de EU is het belang van nauwere betrekkingen tussen de EU en Oekraïne nog groter. Het nationaal strategiedocument voor Oekraïne voor de periode 2002-2006 benadrukt handels- en investeringsgerelateerde zaken, hervorming van de rechterlijke macht, justitie en binnenlandse zaken (inclusief grensbeheer en migratiekwesties), ontwikkeling van maatschappelijke organisaties en bestrijding van de sociale effecten van de hervormingen. In het nationaal indicatief programma voor de periode 2002-2003 worden de volgende prioriteiten vastgesteld: (1) wettelijke en bestuurlijke hervorming en hervorming van de rechterlijke macht, (2) grensbeheer, (3) stimulering van bedrijven, handel en investeringen, (4) maatschappelijke organisaties, opleiding en onderwijs en (5) sociale hervorming. Bovendien is in 2002 de laatste EG-bijdrage verstrekt ten behoeve van de sluiting van Tsjernobyl. De indicatieve begroting voor het programma voor Oekraïne voor de jaren 2002-2003 bedraagt 115 miljoen euro.

In Moldavië worden alle beschikbare samenwerkinginstrumenten van de EG ingezet om een bijdrage te leveren aan de politieke, economische en financiële stabilisatie van het land. De Tacis-hulp voor de jaren 2002-2003 legt de nadruk op drie prioritaire terreinen: (1) institutionele, wettelijke en bestuurlijke hervorming, inclusief hervorming van de gezondheidszorgsector, grensoverschrijdende samenwerking, misdaadbestrijding, steun voor Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, ontwikkeling en opleiding van maatschappelijke organisaties, (2) particuliere sector en economische ontwikkeling, met name ontwikkeling van bedrijven in plattelands- en stedelijke gebieden en stimulering van de export en (3) verlichting van de sociale gevolgen van de overgang, inclusief armoedebestrijding, sociale bijstand en kinderopvang. Voor de periode van twee jaar bedraagt de indicatieve begroting in totaal 25 miljoen euro.

De EU heeft duidelijk belang bij de politieke, sociale en economische vooruitgang die Wit-Rusland boekt in de richting van een democratisch land en een markteconomie, vooral ook omdat Wit-Rusland na de uitbreiding van de EU een direct buurland van de EU zal worden. In 2002 bleef de EU echter ernstig bezorgd over de voortdurende verslechtering van de democratie en de rechtsstaat in Wit-Rusland. Onder deze omstandigheden besloot de Commissie de voorbereiding van een nationaal strategiedocument en een indicatief Tacis-programma uit te stellen tot een later tijdstip. De EU blijft echter, evenals het Tacis-programma, steun en bijstand verlenen aan de maatschappelijke organisaties in Wit-Rusland. Ook in 2002 werden deze activiteiten gefinancierd uit de begroting voor 2000-2001.

Centraal-Azië

Na de gebeurtenissen van 11 september 2001 heeft de Commissie zich bezonnen over de wijze waarop de ontwikkelingsproblemen van Centraal-Azië het best kunnen worden aangepakt. Hoewel de specifieke aangelegenheden, waarmee ieder land [99] wordt geconfronteerd, variëren, heeft de regio als geheel te maken met dezelfde soort problemen: trage democratische en economische overgang, slechte prestaties op het gebied van de mensenrechten, bezorgdheid om islamitische radicalisering en tot slot groter wordende inkomensverschillen en armoede in het algemeen. In 2002 heeft de Commissie derhalve een regionale strategie opgesteld, met een indicatief programma voor de jaren 2002-2004. Voor de periode van drie jaren is met een totale toewijzing van 150 miljoen euro in de uitvoering van het programma voorzien.

[99] Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan.

De hoofddoelstellingen van de EG-hulp voor Centraal-Azië zijn: verbetering van de veiligheid en conflictpreventie, uitschakeling van bronnen die politieke en sociale spanningen opleveren en stimulering van het handels- en investeringsklimaat. De hulp bestaat uit drie onderdelen: (1) een regionaal samenwerkingsprogramma dat is ontworpen ter bevordering van goede onderlinge betrekkingen en gezamenlijke activiteiten van de landen op terreinen als vervoer en energienetwerken, natuurlijke hulpbronnen, internationale milieuconventies en justitie en binnenlandse zaken, (2) een regionaal steunprogramma dat wordt uitgevoerd op nationaal niveau en dat is ontworpen om de belangrijkste gemeenschappelijke uitdagingen op het gebied van duurzame economische ontwikkeling aan te pakken, zoals het stimuleren van investeringen en handel, douane en grensbeheer alsmede hervorming van de onderwijssector, en (3) een project voor armoedebestrijding dat zich richt op twee tot drie doelregio's.

De komende jaren zijn de belangrijkste uitdagingen waar Mongolië mee wordt geconfronteerd: overwinnen van de problemen op het gebied van landbouw en veeteelt, aanpakken van kwesties op het gebied van armoedebestrijding en bestrijden van corruptie. Vanwege het bescheiden budget dat beschikbaar is, 6 miljoen euro voor de jaren 2003-2004, is de Tacis-hulp gericht op één prioritair terrein, namelijk plattelandsontwikkeling, inclusief steun voor KMO's op het platteland, het creëren van werkgelegenheid en bescherming van het milieu. Na deze periode zal de EG-hulp aan Mongolië worden verleend in het kader van het Azië-programma van de Gemeenschap.

Kaukasus

Vanwege de strakke begrotingsbeperkingen beperkt de Commissie zich ten aanzien van de drie Kaukasuslanden tot slechts twee prioritaire samenwerkingsterreinen. In de drie landen is steun voor institutionele, wettelijke en bestuurlijke hervorming een prioriteit. Zowel in Armenië als in Georgië is steun voor het aanpakken van de sociale gevolgen van de overgang het tweede prioritaire terrein en is armoede een belangrijk onderdeel van het nationaal strategiedocument. In Georgië wordt speciale aandacht besteed aan de gezondheidszorg, terwijl in Armenië de nadruk wordt gelegd op onderwijs. In Azerbeidzjan is steun voor de particuliere sector en hulp voor economische ontwikkeling het tweede prioritaire terrein, met name om te helpen bij de diversificatie van de economie ten opzichte van de olie- en gassector. Zowel voor het nationaal indicatief programma voor Azerbeidzjan als voor dat van Georgië is een begroting van 14 miljoen euro voorzien. Aan Armenië is 10 miljoen euro toegewezen.

In de periode 2002-2006 blijft de sluiting van de kerncentrale van Medzamor een van de hoofddoelstellingen van de EU in Armenië. De EU zoekt ook naar andere manieren waarop zij steun kan verlenen aan inspanningen die zich richten op het voorkomen en oplossen van conflicten en op het naoorlogs herstel in Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. De politieke situatie in Georgië werd in 2002 gedomineerd door interne conflicten, wijdverbreide corruptie en verslechtering van de veiligheid, inclusief die van de ingezetenen van de EU die ten behoeve van Tacis werkzaam zijn. Daarom wordt in 2003 het lopende nationaal strategiedocument voor de jaren 2002-2006 herzien. In de gehele Kaukasusregio streeft de EG naar complementariteit tussen het Tacis-programma en het Programma voor voedselveiligheid.

Meerlandenprogramma's

Het strategiedocument voor nucleaire veiligheid bevestigt de noodzaak voor het handhaven van EU-betrokkenheid bij de ondersteuning van de huidige ontwikkeling van een cultuur op het gebied van nucleaire veiligheid in de partnerlanden, met name Rusland en Oekraïne. Sluiting van reactoren van de eerste generatie en steun voor modernisering van reactoren van de tweede en derde generatie behoren tot de prioriteiten. Andere samenwerkingsterreinen zijn onder andere: de aanpak van gebruikte brandstof en afvalbeheer, hulp voor veiligheidsmaatregelen en voor rampenplannen voor de buitenwacht alsmede voorbereiden van ontmanteling. De indicatieve begroting voor 2002-2003 bedraagt in totaal 140 miljoen euro.

In het Tacis-strategiekader voor regionale samenwerking voor 2002-2006 worden enkele prioritaire kwesties aangepakt, die voorkomen in alle of in een paar van de partnerlanden in Oost-Europa en Centraal-Azië. Het kader legt de nadruk op bescherming van het milieu, netwerken (telecommunicatie, energie en vervoer), justitie en binnenlandse zaken, investeringen in de particuliere sector en omzetting van de activiteiten van bewapeningsdeskundigen in vreedzame werkzaamheden en tot slot meer specifieke grensoverschrijdende aangelegenheden met betrekking tot de effecten van de uitbreiding. Voor de jaren 2002-2003 zijn afzonderlijke indicatieve programma's opgesteld voor regionale samenwerking (20 miljoen euro), grensoverschrijdende samenwerking (58 miljoen euro), samenwerking op wetenschappelijk gebied (20 miljoen euro) en de EG/EBWO-voorbereidingsfaciliteit voor investeringen (20 miljoen euro). In 2003 wordt gestart met volledige strategiedocumenten, waarin afzonderlijk aandacht wordt besteed aan regionale samenwerking en grensoverschrijdende samenwerking.

In de context van de Noordelijke Dimensie, die zich richt op de aanpak van de specifieke regionale ontwikkelingsuitdagingen voor Noord-Europa, is een belangrijke stap gezet toen in juli de eerste toezeggingconferentie van het Steunfonds voor het milieupartnerschap van de Noordelijke Dimensie plaatsvond. In eerste instantie zijn bijdragen voor een totaalbedrag van 110 miljoen euro toegezegd door de Europese Commissie, de Russische Federatie en Denemarken, Finland, Nederland, Noorwegen en Zweden. De Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) beheert de twee onderdelen van het Fonds: de milieucomponent en de nucleaire component.

6.2.3 Belangrijkste resultaten in 2002

6.2.3.1 Nationale strategieën

Wat de technische bijstand betreft, werd het jaar 2002 gekenmerkt door de start van de eerste nationale strategiedocumenten, nadat in 2001 een nieuwe methodologie was goedgekeurd. Behalve voor Wit-Rusland zijn voor de belangrijkste landen en programma's strategiedocumenten ontwikkeld voor de periode 2002-2006. In deze strategiedocumenten wordt de situatie geanalyseerd en wordt de EU-respons uiteengezet. In 2001 is een aanvang gemaakt met de werkzaamheden en in de meeste gevallen waren de werkzaamheden voltooid op het moment dat de strategiedocumenten in december van dat jaar door de Commissie werden goedgekeurd. In januari 2002 werd het strategiedocument voor nucleaire veiligheid formeel goedgekeurd. Het regionale strategiedocument voor Centraal-Azië is in de eerste helft van 2002 opgesteld en in oktober 2002 goedgekeurd.

6.2.3.2 Uitvoering

In 2002 waren de uitbetalingen 97% van het niveau van 2001 (384 miljoen euro in vergelijking met 395 miljoen euro in 2001). De geringe afname werd veroorzaakt doordat de betalingen aan het Fonds voor inkapseling van Tsjernobyl terugliepen van 40 miljoen euro naar 20 miljoen euro. De betalingen in 2002 vormden 86% van het beschikbare budget. Het tekort was vooral het gevolg van twee betalingen die gepland waren voor 2002, vertraging hadden opgelopen door bestuurlijke verwikkelingen in de begunstigde landen. Het betrof het brandstoftekortprogramma voor Oekraïne (20 miljoen euro) en het afvalwaterverwerkingsproject voor de Zwarte Zee (7,5 miljoen euro).

- Conflictpreventie, 'good governance' en de rechtsstaat

De Tacis-steun voor 'good governance' moet in samenhang worden gezien met de belangrijke werkzaamheden voor hervorming van het openbaar bestuur (zie hieronder institutionele opbouw). Bij de steun die de Europese Unie via het Tacis-programma verleent aan de nieuwe onafhankelijke staten en Mongolië, wordt nog steeds aandacht besteed aan de rechtsstaat en doeltreffende wetshandhaving. Prioritaire terreinen blijven: conflictpreventie en geïntegreerd grensbeheer, bestrijding van drugshandel en mensenhandel en hulp bij de ontwikkeling van een alomvattend migratie- en asielsysteem ter bestrijding van het smokkelen van illegale migranten en het terugdringen van illegale migratiestromen.

Wettelijke bescherming van economische ondernemers

Projectpartner: Afdeling juridische zaken van het kabinet van de president

Vier regio': Moskou, Sint Petersbur, Krasnodar en Irkoetsk

Projectdoelstellingen

Het leveren van een bijdrage aan de verbetering van de wettelijke bescherming van ondernemers in de Russische Federatie. Het project had betrekking op drie onderdelen: verbeterde uitvoering van de wet op het gebied van economische activiteiten in vier geselecteerde regio's (Sint Petersburg, Krasnodar, Irkoetsk en Moskou), verbeterde toepassing en handhaving van de wet door arbitragegerechten, verbeterde toegang tot de rechter door een verbeterd bewustzijn van ondernemers met betrekking tot juridische aangelegenheden en van het wettelijk systeem als beschermer van economische belangen. Met een bedrag van 5,37 miljoen euro werd het project van 30.12.1999 tot 30.06.2002 uitgevoerd.

Analyse van de resultaten

Het onderdeel 'opstellen van wetten' was niet alleen succesvol met betrekking tot aanbevelingen voor de wetopstellers van de Russische Federatie inzake verschillende economische en wettelijke onderwerpen (mededingingsrecht, arbeidsrecht, belastingheffing voor kleine ondernemers, faillissementsrecht, bestuurlijke geschillen waarbij kleine ondernemers betrokken zijn, aansprakelijkheid van de overheid, alternatieve conflictbeslechting, tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken), maar het was ook succesvol op het gebied van harmonisering van de federale wetten en de wetten die van toepassing zijn op de burgers van de Russische Federatie.

Het onderdeel 'opleiding' was behoorlijk succesvol doordat 30% van de rechters van de arbitragegerechten werd opgeleid en de duurzaamheid van de inspanning werd gegarandeerd door een specifiek "opleiden van opleiders"-programma, dat 28 opleiders afleverde die het programma kunnen continueren op basis van het lesmateriaal dat het project opleverde.

Naast het Tacis-programme is het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) gericht op ondersteuning van activiteiten op het terrein van mensenrechten, democratisering en de preventie van conflicten. De activiteiten worden voornamelijk uitgevoerd in partnerschap met NGO's en internationale organisaties. In 2002 steunde het EIDHR met een bedrag van bijna 13 miljoen euro projecten in Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië.

Microprojecten worden uitgevoerd door de delegaties van de Europese Commissie in drie van de betrokken EIDHR-landen: Georgië, Rusland en Oekraïne.

Bijna 9,5 miljoen euro was bestemd voor bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Zeven projecten die zijn gericht op bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie van minderheden en inheemse volken werden ondersteund met een bedrag van ongeveer 5,9 miljoen euro en worden uitgevoerd in Rusland, Oekraïne, Armenië, Azerbeidzjan en Georgië.

Bijna 2,7 miljoen euro was bestemd voor het voorkomen van martelingen en steun voor rehabilitatie van de slachtoffers van martelingen, met name in Rusland, Georgië en Oekraïne.

Een project richtte zich - met name door het verlenen van juridische bijstand - op versterking van de capaciteit van de personen die klachten indienen tegen de Russische Federatie bij het Europees Hof voor de rechten van de mens.

Steun voor het democratiseringsproces en versterking van de rechtsstaat ontvingen meer dan 1 miljoen euro. In het kader van het gezamenlijke samenwerkingsprogramma voor 2002 van de Raad van Europa en de Europese Commissie werd een project goedgekeurd dat was gericht op versterking van het federalisme, verbetering van de democratie op regionaal en lokaal niveau en de mechanismen ter bescherming van de mensenrechten in Rusland. Een ander project continueert de EG-steun voor de school voor politieke studies in Moskou teneinde de voortzetting van het onderwijs op het gebied van mensenrechten te garanderen. Een project dat in Georgië is opgezet heeft tot doel de werkzaamheden van de politieke instellingen op nationaal en lokaal niveau te verbeteren en de mechanismen ter bescherming van de mensenrechten te versterken.

- Institutionele opbouw

Dit is een belangrijk terrein van de Tacis-steun dat zowel betrekking heeft op hervorming van het openbaar bestuur als ontwikkeling van de particuliere sector. Indien nucleaire veiligheid buiten beschouwing wordt gelaten, is dit qua omvang duidelijk de grootste sector van de Tacis-hulp. De betalingen voor de 70 lopende projecten bedroegen in totaal bijna 50 miljoen euro.

- Hervorming van het openbaar bestuur

Tacis heeft steun verleend voor verbetering van de bestuurlijke capaciteit en de responsibalisering van het openbaar bestuur in de regio. Gewezen kan worden op de hervorming van het ambtenarenapparaat in Armenië, de versterking van het regionale openbaar bestuur in Moldavië, de ondersteuning van de hervorming van de overheid in Oekraïne en de capaciteitsopbouw ten behoeve van de overheid en het ambtenarenapparaat in Oezbekistan. In Rusland neemt het Tacis-programma actief deel aan een belangrijke hervorming van het openbaar bestuur. De president beschouwt verbetering van het openbaar bestuur als een belangrijke beleidsprioriteit. Als onderdeel van een bestaande vastlegging is Tacis in oktober 2002 in Rusland gestart met een project op het gebied van beleidsadviezen inzake de overheidsbegroting. Tacis heeft reeds beleidsadviezen gegeven op het gebied van hervorming van de overheidsopdrachten in Rusland en zal advies blijven verstrekken met betrekking tot regelgevingen ter voorkoming van belangenverstrengeling bij ambtenaren en inzake de algemene toegankelijkheid tot informatie.

Het Tacis-programma moet een duidelijk signaal afgeven aan de partnerlanden dat institutionele opbouw hoog op de Tacis-agenda prijkt en dat de partnerlanden bij het streven naar herziening van hun bestuur en de opbouw van institutionele capaciteit op de volledige medewerking van Tacis kunnen rekenen.

- Particuliere sector en economische ontwikkeling

De belangrijkste hindernissen voor economische ontwikkeling in de NOS bestaan onder andere uit verouderde regelgeving, slechte toegang tot financiering en investeringen, alsmede bedrijfspraktijken die de beste werkwijzen blokkeren. Teneinde deze problemen aan te pakken richt Tacis zich met name op drie belangrijke zaken: ontwikkeling van KMO's, stimulering van handel en hervorming van de financiële sector (met name banken en verzekeringen). Binnen deze drie bredere thema's heeft Tacis bijzondere aandacht besteed aan consumentenbescherming en regelgeving gericht tegen monopolisme, actieve stimulering van regionale investeringen alsmede ontwikkeling van toegang tot buitenlandse investeringen. De Tacis-hulp heeft een breed bereik - ter illustratie hiervan worden drie voorbeelden vermeld: ontwikkeling van KMO's in Moldavië, hervorming van de audits in Rusland en steun voor de landbouwfinancieringsmaatschappij van Kirgizië. Het project in Kirgizië heeft werkzaamheden verricht om de weg te bereiden voor toegang tot kredieten buiten de officiële banksector om.

Een bijzonder belangrijk thema is de rol van Tacis om te komen tot vergemakkelijking van de toetreding van NOS-landen tot de Wereldhandelsorganisatie. Door middel van een vraagafhankelijk project, dat de technische aspecten benadrukte van zaken als conflictbeslechting en sanitaire en fytosanitaire maatregelen, heeft Tacis Rusland geholpen bij het verwezenlijken van een aanzienlijke vooruitgang op de weg naar toetreding. Tacis heeft ook steun verleend aan andere landen die zich in verschillende stadia van toetreding tot de WTO bevinden. Zoals in het geval van Moldavië en Armenië, die thans lid zijn van de WTO, zal toekomstige hulp in toenemende mate betrekking hebben op de capaciteitsbouw van die landen, zodat ze effectief kunnen functioneren binnen de grenzen van de WTO-overeenkomsten en -organisatie.

Georgisch Bureau voor exportbevordering (Georgian Export Promotion Agency - GEPA)

Het GEPA richt zich op ondersteuning van de exportgerichte industrie van Georgië en op verbetering van het evenwicht op het gebied van de buitenlandse handel van Georgië. GEPA is in 1999 opgericht door de Georgische overheid met steun van het Tacis-programma van de Europese Unie. Het biedt een grote verscheidenheid aan dienstverlening ter stimulering van de buitenlandse handel. De door GEPA geboden informatiediensten verschaffen zowel Georgische als buitenlandse bedrijven de laatste informatie op het gebied van de markten en regelgeving, zowel op buitenlandse als op Georgische markten. GEPA organiseert bedrijfsbezoeken en draagt bij aan financiering van de deelname van Georgische bedrijven aan internationale handelstentoonstellingen.

Door middel van opleidingscursussen helpt GEPA bedrijven, ambtenaren en commerciële banken bij het vergroten van hun deskundigheid en capaciteit. GEPA's innovatieve kostendelende subsidieregeling helpt bedrijven bij het ontwerpen van hun marketing- en exportstrategieën, zodat ze hun niche op de buitenlandse markten kunnen bedienen. De bedrijven betalen voor hun deelname aan het programma dat hen in staat stelt "controle op de exportcapaciteit" te ontwikkelen, een opleiding op de werkplek te volgen en marketingstrategieën te ontwikkelen. Indien de strategie voldoet aan de voorschriften van GEPA, ontvangt het bedrijf 50% van de deelnamevergoeding terug. Momenteel nemen 16 bedrijven deel aan het programma.

In Rusland zijn 77 spaar- en kredietcoöperaties op het platteland opgericht - resultaten van het project voor strategieën ten behoeve van coöperatieve plattelandskredieten

In het Rusland van vandaag ontberen de plattelandsgebieden een financiële infrastructuur. De particuliere boeren en plattelandsondernemers hebben geen toegang tot kredieten en ook geen mogelijkheden om hun gespaarde geld te plaatsen. Het huidige banksysteem is voornamelijk geconcentreerd in de steden. In het algemeen en vooral in plattelandsgebieden aarzelen de banken om kleinschalige kredieten te verstrekken.

Om dit knelpunt te overwinnen hebben de Commissie en de Russische regering een project ontworpen om de oprichting van plattelandskredietcoöperaties te stimuleren en om op regionaal en nationaal niveau een kader voor kredietcoöperaties te bevorderen. Kredietcoöperaties zijn autonome eenheden gebaseerd op onderlinge hulpverlening. De leden zijn gemeenschappelijk verantwoordelijk. In Europa kennen kredietcoöperaties een lange geschiedenis (Crédit Agricole, Raiffeisen, Irish Credit League, Rabobank, enz.) In Rusland kende men tot 1917 een kredietcoöperatiesysteem. In 1996 zijn de eerste stappen gezet om in sommige regio's weer plattelandskredietcoöperaties in te stellen.

Samen met de verschillende projectpartners en begunstigden - het ministerie van Landbouw, verschillende regionale landbouwbesturen, de Nationale Associatie van plattelandskredietcoöperaties en honderden boeren en plattelandsondernemers in heel Rusland - was het mogelijk om binnen het projectkader aanzienlijke resultaten te realiseren:

in heel Rusland zijn 77 nieuwe kredietcoöperaties opgericht, dat is 50% van alle vandaag de dag bestaande plattelandskredietcoöperaties,

op regionaal niveau zijn 4 regionale verenigingen opgericht (Yaroslavl, Saratov, Buryatia, Novosibirsk) als gemeenschappelijke samenwerkingsverbanden van de lokale kredietcoöperaties,

3500 stagiaires hebben succesvol deelgenomen aan meer dan 100 seminars over alle relevante onderwerpen over de oprichting en het beheer van kredietcoöperaties,

in Saratov, Altaiskij Krai Buryatia Republic en Yaraslavl zijn regionale wetten opgesteld en goedgekeurd door de regionale Doema,

na lange en moeizame onderhandelingen, discussies en seminars is een nationale kaderwet voor kredietcoöperaties met succes ingediend bij de nationale Doema,

er zijn een nationale en drie regionale opleidingscentra voor kredietcoöperaties opgericht,

de 39 kredietcoöperaties die zijn gevestigd in de vier proefregio's hebben in 2002 meer dan 2.000 kredieten verstrekt, waarvan ieder krediet een gemiddelde omvang van bijna 1.500 euro heeft, hetgeen een totale kredietomvang oplevert van meer dan 3,5 miljoen euro. Dit betekent dat de totale, via de kredietcoöperaties verstrekte kredietomvang 14 keer is verhoogd tijdens de looptijd van het project (1999 - 2002); het aantal verstrekte kredieten is bijna 5 keer gestegen,

het cijfer van de terugbetalingen van alle kredietcoöperaties bereikte over 3 jaar gemiddeld 97%.

- Regionale samenwerking/integratie

Tacis steunt de doelstelling van regionale samenwerking via drie belangrijke programma's: het regionale Tacis-programma dat hulp verleent aan de 13 NOS-landen en Mongolië, het grensoverschrijdende Tacis-samenwerkingsprogramma (gericht op Rusland, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland, die grenzen aan de huidige EU/kandidaat-lidstaten), en het Baltische samenwerkingsprogramma, dat van bijzonder belang is in de context van de Noordelijke Dimensie. Het regionale Tacis-programma richt zich met name op drie prioritaire terreinen: justitie en binnenlandse zaken, milieu en de ontwikkeling van netwerken. Het grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma pakt kwesties aan als grensbeheer, milieu en grensoverschrijdende economische ontwikkeling. Wat de omvang betreft, steunt Tacis met betalingen van in totaal ongeveer 25 miljoen euro meer dan 80 lopende projecten, waarvan er met name 60 betrekking hebben op kleinschalige, gerichte initiatieven voor grensoverschrijdende samenwerking. Bovendien beëindigde Tacis in 2002 ongeveer 30 projecten op het gebied van regionale samenwerking, met betalingen ter hoogte van 35 miljoen euro.

Justitie en binnenlandse zaken

In haar betrekkingen met de NOS-regio is bestrijding van de activiteiten van de georganiseerde misdaad voor de EU een belangrijke prioriteit. De doelstelling is om in de landen van herkomst, doorgang en bestemming een coherente aanpak te ontwikkelen. Deze aanpak is gericht op versterking van de lokale capaciteit, zodat tegelijkertijd het hoofd kan worden geboden aan structurele armoedeproblemen, werkloosheid en gebrek aan onderwijs, alsmede aan de ontwikkeling van nieuwe en toenemende criminele activiteiten.

Deze aanpak betekent:

- een evenwichtige uitvoeringsstrategie die de rechtsstaat als uitgangspunt heeft, met name door het verstrekken van juridische bijstand en opleiding van rechters en wetshandhavers, ter versterking van hun vermogen tot handhaving van nationale wetgeving die voldoet aan internationale maatstaven en mensenrechten,

- de uitrusting en opleiding van wetshandhavingsinstanties, zodat zij in staat zijn tot een meer efficiënte bestrijding van georganiseerde misdaad, drugshandel en mensenhandel op nationaal, regionaal en internationaal niveau, met name door de verbetering van hun capaciteit op het gebied van coördinatie en informatievergaring in partnerschap met hun counterparts in de EU,

- vergroting van het bewustzijn van de doelgroepen door preventie en informatiecampagnes, en tot slot,

- de ontwikkeling van nationale en regionale capaciteit voor het verrichten van een evaluatie van de situatie en het opstellen van goede nationale actieplannen en wetgeving.

In april 2002 zijn in Centraal-Azië de activiteiten ter bestrijding van drugs weer van start gegaan. Met toepassing van dezelfde onderdelen zijn deze activiteiten uitgebreid tot de zuidelijke Kaukasus, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland. Door de activiteiten op het gebied van bestrijding van de vraag en bestrijding van het aanbod te combineren, kunnen de begunstigde landen de programma's gemakkelijker aanvaarden, temeer daar die activiteiten worden aangevuld met ontwikkeling van de epidemiologische capaciteit.

In Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland, na de uitbreiding toekomstige buurlanden van de EU, wordt de nadruk gelegd op het voorbereiden van een geïntegreerd grensbeheerbeleid en het opzetten van een alomvattend migratie- en asielsysteem, om zowel op regionaal als op nationaal niveau het binnensmokkelen van illegale migranten en illegale migratiestromen te bestrijden.

Nadat in 2001 in Oekraïne een eerste project ter bestrijding van mensensmokkel is uitgevoerd, worden in Moldavië en Wit-Rusland - met steun van de Internationale Organisatie voor Migratie - alomvattende projecten uitgevoerd ter bestrijding van de handel in vrouwen. Deze projecten zijn geheel in overeenstemming met de eerder genoemde strategie. Dit EG-initiatief bereidt de weg voor verdere activiteiten op dit terrein.

In 2002 werd verdere hulp verleend door middel van activiteiten in het kader van het grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma. Deze projecten concentreerden zich op de prioritaire Tacis-gebieden: bestuurlijke hervorming en lokale en regionale economische ontwikkeling. De projecten streefden er ook naar om sociale behoeften en milieukwesties aan te pakken.

De EU voerde ook grensoverschrijdende projecten uit die een aanzienlijk grotere omvang hadden, zoals vier projecten van 2 miljoen euro. Noemenswaardig is de Odessa-regio waar enkele eerste successen zijn geboekt bij het ondersteunen van de economische ontwikkeling en grensoverschrijdende handelsbetrekkingen met Oekraïne en Roemenië.

Dit programma werd steeds meer 'vraagafhankelijk' waarbij de nadruk - bij het bepalen van de behoeften en het nemen van de leiding bij projectbeheer en projectidentificatie - steeds meer kwam te liggen bij de Russische, Oekraïense, Moldavische en Wit-Russische counterparts. Enkele voorbeelden zijn projecten ter bestrijding van lokale 'black spots' op het gebied van werkloosheid zoals Pskov in Rusland, een centrum voor ondersteuning en ontwikkeling van KMO's op het platteland van Moldavië en een project voor ontwikkeling van het toerisme in Noordwest-Rusland, een regio met gebieden van ongerepte meren en bossen.

- Vervoer en infrastructuur

Zoals hierboven reeds is vermeld, is ontwikkeling van de infrastructuur een belangrijk aspect van de regionale Tacis-samenwerking, waarbij steun wordt verleend aan drie belangrijke thema's: vervoer (met name via het Traceca-programma voor ontwikkeling van het vervoer in de corridors van de Kaukasus en Centraal-Azië), energie (in het bijzonder via het Inogate-programma voor ontwikkeling van olie en gas in de NOS), en verbetering van de faciliteiten voor grensovergangen, met name in Rusland, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland.

Vervoer

Er zijn elf nieuwe Traceca-contracten ondertekend die een totale begroting van 14,2 miljoen euro hebben. De zeven investeringscontracten hebben betrekking op verbetering van de infrastructuur van de havens aan de Kaspische en Zwarte Zee, de bouw van twee bruggen en de levering van olietankwagons voor de spoorwegen van Azerbeidzjan. De vier contracten voor technische bijstand hebben betrekking op een gemeenschappelijk rechtsgrondslag voor transitovervoer, haalbaarheidsstudies voor wegvervoerprojecten in de Kaukasus en voor het herstel van de spoorwegen in Centraal-Azië en het logistiek centrum voor de doorvoer van olie per spoor in de Kaukasus.

In 2002 is gestart met twee haalbaarheidsstudies: de eerste heeft betrekking op de wegverbinding tussen Baku, Tbilisi en Yerevan, en de tweede - een project op het gebied van faciliteren van wegen - heeft betrekking op de oprichting van opleidingscentra voor wegvervoer.

Wat het luchtvervoer betreft, zijn vier projecten afgerond: twee in Rusland, een in Azerbeidzjan en een in Oezbekistan. Van deze vier projecten kan worden gewezen op het project voor opleiding van de burgerluchtvaartautoriteit in Oezbekistan, zodat deze kan werken in overeenstemming met de praktijken van de internationaal erkende internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (International Civil Aviation Organisation - ICAO). Het Azerbeidzjan-project was niet erg succesvol en werd vóór voltooiing beëindigd vanwege onvoldoende ondersteuning van de regering. Het project bezat de ambitieuze doelstelling om het ministerie van Vervoer te reorganiseren en moest worden beëindigd omdat de hervorming van de sector te weinig vooruitgang boekte.

In Rusland zijn twee vervoerprojecten naar tevredenheid afgerond: de introductie van een West-Europese specificatie voor het ontwerpen en aanleggen van wegen en de voorbereiding van wetgeving namens het ministerie van Vervoer voor het reguleren van het weg- en watervervoer.

Grensovergangen en infrastructuur

Ten aanzien van de voltooiing van infrastructuurprojecten die worden gefinancierd in het kader van het grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma, zijn in 2002 tien contracten uitgevoerd. Deze contracten zijn aangegaan voor het verrichten van bouwactiviteiten, inclusief de levering van materialen, ten behoeve van grensovergangen in Rusland, Moldavië en Oekraïne. Een ander vergelijkbaar project in Kaliningrad ligt op schema en zal halverwege 2003 worden afgerond. De bouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie in Noordwest-Rusland is in november 2003 gereed.

In Rusland moest een project worden beëindigd voordat het kon worden uitgevoerd, omdat de lokale begunstigde een overduidelijk gebrek aan interesse tentoonspreidde bij het vervullen van zijn verplichting tot medefinanciering. Ondanks de sterke druk die op de betrokken autoriteiten wordt uitgeoefend, was het toch niet mogelijk om voor 2002 nieuwe projecten vast te leggen, vanwege problemen met betrekking tot grondgeschillen of het ontbreken van goede ontwerpdossiers. Beide aspecten vallen geheel onder de verantwoordelijkheid van de begunstigden.

- Voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling

In 2002 waren er Tacis-projecten gaande op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in Rusland, Oekraïne, Moldavië, Kazachstan, Kirgizië, Turkmenistan, Oezbekistan en Mongolië. Wat de omvang betreft, waren er iets meer dan 10 projecten gaande in deze sector, met betalingen voor een bedrag van in totaal meer dan 15 miljoen euro. Bijna 15 projecten zijn beëindigd met betalingen voor een bedrag van in totaal meer dan 20 miljoen euro. Het grootste deel van de projecten was geconcentreerd op de traditionele sectoronderwerpen zoals landbouwkundige voorlichtingsdiensten, ontwikkeling van gewassen en vee, onderwijs en onderzoek op landbouwgebied, ontwikkeling van zaaigoed, irrigatie op het landbouwbedrijf, verwerking van voedsel en het opzetten van marketingstructuren. In de loop van het jaar is ook van start gegaan met het eerste speciale project voor plattelandsontwikkeling in Oezbekistan.

In Rusland zijn in 2002 vier projecten beëindigd. Twee van deze projecten hadden betrekking op zaken die erg belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de particuliere landbouw in het land: herstructurering van geprivatiseerde voormalige collectieve boerenbedrijven in de centrale "zwarte aarde"-regio en de regio van de Nederwolga, en stimulering van de plattelandskredietcoöperaties in drie geselecteerde regio's in Rusland. Twee bijkomende projecten die gaande zijn ondersteunden respectievelijk de oprichting van voorlichtingsdiensten in Zuid-Rusland en de verbetering van het concurrentievermogen van voedselproducenten in Siberië.

In de NOS-landen wordt de ontwikkeling van de landbouwsector en de sector plattelandsontwikkeling echter nog steeds geconfronteerd met diverse inherente hindernissen, zoals een moeilijk klimaat (bijv. onvoldoende neerslag), de nalatenschap van ongunstig beleid uit de Sovjettijd (bijv. staatsgewassen), problemen met het vaststellen van eigendomsrechten op grond, een tekort aan irrigatie en ontoereikende mechanisatie. Er zijn ook problemen vanwege het volledig ontbreken van rendabiliteit van de sector en de toegang tot financiering door het in de sector aanwezig geachte risico.

- Gezondheidszorg

De alcoholconsumptie, drugsverslaving en het aantal gevallen van zelfmoord liggen hoog in de NOS. De bevolking van Rusland neemt ieder jaar met een miljoen mensen af. De levensverwachting voor mannen ligt thans onder de 58 jaar. Ziekten die door immunisering kunnen worden voorkomen, steken hun kop weer op. De Aids-epidemie kan een bedreiging van de nationale veiligheid worden. Milieurisicofactoren en sociaal-economische trends hebben het aantal sterfgevallen door hartziekten, geweld en verwondingen drastisch doen toenemen.

De NOS bevinden zich in een nieuwe crisis, met een ernstige omvang, waarbij armoede, werkloosheid en misdaad toenemen, terwijl de kwaliteit van de sociale dienstverlening afneemt. De overheden hebben geen systemen voor de controle op ziekten, middelen voor het kopen van retrovirusmedicijnen of de faciliteiten om de zieken te verzorgen. De programma's voor de gezondheidszorg zijn zwak gestructureerd of niet-bestaand en het budget voor de gezondheidszorg is erg laag.

Aangezien de toegang tot de gezondheidszorg wordt bepaald door de sociale of politieke status, is het voor de meerderheid van de bevolking moeilijk of onmogelijk om een beroep te doen op de gezondheidszorg. Kleine landen zijn technisch gezien niet in staat om zelfstandig het hoofd te bieden aan epidemieën.

In 2002 waren in het kader van Tacis ongeveer 10 projecten in de gezondheidszorgsector gaande, met betalingen voor een bedrag van in totaal ongeveer 7 miljoen euro. Bovendien zijn drie kleinschalige projecten afgerond (voor ongeveer 1 miljoen euro).

Tacis heeft in Rusland steun verleend op veel verschillende terreinen, zoals een gezondheidszorgproject in het noordwesten dat betrekking had op specifieke aspecten zoals eerstelijnsgezondheidszorg, preventieve medicijnen, medisch onderwijs, preventie van HIV-overdracht van moeder op kind en cardiovasculaire ziekten. Bijkomende, meer kleinschalige maatregelen hebben hulp verleend inzake preventief gezondheidszorgbeleid en -programmering, steun voor slachtoffers van 'gender'-geweld en een project voor palliatieve zorg. De bestrijding van drugsmisbruik is een groeiende zorg en Tacis heeft hierbij geholpen met een aantal maatregelen: streven naar vermindering van het gebruik van illegale drugs, bestrijding van het gebruik van verdovende middelen in de regio Karelië en verstrekken van informatie door gebruikers van verdovende middelen aan mensen uit hun omgeving om hen op deze wijze te waarschuwen voor het gevaar van verslaving.

Ook in Oekraïne was de gezondheidszorg voor Tacis een belangrijk terrein. Belangrijke concentratiegebieden zijn een groot opgezet initiatief voor de preventie van HIV/aids, steun voor de organisatie van een nationale farmaceutische administratie en een kleinschalig project voor gezondheidszorg en sociale zorg voor ouderen. Het initiatief voor de preventie van HIV/aids profiteert van de actieve steun van lokale en regionale overheden en niet-gouvernementele organisaties (NGO's). Het project voor de organisatie van een nationale farmaceutische administratie heeft de Oekraïense farmaceutische industrie in staat gesteld om medicijnen te produceren overeenkomstig de internationale normen voor 'goede productiepraktijken'. Als gevolg daarvan komen hoogwaardige en betaalbare medicijnen beschikbaar voor de Oekraïense bevolking en wordt de export van farmaceutische producten mogelijk. Evenzo wordt zowel in Moldavië als in Oezbekistan steun voor de gezondheidszorg beschouwd als een van de prioriteiten.

In de overige landen van de NOS staat de gezondheidszorg - ondanks de problemen die de gezondheidszorgsector in deze landen ongetwijfeld kent - tijdens de onderhandelingen met de partnerregeringen niet hoog op de prioriteitenlijst voor steun. Tacis heeft enkele succesvolle, kleinschalige, gerichte initiatieven uitgevoerd zoals ziekenhuisbeheer in Wit-Rusland, eerstelijnsgezondheidszorg voor binnenlandse ontheemden in Azerbeidzjan en de bestrijding van tuberculose in Kirgizië.

- Onderwijs

Toen de Sovjet-Unie in 1991 instortte waren de niveaus van alfabetisme en schoolbezoek gelijk aan die binnen de EU. Sinds het begin van de jaren 1990 laten de onderwijsindicatoren een duidelijk negatieve trend zien. Dit is zorgwekkend, vooral met het oog op de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium met betrekking tot onderwijs, die ernaar streven dat in 2015 alle kinderen zijn ingeschreven voor basisonderwijs.

In de NOS-landen worden beroepsonderwijs en -opleiding alsmede hoger onderwijs bovendien geconfronteerd met de uitdaging om tegemoet te komen aan de nieuwe behoeften van ondernemingen in de opkomende markteconomieën. Een functioneel stelsel van beroepsonderwijs en -opleiding is tevens een eerste vereiste in de strijd tegen de groeiende werkloosheid. Daarom heeft het Tacis-programma van de EU in 2002 hoofdzakelijk steun verleend aan beroepsonderwijs en -opleiding en aan hoger onderwijs.

De steun voor het hoger onderwijs is via het Tempus-programma gekanaliseerd. Tempus richt zich op ondersteuning van de hervorming en herstructurering van het hoger-onderwijsstelsel en de aanpassing ervan aan de nieuwe sociaal-economische behoeften. De prioritaire terreinen van Tempus, die gezamenlijk door de Europese Commissie en de nationale autoriteiten zijn vastgesteld, zijn: aanpakken van de ontwikkeling van het onderwijsprogramma, hervorming van het beheer van de hoger-onderwijsinstellingen, verbetering van de op vaardigheden betrekking hebbende opleidingen waaraan de industrie behoefte heeft, en tot slot bijdragen aan versterking van de democratie.

Op het terrein van beroepsonderwijs en -opleiding continueert de Europese Unie haar activiteiten ter ondersteuning van de NOS-landen bij het verbeteren en moderniseren van hun hervormingsprogramma's voor beroepsonderwijs en -opleiding. In 2002 heeft de Europese Stichting voor opleiding (ETF) in samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de EU-lidstaten, in Noordwest-Rusland de tweede fase afgerond van het proefproject voor hervorming van beroepsonderwijs en -opleiding. Dit project heeft een innovatiemodel ontwikkeld voor de regionale hervorming van beroepsonderwijs en -opleiding, zowel op het niveau van de scholen als op dat van de overheid.

Het Tempus-programma heeft bewezen een succesvol instrument te zijn voor de hoger-onderwijssector en de Commissie werkt sinds 2002 aan een hervorming teneinde de procedures te vereenvoudigen en te versnellen en zodoende een meer flexibel, efficiënt en snel gebruik mogelijk te maken van de huidige Tacis-middelen op onderwijsgebied. Ook in 2003 is dit hervormingsproces een belangrijke prioriteit voor het programma. In 2002 was het totale bedrag van de lopende projecten op het gebied van het onderwijs 35 miljoen euro.

Het opleidingsprogramma voor leidinggevenden, 'Management Training Programme', heeft nog steeds een groot effect op het Russische bedrijfsleven. In 2002 werd voor zo'n 700 leidinggevenden uit het lagere en middenkader een stageplaats geregeld bij EU-bedrijven.

Er zijn nog steeds hindernissen op het gebied van taal en cultuur, maar het programma en de partners streven er juist naar om zo veel mogelijk te leren van de afgelopen jaren en voort te bouwen op de goede ervaringen, die talrijk zijn.

- Macro-economisch beleid

Op basis van besluiten van de Raad heeft de Europese Unie de laatste jaren macrofinanciële bijstand (MFA) verleend aan Wit-Rusland, Oekraïne en Moldavië, alsmede aan Armenië, Georgië en Tadzjikistan. Macrofinanciële bijstand, door middel van leningen of subsidies, is een voorwaarde voor de uitvoering door de betrokken landen van economische programma's met steun van de internationale financiële instellingen (IFI's) en van specifieke structurele hervormingen die van belang zijn voor de EU. Tot die structurele hervormingen behoren: verbetering van het functioneren van de overheidsfinanciën, herstructurering en privatisering van grote staatsbedrijven, hervorming van de energie- en telecommunicatiesector, hervorming van het bankstelsel, enz. In 2002 heeft de Commissie in het kader van macrofinanciële bijstandprogramma's een subsidie van 11 miljoen euro verstrekt aan Armenië. Ook zijn ter vervanging van bestaande programma's twee nieuwe besluiten van de Raad goedgekeurd: een lening aan Oekraïne van 110 miljoen euro (ter vervanging van een lening met een lager bedrag die werd verstrekt onder minder gunstige voorwaarden) en een subsidie voor Moldavië van 15 miljoen euro (ter vervanging van een lening met een gelijk bedrag). In 2002 is niet van start gegaan met de uitvoering van deze twee activiteiten.

In 2002 heeft Tacis aanvullende steun verleend ten behoeve van de macro-economische ontwikkeling van de NOS-regio, waarvan twaalf projecten zijn afgerond en nog eens tien projecten in uitvoering zijn. Tot deze projecten behoorden onder andere: het initiatief voor economische trends, hervorming van de overheidsbegroting in Rusland en belastingprojecten in Rusland en Kazachstan. Veel nadruk werd gelegd op beïnvloeding van het beleid op hoog niveau, bijvoorbeeld door partnerlanden te helpen bij economische vormgeving en fiscaal en belastingbeleid.

- Milieu

Nu 95% van de ramingen wordt gerealiseerd, wordt de uitbetalingstrend steeds beter. Projecten hadden nog steeds betrekking op veel verschillende terreinen, met beleidshervorming, biodiversiteit en waterbeheer aan kop. Beleidsprojecten die ernaar streven zich uit te strekken over de hele regio blijken op weinig betrokkenheid van begunstigden te kunnen rekenen. De ervaring heeft geleerd dat het beter is om de nadruk te leggen op een meer homogene groep landen, en dat zal gebeuren bij het vervolg op beleidsprojecten.

Na de wijzigingen in de Tacis-verordening in 2000, beweegt milieu zich thans in de richting van investeringssteun, zowel wat betreft medefinanciering als voorbereiding. Het gezamenlijk milieuprogramma, dat milieu-investeringen stimuleert, werd in 2002 'aangevuld' tot 6 miljoen euro en werd in december 2002 beëindigd. Tegelijkertijd werd gestart met een nieuwe fase, ook voor een bedrag van 6 miljoen euro. Dit project heeft ervoor gezorgd dat voor ongeveer 85 miljoen euro werd geleend ten behoeve van milieuprojecten in de NOS-regio. Het was teleurstellend dat een gesubsidieerd medefinancieringsproject in Oekraïne om de vervuiling van de Zwarte Zee tegen te gaan mislukte omdat de daarop betrekking hebbende IFI-lening werd geweigerd. Er waren echter voor de Zwarte Zee (Krim) voldoende vervangende grote investeringen, met een vergelijkbaar effect op vervuiling door voedingsstoffen.

Het steeds meer uiteenlopen van politieke doelen en belangen blijft de uitvoering van internationale overeenkomsten beïnvloeden en dus ook het effect van de grensoverschrijdende milieuprojecten. De voortgang met het oprichten van een internationaal vredespark in Centraal-Azië is thans tot stilstand gekomen. Bij het zoeken naar alternatieve plattelandsindustrieën in nationale parken zijn echter goede resultaten geboekt. Projecten voor het beheer van stroomgebieden hebben nog steeds een hoge dekkingsaankoop en grote effecten. In de nieuwe programma's blijft dit aspect van regionale samenwerking veel aandacht krijgen.

Op 9 juli 2002 vond in Brussel de eerste toezeggingsconferentie van het Steunfonds voor het milieupartnerschap van de Noordelijke Dimensie plaats. De Russische Federatie, de Europese Commissie en vijf andere landen hebben bekendgemaakt dat zij van plan zijn om een totaalbedrag van 110 miljoen euro bij te dragen aan het Steunfonds. De Commissie heeft een bijdrage van 50 miljoen euro toegezegd aan het Steunfonds voor het milieupartnerschap van de Noordelijke Dimensie, ofwel 45% van het tot op heden toegezegde bedrag. Van de bijdrage van de Commissie is 40 miljoen euro gereserveerd voor nucleaire projecten.

Het milieupartnerschap van de Noordelijke Dimensie is een nieuw initiatief dat in 1999 is opgestart. Het is een partnerschap van de Europese Commissie, Rusland, de EBWO, de Europese Investeringsbank (EIB), de Nordic Investment Bank (NIB) en de Wereldbank, dat sterk wordt gesteund door de EU-lidstaten en Noorwegen, terwijl ook andere mogelijke bijdragers overwegen mee te doen aan het project. Het project is erop gericht om het buitenlandse beleid van de EU en de instrumenten die zijn ingezet ten gunste van de landen rond de Baltische Zee samen te brengen, teneinde het milieu en het beheer van gebruikte kernbrandstof en radioactief afval te verbeteren.

- Nucleaire veiligheid

Van 10 tot 12 juli 2002 vond in het kader van het programma voor nucleaire veiligheid een belangrijke gebeurtenis plaats, namelijk de internationale conferentie ter ere van de tiende verjaardag van de Tacis-activiteiten in Kiev. De begunstigde landen hadden een positieve waardering voor de circa 600 projecten, die voor een bedrag van meer dan 640 miljoen euro in de periode 1991 - 2000 zijn uitgevoerd.

Doordat EU-werknemers op 14 locaties in de NOS permanent "hulp ter plaatse" verleenden, werd de nadruk vooral gelegd op verbetering van de operationele veiligheid. De hulpverlening ter plaatse is gericht op verbetering van het niveau van veiligheid in het ontwerp, de bedienings- en bewakingsvoorwaarden en het organiseren van operationele veiligheid. Door de technische en financiële hulp van de EU worden de onafhankelijke regelgevende autoriteiten versterkt en een groot deel van het noodzakelijk wettelijk kader is nu ingevoerd. Door een meer geformaliseerde en regelmatige dialoog tussen de werknemers van de kerncentrale en de regelgevende autoriteiten wordt de hele veiligheidscultuur verbeterd. Door de benodigde apparatuur te verstrekken worden de kerncentrales gemoderniseerd (bijv. installatie van een brandmeldingssysteem voor de kerncentrale van Beloyarsk, leveren van meetapparatuur voor tritium voor de kerncentrale van Kola, enz.).

De steun aan nucleaire regelgevende organen en hun organisaties voor technische bijstand bevat alle aspecten op het gebied van versterking van de rol van de begunstigde nationale autoriteiten. In 2002 zijn de onderhandelingen over het verlenen van een vergunning ten behoeve van moderniseringsprojecten voor drie Russische kerncentrales succesvol afgerond. In Wit-Rusland, Armenië en Kazachstan zijn projecten vastgesteld om de institutionele steun aan de nucleaire regelgevende organen te hervatten.

In Tsjernobyl heeft Tacis de hulp gecontinueerd voor de ontmanteling van de eenheden 1, 2 en 3. In het bijzonder financiert Tacis de bouw van een industrieel complex voor radioactief vast afval (Industrial Complex for Solid Radwaste - ICSRM) als gevolg van de ontmanteling. De Gemeenschap is ook de grootste donor van het door de EBWO beheerde 'Fonds inkapseling Tsjernobyl', een project dat is bedoeld om de beschadigde eenheid 4 te veranderen in een locatie die veilig is voor het milieu.

- Non-proliferatie van deskundigheid in de NOS

Door de val van de Sovjet-Unie ontstond er een ongekende dreiging voor de veiligheid in de wereld vanwege de mogelijke uittocht van deskundigen op het gebied van massavernietigingswapens en de overdracht van wapentechnologieën aan "schurken"-staten, terroristen of criminele organisaties die vastberaden zijn zich deze deskundigheid toe te eigenen.

Met de oprichting van twee centra voor wetenschap en technologie - ISTC in Moskou en STCU in Oekraïne - gaf de internationale gemeenschap een pragmatische reactie. De gelegenheid werd tevens benut om deskundigen op het gebied van massavernietigingswapens in te zetten voor onderzoek naar en ontwikkeling van vreedzame doeleinden. Tien jaar na de oprichting van de wetenschappelijke centra staat het risico van proliferatie van massavernietigingswapens nog steeds hoog op de internationale agenda.

Het 'International Science and Technology Centre' (ISTC) [100] en het 'Science and Technology Centre of the Ukraine' (STCU) [101] zijn intergouvernementele zusterorganisaties die gedeeltelijk worden gefinancierd door de Europese Commissie. De ISTC-overeenkomst werd ondertekend op 27 november 1992 door de Verenigde Staten, Japan, de Europese Commissie en de Russische Federatie. De STCU-overeenkomst werd in eerste instantie ondertekend in 1994 door Oekraïne, Canada, Zweden en de Verenigde Staten. De Europese Commissie trad toe in november 1998.

[100] De begunstigde landen van het ISTC zijn de Russische Federatie, Kazachstan, Kirgizië, Wit-Rusland, Armenië, Georgië en Tadzjikistan.

[101] De begunstigde landen van het STCU zijn Oekraïne, Georgië, Oezbekistan en Azerbeidzjan. Momenteel zijn er besprekingen gaande met Moldavië om toe te treden tot de STCU- of de ISTC-overeenkomst.

De belangrijkste doelstelling van beide centra is om wetenschappers en technici uit Rusland en de NOS, die beschikken over de kennis en deskundigheid op het gebied van massavernietigingswapens of raketgeleidingssystemen, in de gelegenheid te stellen om hun vaardigheden in te zetten voor vreedzame activiteiten. De centra zijn en blijven non-proliferatieprogramma's op het gebied van massavernietigingswapens, die met toestemming van de overheid werkzaam zijn binnen de grenzen van het militaire terrein waarop het onderzoek en de ontwikkeling worden uitgevoerd. De missie van de centra is om - via ondersteuning van vernieuwende projecten op het gebied van wetenschap en technologie - sturing te geven aan de activiteiten van de wetenschappers op het gebied van massavernietigingswapens. Via het opstarten van nieuwe commerciële joint ventures zullen deze programma's waarschijnlijk zowel aan bedrijven in de NOS als in de EU zakelijke kansen bieden.

Van 1994 tot maart 2003 was de totale begroting voor de partijen die deelnemen aan het ISTC (de cijfers voor het STCU staan tussen haakjes) ongeveer 441 miljoen euro (64 miljoen euro), waarmee zo'n 1.628 projecten (455 projecten) en 51.000 wetenschappers (11.000 wetenschappers) werden ondersteund. De EG-bijdrage, via het Tacis-programma, bedroeg in deze periode 77 miljoen euro voor ISTC en 12 miljoen euro voor STCU. In 2002 werden 301 nieuwe ISTC- en 96 nieuwe STCU-projecten gefinancierd, voor respectievelijk 78,6 miljoen euro en 15,5 miljoen euro. ISTC verleende steun aan 26.500 deelnemers, met een totale subsidie-uitkering van 42,5 miljoen euro, terwijl STCU steun verleende aan 4.200 deelnemers. Er zijn projecten uitgevoerd op het terrein van biotechnologie, milieu, informatietechnologie, nucleaire veiligheid, chemie, ruimtetechnologie en energie.

Ondanks de behaalde successen en het verstrijken van een periode van tien jaar, zijn de door het ISTC en het STCU gesteunde NOS-landen nog steeds niet in staat om hun voormalige wetenschappers op het gebied van massavernietigingswapens zonder hulp van buitenaf te ondersteunen. De aan beide centra deelnemende partijen hebben derhalve erkend dat het voor het verwezenlijken van hun non-proliferatiedoelstelling wellicht noodzakelijk is om de centra tot het einde van dit decennium te ondersteunen.

In de overeenkomst wordt echter erkend "dat het succes van de centra afhankelijk is van de krachtige steun van regeringen, stichtingen, academische en wetenschappelijke instellingen en overige intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties." In dat opzicht levert het in 1998 door het ISTC opgestelde programma van de partners een bijdrage aan het vergroten van het vermogen van het ISTC om zijn non-proliferatiedoelstelling te realiseren. Voorts is in het programma de basis gelegd voor een exit-strategie voor de partijen, zodat de centra hun werkzaamheden op het huidige niveau kunnen continueren op het moment dat de ten behoeve van de centra aan partijen toegekende middelen beginnen te verdwijnen.

Bovendien biedt de algemene internationale omgeving een nieuwe stimulans om voort te bouwen op de successen van het ISTC, door het ontplooien van verdere activiteiten ter ondersteuning van het Wereldwijde Partnerschap voor non-proliferatie en ontwapening, waarmee van start is gegaan tijdens de in 2002 in Kananaskis gehouden G8-top. Het ISTC en wapenlaboratoria die van de ISTC-activiteiten profiteren, hebben namelijk reeds voorbereidende projecten uitgevoerd op het gebied van wetenschap en technologie om te bepalen welke technologieën nodig zijn voor toekomstige grote ondernemingen van het Wereldwijde Partnerschap. Door hierbij Russische technici in te zetten raakten ze betrokken bij de uitvoering van ontwapeningsprojecten.

- Partnerschap maatschappelijke organisaties en NGO's

De Europese Unie heeft toegezegd de steun voor maatschappelijke organisaties te continueren en in 2002 is deze toezegging geconsolideerd met een verbreding van de steun in de hele Tacis-regio. Geografisch gezien is de steun uitgebreid tot regio's die in het verleden minder steun hebben ontvangen. Tot 2002 steunde de Europese Commissie in de Tacis-regio 269 projecten van maatschappelijke organisaties waarbij 600 organisaties waren betrokken. Alleen al in 2002 werden er 74 projecten - waarbij circa 300 organisaties waren betrokken - geselecteerd om te worden gefinancierd in het kader van het onderdeel maatschappelijke organisaties van het onlangs opgezette Tacis-programma voor partnerschappen inzake institutionele opbouw (Institution Building Partnership Programme - IBPP). In totaal hebben 90 projecten van maatschappelijke organisaties een bedrag van 15 miljoen euro aan financiering ontvangen en zijn in dat jaar 56 projecten voor een bedrag van 7 miljoen euro afgerond.

In landen met een meer autoritaire regering hebben zich problemen voorgedaan. Dergelijke regeringen staan wantrouwend tegenover maatschappelijke organisaties en het is moeilijk dat te veranderen. In Wit-Rusland bijvoorbeeld werd een belastingwet ingevoerd die verband hield met de internationale donoractiviteiten die in 2002 zouden worden uitgevoerd. In de praktijk was het resultaat dat de uitvoering van de projecten door maatschappelijke organisaties in dat land werd uitgesteld. Vanwege deze onduidelijke situatie wachten twaalf geselecteerde IBPP-projecten ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties voor een bedrag van 2 miljoen euro nog steeds op hun contract. Doordat er in 2002 geen nieuwe contracten zijn gesloten heeft ook het ontwikkelingsprogramma voor maatschappelijke organisaties in Wit-Rusland nadelige gevolgen ondervonden. In die landen zijn meer eensgezinde inspanningen nodig om te garanderen dat de maatschappelijke organisaties voldoende steun ontvangen.

Het nieuwe programma bouwt voort op het voorgaande Tacis-Lien-programma (partnerschappen voor NGO's) en het Tacis-samenwerkingsprogramma voor steden (partnerschappen voor lokale/regionale autoriteiten) en is ontworpen voor de ondersteuning van een proces van institutionele opbouw via samenwerkingsverbanden en samenwerking tussen niet-gouvernementele organisaties (NGO's), lokale/regionale autoriteiten en professionele non-profitorganisaties. De steun was met name bedoeld om de ontwikkeling van initiatieven op lokaal niveau aan te moedigen, de diversiteit van maatschappelijke organisaties in de hele regio te versterken en via internationale netwerken contacten mogelijk te maken voor de uitwisseling van informatie, ideeën en vaardigheden. Dit programma, dat zich richt op economische, sociale en culturele rechten, is in de Tacis-regio een belangrijk en uniek instrument. Door het aanpakken van de gevolgen van de overgang en het bestrijden van marginalisering en armoede is de zichtbaarheid van de EU bij de bevolking in de regio groot.

In december 2001 werd een eerste oproep tot het indienen van voorstellen gepubliceerd. Er was een begroting van 15 miljoen euro beschikbaar en de sluitingstermijn voor het indienen van de voorstellen was april 2002. Uit 267 voorstellen werden 74 projecten geselecteerd voor financiering. Het grootste deel van deze projecten zal begin 2003 van start gaan en heeft een looptijd van 18 tot 24 maanden. Van de 15 miljoen euro werd een bedrag van 9.777.778 euro verdeeld in 2002. Het restant wordt in 2003 verdeeld.

In december 2002 werd een tweede oproep tot het indienen van voorstellen gedaan. Hiervoor is een begroting van 11,7 miljoen euro beschikbaar en is de sluitingstermijn voor het indienen van de voorstellen april 2003. Er worden zo'n 300 aanvragen verwacht.

6.2.4 De drie C's (coherentie, coördinatie en complementariteit in de regio)

6.2.4.1 Samenwerking met lidstaten en andere donors in de regio

De delegaties van de Europese Commissie voeren regelmatig een dialoog met de ambassades van de lidstaten, de internationale financiële instellingen (IFI's) en andere belangrijke donors. Zo werd in het afgelopen jaar in Rusland de aanwezigheid van de EG tijdens alle donorcoördinatiebijeenkomsten - met name op het gebied van bestuurlijke hervorming, hervorming van de rechterlijke macht of van de gezondheidszorg - gewaarborgd, zodat de delegatie een leidende rol op zich kan nemen.

De nationale coördinerende eenheden houden periodieke bijeenkomsten met andere donors en IFI's, waardoor synergie en effectieve uitwisseling van informatie mogelijk zijn.

De ambassades van lidstaten worden verzocht deel te nemen aan belangrijke gebeurtenissen die verband houden met projecten, vooral als die projecten met de steun van de delegatie worden georganiseerd.

Concrete voorbeelden van donorcoördinatie zijn de bijeenkomsten van donorinstanties in de gezondheidszorg die iedere maand worden georganiseerd door de Wereldgezondheidsorganisatie en worden gehouden bij de delegatie. De delegatie is ook lid van de werkgroepen onder auspiciën van de IAO en de VN, die worden georganiseerd om zaken te bespreken die verband houden met sociaal beleid, zoals hervorming van de pensioenen, arbeidsmarkten en armoedebestrijding.

In het afgelopen jaar dienden de voorbereidende werkzaamheden voor een complex investeringsproject - een fabriek voor verbranding van verontreinigd slib verbonden met de Zuid-West-waterzuiveringsfabriek in St. Petersburg - als een platform voor permanente contacten met andere donors zoals Denemarken, Finland en Zweden of internationale financiële instellingen zoals EBWO, EIB en NIB.

6.2.4.2 Humanitaire hulp in de regio

ECHO heeft de terugtrekking uit Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland afgerond als onderdeel van een geleidelijke verschuiving naar andere, meer geschikte hulpinstrumenten. In Centraal-Azië continueerde ECHO de steun (10 miljoen euro) voor Tadzjikistan. Deze steun was echter meer gericht op kwetsbare groepen die thans worden getroffen door de gecombineerde gevolgen van droogte, burgeroorlog en de sociaal-economische crisis. In de zuidelijke Kaukasus moest ECHO, ondanks het feit dat de hulp in het jaar daarvoor was teruggeschroefd, hulp verlenen aan diegenen die wederom het slachtoffer waren van droogte (700.000 euro in Georgië en 500.000 euro in Armenië), en vervolgens de hulp hervatten voor de meest kwetsbare mensen in Georgië, met name rond Abchazië (1,3 miljoen euro). In de noordelijke Kaukasus continueerde ECHO de hulpverlening aan slachtoffers van de oorlog in Tsjetsjenië. Omdat er geen politieke oplossing werd gevonden voor de oorlog, kwam er in 2002 ook geen verbetering in de levensomstandigheden van de burgerbevolking in Tsjetsjenië. Vanwege de aanhoudende problemen met de toegang en de steeds slechter wordende veiligheidsomstandigheden werd in 2002 derhalve 28 miljoen euro toegewezen voor hulp aan de meest kwetsbare binnenlandse ontheemden in Tsjetsjenië, Ingoesjië and Dagestan.

Financieringsbesluiten van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) in 2002

Land // Miljoen euro

Noordelijke Kaukasus (Tsjetsjenië)

Armenië, Georgië

Tadzjikistan

Totaal // 28

2,5

10

40,5

6.2.4.3 De activiteiten van de EIB

De activiteiten van de Europese Investeringsbank zijn voornamelijk op specifieke projecten in geselecteerde regio's binnen de EU geconcentreerd. In 2002 voegde de EIB zich bij de Commissie (en andere internationale financiële instellingen) in het milieupartnerschap van de Noordelijke Dimensie. Dit initiatief bundelt bijdragen en organiseert internationale samenwerking voor prioritaire milieuprojecten voor een bedrag van in totaal 100 miljoen euro.

6.2.5 Resultaatgerichte monitoring

Ten behoeve van de Tacis-regio hebben de monitoringteams van Tacis in 2002 zo'n 366 projecten beoordeeld (waarbij regionale programma's met meervoudige bestanddelen werden meegeteld als een enkelvoudig project, of 447 indien de regionale programma's met meervoudige bestanddelen afzonderlijk meetellen) en 600 verslagen opgesteld. Tegelijkertijd met de gebruikelijke lopende werkzaamheden op het gebied van projectmonitoring werd de methodologische uitdaging gerealiseerd om het Tacis-monitoringsysteem te harmoniseren met de resultaatgerichte monitoring: sinds 1 december 2002 is de resultaatgerichte monitoring van toepassing op de monitoring van alle projecten die volgens de planning na 30 juni 2003 worden afgerond. Van de 600 verslagen werden er 578 opgesteld met gebruikmaking van de vroegere "activiteitengerichte" Tacis-sjablonen en voor 22 verslagen werd gebruikgemaakt van het systeem van resultaatgerichte monitoring.

In de Tacis-regio is de steekproef met de verslagen waarbij gebruik is gemaakt van resultaatgerichte monitoring statistisch gezien klein (22 verslagen voor 17 projecten) en daarom kunnen in dit stadium slechts enkele algemene conclusies worden getrokken met betrekking tot de projectprestaties op een van de prioritaire terreinen, institutionele capaciteit en 'good governance' (13 verslagen). De gemiddelde score voor alle andere verslagen samen is 2,7 terwijl die voor institutionele capaciteit en 'good governance' 2,2 is, behoorlijk onder het gemiddelde van 2,5. Hoewel de projecten in eerste instantie goed ontworpen zijn en het voordeel ondervinden van beleidsondersteuning van de begunstigden, is er bezorgdheid over de efficiëntie, doeltreffendheid, mogelijke effecten en duurzaamheid van deze projecten. De monitoringverslagen wijzen op drie hoofdoorzaken: weinig begrip aan de kant van uitvoerders van wat er komt kijken bij institutionele capaciteitsopbouw, de neiging om eerder nieuwe instellingen op te richten dan om de institutionele capaciteit van bestaande structuren te hervormen en te verbeteren, en het onvermogen om te kunnen beschikken over het noodzakelijk menselijk potentieel en de noodzakelijke begrotingssteun alvorens te starten met het project.

Tacis "input-activiteiten"-monitoring

In 2002 zijn 349 Tacis-projecten met een waarde van meer dan 730 miljoen euro beoordeeld. Hierbij werd gebruikgemaakt van een "input-activiteiten"-aanpak met betrekking tot de hulp die is verleend via nationale programma's, de programma's voor kleine projecten, horizontale/regionale programma's en de strategisch belangrijke programma's voor nucleaire veiligheid. Tijdens de looptijd van de projecten was er een geleidelijke, maar waarneembare verbetering van de prestaties van de projecten. Het vroegere Tacis-monitoringsysteem werd sinds 1993 gebruikt. In die periode heeft empirisch bewijsmateriaal aangetoond dat monitoring in combinatie met responsief projectbeheer een positief effect heeft op de prestaties van het project. Met name de prestaties van de uitvoerder verbeteren aanzienlijk en er is een grotere betrokkenheid van en tevredenheid bij de projectpartners.

Monitoring van de nationale Tacis-programma's (162 projecten met een waarde van meer dan 330 miljoen euro) wordt onder de zes samenwerkingsterreinen gegroepeerd. Projecten ter ondersteuning van institutionele, wettelijke en bestuurlijke hervorming (64 projecten met een waarde van 132 miljoen euro), particuliere sector en economische ontwikkeling (52 projecten met een waarde van 123 miljoen euro) en aanpakken van de sociale gevolgen van overgang (14 projecten met een waarde van 28 miljoen euro) zijn goed ontworpen, relevant en efficiënt uitgevoerd en ze worden goed gesteund door de projectpartners. Als er al sprake is van een voorbehoud, dan heeft dat betrekking op de vraag of de resultaten financieel en institutioneel duurzaam zijn.

Hoewel het eerste ontwerp van de projecten ter ondersteuning van ontwikkeling van infrastructurele netwerken (12 projecten met een waarde van 20 miljoen euro), bevordering van milieubescherming (12 projecten met een waarde van 22 miljoen euro) en ontwikkeling van de plattelandseconomie (8 projecten met een waarde van 10 miljoen euro) beter ontwikkeld had kunnen worden, zullen deze projecten op het moment van hun voltooiing allemaal voldoende vooruitgang hebben geboekt om het gemiddelde te behalen of te overtreffen. Met een stijging van het gemiddelde van 1,8 tijdens de eerste missie naar 3,6 aan het einde van het project, heeft de sector 'ontwikkeling van de plattelandseconomie' de grootste vooruitgang laten zien.

Het Programma voor kleine projecten (57 projecten met een waarde van 16 miljoen euro) presteert consistent beter dan het algemene Tacis-gemiddelde. Het programma presteert met name goed op het gebied van belang en betrokkenheid en bijdrage van de projectpartners, maar het presteert slechter op het gebied van werkplanning, duurzaamheid en realisering van doelstellingen, hetgeen wellicht het gevolg is van het feit dat voor de uitvoerders van kleine projecten de uitvoering van de activiteit op zich het belangrijkste doel is.

De projecten voor nucleaire veiligheid (83 projecten met een waarde van 238 miljoen euro) worden doorgaans uitgevoerd in een bijzonder moeilijke omgeving. In het algemeen beginnen ze traag als gevolg van een slecht projectontwerp en fricties tussen de uitvoerders en begunstigden tijdens de startfase van het project. Tijdens de looptijd van het project stijgt de gemiddelde waardering echter sterk. De verbetering wordt vooral waargenomen op het gebied van belang van het project, betrokkenheid van de projectpartners en prestaties van de uitvoerders. Desondanks blijft de waardering voor het leveren van resultaten en realisering van de projectdoelstelling betrekkelijk laag. Het belangrijkste probleem is dat met deze projecten vaak ook de aankoop van veiligheidsapparatuur is gemoeid en dat het aankoopproces langdurige vertraging veroorzaakt bij de uitvoering van het project en dus ook bij het leveren van resultaten.

Na verloop van tijd is er een aanzienlijke verbetering van de projecten in het kader van regionale/horizontale programma's (47 projecten met een waarde van 146 miljoen euro). De belangrijkste terreinen van de verbetering hebben betrekking op prestaties van de uitvoerder en betrokkenheid van de projectpartners. Desondanks presteren deze projecten met betrekking tot lle indicatoren steeds onder de maat als ze worden afgezet tegen het gemiddelde, met name op het gebied van projectontwerp, duurzaamheid en realisering van de projectdoelstelling.

Een voorbeeld van een project waar de monitoring onmiddellijk effect had op de prestaties van het project:

OEZBEKISTAN

"Steun voor de uitvoering van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Oezbekistan "

Tijdens de eerste controlemissie voor dit strategisch belangrijke project vestigden de controleurs de aandacht op het feit dat de prestaties van de uitvoerder slecht waren: er was een beperkte achtervang en logistieke steun, de projectplanning was slecht beschreven en de beginfase was niet overtuigend. De prestaties van het project werden gewaardeerd met een 2,75, behoorlijk onder het gemiddelde van 3,0. De projectbeheerder reageerde onmiddellijk en er werd een bijeenkomst met de uitvoerder georganiseerd in Brussel. De uitvoerder stemde er vervolgens mee in om de aanbevelingen van de controleurs over te nemen. De follow-upcontrolemissie concludeerde dat het project weer liep volgens de planning en waarschijnlijk de geplande resultaten zou realiseren. Het project is nu gewaardeerd op 3,8, behoorlijk hoger dan het gemiddelde.

6.2.6 Conclusies en vooruitzichten in de komende jaren

In 2002 is een begin gemaakt met de beoordeling van de mogelijke effecten van de uitbreiding op de betrekkingen van de EU met Oost-Europa en Centraal-Azië. In de toekomst zal de EU de gevolgen van het concept van een "groter Europa" verder ontwikkelen. Bedoeld concept is gericht op het vergroten van de stabiliteit en het verkleinen van de welvaartskloof aan de nieuwe buitengrenzen van de EU. Dit zal leiden tot meer steun voor activiteiten die grensoverschrijdende samenwerking bevorderen, vooral met betrekking tot Rusland, Oekraïne, Moldavië en Wit-Rusland.

In de Kaukasus en Centraal-Azië blijft de EU prioriteit geven aan regionale samenwerking, met name door maatregelen die zijn gericht op armoedebestrijding en economische groei en, indien van toepassing, conflictpreventie.

In het licht van de succesvolle "deconcentratie" naar de vier delegaties in de NOS-regio ligt in 2002, wat de uitvoering betreft, de nadruk op consolidatie van het beheer van de EG-hulp ter plaatse. Er zijn echter verdere activiteiten nodig opdat de delegaties kunnen beschikken over de steun die ze nodig hebben om hun nieuwe verantwoordelijkheden waar te maken.

6.3 MIDDELLANDSE-ZEEGEBIED, NABIJE OOSTEN EN MIDDEN-OOSTEN

Het Europees-mediterrane partnerschap ging acht jaar geleden van start als uiting van een gezamenlijke vastberadenheid om vrede, welvaart en wederzijds begrip te bevorderen in een regio die te vaak wordt gekenmerkt door oorlog, armoede en verdeeldheid. Het is thans een goed moment om opnieuw het strategische belang te bevestigen van het partnerschap dat in 1995 in Barcelona werd opgericht door de vijftien lidstaten van de Europese Unie en de twaalf mediterrane partners. Het opgezette samenwerkingsmodel is veel meer dan een eenvoudig economisch kader; doel is de mogelijkheden te creëren voor duurzame regionale stabiliteit, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor iedere poging om gemeenschappelijke welvaart in het Middellandse-Zeegebied te verwezenlijken. Het Europees-mediterrane partnerschap is het enige regionale kader voor een dialoog geworden, alsmede het enige brede ontwikkelingsperspectief voor de uitvoering van gemeenschappelijke beleidslijnen en strategieën in het Middellandse-Zeegebied.

6.3.1 Strategische doelen en resultaten

6.3.1.1 Het proces van Barcelona:

In 2002 was de op 22-23 april in Valencia gehouden Europees-mediterrane conferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken de belangrijkste bijeenkomst in het kader van het proces van Barcelona.

Met een hernieuwde gezamenlijke toezegging om bij te dragen aan vrede en stabiliteit in de regio werd tijdens de conferentie overeenstemming bereikt over versterking van het proces van Barcelona.

Het tijdens deze conferentie unaniem goedgekeurde Actieplan van Valencia omvat met name:

- op het gebied van politiek en veiligheid: versterking van de politieke dialoog en instellen van een Europees-mediterrane parlementaire vergadering,

- op economisch en financieel terrein: afronding van het raamwerk van Europees-mediterrane associatieovereenkomsten, bevordering van de regionale handel en integratie (met name door goedkeuring met algemene stemmen van een Actieplan gericht op ontwikkeling van de Zuid-Zuid-dimensie, het "Agadir-initiatief"), realisering van duurzame ontwikkeling en een grote mate van milieubescherming en instellen van een versterkte Faciliteit binnen de Europese Investeringsbank (EIB) om meer middelen vrij te maken voor de regio. Tijdens de op 21 mei 2003 in Athene gehouden Europees-mediterrane ministersconferentie voor energie werd tevens aandacht besteed aan het ontwikkelen van het regionaal vervoer en de energie-infrastructuur, met name onderlinge verbindingen (ontwikkeling van trans-Europees-mediterrane netwerken voor vervoer en energie), en het belang van en de voorrang die moet worden gegeven aan projecten die van gemeenschappelijk belang zijn voor de regionale energieverbindingen,

- op sociaal, menselijk en cultureel gebied: het opstarten van een regionaal programma voor justitie en binnenlandse zaken en het instellen van een Europees-mediterrane stichting om de dialoog tussen de culturen en beschavingen verder te stimuleren.

Er zijn Europees-mediterrane ministersbijeenkomsten gehouden op het gebied van handel, industriële samenwerking en milieu. In het algemeen is het politieke profiel van het Europees-mediterrane partnerschap versterkt, ondanks de negatieve achtergrond van de crisis in het Midden-Oosten.

6.3.1.2 Associatieovereenkomsten:

Op dit moment zijn Europees-mediterrane associatieovereenkomsten gesloten met 11 partnerlanden (en bijna afgerond met Syrië), die op bilateraal niveau het bijzondere samenwerkingskader met de EU vertegenwoordigen. Samen met de initiatieven die de mediterrane partners zelf uitvoeren - in het bijzonder het proces van Agadir waarmee in 2002 grote vooruitgang is geboekt - leveren deze overeenkomsten ook een bijdrage aan de versterking van de betrekkingen tussen de partnerlanden op regionaal niveau.

In 2002 startte de Commissie een initiatief met betrekking tot de instelling van een geharmoniseerd uitvoeringssysteem voor de associatieovereenkomsten. Aan het einde van het jaar werd een voorstel ingediend bij de Raad om zes nieuwe werkgroepen in te stellen.

De tabel hieronder toont de situatie met betrekking tot de associatieovereenkomsten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In 2002 vonden in het kader van de uitvoering van de associatieovereenkomsten, vijf economische dialogen plaats met de volgende landen: Libanon (Beiroet, 11.6.02), Tunesië (Tunis, 4.7.02), Marokko (Rabat, 16.9.02), Israël (Brussel, 17.10.02) en Jordanië (Brussel, 8.11.02).

6.3.1.3 Het vredesproces in het Midden-Oosten:

Hoewel het vanwege het voortdurende geweld en de verslechterende omstandigheden ter plaatse niet reëel was om in 2002 te spreken van een vredesproces, legde de Commissie een steeds grotere nadruk op haar werkzaamheden in het kader van het internationale 'kwartet', als onderdeel van de EU-delegatie op ministerieel niveau in het 'kwartet'. Ter ondersteuning daarvan nam de Commissie deel aan de Taakgroep voor Palestijnse hervorming en werkte nauw samen met de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor het Midden-Oosten. De Commissie coördineerde verschillende aspecten van de werkzaamheden van de Taakgroep ter plaatse, vooral op het gebied van zaken die betrekking hebben op de rechtsstaat, voorbereiding van verkiezingen en hervorming van de overheidsfinanciën. Deze activiteiten werden ondersteund door het programma voor de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, waarover hieronder verslag wordt gedaan. Via het programma Partnerschap voor vrede continueerde de Commissie haar steun voor groepen die werken aan een vreedzame oplossing van de oorlog. Ook continueerde de Commissie haar deelname aan diverse gebeurtenissen met betrekking tot de multilaterale dimensie van het vredesproces.

6.3.1.4 Andere landen

Ten aanzien van Iran heeft de Raad mandaat verleend (juli 2002) voor het voeren van onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst. De onderhandelingen zijn op 12 december van start gegaan.

Met rondes die om de 6 tot 8 weken plaatsvonden zijn er met betrekking tot de samenwerkingsraad van de Golfstaten onderhandelingen gevoerd over een Vrijhandelsovereenkomst.

Wat Jemen betreft, won onze samenwerking aan zichtbaarheid, met name ter gelegenheid van de donorconferentie van de Wereldbank, die in Parijs (najaar 2002) werd gehouden. Op 20 juni 2002 vond in Brussel een gezamenlijk samenwerkingscomité plaats. De bijeenkomst was met name gericht op de uitvoering van het samenwerkingsprogramma.

Tot slot zijn de ontwikkelingen in Irak en met betrekking tot Irak in de Veiligheidsraad nauwlettend gevolgd, hetgeen resulteerde in een voortdurende afstemming van de ten aanzien van deze aangelegenheid door de Commissie te volgen koers.

6.3.2 Prioriteiten op het gebied van programmering

Het Meda-programma verleent de financiële steun die nodig is voor het realiseren van de doelstellingen van de associatieovereenkomsten en het proces van Barcelona. Gelet op de prioritaire gebieden die voor het communautair ontwikkelingsbeleid zijn vastgesteld, richt het Meda-programma zich op de volgende essentiële doelstellingen ter ondersteuning van:

- De ontwikkeling van een pluralistische democratische maatschappij die is gebaseerd op eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat;

- De tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten, met als doel de ontwikkeling van een Europees-mediterrane vrijhandelszone;

- De economische en sociale hervorming die verband houdt met de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten;

- De subregionale samenwerking, door de bevordering van de Zuid-Zuid-ontwikkeling en van de economische integratie-initiatieven, ter ondersteuning van de ondertekenaars van de associatieovereenkomsten in de overgang naar vrijhandel tussen deze landen.

Met betrekking tot de situatie van de nationale indicatieve programma's (NIP's) wordt verwezen naar de tabel hierboven (6.3.1.2).

6.3.3 Belangrijkste resultaten in 2002

Het totaalbedrag van de door de Commissie vastgelegde financiële middelen voor acties voor samenwerking met de mediterrane derde landen (met uitzondering van de bedragen voor Turkije uit hoofde van de begrotingslijn Uitbreiding) was voor het jaar 2002 762,4 miljoen euro voor alle begrotingslijnen tezamen, terwijl de betalingen voor dezelfde periode 684,3 miljoen euro bedroegen.

Het Meda-programma, dat het voornaamste instrument van de financiële samenwerking van het Europees-mediterrane partnerschap vormt, ontving met een bedrag van 611,6 miljoen euro logischerwijze het grootste deel van de in 2002 vastgelegde middelen. Het bedrag van de uitbetalingen bedroeg voor hetzelfde jaar 451,4 miljoen euro.

Op grond van de Meda-kredieten is 100 miljoen euro besteed aan directe ondersteuning van de begroting voor de Palestijnse Autoriteit. Deze steun heeft het mogelijk gemaakt de minimale werking van de basisdiensten te waarborgen na de bevriezing van de overdrachten van BTW-ontvangsten door Israël, die uiteindelijk in december 2002 op reguliere basis zijn hervat. De ondersteuning van het vredesproces heeft zich vertaald in een zeer aanzienlijke verhoging in 2002 van de vastgelegde middelen met een bedrag van 87,8 miljoen euro, meer dan een verdubbeling ten opzichte van het voorgaande jaar. Tot slot bedroeg de hulp aan de Palestijnse vluchtelingen 55 miljoen euro uit hoofde van de tussen de Europese Commissie en het met de hulp aan de Palestijnse vluchtelingen belaste Bureau van de Verenigde Naties (UNRWA) getekende 11e overeenkomst.

De communautaire hulp ten behoeve van de Palestijnse gebieden en bevolking heeft eveneens meer specifieke vormen aangenomen door middel van gerichte thematische begrotingslijnen: 8,3 miljoen euro werd toegekend voor de financiering van projecten inzake voedselzekerheid; 2,5 miljoen euro voor de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook uit hoofde van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten; 1,6 miljoen euro werd vastgelegd in het kader van de gedecentraliseerde samenwerking in partnerschap met de Europese NGO's en 35 miljoen euro werd vastgelegd ten behoeve van burgerbevolkingsgroepen in het kader van het Europese Bureau voor humanitaire hulp (ECHO).

Voor alle begrotingslijnen tezamen hebben de vastleggingen over het algemeen genomen een stijging van 8% vertoond, met een stijging van 703,7 miljoen euro in 2001 tot 762,4 miljoen euro in 2002. Bovendien hebben de betalingen gedurende het referentiejaar een zeer aanzienlijke stijging vertoond, met een stijging van 478,8 miljoen euro in 2001 tot 684,3 miljoen euro in 2002, dat wil zeggen een stijging van 43 % in twee jaar.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Met inbegrip van de regionale projecten en deel A van de begroting.

** De begrotingslijnen met een horizontaal karakter (NGO, Voedselhulp, Voedselzekerheid, EIDHR, ECHO) zijn opgenomen in afzonderlijke tabellen hieronder.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.3.3.1 Landenstrategieën

De Meda-programmering voor de periode 2002-2006 heeft in 2002 op het gebied van kwaliteit een aanzienlijke sprong vooruit gemaakt dankzij de vaststelling en de tenuitvoerlegging van een nieuwe generatie samenhangende strategieën per land (Landenstrategiedocumenten - Country Strategy Papers, CSP's) voor de periode 2002-2006. De gelijktijdige ondertekening van de nationale indicatieve programma's (NIP's) voor de periode 2002-2004 met ieder partnerland - met uitzondering van de Palestijnse gebieden - heeft eenzelfde proces doorgemaakt. De strategie van de EU is er van nu af aan op gericht duidelijker te voldoen aan de nationale voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten. De liberalisering van de buitenlandse handel en de integratie van de partnerlanden in de toekomstige Europees-mediterrane vrijhandelszone vormen prioriteiten die meer dan in het verleden zijn geïntegreerd in de strategieën voor bilaterale samenwerking.

Zodoende zijn de programma's ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten opgenomen in de NIP's 2002-2004. Deze programma's hebben specifiek ten doel deskundigheid en hiermee samenhangende middelen te verschaffen om overheden te helpen het wetgevend en regelgevend kader van de binnenlandse markt in overeenstemming te brengen met dat van de EU. Zij zijn eveneens gericht op versterking van het institutioneel kader voor de daadwerkelijke toepassing van deze wetgeving.

In het verleden heeft Meda voornamelijk het accent gelegd op programma's met betrekking tot economische en sociale aspecten. Naast continuïteit van de ondersteuning van deze sectoren, introduceren de NIP's 2002-2004 voor de landen van de Maghreb eveneens een derde generatie programma's met positieve maatregelen op de gebieden justitie, binnenlandse zaken en "good governance" (justitie, media, maatschappelijke organisaties).

In de nationale strategiedocumenten voor de Machrak-landen voor de periode 2000 - 2004 wordt nog steeds de nadruk gelegd op economische en institutionele hervorming, voornamelijk door het ondersteunen van de uitvoering van de associatieovereenkomsten, maar ook door speciale aandacht te besteden aan sociale kwesties, milieubescherming, mensenrechten en maatschappelijke organisaties alsmede aan ontwikkeling van het menselijk potentieel. In het kader van de nationale indicatieve programma's die voor ieder land zijn opgesteld, zijn deze doelstellingen vertaald in concrete activiteiten. Benadrukt wordt echter dat het vanwege de verslechterende situatie ter plaatse niet mogelijk was om een nationaal strategiedocument en een daarmee samenhangend nationaal indicatief programma op te stellen voor Palestina.

6.3.3.2 Uitvoering

- Conflictpreventie, 'good governance' en de rechtsstaat

Het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) heeft het in 2002 mogelijk gemaakt in de landen van het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied en het Nabije en het Midden-Oosten projecten op te zetten voor een bedrag van 15,4 miljoen euro.

Het EIDHR heeft eveneens meer dan 1,6 miljoen euro uitgetrokken voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden door middel van de hieronder genoemde twee projecten die zijn doortrokken van een wezenlijke regionale dimensie.

Dit geldt voor het project voor de Masteropleiding in mensenrechten en democratisering (0,7 miljoen euro) - onderwijs bestemd voor 36 studenten afkomstig uit Palestina, Libanon, Malta, Libië, Egypte, Algerije, Tunesië, Marokko, Turkije, Cyprus, Jordanië en Israël - een universitair diploma dat, voor het Middellandse-Zeegebied, wordt verstrekt door de "Stichting voor internationale studies" van de Universiteit van Malta.

Dit geldt eveneens voor het project voor de bevordering van de rechten van de vrouw in Egypte, Jordanië, Libanon, de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever (0,8 miljoen euro), dat meer specifiek betrekking heeft op bestrijding van het geweld waarvan vrouwen en kinderen het slachtoffer zijn.

Het onderdeel "Steun aan het democratiseringsproces" heeft, van zijn kant, 1,5 miljoen euro toegewezen gekregen. Een eerste project is vastgelegd voor de versterking van de rol van maatschappelijke organisaties in de politieke hervorming en voor de ondersteuning van de mensenrechten in de mediterrane Arabische regio. Ook is in 2002 de tenuitvoerlegging van een tweede project goedgekeurd ter verbetering van de capaciteit van maatschappelijke organisaties voor bestrijding van de corruptie in de Arabische wereld (Algerije, Bahrein, Marokko, Libanon, Jordanië, Jemen, Egypte, Palestina en Mauritanië).

Tot slot ondersteunt het EIDHR de in de Palestijnse gebieden van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever aangekondigde verkiezingen. De financiële middelen die nodig zijn voor de financiering van een verkiezingswaarnemingsmissie van de EU zijn in 2002 vastgelegd en de missie zal worden ingezet zodra de omstandigheden ter plaatse dit toelaten.

Op het gebied van conflictpreventie wordt specifiek melding gemaakt van het onderzoek Beoordeling van de bron van de Wazzani-watervoorraad in Libanon. In het kader van dit onderzoek treft een deskundigenteam op het gebied van wateraangelegenheden voorbereidingen voor een onderzoek naar de watervoorraad van het stroomgebied van de Litani. Dit onderzoek dient als basis voor de internationale bemiddelingspoging in een geschil tussen Libanon en Israël.

Bovendien financiert de EU (5 miljoen euro) het herstel van ministeries van de Palestijnse Autoriteit, die een belangrijke rol spelen bij het behoud van essentiële dienstverlening en bij het beheer van programma's die door de EG worden gefinancierd.

- Institutionele opbouw

Een van de belangrijkste uitdagingen waarmee de Meda-landen worden geconfronteerd, is het leggen van een basis voor een op 'good governance' en meer op "burgerschap" geënte benadering van hun instellingen. Door middel van institutionele opbouw streeft de Europese Unie naar het realiseren van de noodzakelijke steun en samenwerking met de Meda-landen, teneinde een betere dienstverlening van de overheidsinstellingen tot stand te brengen. De grote verscheidenheid aan projecten laat zien dat er veel verschillende mogelijkheden zijn op het gebied van activiteiten voor institutionele opbouw. Zwakke instellingen - gecompliceerde wetgeving, corrupte gerechten, sterk bevooroordeelde kredietverstrekkingssystemen en ingewikkelde voorschriften voor het registreren van bedrijven - benadelen arme mensen en belemmeren de ontwikkeling. De lessen die kunnen worden geleerd naar aanleiding van de successen en mislukkingen op het gebied van institutionele opbouw, waarmee andere landen ervaring hebben opgedaan, kunnen een waardevolle leidraad zijn.

Wat de operationele kant betreft, is de Europese Unie vastberaden om de Palestijnse autoriteit, ondanks alle interne en externe problemen, te steunen bij het opbouwen van een goed functionerend gerechtelijk apparaat, als een van de fundamentele pijlers voor de consolidatie van de toekomstige democratische Palestijnse staat. Hetzelfde geldt voor de politie in Algerije, waar inspanningen worden verricht om de dienstverlening van de politie te moderniseren. In Tunesië zijn problemen ontstaan bij de uitvoering van het project voor de opleiding van journalisten.

Voor een totaalbedrag van 182 miljoen euro heeft de Commissie in 2002 10 projecten voor institutionele steun gefinancierd, opgestart of vastgesteld.

Het jaar 2002 werd in Jordanië, Tunesië, Libanon en Marokko gekenmerkt door het opstarten van steunprogramma's voor de uitvoering van associatieovereenkomsten. Verschillende financiële portefeuilles zijn voor deze landen beschikbaar gesteld, zodat zij zich kunnen voorbereiden op de inwerkingtreding van de vrijhandelszone met de EU-partners in 2010 (Jordanië: 20 miljoen euro, Tunesië: 20 miljoen euro, Libanon: 12 miljoen euro, Marokko: 5 miljoen euro).

Ter ondersteuning van spoedeisende activiteiten in belangrijke sectoren van de EG-hulp heeft de Commissie besloten tot toewijzing van een bedrag van 5,45 miljoen euro voor technische bijstand en onderzoeken ten behoeve van vaststelling, voorbereiding, instructie, beheer en toezicht betreffende verschillende projecten op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook. Een project, 'Empowerment van het gerechtelijke systeem in Palestina' (7 miljoen euro), is gericht op ondersteuning van het gerechtelijke systeem gedurende 32 maanden.

In januari 2002 ging in Algerije een project voor politiehervorming van start, dat in 2001 is goedgekeurd. Het 6 jaar durende project ontvangt een financiële bijdrage van de EU van 2,5 miljoen euro en streeft naar verbetering van de professionele vaardigheden van Algerijnse politiefunctionarissen, met name wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten bij de uitoefening van hun functie. Het project maakt onderdeel uit van de inspanningen ter versterking van 'good governance' en totstandbrenging van de rechtsstaat.

In 2002 begon in Tunesië de vaststellingsfase van een ondersteunend mediaproject. Met een totale EU-bijdrage van 2,5 miljoen euro kan het project een bijdrage leveren aan de verbetering van de professionele vaardigheden van journalisten en de versterking van de onafhankelijke media in het land.

- Regionale samenwerking/integratie

Van de in 2002 afgeronde projecten verdienen de volgende projecten speciale aandacht:

In 2002 kwam er een einde aan enkele "mensen voor mensen"-projecten, die deel uitmaakten van het 'vredesprojecten voor het Midden-Oosten'-initiatief. Een van die projecten steunde de organisatie van bijeenkomsten tussen Israëli's en Palestijnen, die - soms door middel van opleidingscursussen op het gebied van vrede en wederzijds begrip - plaatsvonden in 2001 en 2002. Deelnemers waren onderwijzers, journalisten, jongerenleiders, studenten en vrouwen. De financiering in het kader van Meda bedroeg 300.000 euro en dekte ¾ van de kosten. Een ander initiatief stelde Israëlische en Palestijnse ouders, die een kind als slachtoffer van de oorlog hebben verloren, in staat om gezamenlijk activiteiten uit te voeren ter bevordering van vrede, verzoening, tolerantie en democratie. De Meda-steun voorzag in 80% van de totale kosten (500.000 euro). Een ander project bracht Israëlische en Arabische kunstenaars samen in het kader van 3 culturele gebeurtenissen (een tentoonstelling, een film- en videofestival en een academische workshop) rond de Arabische taal, die werd gezien als een communicatiemiddel tussen vervreemde gemeenschappen. De EU droeg 205.000 euro bij, hetgeen goed was voor 80% van de kosten. Alle hierboven vermelde vredesprojecten voor het Midden-Oosten werden volgens planning in 2002 beëindigd.

Ook kwam er in 2002 een einde aan het 'Onderzoeksnetwerk voor regionale economische integratie, fase 2', een van de vredesprojecten voor het Midden-Oosten. Dit project van 1 miljoen euro werd geheel gefinancierd door de EU en produceerde niet alleen economische onderzoeken van alle Machrak-landen - dus ook van Israël - maar ook enquêtes inzake de economische situatie in die landen en in de regio als geheel.

'Sesamstraat' voor het Midden-Oosten

In het kader van een door Meda gesteund vredesproject voor het Midden-Oosten, 'Israëlisch-Palestijns-Jordaanse-mediasamenwerking' genaamd, worden in Israël, Jordanië en de Palestijnse gebieden afleveringen van de tv-serie voor kinderen 'Sesamstraat' geproduceerd. De belangrijkste doelstelling van het project is het bevorderen van wederzijds begrip tussen Israëli's, Jordaniërs en Palestijnen door verbetering van het inzicht dat de gemeenschappen in elkaar hebben. Na het succes van een Israëlisch/Palestijnse coproductie van Sesamstraat ('Rechov Sumsum'/'Shara'a Simsim'), brengt dit nieuwe project een Israëlische en een Jordaanse productiemaatschappij samen om - in samenwerking met de Palestijnse Al Quds Universiteit - het oorspronkelijke initiatief uit te breiden tot Jordanië en onderwijsmateriaal te vervaardigen voor kinderen en onderwijzers. Het project ontvangt een EU-subsidie van 2,5 miljoen euro.

Het Meda-project 'Een nieuwe aanpak met betrekking tot het telecommunicatiebeleid van de mediterrane partners' ten bedrage van 2,15 miljoen euro, ging in december 1999 van start en werd volgens planning in december 2002 afgerond. In het kader van dit project werden conferenties en scholingssessies gehouden en werden er diverse gerichte publicaties uitgegeven. De doelstelling was om het bewustzijn te vergroten van politieke besluitvormers en van huidige en toekomstige regelgevers van de partners met betrekking tot de uitdagingen die op het gebied van telecommunicatie ontstaan als gevolg van het openstellen van de sector voor mededinging en voor deelname van de particuliere sector aan de infrastructuur.

Vooruitstrevende Arabische vrouwen op het gebied van de kunsten

Het door Meda gefinancierde Audiovisuele Euromed-programma (2,15 miljoen euro) steunt de coproductie van de tv-serie " Elles... ". Deze serie, die bestaat uit twaalf afleveringen, vertelt het verhaal van vrouwen in het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied, die in de afgelopen eeuw voortrekkers werden op het gebied van film, literatuur, uitvoerende kunsten en politiek. Een van de uitgebrachte films - " Les passionnées du cinéma " / "Cinema Lovers" - geeft inzicht in het leven en werk van zes (Egyptische en Libanese) vrouwen, filmregisseuses, producers en actrices in Egypte, zoals Assia Dagher, Fatma Roushdi en Marie Queenie. Een andere film - " The legend of Rose Al-Youssef " - beschrijft de opmerkelijke carrière van een Libanese vrouw met die naam, die zich in Egypte ontwikkelde van actrice tot politiek schrijfster, en laat haar zien tegen de achtergrond van haar tijd. Enkele van deze films zijn reeds geselecteerd voor diverse festivals.

Wat de lopende regionale programma's betreft, bestonden de belangrijkste resultaten in 2002 uit het opstarten van zes verzoeken tot het indienen van voorstellen en acht aanbestedingsprocedures met betrekking tot een grote verscheidenheid aan programma's en onderwerpen, zoals vervoer, water en uitwisseling van jongeren. Ook werd op het gebied van verbetering van de informatie- en communicatieactiviteiten een belangrijke inspanning verricht, bijvoorbeeld door de organisatie van drie informatieve reizen voor mediterrane media.

Tot slot hebben de EU-lidstaten in november 2002 twee grote regionale programma's goedgekeurd. Een van die programma's is het Euromed informatie- en communicatieprogramma (10 miljoen euro), dat zich richt op vergroting van de zichtbaarheid van het proces van Barcelona en bevordering van wederzijds begrip in de Europees-mediterrane regio. Het andere programma (6 miljoen euro), 'good governance en versterking van de rechtsstaat', legt zich toe op hervorming van de rechterlijke macht en samenwerking, bestrijding van de georganiseerde misdaad en drugshandel en realisering van een gemeenschappelijke aanpak van migratie.

- Maatschappelijke organisaties en lokale ontwikkeling

In het begin van de jaren 1990 zijn sociale fondsen ingesteld om de sociale gevolgen van de structurele aanpassingsprocessen te verlichten. Deze fondsen hebben zich ontwikkeld van een tijdelijke faciliteit tot instellingen die duurzame oplossingen bieden voor werkloosheid en armoede. Van de verschillende sociale fondsen die de EG heeft gesteund, kwam er in 2002 een einde aan het hierna beschreven sociale fonds in Jordanië.

Sociale fondsen/lokale ontwikkeling (Jordanië)

De doelstelling van het "sociale ontwikkelingsproject Fonds voor ontwikkeling en werkgelegenheid" in Jordanië (EU-bijdrage: 4,67 miljoen euro) was het verlichten van enkele van de nadelige gevolgen van het aanpassingsproces voor de arme bevolking door ondersteuning van activiteiten waarmee inkomsten konden worden gegenereerd. Bemiddelende organisaties ontvingen kleine leningen voor het verstrekken van leningen aan lokale kredietprojecten die werden beheerd door lokale begunstigden. Ook werd steun verleend aan activiteiten voor opleiding en capaciteitsopbouw. Het project bereikte goede resultaten vanuit financieel oogpunt (met name een goede beoordeling voor terugbetaling) en wat betreft de doelstelling van capaciteitsopbouw. Het project heeft ook laten zien dat het moeilijk is om de allerarmsten te bereiken. Naast de positieve bijdrage voor armoedebestrijding zullen de resultaten van dit kleine project ook worden gebruikt in het kader van de vaststelling van nieuwe, door de EG gesponsorde activiteiten op het terrein van armoedebestrijding.

In 2002 is een bedrag van 62,5 miljoen euro vastgelegd ten behoeve van vier projecten. De volgende drie projecten verdienen speciale vermelding:

In Algerije streeft het project "Steun voor lokale sociaal-economische ontwikkeling in het noordoosten van Algerije" (EU-bijdrage: 50 miljoen euro) naar bestrijding van armoede en verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking in deze arme regio.

Ook zijn twee projecten vastgelegd op het terrein van maatschappelijke organisaties: het "Programma ter bevordering van mensenrechten en democratisering" in Jordanië (EU-bijdrage: 2 miljoen euro) financiert een grote verscheidenheid aan activiteiten ten behoeve van NGO's en verenigingen. Als een instrument om bij te dragen aan versterking van de democratie en het pluralisme in Jemen wordt met het "Project voor verkiezingssteun" in Jemen (EU-bijdrage: 500.000 euro) steun verleend aan de voorbereiding van de in april 2003 te houden parlementaire verkiezingen.

- Vervoer en infrastructuur

Ontwikkeling en versterking van de basisinfrastructuur is van essentieel strategisch belang voor alle partnerlanden van de EU in de regio en een onmisbare voorwaarde voor hun economische en sociale ontwikkeling. Zodoende zijn de activiteiten die in het kader van het Meda-programma worden gefinancierd ter ondersteuning van economische hervormingen, ontwikkeling van de particuliere sector, gezondheidszorg en onderwijs altijd gebaseerd op de beschikbaarheid en functionaliteit van infrastructurele netwerken op het gebied van vervoer, drinkwatervoorziening, energie en telecommunicatie.

Op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook heeft de Europese Commissie een uitgebreide en snelle beoordeling uitgevoerd inzake de schade en capaciteit van de belangrijkste vernielingen die zijn toegebracht aan de civiele infrastructuur en institutionele capaciteit van de dorpen en steden in de Palestijnse gebieden. In 2002 werd dienovereenkomstig het project "Beoordeling van de schade en beheer van de wederopbouw op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook" afgerond (EG-bijdrage: 1,9 miljoen euro).

Er is een database [102] opgezet met specifiek technische informatie over meer dan 2000 wederopbouw- en ontwikkelingsprojecten, uit te voeren in meer dan 150 Palestijnse steden en gemeenten.

[102] http:// www.ecwbg.info

Wat de lopende projecten betreft, verdient de afronding van de 11e Kaderovereenkomst met het Agentschap van de Verenigde Naties voor hulpverlening (UNRWA) speciale vermelding. Verspreid over een periode van vier jaar (2002-2005) wordt met een totale bijdrage van 237 miljoen euro gerichte EU-hulp verleend aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten.

Tot slot zijn in 2002 twee belangrijke projecten voor in totaal 50 miljoen euro vastgelegd op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook en in Tunesië.

- Voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling

Voedselzekerheidsprogramma in Palestina: de samenwerking tussen de Europese Unie en het Agentschap van de Verenigde Naties voor hulpverlening (UNRWA) komt voort uit de achtergrond van de betrekkingen tussen Israël en Palestina, waardoor een van de grootste vluchtelingengemeenschappen ter wereld is ontstaan: 3,9 miljoen Palestijnse vluchtelingen, van wie er momenteel 1,6 miljoen in Jordanië, 396.000 in Syrië, 385.000 in Libanon, 618.000 op de Westelijke Jordaanoever en 865.000 in de Gazastrook wonen (82% van de bevolking).

De doelstellingen van het voedselzekerheidsprogramma zijn een aanvulling op de overige EU-toewijzingen, in het bijzonder voor gezondheidszorg en onderwijs. Het programma komt tegemoet aan de primaire levensbehoeften van het meest hulpbehoevende deel van de bevolking. Het sociale bijstandaspect functioneert op de juiste manier, waarbij de nadruk wordt gelegd op diegenen die de grootste noden hebben. Het programma biedt hulp aan zowel bijzondere hulpbehoevende gevallen als zwangere en zogende vrouwen (meer dan 200.000 individuele personen en 50.000 gezinnen die bijzondere hulp behoeven en bijna 100.000 zwangere en zogende vrouwen).

Meer dan 350.000 gezinnen (meer dan 200.000 via de UNRWA) hebben baat gehad bij de noodhulp.

In 2002 zijn vijf projecten voor een bedrag van 8,3 miljoen euro vastgelegd ten behoeve van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Het project "Voedselhulpbijdrage voor noodmaatregelen ter ondersteuning van de burgerbevolking" was het meest belangrijk (5 miljoen euro).

In de sector plattelandsontwikkeling:

De bilaterale samenwerking in de Meda-regio voor duurzame plattelandsontwikkeling en bescherming van het milieu ligt in de lijn van de in de Verklaring van Barcelona van 1995 gedefinieerde beginselen en strategieën. Deze doelstellingen zijn overgenomen in de tussen de EU en de meeste landen van het Zuidelijk en Oostelijk Middellandse-Zeegebied getekende associatieovereenkomsten.

De algemene doelstelling van deze samenwerking blijft de verbetering van de levensomstandigheden in plattelandgebieden en de bestrijding van armoede en deze beoogt eveneens - in het kader van de associatieovereenkomsten - de versterking van de Europees-mediterrane samenwerking in de volgende essentiële sectoren:

- Samenwerking op de gebieden landbouw en visserij, in het bijzonder via harmonisatie van normen en fytosanitaire en veterinaire controles, technische bijstand en totstandbrenging en stimulering van een landbouw en een visserij die het milieu respecteren;

- Normalisatie en evaluatie van de conformiteit van landbouwproducten dankzij de opwaardering van personeel en uitrusting;

- Bestrijding van de milieuverslechtering;

- Samenwerking op het gebied van consumentenbescherming, gezondheid en voedselzekerheid, via de instelling van een aan het Europese net gekoppeld alarmeringsnet.

Tot slot heeft een belangrijk deel van de Meda-samenwerking eveneens betrekking op de "opwaardering" van de landbouw- en de levensmiddelensector van de begunstigde landen met als doel de vorming van een Europees-mediterrane vrijhandelszone tegen het jaar 2010.

Aan de operationele kant zijn in 2002 de volgende twee projecten beëindigd:

In Marokko heeft het project "Hydro-agrarische inrichting van Centraal-Haouz en van Tessaout Aval", met een totale EG-bijdrage van 21 miljoen euro voor landbouwontwikkeling, de irrigatie en sociaal-economische omstandigheden verbeterd van circa 36.000 ha in het gebied ten noordwesten van het Hoge Atlasgebergte. De werkzaamheden zijn uitgevoerd in een periode van zeven jaar. Tot de werkzaamheden behoorden ook verbetering van de infrastructuur (aanleg van meer dan 200 km aan toegangswegen), institutionele ontwikkeling en speciale programma's voor vrouwen. Meer dan 60.000 mensen hebben profijt gehad van dit programma.

Voor een totaalbedrag van 22 miljoen euro, waarvan 7 miljoen euro werd medegefinancierd door de Italiaanse regering, is in Tunesië onder moeilijke omstandigheden het project "Aanleg van dadelpalmenplantages in de regio Régim Maatoug" gerealiseerd.

In Egypte was het project van 20 miljoen euro met de naam "Programma voor veterinaire diensten" via een programma bedoeld voor privatisering van de veterinaire diensten, gericht op verbetering van de productiviteit van de veestapel en de veterinaire en volksgezondheid in het land. Tijdens de uitvoering van het project verlieten meer dan 3.000 overheidsveeartsen de overheidsdienst en gingen over naar een particuliere praktijk; 700 van deze veeartsen hebben gebruikgemaakt van de kredietfaciliteiten die middelen beschikbaar stelden voor de ontwikkeling van alternatieve werkgelegenheid. Via gerichte meerjarige technische bijstand verleende het project ook steun ten behoeve van de algehele hervorming van de publieke veterinaire sector.

In 2002 is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd voor het project "Financiering van landbouwontwikkeling" in Marokko.

Financiering van landbouwontwikkeling (Marokko)

In Marokko is de armoede voornamelijk geconcentreerd op het platteland. De sociale sectorindicatoren zoals basisonderwijs, analfabetisme van volwassenen en levensverwachting zijn aanzienlijke verbeterd. Desondanks is volgens een recent, door de Wereldbank uitgevoerd onderzoek, in de plattelandsgebieden een op de drie Marokkanen arm, tegenover een op de tien in stedelijke gebieden.

Gericht op kleine boeren die zijn gevestigd in minder gunstige gebieden, heeft een financieel steunprogramma, dat wordt gefinancierd door lokale kredietbanken, het arme deel van de plattelandsbevolking bereikt. Het vraagafhankelijke programma heeft productiegerichte maar beperkte investeringen mogelijk gemaakt die voornamelijk betrekking hebben op kleinschalige irrigatie, zodat de productie-efficiëntie van de kleine boeren is gestimuleerd en hun inkomsten zijn gestegen. Het programma levert een succesvolle bijdrage aan armoedebestrijding en het lokaal beperken van de uittocht van het platteland en heeft tot op heden meer dan 80.000 boeren geholpen. Van deze boeren maakte ongeveer een derde voor het eerst gebruik van de faciliteiten van de lokale kredietbanken.

Wat de lopende projecten in de Machrak-landen betreft, continueerde de EG in 2002, met name in Egypte, haar steun aan de ontwikkeling van de landbouw-voedselsector en kleinschalige irrigatie voor boerderijen, waarbij speciale aandacht werd besteed aan het creëren van nieuwe werkgelegenheidsmogelijkheden. In Tunesië en Marokko hadden de belangrijkste activiteiten betrekking op duurzame plattelandsontwikkeling, met de nadruk op armoedebestrijding, en de vestiging van plattelandsbevolking. In Jemen startte een nieuw project zijn activiteiten in de visserijsector.

Tot slot werd in 2002 in Marokko het project "Arganier" vastgelegd (EU-bijdrage: 6 miljoen euro). Dit project concentreert zich op de werking van de "Arganeraie" voor de productie van olie en heeft een toegevoegde waarde voor vrouwen in de regio.

- Gezondheidszorg

In Meda-landen is de nadruk van de EG-steun voor de gezondheidszorgsector verlegd van enkelvoudige projecten, die zich richten op specifieke gezondheidsproblemen, naar bredere programma's die zijn gebaseerd op structurele onderdelen van de gezondheidszorgsector. In dit opzicht en gebruikmakend van de Europese ervaringen op dit terrein, is een van de belangrijkste zaken die met Europese hulp worden aangepakt, de introductie van mechanismen op het gebied van sociale ziektekostenverzekeringen die zich richten op financiering van de toegang tot een basispakket voor zorg, dat zowel door de overheids- als door de particuliere sector wordt verstrekt.

In 2002 bevonden zich twee "bevolkings"-projecten in de afrondingsfase: "Steun voor gezondheidszorgdiensten voor moeder en kind" in Marokko (EU-bijdrage: 9 miljoen euro) en "Steunprogramma voor de demografische sector" in Syrië (EU-bijdrage: 2 miljoen euro). De kortetermijndoelstellingen van deze programma's voor reproductieve gezondheidszorg - d.w.z. verbetering van de toegang en kwaliteit van de dienstverlening met betrekking tot gezondheidszorg voor moeders en kinderen, en gezinsplanning - zijn gerealiseerd. De duurzaamheid van deze projecten is echter afhankelijk van de efficiëntie van de openbare gezondheidszorgstelsels in deze landen (decentralisatie van de besluitvorming, motivatie van het personeel, mechanismen voor monitoring en verantwoording, enz.). Meer recente programma's voor de gezondheidszorg, zoals die van Marokko en Syrië, benaderen de gezondheidszorg derhalve op een meer systematische wijze. Deze hervormingsprogramma's voor de gezondheidszorgsector omvatten decentralisatie, meer autonomie voor ziekenhuizen en steun voor de ontwikkeling van nieuwe financieringsmechanismen voor de gezondheidszorg (in het bijzonder een sociale ziektekostenverzekering).

Wat de lopende projecten in de gezondheidszorgsector betreft, hebben de ervaringen die zijn opgedaan met projecten in Marokko en Syrië, geleid tot het ontwerpen van een allesomvattende sectorale aanpak. Als voorbeeld van succesvolle intersectorale samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg dient het EG-project in Egypte "Steun voor het bevolkingsprogramma in Opper-Egypte" (EU-bijdrage: 10 miljoen euro) te worden vermeld. Als onderdeel van de activiteiten ter bevordering van de gezondheidszorg zijn in het kader van dit project een documentaire en 10 tv-spotjes gemaakt, die effectief bijdragen aan vergroting van het bewustzijn van vrouwen in Opper-Egypte met betrekking tot gezinsplanning en reproductieve aangelegenheden. Een van de spotjes heeft een prijs gekregen van de Internationale Reclamecommissie als zijnde het beste tv-spotje voor sociale aangelegenheden in het jaar 2002.

In 2002 zijn vier projecten voor een totaalbedrag van 50 miljoen euro vastgelegd: een in Syrië en drie op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook.

- Onderwijs

In 2002 waren in enkele van de Meda-landen (met name Tunesië en Algerije) belangrijke hulpmaatregelen gericht op verbetering van het concurrentievermogen van nationale ondernemingen en op vergemakkelijking van de toegang tot de arbeidsmarkt voor werklozen en werkzoekenden. De nieuwe generatie beroepsopleidingsprojecten bevat verschillende doelen: ontwikkeling en versterking van het beheer en vaststelling van de vereiste vaardigheden op ondernemingsniveau, kapitalisering van de gerealiseerde resultaten van beroepsorganisaties, modernisering en heroriëntering van het aanbod van zowel overheids- als particuliere beroepsopleidingen overeenkomstig de vastgestelde vereiste vaardigheden, en aanpassing van de kwaliteit van het beheer van de beroepsopleidingscentra aan internationale normen.

In 2002 is één project beëindigd: in Jordanië werd vanaf april 1996 tot juni 2002 het project "Verbetering van de lerarenopleiding aan Jordanese universiteiten" (EU-bijdrage: 3,9 miljoen euro) uitgevoerd. Het opzetten en institutionaliseren van praktijkonderwijs in de Jordanese lerarenopleiding, het instellen van institutionele samenwerking tussen universiteiten en scholen, het verschaffen van materialen en de uitgebreide opleiding van controleurs en coöperatieve schoolonderwijzers kan worden beschouwd als voldoende verbetering van de gehele, aan het dienstverband voorafgaande lerarenopleiding. In het kader van dit project werd bovendien aan 25 PhD- en 6 MA-studenten de gelegenheid geboden zich in Europa te bekwamen op het gebied van professionele capaciteitsopbouw van het onderwijzend personeel.

Voor het Meda I-project in Marokko: "Verbetering van beroepsopleidingen" (EU-bijdrage: 38 miljoen euro) is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd. Alle initiatieven met betrekking tot het eerste onderdeel zijn afgerond (verbetering van de ondernemingscapaciteit met betrekking tot vaardigheden om behoeften te bepalen en te beheren en opleidingen te plannen) en er van start gegaan met het tweede onderdeel (verbetering van het opleidingsaanbod ten behoeve van de 14 economische sectoren waarop het project zich richt). De prestatie-indicatoren zijn ontwikkeld, de kapitalisering van de resultaten en begeleiding van het project zijn versterkt. Wat het derde belangrijke onderdeel betreft (ontwikkeling van stageplaatsen) is de begunstigde verzocht om de start ervan niet langer uit te stellen. Vermeld zij dat twee andere projecten in dezelfde sector een aanvulling zijn op dit specifieke project en het effect ervan vergroten.

Met betrekking tot de lopende projecten verdienen er twee specifieke aandacht: het project "Hoger-onderwijsinstituut voor bedrijfskunde" in Syrië (EU-bijdrage: 14 miljoen euro), dat in 2002 daadwerkelijk van start is gegaan. Dit project pakt de specifieke behoeften van dit land aan door hoog gekwalificeerde managers af te leveren die leiding kunnen geven aan particuliere of openbare ondernemingen die te maken hebben met economische aanpassingsprocessen.

Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich op het gebied van de arbeidsmarkt en het beleid voorgedaan als gevolg van het MANFORM-project in Tunesië (EU-bijdrage: 45 miljoen euro). Het project ging in 1998 van start en is het eerste project in een nieuwe generatie vraagafhankelijke beroepsopleidingsprojecten, gefinancierd door het Meda-programma dat nog steeds met succes wordt uitgevoerd. Circa 170 ondernemingen zijn onderzocht en hun behoefte aan deskundigheid en beheer van menselijk potentieel is vastgesteld. Het aanbod van beroepsopleidingen is dienovereenkomstig aangepast. De sectorbrede ambities van dit project hebben de lopende of opgestarte projecten in andere Meda-landen, zoals Marokko, gevoed.

Tot slot is op het terrein van sociale ontwikkeling zijn territoriale benaderingswijzen van de lokale ontwikkeling, op grond waarvan de problemen lokaal worden aangepakt, en steun voor maatschappelijke organisaties een aanvulling geweest op de reeks hulpmaatregelen op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en beroepsopleiding.

In 2002 zijn twee belangrijke projecten ten bedrage van 83 miljoen euro vastgelegd op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding: "Hulp voor de hervorming van het technisch en beroepsonderwijs en opleidingsstelsel" in Egypte (EU-bijdrage: 33 miljoen euro) en "Steun ter verbetering van de beroepsopleiding in de sectoren textiel, toerisme en nieuwe technologieën op het gebied van voorlichting en communicatie" in Marokko (EU-bijdrage: 50 miljoen euro).

- Macro-economisch beleid

De vaststelling van prioritaire terreinen in het kader van het NIP maakt het mogelijk om de doelstellingen en de gebieden voor hulpverlening of rechtstreekse begrotingssteun beter te bepalen. In 2002 was er sprake van een aanzienlijke vertraging van de economische groei in het Middellandse-Zeegebied, voornamelijk als gevolg van de geringe wereldwijde groei, meer regionale veiligheidsproblemen en binnenlandse beleidsfactoren in bepaalde landen. De totale groei van het BBP daalde in de regio van 4,3% in 2000 naar een verwachte 1,6% in 2002. [103]

[103] Uitgezonderd Cyprus, Malta en Turkije.

Het overgangsproces van de economieën van de landen in het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied wordt nog steeds - onder andere - gekenmerkt door een geringe productiviteit van de investeringen en door rechtstreekse buitenlandse investeringsstromen, die lager zijn dan die van andere regio's met hetzelfde niveau per hoofd van de bevolking. Afgezien van recente gebeurtenissen moet de regio de economische hervormingen, die zich richten op het instellen van een regelgevend kader dat gunstig is voor de groei van de particuliere sector en de ontwikkeling van concurrerende markten, versneld invoeren. In deze context continueert de Commissie haar steun voor dit hervormingsproces door de begrotingssteun beter te richten op doelgroepen. Begrotingssteun is namelijk een essentieel instrument voor consolidatie van het Europees-mediterrane partnerschap en ondersteuning van het economische overgangsproces van de Meda-landen. In dit kader versterkte de Commissie:

De samenwerking met de internationale financiële instellingen (Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank - zie 6.3.4.1) en de noodzaak van periodieke, monitoring - ter plaatse - van de uitvoering van de programma's. Er zijn middelen gereserveerd voor technische monitoring en eindevaluaties voor alle programma's die sinds januari 2001 zijn goedgekeurd.

Op operationeel vlak zijn twee projecten in 2002 afgesloten die speciale vermelding verdienen:

In Algerije had de in 1996 ondertekende financieringsovereenkomst van de structurele-aanpassingsfaciliteit voor een in twee tranches verdeeld bedrag van 125 miljoen euro tot doel het structurele hervormingsproces te ondersteunen middels: (i) hervorming van staatsondernemingen, met inbegrip van privatiseringen; (ii) hervorming van de huisvestingssector; (iii) ontwikkeling van de landbouwsector; (iv) hervorming van de handelspolitiek en (v) invoering van een stelsel voor sociale bescherming. De eerste tranche van 60 miljoen euro is in 1998 uitbetaald op basis van de positieve beoordeling van de criteria voor de uitbetaling van middelen. De problemen die werden ondervonden tijdens het realiseren van de voorwaarden voor de betaling van de tweede tranche hebben twee achtereenvolgende verlengingen van het project met zich meegebracht. Ten aanzien van de behaalde resultaten - in het bijzonder op het gebied van liberalisering van de buitenlandse handel - heeft de Commissie besloten een uitbetaling te doen die in verhouding staat tot de resultaten en heeft - in goede harmonie met de begunstigde partij - het bedrag van de tweede tranche teruggebracht tot 35 miljoen euro. De uitbetaling van deze tweede tranche, die in juni 2002 plaatsvond, vormde zodoende de technische afsluiting van het programma.

In Egypte had het programma inzake hervorming en privatisering van staatsbedrijven ter waarde van 43 miljoen euro, gefinancierd uit hoofde van een oud protocol, tot doel het proces van privatisering van de bedrijven van de bewerkende en verwerkende industrie te ondersteunen, alsmede technische bijstand aan het Bureau Staatsbedrijven te verlenen. Dit project, met een looptijd van zes en een half jaar, is in maart 2002 aan het einde van het contract voor technische bijstand afgesloten.

Voorts zijn in de volgende landen zes projecten aan een tussentijdse evaluatie onderworpen:

In Algerije hebben aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van de evaluatie van het project "Steun aan KMO's" geleid tot een aanzienlijke verbetering van de impact van het project op de opwaardering van Algerijnse KMO's.

De evaluatie van het "Programma voor industriële modernisering" in Libanon, die een jaar na de start ervan is uitgevoerd, heeft het van haar kant mogelijk gemaakt een achterstand in de uitvoering van het project aan het licht te brengen, welke van nu af aan spoedig weggewerkt zal worden.

In Marokko heeft de evaluatie van het "Programma voor ontwikkeling van de particuliere sector (Euro Maroc Enterprise)" uitgewezen dat dit programma - ondanks een moeilijke start - vanaf 2002 een aanzienlijke verbetering van zijn prestaties heeft ondergaan, dankzij passende, door de EG en de begunstigde contractant gezamenlijk genomen maatregelen.

Ook in Marokko heeft de evaluatie van het "Programma voor kwaliteitsbevordering (QUALITE)" een achterstand in de tenuitvoerlegging hiervan uitgewezen, hetgeen ten slotte tot verlenging van de technische bijstand met een extra jaar heeft geleid, en wel met het doel de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen te behalen.

In Tunesië heeft de evaluatie van het "Programma voor ontwikkeling van de particuliere sector (Euro Tunisie Enterprise-ETE)" na een moeilijke operationele start een bevredigend doorsneetempo bereikt. Dit programma, dat uit gerichte acties bestaat, heeft de verdienste op harmonieuze wijze te passen in het Tunesische plan voor verbetering van de bedrijfsvoering en de duurzaamheid van de verworvenheden te verzekeren.

Tot slot heeft in Syrië de tussentijdse evaluatie van het project "Syrian European Business Centre II (SEBC II)", dat is voltooid in oktober 2002, het zeer bevredigende verloop van het project en de impact hiervan op de begunstigden aangetoond. De evaluatie stelt voor om in de resterende periode meer de nadruk te leggen op duurzaamheid en versterking van de institutionele capaciteiten van het project. Daarnaast wordt, gezien het grote aantal aanvragen, een begrotingsverhoging voorzien voor het derde uitvoeringsjaar van het project middels een aanhangsel bij de financieringsovereenkomst.

Wat de lopende projecten betreft, zijn in het kader van bepaalde projecten aanzienlijke verbeteringen en herindelingen verwezenlijkt, zoals het geval is voor het "Programma voor begrotingssteun TEP-A" ("Trade Enhancement Programme") in Egypte. Zo werd dit project voor verlaging van de niet-tarifaire belemmeringen, dat de eerste aanpassingsactie van de Commissie in dit land vormt, in 2002 versterkt door een project inzake technische bijstand (TEP-B) ten bedrage van 40 miljoen euro.

In Algerije heeft het project "Steun voor privatisering" grote aanpassingen ondergaan teneinde communautaire financiering van de kosten van de handelsbanken, die de privatiseringsacties met zich meebrengen, mogelijk te maken.

In Jordanië is ondanks een problematische regionale context een belangrijk succes geboekt met de ondertekening van de overeenkomst inzake de hervorming van de pensioenen in het kader van de Structurele-aanpassingsfaciliteit III (SAF III ten bedrage van 60 miljoen euro).

In Tunesië heeft een nieuw programma voor modernisering van de industrie de reikwijdte van het project "Euro Tunisie Business Centre" ten bedrage van 50 miljoen euro vergroot door hier een component economisch en financieel beleid aan toe te voegen.

De begrotingssteun voor snelle uitbetaling van een maandelijks bedrag van 10 miljoen euro is voortgezet ten gunste van de Palestijnse Autoriteit, met belangrijke resultaten wat betreft de aangenomen hervormingen. De Commissie heeft eveneens twee projecten voor financiële noodsteun ten uitvoer gelegd teneinde de verslechtering van de situatie van KMO's in de Gazastrook (10 miljoen euro) en in het oostelijk deel van Jeruzalem (5 miljoen euro) tegen te gaan.

Tot slot zijn in 2002 voor een totaalbedrag van 219 miljoen euro vastleggingen gedaan voor 9 nieuwe projecten, waarvan in het bijzonder twee projecten voor structurele aanpassing van het macro-economisch kader noemenswaardig zijn: de Structurele-aanpassingsfaciliteit III (SAF III) in Jordanië en het "Trade Enhancement Programme B" (TEP B) in Egypte.

- Milieu

Van de in 2002 beëindigde projecten verdienen de volgende projecten specifieke vermelding vanwege hun effecten:

In het kader van de in Egypte door de EG gesteunde activiteiten ter bescherming van de natuurlijke hulpbronnen in de zuidelijke Sinaï, bestond de belangrijkste doelstelling van het project "Centrum ter bestrijding van olievervuiling bij de ingang van de Golf van AKaba" uit het opzetten van een noodcentrum bedoeld om olieverliezen te voorkomen. Het project ondersteunde ook het instellen van procedures en mechanismen ter bestrijding van olievervuiling bij de ingang van de Golf van Akaba. De totale EG-bijdrage was 4,3 miljoen euro en de looptijd van het project is tien jaar. Na voltooiing is het centrum overgedragen aan het Egyptische agentschap voor Milieuzaken.

De Golf van Akaba (Egypte)

De Golf van Akaba is een gebied met uitzonderlijke ecologische en toeristische waarde, dat lijdt onder de ernstige vervuiling door olieverliezen, waarvan het niveau ver boven de internationale normen voor natuurbehoud ligt. Het project maakte onderdeel uit van de totale steun voor duurzame ontwikkeling van de zuidelijke Sinaï, die de EG sinds het begin van de jaren tachtig verleent. Dicht bij de haven is een noodcentrum opgezet. Het centrum is uitgerust met een loods, een schip ter bestrijding van vervuiling, een onderzoekslaboratorium, kantoorruimten en andere kleine faciliteiten. Het project heeft lokaal vast personeel opgeleid zodat zij crises als gevolg van olieverliezen kunnen voorkomen en het hoofd kunnen bieden. De totale interventiecapaciteit van het centrum wordt geraamd op circa 150 ton benzine.

Het project "Ontwikkelingsprogramma's voor de Protectoraten in de Golf van Akaba" bestond uit de voorbereiding en uitvoering van algemene - per sector - geïntegreerde beheersplannen, procedures en regelgeving ten behoeve van vier beschermde gebieden in de zuidelijke Sinaï, teneinde het langetermijnbehoud en duurzaam gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en culturele waarden te garanderen. Een belangrijk onderdeel van dit project had betrekking op versterking van de technische en institutionele capaciteit van de "Natuurbehoudsector"- de verantwoordelijke Egyptische instantie voor duurzame milieu- en toeristische ontwikkeling van de Protectoraten - en beoogde de uitvoering van de nationale strategie voor het behoud van de biodiversiteit te vergemakkelijken. De projectuitvoering duurde zeven jaar en de totale vastlegging bedroeg 12 miljoen euro, waarvan de EG er 10 heeft gefinancierd.

In Jemen was het de doelstelling van het project "Socotra-archipel" om een alomvattend masterplan voor te bereiden voor de economische en sociale ontwikkeling van de Socotra-archipel, waarbij speciale aandacht werd besteed aan milieubeleid, administratief beheer en behoud van de unieke milieusituatie.

De Socotra-archipel (Jemen)

De Socotra-archipel in Jemen is wereldwijd befaamd vanwege een hoog percentage endemische flora en fauna en een unieke biodiversiteit. Gelet op de bijzondere milieusituatie van de Socotra-archipel heeft de Commissie financiële steun verleend ( 0,995 miljoen euro) voor de voorbereiding van een alomvattend multisectoraal onderzoek ten behoeve van een masterplan voor de duurzame en milieuvriendelijke ontwikkeling van het gebied. Dit onderzoek is afgerond en verwerkt in een verslag. Het onderzoek heeft geresulteerd in een voorstel van zo'n 69 projecten voor een totaalbedrag van circa 200 miljoen euro. De voorgestelde actieplannen zijn overgedragen aan de autoriteiten van Jemen en zijn dus gereed voor verdere financiering door de EG of andere donors.

Wat de lopende projecten op het gebied van bescherming van de natuurlijke hulpbronnen betreft, waren de belangrijkste inspanningen in het jaar 2002 gericht op consolidatie van de steun ten behoeve van de Tunesische nationale strategie voor mobilisatie van oppervlaktewater en bodembescherming en voor de duurzame ontwikkeling van de zuidelijke Sinaï in Egypte. Voor alle landen werden de activiteiten op het gebied van institutionele steun versterkt met gerichte technische bijstand. Kapitaliseringswerkzaamheden zijn uitgevoerd met betrekking tot de omvang van duurzaam beheer van watervoorraden bij de plattelandsontwikkeling in de regio. De resultaten daarvan zullen het nieuwe komende EU-waterinitiatief steunen. Ook is gestart met werkzaamheden op het gebied van risico's voor de gezondheid van dieren in relatie tot liberalisering van de handel in het Middellandse-Zeegebied. Tot slot is ook gestart met een eerste algemene bezinning op het Kyoto-protocol en de mogelijkheden om die overeenkomst in het Middellandse-Zeegebied uit te voeren.

Tot slot is in 2002 in Egypte het nieuwe project waterzuivering vastgelegd voor een totaalbedrag van 25 miljoen euro.

- Partnerschap met NGO's

Voor een totale EU-bijdrage van 13,9 miljoen euro werden in 2002 19 projecten medegefinancierd met Europese NGO's in Meda-landen. Van de 60 voorstellen die in het kader van de uit december 2001 stammende oproep tot het indienen van voorstellen voor Meda-landen zijn ontvangen, zijn 18 projecten geselecteerd. Een project was reeds ingediend in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen uit 2000, maar werd pas in 2002 goedgekeurd.

De prioriteiten waren:

- steun aan duurzame sociale, menselijke en economische ontwikkelingsprocessen,

- institutionele steun en capaciteitsopbouw voor lokale ontwikkeling van structuren, inclusief partnerorganisaties in ontwikkelingslanden,

- vluchtelingen/bevolking.

Ten behoeve van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook is - in het kader van de elfde Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en UNRWA op het gebied van hulp aan vluchtelingen in de landen van het Nabije Oosten - tussen de twee partijen op 11 november 2002 een jaarlijkse subsidieovereenkomst voor 2002 gesloten voor een bedrag van 55 miljoen euro, gebaseerd op de UNWRA-begrotingslijn. Deze hulp vormt een belangrijke bijdrage aan UNRWA, die onderwijs, gezondheidszorg, noodhulp en sociale dienstverlening verstrekt aan 3,9 miljoen geregistreerde Palestijnse vluchtelingen in Jordanië, Libanon, de Arabische Republiek Syrië, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Deze hulp levert met name een bijdrage aan de duurzame sociale en economische ontwikkeling van de betrokken vluchtelingen in de gastlanden en draagt dus bij aan stabilisatie van de huidige situatie in het Midden-Oosten.

6.3.4 De drie C's (coherentie, coördinatie en complementariteit in de regio)

De EG heeft zich grote inspanningen getroost om de samenhang in haar uiteenlopend Gemeenschapsbeleid ten behoeve van het Middellandse-Zeegebied te garanderen en te versterken. Met betrekking tot belangrijke sectoren zijn diverse, uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande adviesgroepen ingesteld, zoals de handelsgerelateerde bijstandsgroep of de vergelijkbare adviesgroep in de gezondheidszorgsector. Ter verbetering van zowel de samenhang van de vastgestelde prioritaire doelstellingen als de complementariteit van de gefinancierde projecten en programma's met die van andere EU- en niet EU-donors, heeft de Commissie ook gewerkt aan versterking van de coördinatie van de nationale strategiedocumenten. Te dien einde zijn de coördinatierichtsnoeren uitgevoerd, die zijn vastgesteld binnen het kader van het Comité voor het Middellandse-Zeegebied. Deze richtsnoeren bestaan met name uit het houden van periodieke samenwerkingsbijeenkomsten op het gebied van belangrijke sectoren (waterbeheer, gezondheidszorg, enz.).

6.3.4.1 Samenwerking met lidstaten en andere donors in de regio

In de sociale sector is de raadpleging en samenwerking met EU-lidstaten en andere bilaterale/multilaterale donors geïntensiveerd en gesystematiseerd tijdens de instructies inzake de nieuwe projecten voor 2002 (d.w.z. op het gebied van beroepsopleiding voor Egypte en Marokko en in de gezondheidszorgsector voor de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, Syrië en Jemen). De delegaties van de EU in de verschillende landen organiseren periodiek overleg en wederzijdse informatiebijeenkomsten. De uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen de operationele diensten van het hoofdkantoor en met andere multilaterale donors en instanties, met name de Wereldbank (gezamenlijke sectorbeoordelingen) en andere VN-instanties (het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, Internationale Arbeidsorganisatie) worden versterkt.

De coördinatie met de lidstaten op het gebied van de plattelandsontwikkeling- en milieusector wordt via formele periodieke bijeenkomsten rechtstreeks verricht door de delegaties.

Wat betreft het macro-economisch beleid is in Tunesië de Structurele-aanpassingsfaciliteit III uitgevoerd, parallel aan een lening van de Wereldbank (Economic Competitiveness Adjustment Loan - ECAL III). Deze twee programma's bevatten gelijksoortige doelstellingen en staan onder gezamenlijk toezicht van de Wereldbank en de Europese Commissie.

In Jordanië is in samenwerking met het IMF de uitvoering van de Structurele-aanpassingsfaciliteit III uitgevoerd - ter ondersteuning van het programma voor fiscale consolidatie van de overheid. De uitbetaling van de financiële middelen van de Structurele-aanpassingsfaciliteit III was van haar kant afhankelijk van de voorafgaande positieve beoordeling van het IMF van het verloop van dit project voor fiscale hervorming.

6.3.4.2 De activiteiten van de EIB

Om bij haar activiteiten voor de regio meer aandacht te besteden aan ontwikkeling van de particuliere sector, ging de Europese Investeringsbank (EIB) - na de resultaten van de in maart 2002 in Barcelona gehouden Europese Raad - van start met de Faciliteit voor Europees-mediterrane investering en partnerschap. De Europese Commissie heeft voor deze activiteiten 255 miljoen euro toegezegd, te verdelen over 4 jaar.

De Commissie heeft in Egypte een rentesubsidie verleend voor een nieuwe lening van de EIB ten behoeve van de infrastructuursector in relatie tot milieubescherming. Het project betreft de waterzuivering in Abu Rawash. De totale kosten van dit project bedragen 110 miljoen euro en de rentesubsidie bedraagt 25 miljoen euro. Het project helpt de stad Caïro zodat deze in de toenemende behoeften aan infrastructuur voor afvalwaterzuivering kan voorzien in overeenstemming met de poging van de Egyptische overheid om te voldoen aan de lokale milieuverordeningen.

In Algerije werd een voorwaardelijke lening van 6 miljoen euro verstrekt voor de bouw en exploitatie van een nieuwe cementfabriek.

In het kader van het nieuwe Europees-mediterrane kredietmandaat (II) zal de EIB in de periode 2000-2006 voor een bedrag van 6,425 miljard euro aan kredieten verstrekken, aangevuld met 1 miljard euro uit haar eigen middelen. In 2002 bedroegen de EIB-leningen aan de mediterrane partners 1,8 miljard euro tegen 1,5 miljard euro in 2001. Van dat bedrag werd in het kader van de nieuwe Faciliteit voor bijna 307 miljoen euro aan kredieten verstrekt. De belangrijkste begunstigde sectoren waren vervoer (605 miljoen euro), energie (510 miljoen euro) en industrie (232 miljoen euro).

6.3.4.3 ECHO

Met een algemeen plan voor in totaal 14,34 miljoen euro bestemd voor voedselbehoeften als aanvulling op het Wereldvoedselprogramma (WFP) en de meest urgente niet-voedselbehoeften continueerde ECHO zijn belangrijkste hulpprogramma voor de Sahrawi-vluchtelingen in Algerije.

In het Midden-Oosten is de humanitaire situatie verslechterd, met name in de Palestijnse gebieden, als gevolg van de invallen en gedeeltelijke herbezetting door de Israëlische gewapende troepen, alsmede de grootschalige vernietiging en verboden op het verkeer van personen en goederen. Door het verlenen van hulp voor een bedrag van 35 miljoen euro ten behoeve van zowel de behoeften in de Palestijnse gebieden als in de vluchtelingenkampen in Libanon, Jordanië en Syrië, is ECHO derhalve meer betrokken geraakt bij de situatie. In de Palestijnse gebieden wordt deze financiering voornamelijk gebruikt ten behoeve van toegang tot en levering van drinkwater, voedselhulp, verstrekken van basisgezondheidszorg, voorkomen dat de ondervoeding erger wordt, het organiseren van psychosociale activiteiten voor getraumatiseerde kinderen en jongeren en bescherming van de burgerbevolking door het Internationale Comité van het Rode Kruis. In Libanon was 6,3 miljoen euro gereserveerd voor toegang tot drinkwater, herstel van afwateringssystemen, verbetering van gezondheidszorgdiensten en hulp voor gehandicapten. ECHO heeft 600.000 euro toegewezen aan Jordanië en aan Syrië voor tijdelijke huisvestingsbehoeften.

ECHO was actief in Irak (algemeen plan voor een totaalbedrag van 13 miljoen euro), waar de humanitaire situatie verslechtert als gevolg van twee grote oorlogen - de oorlog tussen Iran en Irak en de Golfoorlog - die werden gevolgd door 12 jaar durende, aan het land opgelegde internationale sancties. ECHO steunde humanitaire activiteiten en was een aanvulling op het olie-voor-voedsel-programma van de Verenigde Naties in de gezondheidszorg-, water- en waterzuiveringssector.

Tot slot verstrekte ECHO ook 1,59 miljoen euro aan de meest kwetsbare leden van de plattelandsbevolking in Jemen, slachtoffers van spanningen tussen stammen en natuurrampen.

Financieringsbesluiten van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) in 2002 (miljoen euro)

Land // Bedrag

Algerije (Sahrawi-vluchtelingen) // 14,43

Midden-Oosten (Palestina) // 35,00

Irak // 13,00

Jemen // 1,59

Totaal // 64,02

6.3.5 Resultaatgerichte monitoring

In het jaar 2002 zijn in 20 landen (waaronder 6 EU-landen) in totaal 189 controlebezoeken afgelegd ten behoeve van 108 projecten in het Middellandse-Zeegebied. Op deze projecten zijn alle begrotingslijnen (met name Meda) van toepassing, maar ook andere specifieke en horizontale lijnen zoals NGO's, mensenrechten en democratie.

In het Middellandse-Zeegebied zijn diverse nationale onderdelen van hetzelfde regionale programma - alsmede de regionale coördinatie - bezocht. Hiervan werd vervolgens een verslag opgesteld. Dit betekent dat voor één bepaald programma meerdere verslagen zijn opgesteld.

De doelstelling om uiterlijk in 2010 een Europees-mediterrane vrijhandelszone te realiseren, beheerst een groot deel van de regionale programma's die in het Middellandse-Zeegebied zijn gecontroleerd, evenals de projecten op het gebied van handel/particuliere sector en institutionele opbouw/'good governance'. Er zij op gewezen dat laatstgenoemde het prioritaire terrein is waarop de meeste positieve resultaten worden behaald, met name wat betreft doeltreffendheid. Dit betekent dat de voordelen werkelijk ten goede komen aan de mensen.

Een steekproef van de 10 best presterende projecten laat zien dat een goede werkwijze bestaat uit:

- opstellen van het originele ontwerp - dat van belang is voor de nationale context - in overleg met de lokale partners en begunstigden,

- flexibiliteit en het vermogen tot aanpassing - door wijziging van het projectontwerp tijdens de uitvoeringsfase - aan belangrijke veranderingen en behoeften aan de kant van de begunstigde,

- een vraagafhankelijke aanpak waarbij rekening wordt gehouden met in het verleden opgedane ervaringen.

Toch kwamen er ook verschillende negatieve punten naar voren, met name het feit dat een aantal projecten gekoppeld aan Meda I (1995-1999) te kampen had met een ernstige vertraging tijdens de startfase.

Resultaatgerichte monitoring: verdeling van de bezochte projecten per samenwerkingsgebied (in euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.3.6 Conclusies en vooruitzichten in de komende jaren

Het jaar 2002 wordt gekenmerkt door een aanzienlijke verbetering van de begrotingssituatie van het Meda-programma, dat, sinds de start ervan in 1995, het belangrijkste financieringsinstrument van de Europees-mediterrane samenwerking vormt. De sinds de verwezenlijking van Meda II in 2000 geleverde inspanningen hebben geleid tot een zeer belangrijke verbetering van de ratio betalingen/vastleggingen, die in 2002 op 73% kwam.

Op operationeel vlak was het afgelopen jaar een belangrijke overgangsperiode voor het Europees-mediterrane partnerschap. 2002 is namelijk het eerste jaar geweest van de tenuitvoerlegging van de nationale indicatieve programma's en het regionaal indicatief programma, waarin, voor een looptijd van drie jaar, de prioriteiten en de financiële middelen voor de ontwikkeling van het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied zijn vastgelegd.

Binnen het algemene kader van de voor 2003 gedefinieerde externe doelstellingen van de Commissie vormen stabiliteit en veiligheid aan de ene kant en duurzame en solidaire economische ontwikkeling aan de andere kant de twee prioritaire strategische assen van de communautaire steunmaatregelen voor de toekomst.

Het Middellandse-Zeegebied vormt in dit opzicht een prioriteit van het buitenlands beleid van de Europese Unie. Het gaat er hierbij om de banden met de landen van het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied en het Nabije en Midden-Oosten steeds verder te aan te halen in het kader van de door het proces van Barcelona vastgestelde doelstellingen van vrede, stabiliteit, democratie en welvaart.

In 2003 en in de komende jaren zal het communautaire optreden in het Zuidelijk Middellandse-Zeegebied betrekking hebben op de versterking van de volgende thematische onderwerpen:

Op het gebied van stabiliteit zal in het kader van het mediterrane partnerschap worden doorgegaan met het leveren van nieuwe inspanningen voor het bewerkstelligen van een vredige en duurzame oplossing voor het huidige conflict in het Midden-Oosten, met name door het ontwikkelen van de regionale component van het proces van Barcelona.

Op het gebied van economische, sociale en milieusamenwerking zal de versterking van het Europees-mediterrane partnerschap op termijn moeten leiden tot de geleidelijke ontwikkeling van een daadwerkelijke Europees-mediterrane interne markt die is gebaseerd op vrijhandel van goederen en diensten, maar eveneens ten goede komt aan duurzame ontwikkeling en de sociaal-economische cohesie. In deze optiek zal de Commissie doorgaan met de versterking van de bilaterale handelsbesprekingen met de mediterrane landen - met name door afronding van de ondertekening van alle associatieovereenkomsten - en zich meer inspannen voor een billijker spreiding van de Noord-Zuid- en de Zuid-Zuidhandel, waarin met name de milieudimensie zit opgesloten.

De samenwerking op gerechtelijk gebied en op het gebied van binnenlandse zaken (in het bijzonder de problematiek van de vluchtelingen, het asielrecht en de bestrijding van illegale immigratie), alsmede sociale, culturele en humanitaire aangelegenheden zullen op hun beurt worden versterkt. In het kader van Meda zal voorts meer rekening worden gehouden met de regionale specifieke kenmerken.

Wat betreft steun aan de democratie, bevordering van de wederzijdse culturele dialoog en behoud van erfgoederen zal het optreden van de Commissie zijn gericht op de totstandbrenging van nauwere betrekkingen met de partnerlanden. Deze betrekkingen zullen worden versterkt door contactmechanismen zodat de eerbiediging van de grondrechten wordt bevorderd en het begrip tussen de volkeren en de culturen rond de Middellandse Zee wordt verbeterd.

6.4. LANDEN IN AFRIKA, HET CARIBISCH GEBIED EN DE STILLE OCEAAN (ACS) EN LANDEN EN GEBIEDEN OVERZEE (LGO's) [104]

[104] De LGO's omvatten landen en gebieden die: grondwettelijk gezien tot vier EU-lidstaten - het VK, Nederland, Frankrijk en Denemarken - behoren; met de EU uit hoofde van de bepalingen van Titel IV van het EU-Verdrag geassocieerd blijven; voorheen een aantal grote, meest Afrikaanse staten omvatten (nu onafhankelijke ACS-leden); op dit moment in totaal 20 leden tellen, allemaal eilanden, met een totale bevolking van circa één miljoen mensen; waarmee de EU samenwerkt op basis van een model dat steeds meer van zijn ACS-tegenhanger afwijkt; evenwel blijven profiteren van dezelfde financiële instrumenten als de ACS-staten, met name het EOF.

Van alle regio's waaraan EG-hulp wordt toegewezen, staat Afrika voor de moeilijkste uitdagingen in zijn strijd op het gebied van armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling en versterking van zijn instellingen. Maar in 2002 werden de betrekkingen tussen de EU en de ACS, met name wat betreft Afrika, gekenmerkt door een aantal duidelijke mijlpalen, die bijdroegen aan het bevorderen van regionale integratie, nationaal eigen beheer van het ontwikkelingsproces en partnerschappen met andere donors.

- In de eerste plaats werd het goedkeuringsproces door de EU- en de ACS-landen van de Overeenkomst van Cotonou voortgezet en werd deze overeenkomst, een EU-ACS-partnerschapsovereenkomst met een looptijd van 20 jaar, in april officieel van kracht.

- In de tweede plaats werd in september een begin gemaakt met besprekingen om te komen tot ontwikkeling van Economische Partnerschapsovereenkomsten (Economic Partnership Agreements, EPA's) tussen de EU en de ACS, vernieuwende akkoorden die uit de Overeenkomst van Cotonou voortvloeien, alsook van een faciliteit ten bedrage van 20 miljoen euro ter ondersteuning van ACS-staten bij de onderhandelingen, die naar verwachting eind 2007 zullen worden afgerond. De EPA's zullen vanaf 1 januari 2008 van toepassing zijn en zijn bedoeld voor: verdere ontwikkeling en armoede-uitroeiing in ACS-landen; versterking van de samenhang tussen handels- en economische samenwerking; integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie; bevordering van de regionale Zuid-Zuid-handel door uitbreiding van lokale en regionale markten; en derhalve stimulering van ACS-landen tot politieke samenwerking. Ook werd een faciliteit van 10 miljoen euro in het leven geroepen om ACS-staten te ondersteunen bij hun voorbereiding op de besprekingen in het kader van de Doha-ronde van de WTO.

- In de derde plaats werd in 2002 de Afrikaanse Unie (AU) opgericht, die door de Commissie als een belangrijk instrument wordt beschouwd voor bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling, de regionale vrede en veiligheid van Afrika en de politieke dialoog tussen Afrika en de EU. De Voorzitter van de Europese Commissie, Romano Prodi, juichte toe dat het Nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika (New Partnership for Africa's Development - NEPAD) werd overgenomen als het sociaal-economisch programma van de AU tijdens de eerste top die in juli in Durban, Zuid-Afrika, werd gehouden. De Commissie verbond zich in 2002 tot ondersteuning van het veiligheidsmechanisme voor de AU (haar voorstel van 12 miljoen euro voor financiering van de AU werd vervolgens in februari 2003 goedgekeurd door de EU) en is van mening dat de oprichting van de AU eveneens een meer gestructureerde beleidsdialoog mogelijk zal maken en het zogenaamde 'proces van Caïro' [105] opnieuw zal versterken.

[105] Het 'proces van Caïro' bestaat in de politieke dialoog tussen de EU en Afrika, gestart in april 2000, inzake acht prioritaire onderwerpen: beheer van buitenlandse schulden, de teruggave van gestolen culturele artefacten, conflictpreventie, mensenrechten, democratie en 'good governance', regionale integratie, HIV/aids-preventie en -behandeling, voedselzekerheid en milieubescherming.

- In de vierde plaats werd in november in Burkina Faso een EU-Afrika-Raad van Ministers gehouden waaraan de Commissie actief deelnam en nauw met EU-lidstaten samenwerkte in hun besprekingen met de AU.

- Tot slot werd op de Nederlandse Antillen, eveneens in september, het eerste jaarlijkse EU-LGO-forum gehouden. Vanaf januari 2002 werden de contacten tussen de diensten van de Commissie, LGO-vertegenwoordigers - in het bijzonder de pas opgerichte associatie van de LGO's - en de betrokken EU-lidstaten geïntensiveerd en dankzij deze bijeenkomsten werd de voorbereiding voor het forum tot een goed einde gebracht en werd de toegang van de LGO tot instrumenten waarvoor zij in aanmerking komen vergemakkelijkt.

6.4.1. Strategische doelstellingen en resultaten

Van de vele resultaten van de buitenlandse hulp van de EG aan ACS-landen in 2002 waren er drie wellicht het belangrijkst. Het eerste resultaat was dat vrijwel de gehele programmering werd voltooid. Er werden nationale strategiedocumenten (Country Strategy Papers, CSP's) en regionale strategiedocumenten (Regional Strategy Papers, RSP's) opgesteld in nauwe samenwerking met partnerregeringen en gemandateerde regionale organisaties en in coördinatie met EU-lidstaten, en hierbij vond uitvoerig overleg met niet-overheidsactoren plaats.

De meeste CSP's voor de ACS werden goedgekeurd - 67 van de in totaal 77 ACS-landen ontvingen namelijk eind 2002 een positieve beoordeling van hun CSP's van het EOF-comité [106] en de CSP's van de overige 10 ACS-landen zullen waarschijnlijk in juli 2003 worden besproken -, hoewel politieke problemen in Ivoorkust, Haïti, Zimbabwe, Liberia en Togo leidden tot de opschorting van de ontwikkelingssamenwerking en tot het tot stilstand komen van veranderingen in de politieke situatie in het kader van de voortgang van de programmering. Alle zes de ACS-regionale strategiedocumenten (RSP's) kregen in 2002 echter een positieve beoordeling van het EOF-comité en werden goedgekeurd. In de ACS-landen zullen snel aanzienlijke voordelen worden gehaald uit de voltooiing van het programmeringsproces, en deze zijn hieronder samengevat.

[106] Voor meer informatie over CSP's en RSP's zie:

Strategische doelstellingen en resultaten in ACS-landen:

Verwachte voordelen van voltooiing programmeringsproces

1. Grotere samenhang // tussen:

analyses weergegeven in CSP's en de keuze van prioritaire sectoren die hieruit voortvloeit

ontwikkeling en overig EG-beleid

2. Nauwere samenwerking // tussen de EU en ACS-partnerregeringen; gemandateerde regionale organisaties; EU-lidstaten; en EU- en ACS-niet-overheidsactoren

3. Grotere complementariteit // tussen hulp van de EG en andere donors

4. Duidelijkere gerichtheid // Voorrang voor armoedebestrijding

// minder sectoren die steun krijgen dan voorheen

// 'mainstreaming' van transversale kwesties (zoals omschreven in de Overeenkomst van Cotonou), d.w.z. 'good governance'; gelijkheid van mannen en vrouwen; milieubescherming en institutionele ontwikkeling/capaciteitsopbouw

5. Verbeterde monitoring // Middels duidelijker gedefinieerde indicatoren voor prestaties van programma's en verbintenissen voor sectoraal beleid

Het tweede belangrijke resultaat in de regio in 2002 was dat op een aantal manieren de politieke dialoog met de ACS-landen werd versterkt. Ten eerste werd die dialoog, die voortvloeit uit artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, tot een systeem gemaakt doordat deze een belangrijk onderdeel ging uitmaken van de regelmatige dialoog in het land zelf en werd uitgebreid tot een breder scala van vraagstukken. Ten tweede werd de politieke analyse verder geïntegreerd in de ontwikkelingsprogrammering: de 9e EOF-programmering maakte het de EG en de desbetreffende ACS-landen mogelijk gezamenlijk overleg te hebben over de politieke situatie in begunstigde landen, en een grondige beoordeling van de politieke situatie op te nemen in het CSP van het land.

Ten derde verbeterde de EG haar reactie op ACS-landen in crisis of conflict op een aantal manieren: door de dialoog te versterken en betrokken te blijven; door druk uit te oefenen op regeringen zonder hun burgers te schaden; door de directe hulp aan gemeenschappen en maatschappelijke organisaties te vergroten; door deze reactie te richten op staten waarin maatregelen in het kader van artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou werden genomen ; en door vredesprocessen te ondersteunen, of te helpen bij het ontwapenen van facties of het demobiliseren van soldaten.

En ten vierde was 2002 het eerste jaar waarin uitvoering werd gegeven aan het besluit van de Raad tot verlenging van de EU-LGO-samenwerking tot 2011; de EG richtte zich op het instellen van nieuwe institutionele regelingen ter bevordering van het partnerschap tussen LGO's, EU-lidstaten en de Commissie, en op goedkeuring van relevante aanvullende wetgeving.

Het derde belangrijke resultaat van de EG-hulp aan de ACS-landen was het streven naar een duurzamer beleid voor armoedebestrijding. De begrotingssteun van de EG werd in 2002 beter op de steunprogramma's voor armoedebestrijding (Poverty Reduction Support Programmes, PRSP's) aangepast, waardoor met name op vier manieren armoedebestrijding kon plaatsvinden.

- In de eerste plaats werden de overheidsfinanciën van een aantal landen verbeterd, middels beter geplande jaarlijkse begrotingen, toepassing van strengere financiële controles en beter voorspelbare financiële stromen (dankzij een meerjarenplanning in plaats van een jaarlijkse planning).

- In de tweede plaats werd de coördinatie tussen de EG en andere donors verbeterd: in Tanzania, bijvoorbeeld, werden in 2002 gezamenlijke regelingen uitgevoerd van delegaties van de EU, acht EU-lidstaten, Zwitserland en Noorwegen, waarbij harmonisatie plaatsvond van de procedures voor de overdracht van middelen en de door donors gehanteerde prestatie-indicatoren voor programma's , hetgeen op zijn beurt zou moeten bijdragen tot verlaging van transactie- en monitoringkosten.

- In de derde plaats werden de prestaties van programma's exacter gemeten, middels gezamenlijke beoordeling door de donors van de overheidsfinanciën en de steunprogramma's voor armoedebestrijding.

- En ten vierde werden de effecten van projecten vergroot: de planningen van de individuele programma's van donors werden beter op elkaar afgestemd, waarbij synergieën tussen de betrokken actoren werden benut; en de EG slaagde er beter in overheden te stimuleren tot grotere gerichtheid op armoedebestrijding en goedkeuring van steunprogramma's voor armoedebestrijding (zoals bijvoorbeeld de regering van Ethiopië in 2002 deed).

6.4.2. Programmeringsprioriteiten

In de beoordeelde nationale ontwerp-strategiedocumenten zijn de meeste middelen gereserveerd voor acties die in de Verklaring van de Commissie en de Raad betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschappen (november 2000) [107] en in de Overeenkomst van Cotonou als prioriteit worden beschouwd. In de door EU-lidstaten in 2002 goedgekeurde CSP's waren de EU-middelen hoofdzakelijk op vervoer en macro-economische steun voor armoedebestrijdingstrategieën gericht.

[107] Voor de volledige tekst van de Verklaring zie http://register.consilium.eu.int/pdf/en/ 00/st13/13458en0.pdf

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Op een vergelijkbare wijze, zoals blijkt uit de tabel hieronder, werd in 2002 in de regionale strategiedocumenten en de regionale indicatieve programma's (RIP's) steun aan door de Commissie als topprioriteit beschouwde sectoren toegekend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Er werden eveneens bijzondere inspanningen geleverd voor het aangaan van betrekkingen met partners en het bepalen van prioriteiten via regionale programmering. Uit hoofde van de Overeenkomsten van Lomé vond programmering hoofdzakelijk plaats met de regeringen van groepen ACS-staten. Maar sinds de Overeenkomst van Cotonou van 2000 is deze programmering met gemandateerde regionale lichamen opgesteld. De tabel hieronder geeft, voor elk van de zes ACS-subregio's, het aandeel van de middelen van de RIP's weer dat is toegewezen aan economische integratie en aan vervoer en verbindingen, de twee belangrijkste prioritaire sectoren in de meeste ACS-subregio's.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Voor LGO's werd in 2002 voorts het 9e EOF-programmeringskader voltooid door de goedkeuring van Verordening nr. 2304/2002 van de Commissie, kort daarna aangevuld met operationele richtsnoeren, op basis waarvan van de LGO's wordt verwacht dat zij eind december 2003 hun enkelvoudige programmeringsdocumenten voorleggen.

Wegen of voedsel? Het aanpakken van structurele problemen in ACS-landen

Waarom besteedt de Commissie ontwikkelingsgeld aan bijvoorbeeld wegenbouw in de minst ontwikkelde landen, waarvan er veel zich in de ACS-regio bevinden, als dringende behoeften, zoals het voeden van door de droogte getroffen mensen, nog onmiddellijke aandacht behoeven? EG-hulp dient te worden - en wordt - gebruikt voor het verlichten van menselijk lijden: zie 'Voedselzekerheid' en andere subparagrafen hieronder. Maar de EG is eveneens betrokken bij de aanpak van de oorzaken die aan dat lijden ten grondslag liggen, en vervoer en andere projecten kunnen hieraan een bijdrage leveren door het:

- stimuleren van economische groei:

- koppelen van landbouw- en industriële productiecentra aan markten

- vormen van import-exportcorridors voor kuststaten en niet aan zee grenzende staten

- genereren van hard benodigde inkomens via aan de bouw gerelateerde werkgelegenheid; en

- verbeteren van de toegang, in het bijzonder in de plattelandsgebieden, tot:

- werkgelegenheidskansen in steden

- ziekenhuizen, klinieken, opleidings- en onderwijscentra en andere sociale diensten

6.4.3 Belangrijkste resultaten in 2002

6.4.3.1 Nationale strategieën

Hoewel het voorbarig zou zijn hier verslag te doen van de resultaten van het CSP voor 2002 - aangezien de programmering van veel CSP's tot eind 2002 liep - werden in 2002 voor het eerst de jaarlijkse operationele evaluaties in ACS-landen zoals voorgeschreven door de Overeenkomst van Cotonou in 2002 uitgevoerd. Gebaseerd op gezamenlijke jaarverslagen voor 2001 die waren opgesteld door het hoofd van de EU-delegatie en de nationale ordonnateur van ieder land, werden deze beoordelingen in vier hoofdstappen uitgevoerd (opstelling in het land van een gezamenlijk ontwerp-jaarverslag, bijeenkomst van het team van het land, beoordeling in het land en voltooiing van een definitief gezamenlijk jaarverslag).

Deze beoordelingen maakten eveneens een verbetering van de nationale indicatieve programma's (NIP's) in overeenstemming met de ontwikkelingen in het land mogelijk en stelden specifieke prioriteiten vast, waaronder:

verfijning van de indicatoren te gebruiken bij de tenuitvoerlegging van het 9e EOF overeenkomstig het interventiekader;

beoordeling van de CSP-programmering en dialoogprocessen tot op heden; en

waar nodig, formulering van concrete voorstellen voor verdere versterking.

6.4.3.2 Tenuitvoerlegging

De buitenlandse hulp van de EG aan ACS-landen overtrof in 2002 haar doelstellingen, zowel wat betreft vastleggingen voor uitgaven als wat betreft gedane betalingen, zoals blijkt uit de onderstaande tabel.

Tenuitvoerlegging buitenlandse hulp aan ACS-landen: totale netto vastleggingen en betalingen, 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- Conflictpreventie, 'good governance' en rechtsstaat.

In de eerste plaats werd een aantal projecten ondersteund via het mechanisme voor een snelle reactie van de EG, dat financiële middelen waar deze het meest dringend nodig zijn op snelle wijze ter beschikking stelt. De totale begroting van deze projecten voor de ACS-landen voor 2002 bedroeg meer dan 27 miljoen euro. Voorbeelden hiervan waren de acties voor vredeshandhaving die langs de grens tussen Eritrea en Somalië werden uitgevoerd en de start van de werkzaamheden voor formele grensafbakening, waarbij functionarissen van beide landen waren betrokken. In Somalië werd een begin gemaakt met de laatste ronde van de vredesbesprekingen, waarbij aangrenzende landen werden betrokken via de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (Inter-Governmental Authority for Development, IGAD).

Naast het verlenen van steun in benarde situaties die een snelle reactie vereisen, was de EG in 2002 eveneens actief in projecten ter bevordering van 'good governance' en de rechtsstaat. Er werden EU-missies naar Congo, Jamaica, Kenia, Madagaskar en Sierra Leone gestuurd. In dit laatste land is een commissie voor waarheid en verzoening ingesteld.

Rechtsstaat in Rwanda: Burgerlijke rechtspraak en het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR)

Eind 2001 waren minder dan 7.000 van de meer dan 115.000 verdachten die na de genocide in Rwanda van 1994 op een proces wachten voor de rechtbank verschenen.

Teneinde deze achterstand weg te werken gebruikt het land nu traditionele, burgerlijke tribunalen bekend onder de naam gacaca ('ga-CHA-cha') voor behandeling van alle minder zware zaken. Dit zijn wettelijk ingestelde organen en hun rechters kunnen straffen tot levenslange gevangenis opleggen.

Tot dusverre hebben de lokale gemeenschappen meer dan 250.000 magistraten voor meer dan 10.000 tribunalen geselecteerd. Het EIDHR was in 2002 actief bij het proces betrokken en hielp het Rwandese Hoger Gerechtshof de toepassing van de internationaal erkende wettelijke normen te garanderen.

- Institutionele opbouw en ontwikkeling van de particuliere sector

Hoewel goed beheerde en van de juiste middelen voorziene overheidsinstellingen van essentieel belang zijn voor het bereiken van politieke stabiliteit, kan een florerende particuliere sector evenzeer bijdragen tot stimulering van de economische groei en als gevolg daarvan extreme armoede verminderen. De kwetsbaarheid in 2002 van zovele ACS-landen gaf een extra impuls aan de inspanningen van de EG voor institutionele opbouw in zowel de publieke als de particuliere sector voor een grotere transparantie en een betere planning teneinde de publieke sector te versterken.

Hieronder worden kenmerkende voorbeelden van in 2002 voltooide programma's weergegeven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Naast haar steun voor de publieke sector zette de EG in 2002 de uitbreiding van haar programma's voor particuliere bedrijven voort. Deze programma's omvatten onder meer:

- PROEURINVEST, een project met een looptijd van zeven jaar ter waarde van 110 miljoen euro ter bevordering van investeringsmogelijkheden in de particuliere sector in de ACS-landen (zie tabel hieronder);

- EBAS, een steunregeling in de vorm van "matching grants", die hulp verleent aan KMO's en tussen 1999 en 2003 31 miljoen euro beliep;

- ESIP, een programma voor investeringsbevordering ter waarde van 18 miljoen euro in Zuidelijk Afrika; en

- programma's in het Caribisch gebied ter verbetering van het concurrentievermogen van de rumindustrie, ter ondersteuning van het Caribisch Bureau voor exportontwikkeling, en ter bevordering van duurzaam toerisme.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- Regionale samenwerking en integratie, met inbegrip van regionale programma's

De regionale integratie en samenwerking in Europa heeft de afgelopen vijftig jaar zonder twijfel bijgedragen tot duurzame vrede, grotere bloei en grotere vrijheid van handel in goederen en diensten, investeringen, arbeid en studie in het buitenland. De Commissie levert een belangrijke bijdrage aan die integratie-inspanningen en is vastbesloten via haar bijstand bij te dragen aan het bieden van soortgelijke voordelen aan ACS-landen.

Het is dan ook nauwelijks verbazingwekkend dat de Commissie in 2002 actief steun verleende aan een hele reeks regionale groeperingen binnen Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (zie 'Programmeringsprioriteiten' hierboven). Maar hoe steunde de EG deze organen in 2002? Was er sprake van positieve effecten? En werden er problemen ondervonden of waren er lessen te leren uit de verlening van die hulp? Een analyse van één typisch programma ter waarde van 94 miljoen euro, dat steun verleent aan de West-Afrikaanse Economische en Monetaire Unie (UEMOA, afkorting van het Franse Union économique en monétaire ouest Africaine) biedt enkele mogelijke antwoorden.

In 2002 was de steun van de EG in hoofdzaak gericht op de inspanningen van de UEMOA voor de harmonisatie van de wetgeving voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt; coördinatie van macro-economisch beleid; verbetering van de kwaliteit van de verzamelde nationale en regionale statistische gegevens; en bevordering van het concurrentievermogen van particuliere bedrijven. De positieve resultaten van deze inspanningen in 2002, met name op het gebied van vergelijking van statistische gegevens en ondersteuning van de particuliere sector, worden hieronder samengevat.

Regionale samenwerking en integratie in ACS-landen:

Resultaten van de UEMOA, 2002

Gemeenschappelijk concurrentiebeleid en andere wetgeving inzake de gemeenschappelijke markt goedgekeurd

Toezichtmechanisme volgens de regels toegepast

lidstaten kunnen nu maatregelen gebruiken voor:

Nauwkeuriger vergelijking van economische prestaties

Vervaardiging van doeltreffender integratiebeleid

Productkwaliteitsborging en accrediteringsregelingen voor de particuliere sector ingevoerd

De hulp van de EG aan de UEMOA heeft in 2002 echter ook problemen ondervonden, in de eerste plaats vanwege de beperkte mogelijkheden van de EG en de UEMOA tot uitkering van de aanzienlijke geldbedragen waarvoor zij verantwoordelijk waren: de UEMOA heeft gebrek aan de meeste administratieve middelen - mensen, IT en technische expertise - die nodig zijn voor het doorvoeren van grote hervormingen, en de procedures van zowel de EG als de UEMOA om het geld van de hulp daar te krijgen waar het zijn moet zijn zo complex dat deze de uitkering van de middelen belemmeren.

De Commissie erkent dat het evenzeer de verantwoordelijkheid van de donor als die van de begunstigde is om deze problemen aan te pakken. Derhalve zal haar steun in 2003 ten doel hebben de administratieve capaciteit van de UEMOA te ondersteunen en haar eigen financieringsprocedures te vereenvoudigen teneinde snellere uitbetaling van middelen mogelijk te maken.

- Vervoer, infrastructuur en energie

Vervoer en infrastructuur zijn twee andere ontwikkelingsgebieden die door de EU als prioriteit worden beschouwd en waarop in 2002 veel van haar buitenlandse hulp voor ACS-staten was gericht. In 2002 waren in de ACS-landen meer dan 275 door de EG gefinancierde projecten van start gegaan, veel daarvan met een regionale dimensie.

De meeste infrastructuurprogramma's in 2002 in ACS-landen waren gericht op vervoer (voor een aantal voorbeelden zie onder). Naast financiering van de aanleg en modernisering van vervoersverbindingen verleende het EOF in 2002 eveneens institutionele steun voor de wegensector. In Rwanda, Senegal en Sierra Leone bijvoorbeeld, financierde het EOF de oprichting van nationale wegencommissies die zijn belast met het beheer van het onderhoud en de uitbreiding van de wegennetten van elk van de landen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De door het EOF gefinancierde infrastructuurprojecten voor de ACS hielden zich evenwel niet alleen bezig met vervoer. Middels andere, in 2002 voltooide infrastructuurprogramma's was de EG eveneens in staat partnerlanden te helpen hun beheer van schaars water en mineralen te verbeteren en de afhankelijkheid van mijnbouwgemeenschappen van de winning van beperkte mineraalvoorraden te verminderen door diversificatie tot stand te brengen via andere gebieden van economische bedrijvigheid.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- Voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling

De humanitaire situatie in heel Zuidelijk Afrika en in Ethiopië en Eritrea, die aan het begin van 2002 reeds zorgelijk was, verslechterde in de loop van het jaar door een ernstige droogte en groeiende armoede vanwege prijsstijgingen; inadequaat overheidsbeleid op het gebied van voedselzekerheid; en de voortdurende verwoestende gevolgen van de HIV/aids-pandemie. In reactie hierop financierde de EG omvangrijke voedselzekerheidsprogramma's en noodsteunmaatregelen om dreigende humanitaire crises in beide regio's te helpen afwenden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In beide regio's slaagde de EG er eveneens in de verlening van voedselhulp te coördineren met een aantal partners (het Wereldvoedselprogramma van de VN en andere NGO's, regeringen van begunstigde landen) en de hulp te richten op de armste en meest kwetsbare getroffen groepen, waaronder HIV/aids-slachtoffers en binnenlands ontheemde mensen en vluchtelingen uit aangrenzende landen.

Hoewel noodhulp van cruciaal belang is voor het redden van levens, zijn zowel de begunstigde regeringen als de Commissie het erover eens dat die hulp naar alle waarschijnlijkheid geen verbetering van de langeretermijnvooruitzichten ten aanzien van voedselzekerheid met zich meebrengt, en dat er meer moet worden gedaan om de onderliggende, structurele problemen aan te pakken. Een groot deel van de hulp van de EG in 2002 had derhalve ten doel deze problemen bij de wortel uit te roeien.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Een ander onderdeel van het beleid voor de langere termijn van de EG in ACS-landen ter verbetering van de voedselzekerheid en ter bestrijding van de armoede werd gevormd door plattelandsontwikkeling. In 2002 voltooide projecten hadden onder meer betrekking op behoud van de biodiversiteit in Tanzania en Gabon; visserijonderzoek ter bescherming van het nijlbaarsbestand in het Victoriameer en bestrijding van woestijnvorming in Mali (zie hieronder).

Plattelandsontwikkeling in Mali: Programma ter bestrijding van woestijnvorming, resultaten tot eind 2002

met duinen bedekt gebied thans gestabiliseerd

diverse flora- en faunasoorten heringevoerd

inkomen van lokale gemeenschappen gestegen middels verkoop van brand- en timmerhout

doeltreffendheid van lokaal beheerde projecten voor behoud van ecosystemen herbevestigd

Plattelandsontwikkeling in Madagaskar: ondersteuning van telers van vanille, van plantage naar supermarkt

Een brede reeks hulpprojecten, uitgevoerd tussen 1997 en 2002 voor een totaalbedrag van meer dan 5 miljoen euro, heeft erin geresulteerd dat de productie en de export van vanille in 2002 opnieuw één van de pijlers van de Malagassische economie werd.

Madagaskar was voorheen de grootste exporteur van vanille ter wereld, maar had in de loop van de jaren '80 en het begin van de jaren '90 zijn concurrentiekracht verloren, met een daarbijbehorende snelle daling in exportinkomsten. Derhalve ondersteunt een door de EG gefinancierd programma dat in 1998 is gestart niet alleen de telers, maar de gehele productieketen - van bewerkers tot distributeurs en exporteurs.

Het programma heeft geholpen om het tij van de Malagassische vanille-industrie te keren na haar dieptepunt halverwege de jaren '90, met aanzienlijke voordelen voor vanilleproducerende gemeenschappen en de economische prestaties van het gehele land.

Plattelandsontwikkeling in Madagaskar: vanille-exportprogramma, resultaten tot eind 2002

Gebied // Resultaten

Land // meer dan 2.000 hectare land voor productie toegevoegd

Distributie // groei evenredig verdeeld over 120 dorpen

Kwaliteit // duizenden handboeken inzake kwaliteitsproductie uitgedeeld

// toezicht op normen door 120 productiewaarnemers

// advies verstrekt aan telers over ideale oogstperiodes

// etiketten met verwijzing naar de nationale herkomst gecreëerd

// Kwaliteitsmerkteken 'Vanille uit Madagaskar' geïntroduceerd

Inkomsten // meer dan 40-voudige groei van de inkomsten uit de export van bereide vanille, 1996-2002

// meer dan 100% groei van het aandeel van vanille in de Malagassische exportinkomsten, 1999-2002 [108]

[108] Vanille als % van de totale Malagassische exportinkomsten: 11 (1999), 26 (2002).

- Gezondheid

Het aanpakken van gezondheidsvraagstukken in ACS-landen is een fundamenteel onderdeel van het totale beleid voor buitenlandse hulp van de EG. Gezondheid is dan ook het doelgebied van drie van de zes ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium van de VN, [109] en is, samen met de verlening van andere sociale diensten, één van de zes prioritaire ontwikkelingsgebieden van de EG.

[109] Voor meer informatie over de verbintenis van de EG voor de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium van de VN, zie 'Strategische doelstellingen en resultaten' hierboven.

In 2002 werden nieuwe strategieën ontwikkeld, waarbij een verschuiving van projectspecifieke financiering naar programma's met een sectorbrede benadering, een grotere samenhang tussen begrotingssteun en resultaten in sociale sectoren zoals gezondheid en een verdergaande 'sectordialoog' met nationale autoriteiten, lokale partners en andere donors werd bewerkstelligd. Tot de allereerste vereisten voor een sectorbrede aanpak (sector-wide approach, 'SWAP') behoren overheidsactie voor de ontwikkeling van een geïntegreerde nationale strategie voor de aanpak van gezondheidskwesties, de opstelling van een werkprogramma en een uitgavenplan, de tenuitvoerlegging van de strategie en de coördinatie tussen de EG, andere donors en belanghebbenden in de sector.

In 2002 werd doorgegaan met het verlenen van sectorbrede steun aan verschillende staten, waaraan de EG eveneens centrale begrotingssteun verleende, waaronder Ghana, Zambia, Senegal, Kameroen, waar een dergelijke aanpak reeds volledig wordt toegepast. De resultaten van deze steun waren namelijk zeer positief, met name in Ghana, dat het eerste ACS-land was dat in de gezondheidszorgsector een SWAP toepaste en één van zeer weinige landen is die op weg zijn om hun ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium voor gezondheid te behalen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In andere staten als Oeganda en Tanzania bestaan succesvolle SWAP's maar was de financiering van de EG voor de gezondheidszorgsector slechts op kleine, gezondheidsspecifieke projecten gericht. Maar als een belangrijke donor van centrale begrotingssteun droeg de EG toch bij aan de dialoog binnen de sector. En in weer andere ACS-landen die nog niet voldeden aan de voorwaarden voor een SWAP - Mali, bijvoorbeeld, of Mozambique - werd EG-steun volgens een zich geleidelijk ontwikkelend scenario ten uitvoer gelegd, de weg vrijmakend voor een SWAP in de toekomst, zoals ontwikkeling door donors van regelingen voor gemeenschappelijk beheer en gemeenschappelijke financiering vanuit één fonds ('basket' funding) (gebundeld om, bijvoorbeeld, medicijnen te kopen).

De EG zette haar financiering van specifieke gezondheidsgerelateerde projecten voort in de staten waar de onzekere politieke context een wijziging in de aanpak door de regering en/of donors heeft verhinderd: in Niger bijvoorbeeld legde de EG 2 miljoen euro vast voor een project inzake bloedveiligheid en in het Caribisch gebied hadden projecten van de EG inzake vermindering van de vraag naar drugs een totale waarde van meer dan 1,8 miljoen euro. Ook werd de tenuitvoerlegging van meer dan 100 projecten - voor 40 ACS-landen en met een totale waarde van meer dan 1 miljard euro - die werden gefinancierd uit vastleggingen van de EG van vóór 2002, voortgezet en werden in 2002 twee vastleggingen voor gezondheidsvraagstukken in meerdere landen gedaan (zie tabel hieronder).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De EG-middelen verhoogden of ondersteunden in verschillende ACS-landen de overheidsuitgaven voor gezondheid, waarbij een nauwere band tussen specialisten van de EU op het gebied van macro-economie en gezondheid tot stand kwam. De begrotingssteun omvatte ook een onderdeel capaciteitsopbouw, zodat de mogelijkheden van de overheid voor het verstrekken van gezondheidszorg werden vergroot en de betrokkenheid van de EG bij de dialoog in de gezondheidszorgsector in het betrokken land werd verhoogd.

Gezondheid in ACS-landen: hulp voor capaciteitsopbouw, 2002

regeringen en ambtenaren geholpen met het plannen van nationaal en regionaal gezondheidsbeleid

beheer van de overheidsfinanciën verbeterd ter vergroting van de doelmatigheid van uitgaven voor gezondheid

informatiesystemen versterkt, kwaliteit van gegevens over prestatie-indicatoren verhoogd

Gezondheid in Zuidelijk Afrika: Soul City - de HIV/aids-uitdaging aanpakken

De EG zette in 2002 haar reeds vanaf 1999 verleende steun voort voor financiering van Soul City, een Zuid-Afrikaanse NGO die gebruikmaakt van de massamedia voor het aanpakken van zowel de door HIV/aids gevormde dreiging, als andere gezondheids-, sociale en ontwikkelingsvraagstukken. De radio- en televisieprogramma's van Soul City voor educatief vermaak verstrekken informatie en bieden tegelijkertijd vermaak aan luisteraars en kijkers in het gehele land, ongeacht hun sociale afkomst. De EG bouwde in 2002 voort op het door haar tot op heden behaalde succes en verbond zich tot financiering van de uitbreiding van Soul City tot acht aangrenzende landen.

Gezondheid in Zuidelijk Afrika: HIV/aids-programmering Soul City, resultaten tot eind 2002

Programma's bekeken/beluisterd door meer dan 50% van het totale ZA-tv en -radiopubliek

6 radio- en tv-soapseries voor volwassenen, en Soul Buddyz-series voor de gezondheids- en welzijnsbevordering voor kinderen ontwikkeld

10 miljoen euro aanvullende EG-middelen vastgelegd in 2002 voor financiering van uitbreiding tot

Botswana, Lesotho, Malawi, Mozambique, Namibië, Swaziland, Zambia en Zimbabwe

nauw overleg door de EG met co-donors (Britse, Ierse en Nederlandse ontwikkelingsbureaus)

- Onderwijs en cultuur

Net als gezondheid was in 2002 ook steun voor onderwijs een prioritaire sector voor de hulp van de EG aan ACS-landen. Onderwijs vormt één van de zes ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium van de VN (Millennium Development Goals, MDG's) en één van de zes prioritaire ontwikkelingssectoren van de EG. En bijna net als voor gezondheid probeerde de Commissie in 2002 voor onderwijs een verschuiving van de financiering van een projectspecifieke basis naar een meer geïntegreerde aanpak te bewerkstelligen waarvoor nauwer partnerschap met begunstigde landen nodig was. Dit met wisselende resultaten. In 2002 werd in ACS-landen als Tanzania en Namibië grote vooruitgang in de verschuiving van de hulp van projectspecifieke steun naar een sectorbrede aanpak geboekt.

In verschillende andere ACS-landen dient echter met een dergelijke verschuiving nog een begin te worden gemaakt, om soortgelijke redenen als in de gezondheidszorgsector. De hulp behield in 2002 dus zijn grotendeels projectspecifieke karakter. In Botswana, Ethiopië, Fiji en Papoea-Nieuw-Guinea bijvoorbeeld werden vastleggingen gedaan met een waarde van meer dan 15 miljoen euro voor het verbeteren van basisscholen en universiteitsfaciliteiten.

Daarnaast bevatte de financiering in 2002 ter vergroting of ondersteuning van de uitgaven ten laste van de centrale begroting voor onderwijs in ACS-staten een groter deel dan ooit aan onderwijssteun van de EG. Het geval van de Comoren en dat van Ethiopië zijn kenmerkende voorbeelden van de inzet van de EG voor capaciteitsopbouw, waardoor planning van geïntegreerde, nationale onderwijsstrategieën nu mogelijk is. De verstrekking hiervan zal plaatsvinden in de vorm van beroepsopleiding van het ambtenarenkorps, zowel in het overheidsonderwijs als bij scholingsbureaus en in partnerorganisaties zoals bedrijfsorganisaties, lokale NGO's en kerken. En de opleiding dient op een breed aantal belangrijke vaardigheden, zoals ontwikkeling van het menselijk potentieel, bedrijfseconomie en openbaar bestuur te zijn gericht.

Onderwijs in Niger: stimulering van de economie middels opleiding

In 2000 werd in Niger een door de EG gefinancierd beroeps- en technisch opleidingsprogramma met een looptijd van 3,5 jaar en een begroting van 7 miljoen euro gestart dat trachtte rechtstreeks aan de opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt van Niger tegemoet te komen, via het creëren van een nationaal stelsel voor permanente beroepsopleiding. Na een hele reeks positieve resultaten tot eind 2002 werd het project in 2002 met nog eens 1,5 jaar verlengd.

Onderwijs in Niger: nationaal beroepsopleidingsprogramma, resultaten tot eind 2002

Nationaal Bureau voor beroepsopleiding opgericht

Nigetech-opleidingscertificaat ingevoerd - thans vaak door werkgevers gevraagd

opleiding afgestemd op vraag van en kosten gedeeld met bedrijfsorganisaties

opleiding aangeboden via regionale centra, waardoor het hele land kan worden bestreken

vaardigheden van ambachtslieden verbeterd en concurrentievermogen kleine bedrijven vergroot

een in 2002 uitgevoerde evaluatie wees op de volgende verdiensten van de programma's:

deze kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het ontwikkelen van de kennis en de vaardigheden in Niger

deze kunnen mogelijk als model dienen voor het aanbieden van beroepsopleiding in ontwikkelingslanden

- Macro-economisch beleid

Macro-economische steun vormt wellicht het grootste deel van de buitenlandse hulp van de EG aan de ACS-landen. Van 1992 tot eind 2002 bedroeg deze steun meer dan 3 miljard euro. Alleen al in 2002 bedroeg de macro-economische steun van de EG meer dan 600 miljoen euro. Rond de 30 landen kenden door de EG gefinancierde programma's, en voor het eerst overschreed het totale aantal van deze programma's de 40.

De aanpak van de Commissie voor macro-economische steun ontwikkelde zich in 2002 in hoofdzaak op twee manieren. Ten eerste bevorderde de Commissie een stabiel algemeen economisch kader: samen met andere donors, en inclusief rente- en inflatiecijfers, betalingsbalans- en begrotingstekorten, zodat in 2002 in sommige ACS-landen aan een verlaging van de begrotingstekorten met meer dan 50% (Burkina Faso en Madagaskar; zie de tabel hieronder) werd bijgedragen.

Ten tweede richtte de Commissie zich op armoedebestrijding via steun op belangrijke beleidsgebieden, en door nauwere samenhang te creëren tussen begrotingssteun en de verlening van gezondheids-, onderwijs- en andere sociale diensten werd in 2002 een reële verschuiving in de macro-economische hulp van de EG versterkt. Om bijvoorbeeld bij te dragen aan het vergroten van de aandacht voor sociale sectoren in financieringsvoorstellen voor steun van de EG voor de ACS-landen, besloot de Commissie in 2002 zowel vertegenwoordigers van het team van de macro-economische als van de sociale sector uit te zenden voor deelname aan besprekingen met Ethiopië, Ghana, Madagaskar, Mozambique, Niger en Zambia.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De Commissie kon in 2002 haar macro-economische steun volledig ten uitvoer leggen in landen als Burkina Faso, Zambia en Tanzania, waar het beheer van de overheidsfinanciën werd verbeterd, armoedebestrijdingsstrategiëen werden goedgekeurd en sprake was van vooruitgang, gemeten aan de hand van indicatoren, op het gebied van gezondheid, onderwijs en andere gebieden en waar eveneens economische hervormingsprogramma's volgens plan bleven verlopen, zoals door het IMF werd bevestigd. In staten als Burundi, Gambia, Sierra Leone en Zambia werd de 'slapende' of opgeschorte macro-economische samenwerking nieuw leven ingeblazen, mede doordat regeringen meer openstonden voor een dialoog met de EU.

De steun werd tijdelijk opgeschort daar waar de Commissie bezorgd was voor belemmeringen van de kant van de regering als gevolg van een slecht beheer van de overheidsfinanciën (in Senegal, Malawi en Gabon), grote vertragingen in de tenuitvoerlegging van economische hervormingen (in Malawi), ontoereikende inzet voor armoedebestrijding van de regering of onvoldoende betrouwbaarheid van gegevens zoals in Ghana en Kameroen vanwege met een ernstig gebrek aan middelen kampend of slecht opgeleid personeel bij nationale statistische diensten, incorrect geanalyseerde gegevens die belangrijke metingen van de vooruitgang buitensluiten, die verborgen zijn gehouden of die zijn verdraaid in naleving van algemene binnenlandse politieke voorschriften. Zo kon in Guinee een programma inzake armoedebestrijding ter waarde van 11 miljoen euro niet van start gaan omdat de EU-lidstaten twijfels hadden over de vrijheid van oppositiepartijen om campagne te voeren voor de algemene verkiezingen die in juni 2002 werden gehouden.

- Milieu en waterreserves

De resultaten van 2002 voor milieu- en waterprojecten van de EG waren, zoals elders, wisselend. Twee van de paradeplaatjes van de programma's inzake milieubijstand van de EG - ECOFAC ECOPAS - zijn bestemd voor Afrika, en beide programma's boekten in 2002 vooruitgang: een projectevaluatie in 2002 van het ECOFAC-programma van de EG ter waarde van 23 miljoen euro, dat de bescherming van het regenwoud van het Kongobekken ten doel heeft, maakte melding van de hierdoor tot op heden behaalde successen, niet in de laatste plaats de successen die werden behaald met de instandhouding van de biodiversiteit ondanks de vaak strijdige belangen van de lokale gemeenschappen. Voor resultaten van het ECOPAS-project van de EG ter waarde van 20 miljoen euro in West-Afrika, zie het kader hieronder.

Milieu en water in West-Afrika:

Samenwerken met lokale gemeenschappen aan het genereren van inkomens en bescherming van diversiteit

"Dankzij financiering van de EG was ECOPAS in 2002 in staat zijn samenwerking met lokale gemeenschappen in geheel West-Afrika voort te zetten. Deze samenwerking draagt eraan bij de onbetaalbare biodiversiteit van de regio voor toekomstige generaties te behouden."

Alioune S. Aladji-Boni

Regionaal Coördinator, ECOPAS-programma

Ouagadougou, Burkina Faso

In een park van 50 000 km2 grenzend aan de rivier de Niger waar deze door Benin, Burkina Faso en Niger stroomt, droeg het in 2001 vastgestelde, door de EG gefinancierde ECOPAS [110]-milieubeschermingsprogramma ter waarde van 20 miljoen euro in 2002 bij aan de bevordering van regionale samenwerking, de ontwikkeling van ecotoerisme en de financiering van instandhoudingswerkzaamheden van primair belang.

[110] ECOPAS: afkorting van het Franse Ecosystèmes protégés en Afrique sahélienne (Beschermde ecosystemen in Noordwest-Afrika).

Milieu en water in West- Afrika:

ECOPAS-milieubeschermingsprogramma, resultaten in 2002

Regionale samenwerking

park met jumelage met nationale parken in Frankrijk en Italië (Ardèche, rivier de Po)

eerste gezamenlijke bijeenkomst gehouden tussen:

- ministers verantwoordelijk voor nationale parken uit Benin, Burkina Faso en Niger, en

- de milieucommissaris van de UEMOA [111]

[111] UEMOA: afkorting van het Franse Union économique en monétaire ouest-africaine (West-Afrikaanse Economische en Monetaire Unie).

Duurzaam toerisme

aanbestedingen overzee uitgeschreven voor potentieel lucratieve jachtrechten

ecotoerismeprojecten gestart om nuttig gebruik te maken van populaties giraffen en lamantijnen

partnerschappen aangegaan met lokale en overzeese bedrijven in de particuliere sector die tours organiseren

Milieueducatie

1.500 lokale schoolkinderen krijgen eco-onderwijs & parktours aangeboden

gezamenlijke onderzoeksprogramma's van lokale en overzeese universiteiten vastgesteld

Natuurbehoud

meer dan 90 personeelsleden van het park opgeleid in technieken voor het volgen van dieren en anti-stroperijtechnieken

meer dan 10 nieuwe diersoorten geïdentificeerd

meer dan 100 prehistorische en archeologische plekken ontdekt

illegale stroperij binnen het park met meer dan 45% verminderd sinds start programma

En in het Caribisch gebied en de Stille Oceaan werden twee belangrijke waterprojecten voltooid:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De evaluaties in 2002 van andere milieuprojecten gaven echter aanleiding tot bezorgdheid: In Botswana moest een communautair bosbouwprogramma ter waarde van 2,0 miljoen euro worden beëindigd, voornamelijk vanwege de beperkte nationale inzet voor het project; en een beoordeling van het programma ter waarde van 23 miljoen euro voor geïntegreerd beheer van natuurlijke rijkdommen AGIR [112] in Guinee, Guinee-Bissau, Senegal en Mali, kreeg te kampen met slechte binnenlandse coördinatie. Als gevolg hiervan is de interne structuur van het project herzien, is het technische bijstandsteam deels verplaatst en is het referentiekader van het project gewijzigd.

[112] AGIR: afkorting van het Franse Appui à la Gestion intégrée des Ressources naturelles (Steun voor geïntegreerd beheer van natuurlijke hulpbronnen).

- Wetenschap en technologie

De wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de EU en de ACS-landen was in 2002 grotendeels geconcentreerd in de landen ten zuiden van de Sahara, omdat staten in het Caribisch gebied en de Stille Oceaan beperktere onderzoekscapaciteiten hebben dan veel van hun Afrikaanse counterparts. Die samenwerking bestond in 2002 uit verschillende elementen.

Wetenschap en technologie in Afrika:

geschatte aandelen buitenlandse hulp ter financiering van onderzoek, 2002

Land/regio // % van totale hulp

EU

EU-lidstaten op bilateraal niveau // 60

VS // 25

Japan, andere Aziatische landen // 5

Canada // 4

Overige // 6

In de eerste plaats werden de werkzaamheden van een ontwikkelingsprogramma voor wetenschap en technologie voortgezet. Dit programma was in 1983 vastgesteld en was herzien teneinde door de Unie op de wereldtop in Rio in 1992 gedane toezeggingen te integreren.

In de tweede plaats werden verdere investeringen via het Europees Ontwikkelingsfonds gedaan ter ontwikkeling van de onderzoekscapaciteit van de Afrikaanse landen, via regionale onderzoeksorganisaties. Aan die investeringen wordt door zowel de politieke als de wetenschappelijke gemeenschappen in de ACS-landen een hoge waarde toegekend, aangezien deze onderzoek mogelijk maakt dat direct relevant is voor ontwikkelingsvraagstukken, en op andere wijzen een bijdrage levert dan andere bilaterale of internationale benaderingen. Er is reeds een begin gemaakt met initiatieven die kwesties als armoedegerelateerde ziekte aan de orde stellen, en toekomstig onderzoek zal naar verwachting onderwerpen aan de orde stellen als: voedselzekerheid, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen zoals water; bodem en biodiversiteit; en 'good governance' en conflictpreventie.

In de derde plaats zijn ondanks voorheen te verwaarlozen niveaus van wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen Afrikaanse landen in de afgelopen jaren aanzienlijke vorderingen gemaakt in de ontwikkeling van regionale en subregionale onderzoeksinitiatieven, en deze vorderingen werden in 2002 voortgezet. De regionale aanpak die door het Vijfde Kaderprogramma (Fifth Framework Programme, FP5) is aangenomen en de daaropvolgende in het kader van het Zesde kaderprogramma (Sixth Framework Programme, FP6) geplande activiteit bleven in 2002 als katalysator werken voor het ontstaan van wetenschappelijke thematische netwerken in West-, Centraal-, Oost- en Zuidelijk Afrika.

Deze zouden op hun beurt moeten leiden tot regionale integratie van landbouwkundig onderzoek en verbeterde samenwerking met de EU op het gebied van onderzoek. In de landbouw, net als in andere sectoren die voor de ACS-landen van bijzonder belang zijn, garandeert de wetenschappelijke en technologische samenwerking de 'mainstreaming' op internationaal niveau van onderzoek naar relevante ontwikkelingsvraagstukken en de instandhouding van de onderzoekscapaciteit van de Afrikaanse landen.

In de vierde plaats stelde een in september 2001 ingestelde gezamenlijke ACS-EU-taakgroep voor wetenschap en technologie een ontwerp-discussienota op, getiteld 'Een gedeelde visie op onderzoek voor duurzame ontwikkeling' (A Shared Vision on Research for Sustainable Development'), waarin het belang werd onderstreept van: ACS-EU-partnerschappen ter verbetering van de toegang tot economische, sociaal-politieke en technische kennis, van essentieel belang voor duurzame ontwikkeling; beleidstoezeggingen; deelname van belanghebbenden; investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O); doeltreffende koppeling tussen de voortbrengers en de gebruikers van die kennis; doeltreffend beheer van intellectuele eigendom en versterking van zowel het menselijk als het institutioneel potentieel.

Ook kent de 'Gedeelde visie' prioriteit toe aan zeven onderzoeksgebieden: gezondheid, onderwijs en capaciteitsopbouw, landbouw, energie en vervoer, informatie- en communicatietechnologie (ICT), en duurzame aanbesteding van middelen uit het FP6, het 9e EOF en diverse bilaterale bronnen voor financiering van deze partnerschappen.

Het document werd besproken tijdens het eerste ACS-EU-Forum inzake onderzoek voor duurzame ontwikkeling, dat in juli in Kaapstad werd gehouden, hetgeen resulteerde in de publicatie van de ACS-Kaapstad-Verklaring inzake onderzoek voor duurzame ontwikkeling en een bijbehorend actieplan. [113] In de Verklaring verbonden ACS-staten zich ertoe de begrotingstoewijzingen voor onderzoek, ontwikkeling en verspreiding van technologie en innovatie geleidelijk te verhogen tot een minimum van 1% van het BBP binnen 10 jaar, en werd de noodzaak van betere ACS-brede coördinatie erkend.

[113] Voor de teksten van de verklaring en het actieplan zie http://www.ACSsec.org/capetown/ capetown-en.pdf

Deze documenten maakten vervolgens een belangrijk deel uit van de inbreng van de ACS-landen op de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling die in september in Johannesburg werd gehouden.

- Partnerschap met maatschappelijke organisaties en NGO's

De EG was in 2002 niet alleen betrokken bij het zelf verlenen van hulp aan ACS-landen; zij stimuleerde eveneens nauwe samenwerking met groepen van maatschappelijke organisaties en niet-overheidsactoren uit de EU en de ACS ter vaststelling en tenuitvoerlegging van projecten.

De Commissie is zich ervan bewust dat in veel ACS-landen NGO's beter dan zijzelf in staat zijn om te zorgen voor een zo groot mogelijk hefboomeffect van de praktijkervaring, en vernieuwende benaderingen te ontwikkelen voor ontwikkelingsvraagstukken op gemeenschapsniveau. De Commissie spande zich derhalve in 2002 in om niet-overheidspartners in staat te stellen door de EG gefinancierde projecten in de ACS-staten ten uitvoer te leggen, en hen eveneens in staat te stellen om zelf het initiatief tot programma's te nemen en deze te ontwikkelen, in partnerschap met lokale NGO's in ACS-landen en met gebruikmaking van EG-middelen.

Twee van dergelijke projecten die in 2002 werden voltooid geven aan hoe middelen voor hulp van de EG in toenemende mate werden gebruikt voor 'mainstreaming' van andere, zoals gelijkheid van mannen en vrouwen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

NGO's werden zich in 2002 ook bewuster van het belang dat de Commissie aan hen hecht bij haar ontwikkeling en tenuitvoerlegging van buitenlandse hulp. Dit was grotendeels het gevolg van grotere inspanningen van de EG op het gebied van publiciteit, mede dankzij bredere toegang tot internet voor in de ACS-landen gevestigde NGO's, en werd gekenmerkt door een toename van 57% in de van NGO's ontvangen projectaanvragen (2001-2002). [114]

[114] Totaal aantal aanvragen voor door NGO's geleide projecten ontvangen door de EG: 280 (2001), 440 (2002).

Evenals in andere sectoren bleek in 2002 eveneens duidelijk voor welke uitdagingen deze projecten nog steeds werden geplaatst: in veel landen ontbrak het de lokale organisaties, via welke deze projecten het best kunnen worden uitgevoerd, aan middelen om projecten op doeltreffende wijze uit te voeren, of bestonden deze eenvoudigweg niet. Partnerschappen tussen Europese en lokale NGO's helden vaak over in het voordeel van de eerste, zodat de betrokkenheid van lokale NGO's bij de ontwikkeling van projecten werd beperkt. Bij de ondersteuning van deze projecten zal de EG zich dus hard moeten inspannen om de tekortkomingen in de lokale capaciteit en de onevenwichtigheden in de betrokkenheid van Europese en lokale NGO's aan te pakken.

- Samenhang tussen noodhulp, herstel en ontwikkeling (Linking Relief, Rehabilitation and Development, 'LRRD')

Overeenkomstig andere donors streeft de EG naar het creëren van samenhang tussen de verlichting van direct lijden en de doelstellingen voor de langere termijn van herstel en ontwikkeling. Een voorbeeld van deze inspanningen was haar reactie in 2002 op de voedsel- en humanitaire crisis die Zuidelijk Afrika teisterde (zie 'Voedselzekerheid...' hierboven).

Samenhang tussen noodhulp, herstel en ontwikkeling in ACS-landen:

verbeteringen in reacties op crises in Afrika, 2002

samenwerking verbeterd met buitenlandse actoren, waaronder EU-lidstaten, andere donors en VN-bureaus

interne coördinatie verbeterd tussen Brussel en EU-delegaties

speciale financiële instrumenten, ontwikkeld voor snelle reactie op crises, vaker gebruikt

buitenlandse deskundigen op het gebied van voedselzekerheid ingehuurd in Mozambique, Zimbabwe en Malawi

De EG-middelen waren echter eveneens gericht op het creëren van samenhang tussen steunmaatregelen op de korte termijn en oplossingen op de langere termijn, zoals de hieronder uiteengezette voorbeelden en de voorbeelden elders in dit hoofdstuk uitwijzen.

Samenhang tussen noodhulp, herstel en ontwikkeling in Rwanda: maatschappelijke infrastructuurprojecten

In 1998 maakte de EG in Rwanda een begin met verschillende maatschappelijke programma's, waarbij samenhang werd gecreëerd tussen noodhulp en herstel voor de langere termijn na de genocide in het land in 1994.

De programma's bieden met onmiddellijke ingang ondersteuning aan gemeenschappen - die hun eigen behoeften vaststellen en zelf bijdragen in 25% van de projectkosten - bij de wederopbouw (of soms eenvoudigweg de opbouw) van scholen, gezondheidsklinieken, bruggen, markten en andere gebouwen. Hierdoor dragen de projecten bij aan het realiseren van de doelstelling voor de langere termijn van nationale wederopbouw en verzoening, omdat gemeenschappen samen worden gebracht voor het bereiken van een gezamenlijke doelstelling.

Eind 2002 had de Commissie meer dan 1.000 projectaanvragen ontvangen en was er met bijna 300 projecten een begin gemaakt. Hiervan werd van minder dan 1% later vastgesteld dat deze hun doelstellingen niet hadden behaald en werden dus gestopt - een veel lager percentage dan voor veel andere ontwikkelingssectoren opgaat.

- Conflict- en post-conflictsituaties

De onstabiele politieke situaties in verschillende Afrikaanse landen leiden in 2002 tot wezenlijke problemen bij de tenuitvoerlegging van veel door de EG gefinancierde projecten voor herstel voor de ACS. In Eritrea werd een bijdrage van 20 miljoen euro, die was bedoeld om soldaten te helpen in de burgermaatschappij te reïntegreren, geblokkeerd nadat de Eritrese regering haar strijdkrachten geen instructies tot demobilisatie had gegeven.

De Commissie bemerkt echter dat met volharding en een verbintenis voor de langere termijn voor landen of regio' die zich in een conflictsituatie bevinden reële resultaten kunnen worden behaald. Zo werd bijvoorbeeld in juli 2002 ondanks een aantal tegenslagen in Sierra Leone een project met succes voltooid en heeft dit positieve gevolgen voor alle lagen van de bevolking gehad (zie kader hieronder).

De Commissie heeft zich er evenzeer toe verbonden bij de verlening van haar buitenlandse hulp gebruik te maken van de laatste technieken, hetgeen voordelen oplevert voor zowel het ontwikkelingsdenken als de praktische technologie. Deze verbintenis kan soms tot verrassende resultaten leiden. In Tanzania bijvoorbeeld besteedde de EG in 2002 meer dan 1 miljoen euro aan programma's waarin ratten worden gebruikt voor het opsporen van landmijnen, zodat de opruimingkosten aanzienlijk werden teruggebracht zonder dat aan de betrokken dieren schade werd toegebracht.

De EG was elders in Afrika actief betrokken bij projecten met betrekking tot mijnen. In Somalië en Ethiopië bijvoorbeeld boden projecten in 2002 ondersteuning aan nationale mijnactiecentra voor het coördineren van mijnopruiming en werden in het kader van de projecten impactonderzoeken gefinancierd voor het verminderen van de door mijnen voor lokale gemeenschappen veroorzaakte schade.

Herstel in Sierra Leone: ondersteuning van gezinnen bij het weer oppakken van hun dagelijks bestaan

Onderbrekingen van het in 1997 gestarte en in 2002 voltooide project ter waarde van 9,2 miljoen euro in Sierra Leone geven aan dat er problemen werden ondervonden bij het verlenen van EG-hulp aan enkele programma's voor herstel tegen een achtergrond van politieke onzekerheid of, erger, ronduit conflict.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wanneer deze projecten echter kunnen worden voltooid, is het effect ervan over het algemeen verreikend en langdurig, zoals blijkt uit de resultaten van het programma voor Sierra Leone.

Herstel in Sierra Leone: programmaresultaten tot eind 2002

Gebied // Resultaat

Landbouw // meer dan 4.500 gezinnen krijgen landbouw- en visserijsubsidies

// 1.200 handelslieden hielpen bij wederopbouw van lokale markten en de verwerking van oogsten

Werkgelegenheid // meer dan 2.000 vluchtelingengezinnen geschoold in arbeidsgerelateerde vaardigheden

// Arbeidsintensieve projecten opgezet, die meer dan 5.000 mensen aan werk helpen

// meer dan 3.000 vrouwen geschoold in landbouw- en andere arbeidsvaardigheden

Onderwijs // nieuwe scholen gebouwd, bezocht door meer dan 12.300 leerlingen

Infrastructuur // meer dan 850 km aan wegen, 3 bruggen, 3 markten en 1 pier heropend

- Vluchtelingen en ontheemde bevolkingsgroepen

De EG was in 2002 actief betrokken bij vluchtelingenprojecten in heel Afrika ten zuiden van de Sahara - in Angola, Burundi, Congo, Congo (DRC), Djibouti, Eritrea, Ethiopië, Liberia, Mauritanië, Namibië en Tanzania. Deze projecten hebben ten doel ten gevolge van de burgeroorlog of etnische spanningen ontheemd geraakte mensen te helpen of leggen de basis voor hun veilige thuiskeer en bewerkstelligen deze vervolgens.

De tenuitvoerlegging van vluchtelingenprojecten in ACS-landen was in 2002 vaak problematisch, en deze programma's hadden op zijn best beperkte resultaten. In Burundi maakte de EG in 2000 bijvoorbeeld in samenwerking met het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN een begin met een programma ter ondersteuning van de terugkeer van vluchtelingen die na de etnische strijd tussen Hutu's en Tutsi's in het begin van de jaren '90 naar Tanzania waren gevlucht. Na teleurstellende resultaten zal het project vergaand moeten worden herzien.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Om welke reden zijn de resultaten van deze programma's dan teleurstellend geweest? Zeker niet vanwege een gebrek aan nauwkeurige planning en evaluatie. Teneinde de succesvolle terugkeer van ontheemde mensen te bewerkstelligen zonder de ontvangende landen verder de destabiliseren, financierden de programma's van de EG in 2002 niet alleen de directe logistiek voor het laten terugkeren van grote aantallen mensen - waaronder konvooien, doortochtlocaties en speciale hulp voor zieke en bejaarde mensen, maar eveneens maatregelen voor de langere termijn op de bestemmingen van de terugkeer teneinde het welslagen van de reïntegratie van de vluchtelingen te bewerkstelligen. Deze maatregelen omvatten wederopbouw of verbetering van sociale diensten - scholen, gezondheidsklinieken en dergelijke - en versterking van lokale rechtssystemen teneinde eigendoms- en andere geschillen op te lossen die kunnen ontstaan als vluchtelingen terugkeren.

Helaas werden in 2002 bijna alle vluchtelingenprogramma's in Afrika onderbroken, voornamelijk ten gevolge van bredere politieke instabiliteit en gevaren voor de veiligheid van personeel. In Burundi bijvoorbeeld was een overgangsregering waarin Tutsi's en Hutu's de macht deelden er tot op dat moment niet in geslaagd een brede staakt-het-vurenovereenkomst te ondertekenen met de belangrijkste rebellengroepen van het land. Zowel het leger als de rebellen lanceerden in 2002 namelijk hernieuwde offensieven, waardoor Burundese vluchtelingen sterk werden ontmoedigd om terug te keren.

6.4.4 Coherentie, coördinatie en complementariteit

6.4.4.1 Samenwerking met EU-lidstaten en andere donors in de ACS-regio

Versterking van coherentie, coördinatie en complementariteit met andere donors is van cruciaal belang in ACS-staten, aangezien veel staten ten zuiden van de Sahara voor de aanpak van ontwikkelingsvraagstukken in grotere mate dan andere landen afhankelijk van buitenlandse hulp zijn en niet voldoende overheidscapaciteit hebben om om te gaan met concurrerende en veel verschillende donors, of vaak ingewikkelde en verschillende financieringsprocedures van donors. De Commissie streefde er in 2002 derhalve bij haar hulp aan ACS-landen naar om samen met EU-lidstaten en andere ACS-donors te zorgen voor meer coherentie, coördinatie en complementariteit.

Deze inspanningen van de Commissie in 2002 werden gekenmerkt door de positieve resultaten die in de ondersteuning van de visserij in staten in de Stille Oceaan werden behaald. Ten eerste zegde de Commissie in onderhandelingen voor een in 2002 ondertekende EU-Kiribati-partnerschapsovereenkomst voor visserij toe ervoor te zorgen dat volledig rekening werd gehouden met ontwikkelingsvraagstukken met betrekking tot visserij. De overeenkomst, die is getekend, voorziet dan ook in een verantwoordelijke, duurzame exploitatie van de visbestanden en naar verwachting zullen nu met andere ACS-landen in de Stille Oceaan gelijksoortige EU-overeenkomsten worden aangegaan.

Ten tweede was visserijsteun één van de thema's van de in 2002 ondertekende regionale strategiedocumenten: in het RSP voor de Stille Oceaan wordt visserij geclassificeerd als 'concentratie-'ontwikkelingssector, met een toewijzing van 5 miljoen euro ter uitbreiding van het PROCFISH-programma van de EG tot zes andere staten in de Stille Oceaan en ter ondersteuning van de versterking van de regionale ministeries en toezichthoudende organen die verantwoordelijk zijn voor visserij; in West-Afrika vormt visserij een 'niet-concentratie-'ontwikkelingssector; en in Centraal-Afrika vormt het een 'concentratie-'ontwikkelingssector.

Coherentie, coördinatie en complementariteit werden eveneens op andere manieren nader in de buitenlandse hulp geïntegreerd, en hiervan worden hier drie voorbeelden genoemd. Ten eerste vormt het Caribisch programma ter bestrijding van het witwassen van geld, waarmee in 2002 een begin werd gemaakt, een reactie op de kwetsbaarheid ten opzichte van drugskartels van de zich snel uitbreidende financiële sector van de regio. Het programma ontvangt gezamenlijke financiering van de EG, het VK en de VS (de middelen beliepen in 2002 4 miljoen euro van de EG, en 3,2 miljoen euro van het VK en de VS gezamenlijk). Het programma breidt de bestaande organen uit zoals de Caribische taakgroep voor financiële actie ter bestrijding van het witwassen van geld.

In de tweede plaats waren de inspanningen van de EG voor het toepassen van coherentie, coördinatie en complementariteit in 2002 in de minst ontwikkelde landen grotendeels gericht op het opstellen van strategiedocumenten voor armoedebestrijding (Poverty Reduction Strategy Papers, PRSP's) in verschillende ACS-landen, en op het Strategisch Partnerschap met Afrika (Strategic Partnership with Africa, SPA), dat een aanvulling vormt op de Afrikaanse PRSP's en waarbij de Commissie een actieve rol speelde (meer details in 6.4.1 hierboven).

In de derde plaats nam de Commissie in 2002 tegelijkertijd met de onderhandelingen van de Commissie met de ACS-landen in het kader van de Economische Partnerschapsovereenkomsten het initiatief tot effectbeoordelingen inzake de externe positie. Deze beoordelingen zijn door de Commissie bedoeld om: te worden gebruikt voor de harmonisatie van het handels- en ontwikkelingsbeleid van de EU ten behoeve van de ACS-regio; rekening te houden met meeromvattende maar hiermee in verband staande economische, sociale en milieuvraagstukken; en er derhalve voor te zorgen dat de Economische Partnerschapsovereenkomsten zo gunstig mogelijke gevolgen voor de ACS-staten zullen hebben.

6.4.4.2 Activiteit van de Europese Investeringsbank (EIB) in ACS-landen

Uit hoofde van de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou streeft de Europese Investeringsbank (EIB) naar de bevordering van de particuliere sector als de belangrijkste drijfveer van economische groei en de integratie van ACS-landen in de wereldeconomie.

Zodoende was meer dan 70% van de belangrijkste leningsbesluiten van de EIB in 2002 ter bevordering van de economische groei in ACS-landen (met inbegrip van Zuid-Afrika) bestemd voor de particuliere sector of de commercieel geëxploiteerde publieke sector - bijv. voor projecten voor energie- en waterinfrastructuur. De grootste leningen werden in 2002 verkregen door Kaapverdië (verbetering vliegveld en verkeersleidinginfrastructuur - 20 miljoen euro) en Gabon (installatie onderzeese optische vezelkabels voor telefonie - 22 miljoen euro).

6.4.4.3 Activiteit van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschappen (ECHO) in ACS-landen

Zich in 2002 uitbreidende humanitaire crises in Afrika vormden een grote uitdaging voor ECHO en zullen in 2003 van even groot belang zijn, aangezien in Afrika nog steeds sprake is van meer dan 50% van de op dit ogenblik in de wereld heersende gewapende conflicten en dit continent onderdak biedt aan meer dan 25% van alle vluchtelingen ter wereld. In reactie hierop verstrekte de EG in 2002 meer dan 210 miljoen euro aan humanitaire hulp aan ACS-landen. Hieronder volgt een samenvatting van de activiteiten in 2002.

ECHO-activiteit in ACS-landen:

overzicht van financieringsbesluiten, 2002

Regio // Samenvatting besluiten (miljoen euro)

Caribisch gebied, Stille Oceaan // 0,6

West-Afrika // 33,3

Centraal-Afrika // 0,3

West- en Centraal-Afrika // 0,2

Oost- en Zuidelijk Afrika, Indische Oceaan // 126,8

Geheel Afrika // 50,1

//

Totaal // 211,3

6.4.5 Resultaatgerichte monitoring

In 2002 werden meer dan 290 bezoeken voor monitoring van landenprogramma's gebracht aan 40 landen in de ACS-regio (inclusief Zuid-Afrika en Cuba). Ook werd begin 2002 gestart met de regelmatige monitoring van regionale programma's.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze bezoeken bewezen hun nut voor verbetering van toekomstige hulp, doordat deze een vergelijking van de projectprestaties op drie interessante wijzen mogelijk maakten. De eerste vergelijking betrof de prestatie van projecten in iedere ontwikkelingssector ten opzichte van andere sectoren: zo waren de resultaten van de monitoring voor een steekproef van 18 onderwijsprogramma's van essentieel belang voor de armoedebestrijdingsdoelstellingen van de EG en waren zij bemoedigend, met een gemiddelde score van 2,74 ten opzichte van een gemiddelde voor alle aan monitoring onderworpen projecten voor de ACS van 2,48.

De tweede vergelijking die door de monitoring kon worden getrokken betrof de zwakke en de sterke punten van ACS-projecten ten opzichte van die in andere regio's: de in 2002 geëvalueerde ACS-projecten waren over het algemeen doeltreffender en hadden meer effect, maar waren ook minder duurzaam en minder doelmatig. De derde vergelijking betrof die met aan een tweede monitoringbezoek onderworpen programma's: projecten die aan een tweede monitoringbezoek werden onderworpen presteerden over het algemeen beter dan gemiddeld, hetgeen suggereert dat monitoring de prestatie van de ACS-projecten van de EG verbetert.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.4.6 Conclusies en vooruitzichten

Er zijn wellicht drie hoofdlessen die de Commissie moet trekken uit de successen en de problemen die werden ondervonden bij de tenuitvoerlegging in 2002 van de buitenlandse hulp voor de ACS. In de eerste plaats biedt de voltooiing van de ACS/LGO-programmering een degelijke basis voor toekomstige steun. Zowel de ACS-landen als de EG moeten zich nu richten op de tenuitvoerlegging van nationale strategiedocumenten en regionale strategiedocumenten; het behalen van de in de strategiedocumenten beoogde resultaten; het opstellen van een programma voor de territoriale en regionale middelen van het 9e EOF voor LGO's; en het verbeteren van de toegang van de LGO tot EU-programma's/begrotingslijnen en het volledig besteden van de middelen van eerdere EOF's.

In de tweede plaats werden de EU-ACS/LGO-betrekkingen in 2002 in belangrijke mate ontwikkeld, en zullen een verdere ontwikkeling ondergaan. In 2002 was deze ontwikkeling van de betrekkingen onder andere het gevolg van de goedkeuring door de ACS- en de EU-staten van de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou; de expliciete verbintenis van Afrikaanse landen tot het versterken van hun capaciteit om, middels initiatieven als de oprichting van de Afrikaanse Unie, conflicten, armoede en marginalisering in de wereldeconomie het hoofd te bieden; en strategiedocumenten voor armoedebestrijding vormden de grondslag van de EG-steun aan de minst ontwikkelde landen.

In de derde plaats moet de EG-hulp aan ACS/LGO-staten meer als antwoord gaan dienen op een aantal gebieden.

- Het eerste gebied wordt gevormd door de grootste ontwikkelingsuitdagingen waarvoor ACS/LGO-staten zich zien geplaatst, met name in Afrika. Afrika ten zuiden van Sahara is de regio in de wereld die het meest problemen zal hebben om zijn ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium te behalen, maar de EG moet alles doen wat in haar vermogen ligt om landen te helpen om volgens plan vooruitgang te boeken middels een samenhangende combinatie van ontwikkelingshulp, politieke dialoog en beleid en niet-ontwikkelingsinstrumenten (bijv. in handel).

- Het tweede gebied waarop EG-hulp meer als antwoord moet gaan dienen wordt gevormd door nieuwe ontwikkelingen in ACS/LGO-landen of regio's, zoals de start in 2002 tijdens de Wereldtop voor duurzame Ontwikkeling in september van water- en energie-initiatieven van de EU. Deze leidden ertoe dat de Commissie en de lidstaten samen met ontwikkelingslanden gingen onderzoeken hoe steun op deze gebieden de vooruitgang in het behalen van de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium zou kunnen versnellen. De EU moet eveneens de dialoog met LGO's in het kader van de nieuwe EU-LGO-partnerschapprocedure bevorderen.

- Het derde gebied waarop een betere reactie moet worden bewerkstelligd betreft inspanningen voor regionale en subregionale integratie. De oprichting van de AU en het overnemen hierdoor van het NEPAD in 2002 was hiervan een noemenswaardig voorbeeld. Besprekingen over economische partnerschapsovereenkomsten met ACS-staten zullen in 2003 de belangrijkste reactie van de EG op de verbintenissen van de ACS-staten tot capaciteitsopbouw vormen.

- Het laatste gebied waarop de EU doeltreffender moet reageren, en met prioriteit, betreft conflicten en crises. Deze situaties kunnen niet altijd worden voorzien, maar moeten sneller worden aangepakt dan tot op heden het geval is geweest teneinde de invloed ervan op ontwikkeling en op door de EG geprogrammeerde steun verder te beperken.

6.5 AZIË

Azië is goed voor 56% van de wereldbevolking (en 66% van de armen in de wereld), terwijl het 25% van het BNP van de wereld genereert.

Zijn aandeel in de import van de EU neemt geleidelijk toe (op dit ogenblik ongeveer 27%) en zijn aandeel in de export van de EU is relatief constant gebleven (op ongeveer 18%).

De samenwerkingsfinanciering van de EG voor de ontwikkelingslanden in Azië is de afgelopen jaren gematigd gestegen en bedroeg tussen 1996-2001 gemiddeld ongeveer 407 miljoen euro per jaar. De vastleggingen voor 2002 bedroegen echter bijna 540 miljoen euro, een stijging die hoofdzakelijk werd veroorzaakt door toewijzingen aan Afghanistan, waardoor de politieke verbintenis van de EG tot de wederopbouw van dat land werd herbevestigd.

Azië - Overzicht van vastleggingen/betalingen 1996-2002 (miljoen euro) [115]

[115] Omvat horizontale/thematische begrotingslijnen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Wanneer we de hulp van de EG en lidstaten bij elkaar optellen, blijft de EU goed voor ongeveer 25% van de totale ODA-geldstromen naar Azië. De communautaire hulp in Azië is complementair met de door de lidstaten verleende hulp en wordt in overleg met de begunstigde landen en met andere bilaterale en multilaterale donors verleend.

6.5.1 Strategische doelstellingen en resultaten

Vanuit het gezichtspunt van de EU is de hoofddoelstelling van de EU-Azië-betrekkingen voor de eerste tien jaar van deze eeuw [116] het versterken van de politieke en economische aanwezigheid van de Unie in heel Azië, en deze te verhogen tot een niveau dat evenredig is met het groeiende gewicht van een uitgebreide EU in de wereld. Teneinde dit doel te bereiken is de strategie van de EU op zes prioriteiten gebaseerd:

[116] Gesteld in COM (2001) 469 Europa en Azië: Een strategisch kader voor versterkte partnerschappen.

- Een bijdrage leveren aan vrede en veiligheid in de regio

- De onderlinge handel en wederzijdse investeringsstromen versterken;

- De ontwikkeling van de minder welvarende landen in de regio stimuleren door de armoede bij de wortels uit te roeien;

- Een bijdrage leveren aan de bescherming van mensenrechten en aan de verspreiding van democratie, 'good governance' en de rechtsstaat;

- Mondiale partnerschappen en allianties met Aziatische landen opbouwen;

- Azië meer bewust maken van de betekenis van Europa (en omgekeerd).

Eén van de grootste uitdagingen voor het bevorderen van vrede en veiligheid in 2002 was de situatie in Afghanistan, die vroeg om snelle en enorme inspanningen voor wederopbouw in overeenstemming met de tijdens de ministeriële bijeenkomst in Tokio van januari gedane toezeggingen. Via twee grote programma's voor wederopbouw/herstel, samen met voedsel- en humanitaire hulp naast hulp aan ontheemde mensen, ondersteunde de EG Afghanistan met meer dan 270 miljoen euro. In het begin lag de nadruk van het hulpprogramma sterk op plattelandsherstel/voedselzekerheid alsmede ontmijningsactiviteiten, met als doel de grotendeels rurale bevolking te helpen haar traditionele productiemiddelen opnieuw in gebruik te nemen. Verbetering van de beschikbaarheid van gezondheidsdiensten, onderwijsfaciliteiten en basisherstel van steden vormden hierop een aanvulling. In acties die zijn ondernomen in Oost-Timor, Indonesië, Pakistan en Sri Lanka speelden eveneens het belang van vrede en conflictpreventie een duidelijke rol.

In 2002 werden de werkzaamheden voor het versterken van de onderlinge handel en wederzijdse investeringen voortgezet, in het kader waarvan zowel via regionale programma's als via bilaterale projecten bijstand werd verleend. De doelstellingen waren onder meer het bevorderen van de ontwikkeling van de particuliere sector, het ondersteunen van partnerlanden bij de voorbereidingen voor WTO-lidmaatschap, en/of op het op zich nemen van verantwoordelijkheden van internationale overeenkomsten. Als weerspiegeling van de gerichtheid van het ontwikkelingsbeleid van de EU op armoedeverlichting werd meer dan een derde van de begroting voor technische en financiële samenwerking voor 2002 toegewezen aan projecten in de sociale sector, met name aan basisgezondheidszorg en basisonderwijs. Nieuwe acties op deze gebieden werden in toenemende mate in de context van een sectorprogramma en in combinatie met de inspanningen van andere donors ontwikkeld. Duurzame ontwikkeling en gendervraagstukken maakten van alle projecten integraal onderdeel uit. Toegang tot onderwijs- en gezondheidszorgfaciliteiten voor meisjes en vrouwen heeft bijzondere aandacht gekregen.

De EG droeg eveneens 18 miljoen euro bij aan de EG-ASEAN-energiefaciliteit die in 2002 werd gestart en in het kader waarvan in de loop van 2003 voor individuele projecten ongeveer 20 subsidies zullen worden verstrekt.

6.5.2 Programmering en landenprioriteiten

Het beleid van de EU voor buitenlandse samenwerking is wettelijk geformuleerd in en wordt beheerd via samenwerkingsovereenkomsten, protocollen, administratieve akkoorden en memoranda van overeenstemming. Deze vormen de grondslag voor de tenuitvoerlegging van programma's en aangegane begrotingsuitgaven.

In 2002 hebben de programmeringsactiviteiten voor de Aziatische regio geresulteerd in de formele goedkeuring van 13 nationale strategiedocumenten (Country Strategy Papers, CSP's). Eind december 2002 had de Commissie CSP's voor Bangladesh, Cambodja, China, Oost-Timor, India, Indonesië, de DVR Laos, Maleisië, Noord-Korea, Pakistan, de Filippijnen, Thailand en Vietnam afgerond en gepubliceerd, waarvan de meeste betrekking hebben op de periode 2002-2006. Aanvullende strategieën voor Afghanistan, Bhutan en Sri Lanka waren vergevorderd in het ontwerp- en goedkeuringsproces.

De prioriteiten van de samenwerking met Bangladesh en Vietnam zijn duurzame bestrijding van armoede en de integratie van deze landen in de wereldeconomie helpen bevorderen. De strategieën voor Cambodja en de DVR Laos zijn voornamelijk op armoedebestrijding gericht.

De prioriteiten van de EG-China-samenwerking zijn verdere integratie van China in de wereldeconomie en het wereldhandelssysteem; ondersteuning van de overgang van China naar een open samenleving die is gebaseerd op de beginselen van een rechtsstaat en eerbiediging van mensenrechten.

De prioriteiten van de samenwerking van de EG met India zijn ondersteuning van het officiële beleid dat is gericht op vermindering van de armoede met de helft binnen tien jaar, met bijzondere nadruk op sociale en economische hervormingen, verbeterde 'governance' en duurzame ontwikkeling.

De EG-Indonesië-samenwerking zal consolidatie van de democratie en 'good governance' bevorderen.

Prioriteiten van de samenwerking van de EG met Oost-Timor zijn erop gericht bij te dragen aan consolidatie van de democratie en de rechtsstaat, bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en ondersteuning van de wederopbouw van de nieuwe onafhankelijke staat.

In de EG-Democratische Volksrepubliek Korea (DVK)-strategie zijn de prioriteiten van de Commissie gericht op een beperkt aantal gebieden, in de eerste plaats institutionele steun en capaciteitsopbouw; duurzaam beheer en gebruik van natuurlijke hulpbronnen.

De EG-Maleisië-samenwerking is gericht op de bevordering van de bilaterale betrekkingen, in het bijzonder middels de versterking van de banden op het gebied van economie alsook van onderwijs en cultuur.

De prioriteit voor Pakistan is steun voor de inspanningen van de regering voor de bestrijding van armoede en hulp voor het bevorderen van de integratie van het land in de wereldeconomie. De EG-Filippijnen-samenwerkingsstrategie zal zijn gericht op de hulp aan de armste segmenten van de samenleving en bevordering van de integratie van de Filippijnen in de internationale handelsstroom.

De prioriteit van de EG-Thailand-samenwerking is ondersteuning van duurzame economische en sociale ontwikkeling.

6.5.3. Belangrijkste resultaten in 2002

De in nationale strategiedocumenten vastgelegde landenprogrammering tot 2006 was in 2002 bijna voltooid. Dit droeg bij tot verduidelijking van prioriteiten en vorming van een basis voor dialoog met partnerlanden. Het bevorderde eveneens de coördinatie met lidstaten en andere donors.

De in de begroting vastgelegde doelstellingen voor nieuwe vastleggingen en betalingen werden in 2002 behaald en er werd een aanvullend bedrag van 70 miljoen euro uit de begrotingsruimte voor projecten in Afghanistan vastgelegd.

Vastleggingen en betalingen in Azië in 2001 en 2002 (miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Afghanistan - een snelle start voor wederopbouw in 2002

Afghanistan vormde in 2002 een belangrijke politieke prioriteit van de EG-bijstand in de Aziatische regio, met totale vastleggingen van de Gemeenschap ter waarde van meer dan 270 miljoen euro. In reactie op de aanhoudende humanitaire crisis, die werd gekenmerkt door voortdurende gewapende conflicten, aanhoudende droogte en een aanzienlijk aantal vluchtelingen en binnenlands ontheemde mensen, bedroeg de humanitaire hulp (uit de ECHO-begroting) 73 miljoen euro. |De dienst voor samenwerking EuropeAid verstrekte bijna 200 miljoen euro voor wederopbouwactiviteiten, waarvan 127,5 miljoen euro uit de begrotingslijn Azië/Latijns-Amerika (eerste en tweede wederopbouwprogramma), 44,6 miljoen euro uit de begrotingslijn 'Voedselhulp/voedselzekerheid' en 24 miljoen euro uit de begrotingslijn 'Hulp aan ontwortelde volkeren' kwam. Het mechanisme voor een snelle reactie leverde de overige middelen.

De EG is één van de belangrijkste donors voor het wederopbouwproces, waarin de Afghanen een eigen inbreng hebben en waarvoor zij zelf de verantwoordelijkheid dragen. De door de EG gefinancierde programma's hadden betrekking op het herstel van 167 gezondheidszorgfaciliteiten; 1.400 gezondheidszorgprofessionals hebben scholing gekregen en er vonden meer dan 4 miljoen consultaties plaats. Het herstel van 7.000 bronnen en de bouw van 12.000 latrines maakten drinkwater veiliger en verbeterden de hygiëne. Vijfhonderd scholen zijn hersteld en meer dan 1.100 onderwijzers werden geschoold, zodat ongeveer 170.000 leerlingen (jongens en meisjes) toegang kregen tot officieel onderwijs. Meer dan 27.000 ton verbeterde zaden zijn verdeeld onder boeren, 300 kleinschalige irrigatiesystemen kregen steun voor wederopbouw en ongeveer 320 km aan plattelandswegen is hersteld. Deze wederopbouw- en herstelactiviteiten hielden meer dan 3 miljoen arbeidsdagen in, waarvan de meeste in contant geld werden vergoed, hetgeen een aanzienlijke bijdrage aan de koopkracht van de behoeftige plattelands- en stedelijke bevolking leverde.

Naast te voorzien in de directe behoeften van de bevolking, droeg de EG bij aan het functioneren en het hervormen van de openbare diensten, een belangrijke allereerste voorwaarde voor het normaliseringsproces in Afghanistan. Dit gebeurde via bijdragen in contant geld aan het trustfonds van het UNDP (20 miljoen euro) en het door de Wereldbank beheerde trustfonds voor wederopbouw van Afghanistan (30 miljoen euro).

6.5.3.1 Tenuitvoerlegging

- Vrede en veiligheid, democratie en 'good governance'

Vrede en stabiliteit zijn essentiële voorwaarden voor economische groei en armoedebestrijding - onveiligheid en onrust kunnen het einde van ontwikkeling betekenen. Spanningen in Zuid-Azië tussen India en Pakistan, het etnisch conflict in Afghanistan en Sri Lanka en conflicten in bijvoorbeeld Indonesië, Nepal en de Filippijnen zijn voor de internationale gemeenschap aanhoudende punten van zorg. Na de gebeurtenissen van 11 september 2001 is een aantal Aziatische landen door terroristische daden getroffen. Ook rees in verschillende Aziatische landen bezorgdheid met betrekking tot mensenrechten en ten aanzien van de omstandigheden waarin miljoenen vluchtelingen, ontheemde mensen en minderheden in de gehele regio zich bevonden. Naast deelname aan de politieke dialoog in het kader van ASEAN, ASEM en andere fora heeft de EG via diverse instrumenten die zij ter beschikking heeft voor het bevorderen van vrede en stabiliteit in Azië financiële en technische hulpmiddelen ingezet. Het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR), het mechanisme voor een snelle reactie en de begrotingslijn voor vluchtelingen/ontheemde personen zijn voorbeelden van deze mechanismen.

- Conflictpreventie, 'good governance' en rechtsstaat

In 2002 ging uit hoofde van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) meer dan 10 miljoen euro naar projecten in Azië. De activiteiten werden uitgevoerd door niet-gouvernementele organisaties, universiteiten en onafhankelijke instellingen.

Steun voor de afschaffing van de doodstraf is één van de voornaamste prioriteiten van het initiatief. In 2002 financierde dit initiatief een project in de Filippijnen voor versterking van de acties voor de afschaffing van de doodstraf door het optimaliseren van de programma's en de resultaten van het Filippijnse informatiecentrum voor de mensenrechten. In het kader van 'good governance' werd eveneens een programma voor toegang voor de armen tot de rechter en de strijd tegen corruptie opgezet. In China werd een programma gesteund voor versterking van de capaciteit van advocaten die de wettelijke rechten van van halsmisdaden beschuldigde personen verdedigen.

Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat en discriminatie jegens minderheden en autochtone bevolkingen is een andere hoofdprioriteit van het EIDHR. In 2002 werd het initiatief genomen tot activiteiten in Nepal, Pakistan, India, Indonesië en Maleisië. Op het gebied van de rechten van de vrouw financierde het EIDHR een project in Indonesië voor de opbouw van de capaciteit van de gerechtelijke sector om op te treden tegen gevallen van geweld tegen vrouwen. Het EIDHR ondersteunde het democratiseringsproces in Birma/Myanmar en droeg bij aan de overgang naar een democratie via versterking van de capaciteit van de democratiebeweging, met name etnische nationaliteiten, vrouwen, jongeren en rechtelozen. In Cambodja ondersteunde het EIDHR capaciteitsopbouw voor democratische structuren op gemeentelijk niveau; en in Pakistan droeg het EIDHR bij aan het vergroten van de deelname van kwetsbare groepen aan besluitvormingsprocessen in de samenleving teneinde monitoring en eerbiediging van de mensenrechten in 10 districten te verbeteren.

Verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: het EIDHR ondersteunde de overgang naar een democratie in Azië door verkiezingswaarnemingsmissies van de EU te sturen naar de verkiezingen die in 2002 in Pakistan, Oost-Timor en Cambodja werden gehouden. De verkiezingswaarnemingsmissie van de EU bij de parlementaire verkiezingen in Pakistan in oktober 2002 werd gedurende tien weken door negen kernteamleden uitgevoerd, waarbij gedurende drie tot vijf weken op dertien verschillende locaties in alle vier de provincies 43 langetermijnwaarnemers werden ingezet. Daarnaast werden 30 kortetermijnwaarnemers ingezet voor hoogstens tien dagen en was eveneens een delegatie van leden van het Europees Parlement aanwezig. Op de dag van de verkiezingen (10 oktober) werden in totaal 88 leden van de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU ingezet bij waarnemingen tijdens het uitbrengen van de stemmen, het tellen van de stemmen alsmede het verzamelen van de resultaten [117].

[117] Het definitieve verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie in Pakistan is beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/ external_relations/Human_Rights/eu_election_ass_observ/index.htm

In Oost-Timor werden op 14 april 2002 presidentiële verkiezingen gehouden; de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU bestond uit een kernteam van vier deskundigen en 4 langetermijnwaarnemers en 26 kortetermijnwaarnemers [118]. Hoewel de taken van de verkiezingswaarnemingsmissie uit de begroting voor 2001 werden gefinancierd, werden de meeste taken (19 december 2001 tot 26 februari 2002) in het kader van de lokale verkiezingen in Cambodja in februari 2002 in 2002 uitgevoerd. Dit was voor het eerst dat de EU een verkiezingswaarnemingsmissie inzette voor waarneming bij lokale verkiezingen, waaruit het belang van de eerste rechtstreekse verkiezingen van gemeenteraden in de moderne geschiedenis van Cambodja blijkt. De missie resulteerde in een bruikbare beoordeling van de verkiezingen en in aanbevelingen in afwachting van de voor juli 2003 geplande parlementaire verkiezingen [119].

[118] Het definitieve verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie in Oost-Timor is beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/ external_relations/Human_Rights/eu_election_ass_observ/index.htm

[119] Het definitieve verslag van de verkiezingswaarnemingsmissie in Cambodja is beschikbaar op http://europa.eu.int/comm/ external_relations/Human_Rights/eu_election_ass_observ/index.htm

Voor de parlementaire verkiezingen in Nepal (gepland voor november 2002) werd het inzetten van een verkiezingswaarnemingsmissie van de EU goedgekeurd en werd het financieringsbesluit goedgekeurd. Vanwege uitstel van de verkiezingen werd de verkiezingswaarnemingsmissie echter niet ingezet.

- Het mechanisme voor een snelle reactie

Dit mechanisme is ontwikkeld ter bevordering van de niet-militaire capaciteit van de EU voor het snel en doeltreffend ingrijpen bij crisissituaties in derde landen. De toegevoegde waarde van het mechanisme voor een snelle reactie is de snelheid en de flexibiliteit in situaties met hoge spanningen die onmiddellijk voor of tijdens en na crises bestaan. Dit nieuwe instrument bleek in 2002 in Azië bijzonder waardevol.

Het tweede snelle-reactiemechanismeprogramma voor Afghanistan (5,9 miljoen euro) omvatte acties/projecten die ofwel op versterking van de institutionele capaciteit van de nieuwe regering ofwel op ondersteuning van de inspanningen voor het mobiliseren van overheidssteun voor het wederopbouwproces waren gericht. De acties ter versterking van de nieuwe regering omvatten steun voor de autoriteit voor coördinatie van bijstand, herstel van de stadsplanningscapaciteit in vijf grote steden en scholing van overheidspersoneel. Dit programma ondersteunde eveneens de vorming van een mediahuis waarin lokale journalisten toegang hebben tot internationale nieuwsbronnen, de oprichting van een onafhankelijke krant alsook de scholing van journalisten.

Begin 2002 werd een beoordelingsmissie naar Indonesië gestuurd voor vaststelling van mogelijke steunmaatregelen met betrekking tot potentiële lokale/regionale conflicten in verschillende delen van dat land. De missie resulteerde rechtstreeks in een aantal acties van het mechanisme voor een snelle reactie in Irian Jaya en Maluku ter ondersteuning van bemiddeling en maatregelen voor conflictoplossing, waaronder een project met bijzondere aandacht voor de rol van vrouwen in conflictpreventie. Het toegenomen bewustzijn van de situatie in Indonesië stelde het mechanisme voor een snelle reactie in staat snel te reageren ten aanzien van de overeenkomst voor het stopzetten van de vijandelijkheden in Atjeh (Sumatra), en eind 2003 werd een project ter ondersteuning van de internationale monitoringmissie ingesteld (2,3 miljoen euro).

Eind november 2002 werd een deskundigenmissie inzake het mechanisme voor een snelle reactie naar de Filippijnen gestuurd voor beoordeling van de behoefte aan EU/EG-bijstand bij de bestrijding van terrorisme. De missie resulteerde in een bijstandsprogramma voor de bestrijding van terrorisme, grenscontrole, scholing van de politie, capaciteitsopbouw van het gerechtelijk apparaat, waarbij de nadruk wordt gelegd op het effect op activiteiten op het gebied van 'good governance'.

Een beoordelingsmissie werd gestuurd om mogelijke maatregelen vast te stellen voor het verzachten van de effecten van het conflict met de Maoïstische guerrilla's in Nepal, in het bijzonder in gebieden waar belangrijke ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's van de EG worden uitgevoerd. De missie resulteerde in een programma voor conflictvermindering dat was gericht op het beheersen van de effecten van het conflict en dat de basis legde voor toekomstige middellangetermijnbijstand van de EG via steunmaatregelen voor vertrouwensopbouw en economische 'empowerment' van de kwetsbare lokale bevolking. In het kader van deze missie werd eveneens een voorstel gedaan voor een programma ter bevordering van vrije en eerlijke verkiezingen in november 2003.

In september 2002 werd een programma (1,8 miljoen euro) ter ondersteuning van de staakt-het-vurenovereenkomst tussen de regering van Sri Lanka en de Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam goedgekeurd. De acties omvatten steun ter bevordering van een informatiestroom over het vredesproces en steun voor de Mensenrechtencommissie, alsmede een programma voor het herstel van scholen in de conflictzone, zodat deze voor hun oorspronkelijke doeleinde kunnen worden gebruikt.

- Herstel/landmijnen

Naast de humanitaire hulp van ECHO en uit de begrotingslijn voor voedselzekerheid, was het merendeel van de EG-bijstand aan Afghanistan in 2002 afkomstig uit de begrotingslijn ontwikkelingssamenwerking. De complexe noodsituatie vroeg om een multisectorale aanpak. Naast bijstand aan de behoeftige bevolking steunde het programma eveneens het opnieuw instellen van een functionerende overheid en bevorderde het activiteiten van maatschappelijke organisaties. Er werden twee wederopbouwprogramma's voor een totaalbedrag van 127,5 miljoen euro goedgekeurd. Er werd prioriteit gegeven aan versnelde tenuitvoerlegging met als gevolg dat in 2002 voor meer dan 85 miljoen euro aan contracten werd ondertekend en bijna 55 miljoen euro werd uitbetaald voor acties in het veld.

De EG leverde een bijdrage van 2 miljoen euro aan Sri Lanka voor het herstellen van 20 km spoorweg in de oostelijke provincie, met als doel vertrouwen op te bouwen en de bevolking te laten profiteren van de tastbare voordelen van het vredesproces. Vastleggingen ter waarde van 28 miljoen euro werden beschikbaar gesteld voor de wederopbouw van het nieuwe onafhankelijke land Oost-Timor. Er werden drie steunmaatregelen goedgekeurd, waarvan de grootste een steunmaatregel voor het programma voor herstel en ontwikkeling van de gezondheidszorgsector betrof. De op één na grootste steunmaatregel betrof het multidonortrustfonds, waaraan de EG de grootste bijdrage levert. De derde steunmaatregel betrof het verlenen van gespecialiseerde bijstand aan belangrijke regeringsdepartementen. Directe EG-steun voor de acties van NGO's en indirecte steun via ECHO pakten de gevolgen aan van het gewapende conflict en de tyfoons in Mindanao (Filippijnen).

Naast landmijnopruiming, dat een integraal onderdeel uitmaakte van verschillende grotere Aziatische projecten, was de EG eveneens betrokken bij enkele op zichzelf staande projecten in de DVR Laos en Sri Lanka. Een project voor technische bijstand in de DVR Laos, waarvoor de EG een bijdrage van 900.000 euro leverde, wordt door Handicap International Belgium ten uitvoer gelegd. Het opleidingsstelsel en de ondersteunende gegevensbanken die worden ontwikkeld zijn bijzonder doeltreffend en zullen het mijnactiecentrum in de provincie Savannakhet in staat stellen autonoom te worden. Een project voor landmijn-impactonderzoek en mijnopruiming werd ondernomen in Sri Lanka, met een EG-bijdrage van 800.000 euro, teneinde te zorgen voor de veilige terugkeer van door de oorlog ontheemd geraakte bevolkingsgroepen naar hun oorspronkelijke gebieden en zo bij te dragen aan het herstel en de wederopbouw van de economie van de noordelijke en oostelijke provincies.

- Vluchtelingen/ontheemde mensen

In 2002 was dit programma gericht op de Aziatische regio's waar het vraagstuk van ontheemding van bevolking het meest actueel was, en met name op Afghanistan. Via een consortium van NGO's werd een bedrag van 22 miljoen euro verstrekt om Afghaanse vluchtelingen en binnenlands ontheemde mensen te helpen naar hun huizen terug te keren. Het programma, dat aan meer dan 4 miljoen euro repatrianten in de meeste Afghaanse provincies directe steun zal verlenen, heeft twee hoofddoelstellingen. In de eerste plaats is het doel de terugkeer naar gebieden buiten de grootste steden mogelijk te maken door herstel en wederopbouw van de infrastructuur in de plaats van herkomst van de repatrianten . In de tweede plaats is het doel gemeenschappen te ondersteunen tijdens het reïntegratieproces, door hen te helpen de gevolgen van een al lang bestaand conflict, droogte zonder precedent en verlies van productieve middelen te boven te komen. Daarnaast werd een bijdrage van 2 miljoen euro aan het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN beschikbaar gesteld voor de terugkeer van Afghaanse vluchtelingen uit Iran en Pakistan naar hun thuisland.

Birma/Myanmar: één project (EG-bijdrage: 1,9 miljoen euro) had ten doel de reïntegratie van repatrianten in de staat Rakhine in het noorden te bevorderen en het welzijn van de meest kwetsbare mensen, met name diegenen zonder land, te vergroten. Een tweede project (EG-bijdrage: 0,54 miljoen euro) ondersteunde landbouw en beheer van natuurlijke hulpbronnen in dezelfde staat. Indonesië: één project (EG-bijdrage: 1,49 miljoen euro) hielp bij reïntegratie en economisch herstel in Maluku en Centraal-Sulawesi. Een tweede project (EG-bijdrage: 0,58 miljoen euro) was gericht op het proces van terugkeer en hervestiging in Noord-Maluku en zal ervoor zorgen dat kinderen van de basisschoolleeftijd betere toegang tot het officiële onderwijsstelsel krijgen. De Filippijnen: twee projecten waren gericht op ontheemde bevolkingsgroepen op het eiland Mindanao. Eén project (EG-bijdrage: 0,97 miljoen euro) voorzag vluchtelingen die door de oorlog waren getroffen en niet naar hun plaats van herkomst konden terugkeren, van duurzame steun voor de lange termijn via het invoeren van inkomensgenererende activiteiten en het verbeteren van sociale diensten. Het andere project (EG-bijdrage: 0,60 miljoen euro) verbeterde de levensomstandigheden van de door het conflict getroffen bevolking in plattelandsgebieden van de provincies Maguindanao en Lanao de Sur. De EG steunt de UNHCR-programma's in Sri Lanka, Thailand en Nepal. In Sri Lanka (EG-bijdrage: 3,9 miljoen euro) verleent het programma bijstand aan spontane repatrianten en binnenlandse ontheemden, terwijl de programma's in Thailand en Nepal (EG-bijdrage: respectievelijk 2 miljoen euro en 0,9 miljoen euro) bescherming en bijstand bieden aan de vluchtelingen uit Birma/Myanmar en Bhutan, die op dit ogenblik in kampen verblijven.

- Versterking van onderlinge handel en wederzijdse investeringen

Als grootmachten in de wereldeconomie zien zowel Azië en Europa zich door de globalisering voor vele uitdagingen geplaatst. Beide werelddelen zijn belangrijke handelspartners van elkaar. In een wereld met een steeds grotere onderlinge afhankelijkheid moeten de twee regio's samenwerken om te zorgen voor het welslagen van een open en gereguleerd multilateraal handelssysteem samen met de ontwikkeling van een gunstig klimaat voor buitenlandse directe investeringen. Het is in het gezamenlijk belang van de regio's om de negatieve gevolgen van een meer geglobaliseerde wereld, of het nu milieugevolgen of sociale gevolgen betreft, aan te pakken en het is hun wederzijds belang om de door de globalisering geboden kansen aan te grijpen.

Er bestaat brede erkenning voor de gedachte dat de toekomstige vooruitgang van de ontwikkelingslanden van Azië op de langere termijn niet afhangt van de hulpstromen maar ook, om enkele belangrijke factoren te noemen, van eigen hulpmiddelen, politieke wil, 'good governance' en doelmatige investeringen van de regio. Met dit in gedachten streeft de EG met haar inspanningen voor samenwerking op het gebied van handel en investeringen naar proefprojecten en -programma's voor technische samenwerking met als doel de bevordering van wederzijdse voordelige business-to-business-samenwerking, verbetering van het economisch milieu en vergroting van de aanwezigheid van Europa in Azië en omgekeerd.

- Institutionele opbouw

In 2002 heeft de EG, overeenkomstig de "Mededeling over het ontwikkelingsbeleid van de EG-2000 [120]" en de bij de onderhandelingen met de Wereldhandelsorganisatie (Doha-ontwikkelingsagenda) aangegane verbintenissen, aanzienlijke inspanningen geleverd voor ondersteuning van de Aziatische landen in hun integratie in de wereldeconomie. Een belangrijk project dat is gericht op WTO-toetreding is in China goedgekeurd, een ander voor Cambodja en de DVR Laos en een derde project ondersteunt Vietnam in de overgang naar een markteconomie. De onlangs voor Indonesië en de Filippijnen goedgekeurde faciliteiten voor kleine projecten zullen eveneens economische hervormingsprocessen ondersteunen. Tot slot heeft de faciliteit voor ontwikkeling van ondernemingen voor Zuid-Azië, die in Bangladesh door de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) ten uitvoer is gelegd, ten doel het institutioneel en economisch kader waaronder KMO's opereren te hervormen en directe steun aan KMO's te verlenen.

[120] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, COM(2000) 212 def., Brussel, 26.4.2000

Eveneens in 2002 werden verschillende programma's voor horizontale en regionale samenwerking met Azië gestart of voortgezet. Het Asia-Invest- programma, dat samenwerking tussen ondernemingen in Azië en Europa stimuleert, werd voortgezet na een evaluatie van de tot dusverre bereikte resultaten, en in het kader hiervan werd een aanvullende begroting van 35 miljoen euro toegewezen. In 2002 werden ongeveer 75 projecten met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen in Europa en Azië met een totale EG-bijdrage van 8,4 miljoen euro ten uitvoer gelegd. In december 2002 ondertekende de Commissie een nieuw subsidiecontract met de Azië-Europa-stichting (Asia-Europe Foundation, ASEF) in Singapore, die wederzijds begrip en culturele uitwisseling bevordert in het kader van de Bijeenkomst Azië-Europa (Asia-Europe Meeting, ASEM). De Commissie zal in de komende vier jaar voor de medefinanciering van specifieke projectactiviteiten van de stichting een totaalbedrag van 3,5 miljoen euro beschikbaar stellen. Aanvullende financiering van 8 miljoen euro werd goedgekeurd voor het Asia-IT&C-programma, dat ten doel heeft de samenwerking op het gebied van IT&C tussen Europa en Azië te vergroten, via de medefinanciering van door Europees/Aziatische partnerschappen beheerde IT&C-projecten. Het Asia-Urbs-programma, dat samenwerking op het gebied van stedelijke en sociaal-economische ontwikkeling ondersteunt, werd in 2002 voortgezet en aan 15 nieuwe proefprojecten met betrekking tot Europese en Aziatische lokale autoriteiten werden subsidies toegekend voor een bedrag van ongeveer 6 miljoen euro. Er bestond onmiddellijke belangstelling voor dit programma in China, nadat dit land hiervoor eind 2001 in aanmerking kwam, en de financiering van 4 projecten werd hier goedgekeurd. Ook de begroting van het Programma voor intellectuele eigendomsrechten met ASEAN werd verhoogd met 2,5 miljoen euro teneinde de Vietnamese deelname te vergroten en de DVR Laos en Cambodja in het programma op te nemen.

Aan de EU-Azië-samenwerking op het gebied van hoger onderwijs werd in 2002 een impuls gegeven door de publicatie van een eerste oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het Asia-Link-programma. Ongeveer 44 projecten in Europa en Azië, waarbij 177 instellingen voor hoger onderwis waren betrokken, ontvingen financiering ten bedrage van 12,2 miljoen euro. Eind 2002 werd een oproep tot het indienen van voorstellen uitgeschreven in het kader van het ASEAN-EU-universiteitsnetwerkprogramma.

Asia-EcoBest, met een EG-bijdrage van 8,0 miljoen euro, is een programma met een looptijd van vijf jaar (1997-2002) dat ten doel heeft Europese bedrijven te helpen in samenwerking met Aziatische partners investeringskansen met betrekking tot het milieu in de industriële sector in Azië aan te grijpen. Via de financiering van meer dan 170 projectacties was een belangrijke prestatie het creëren van milieubewustzijn en de introductie in Azië van Europese beste praktijken. Een programma dat hierop aansloot, Azië-Pro-Eco (EG-bijdrage: 31,5 miljoen euro), werd in 2002 gestart.

Het EU-India-burgerluchtvaartprogramma, met een EG-bijdrage van 18 miljoen euro, bevordert de samenwerking tussen de Europese en de Indiase industrie en regelgevende autoriteiten op het gebied van luchtvaartveiligheid, luchtvervoerinfrastructuurontwikkeling en samenwerking van de ruimtevaartindustrie. Bij een beoordeling in 2002 bleek dat het programma volgens plan verloopt en goede mogelijkheden creëert voor wederzijdse voordelen voor de Indiase en de Europese industrie.

Het regionale EU-Aziatisch burgerluchtvaartsamenwerkingsproject, met een EG-bijdrage van 15 miljoen euro, heeft ten doel de veiligheid in de luchtvaart in de regio te bevorderen. Het project loopt van 2002 tot 2006.

- Armoedebestrijding

Naar schatting leven ongeveer 1 miljard mensen in Azië in armoede. Hoewel veel regeringen zijn begonnen met armoedebestrijdingsstrategieën door de bevordering van economische groei, de aanpak van ingewortelde ongelijkheden, institutionele tekortkomingen en sociale barrières, is de regio eveneens bestookt door risicofactoren die de armen onevenredig zwaar hebben getroffen. In de afgelopen jaren maakten enkele landen, met name in Oost-Azië, een grote financiële crisis door, en werden andere landen in de regio (bijv. India - aardbeving in Gujarat) door verschrikkelijke natuurrampen getroffen. Landen als Oost-Timor, Indonesië, Nepal en de Filippijnen werden getroffen door burgerconflicten, en de verspreiding van ziekten als HIV/aids werd in de gehele regio een belangrijk punt van zorg. Tot op heden is de vooruitgang op het gebied van armoedebestrijding in Azië wisselend geweest. De inkomensarmoede in Oost-Azië is gestaag gedaald en betreft nu naar schatting minder dan 15% van de bevolking. Het geval van Zuid-Azië is minder gunstig, en hoewel ook hier de armoede wordt bestreden, leeft nog steeds maar liefst ongeveer 30% van de bevolking in armoede.

Tegen deze achtergrond heeft de bijdrage van de EG aan armoedebestrijding in Azië zich overeenkomstig de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium op vier thema's gericht, te weten basisonderwijs, basisgezondheidszorg, gecombineerde plattelands-/sociale ontwikkeling en milieubescherming. In 2002 werden twintig op armoede gerichte projecten voltooid. Lessen die werden geleerd uit evaluaties waren onder meer dat veel projecten vanaf het begin te ambitieuze of onduidelijke doelstellingen hadden. Hoewel deze tekortkomingen tijdens de afronding werden gecorrigeerd, waren de projectresultaten soms zeker niet optimaal vanwege onvoldoende inzet van de regering, slecht milieubeleid en institutionele zwakheden. De beperkingen van de projectaanpak werden opnieuw bevestigd, zodat een verschuiving van de EG naar sectorbrede benaderingen gebaseerd op sterkere eigen inbreng op lokaal niveau en verbeterde coördinatie tussen de regering en donors verder werd gerechtvaardigd. Het programma voor hervorming van de financiële sector voor Pakistan (50 miljoen euro), dat in 2002 werd goedgekeurd, is een voorbeeld van deze verandering van aanpak.

- Plattelandsontwikkeling/sociale ontwikkeling

Plattelandsarmoede in Azië wordt gekenmerkt door een ongelijke beschikbaarheid en kwaliteit van en oneerlijke toegang tot sociale diensten, problemen met betrekking tot het eigendomsstelsel, een zwakke marktorganisatie, onvoordelige prijzen voor kleine boeren en slechte toegang tot microfinanciering. Het probleem wordt verergerd door milieuverslechtering daar waar de armen worden gedwongen landbouw te bedrijven op onder druk staande marginale gronden, bijvoorbeeld in hooglanden en kustgebieden. In het kader van regeringsprioriteiten en de activiteiten van andere donors heeft de EG verschillende van deze kwesties aangepakt. Hieronder volgen voorbeelden van belangrijke projecten die in 2002 zijn voltooid of aan een evaluatie/beoordeling zijn onderworpen.

Bangladesh -'Empowerment' van de armen om milieubeheerder te worden via de Synergy Foundation

Uit hoofde van het project "Empowerment van de armen om milieubeheerder te worden" heeft de EG de Synergy Foundation gesteund met een subsidie voor een periode van vijf jaar ten bedrage van 650.000 euro, voor het opzetten van een vernieuwende aanpak van duurzame bosbouw, waarin de armen zonder land en de particuliere sector worden samengebracht. De Synergy Foundation, een liefdadig groen en ethisch investeringsbedrijf gevestigd in het VK dat sinds 1994 met deze herbebossingmethodologie ten gunste van de armen baanbrekend werk heeft verricht in Bangladesh, is een proefovereenkomst gestart, "Milieubeheercontractteam", een tripartiete productiedelingsovereenkomst van personen tussen de 35 en de 60 jaar, met een landeigenaar die niet op zijn landgoed woont en lokale mensen zonder land.

Het model blijkt succesvol omdat de mensen zonder land, die zorgen voor de pas aangeplante bomen, een actieve rol krijgen als leden van de samenleving die hun rechten op diensten zoals corruptievrij bankieren, eerlijke markttoegang en doorzichtig lokaal bestuur kunnen opeisen. Een deel van hun winst gaat naar de lokale overheid die hen aanmoedigt op kandidaten te stemmen die hun belangen het best zullen vertegenwoordigen. In de "Chittagong Hill Tracts", een etnisch gezien zwak deel van Bangladesh, waar het project zijn werkzaamheden uitbreidt, is dit model baanbrekend omdat het gaat om een nieuwe aanpak voor het oplossen van de problematiek omtrent landeigendom door de autochtone bevolking van het gebied.

Aangezien de bomen en de gewassen volgroeid beginnen te raken, maakt de Synergy Foundation momenteel een begin met het opzetten van uitdagende nieuwe partnerschappen met de particuliere sector. Een bedrijf uit Bangladesh dat lucifers fabriceert heeft een overeenkomst ondertekend en met andere bedrijven worden nog steeds onderhandelingen gevoerd, waaronder een grote vruchtensapproducent in Bangladesh. Eveneens wordt gestart met het onderzoeken van de mogelijkheid om met gebruikmaking van lokale kennis medicinale planten te kweken. Een overgang naar het produceren van deze gewassen betekent een hoogwaardige productie, is gemakkelijker te vervoeren en minder gevoelig om te worden geplunderd.

In het kader van de monitoringmissie van 2002 kreeg het project de beste beoordeling en aan het einde van de looptijd van deze aanpak in februari 2004 werd door het monitoringteam sterk aanbevolen door te gaan met de ondersteuning van het project. Partnerschappen tussen regeringen, ondernemingen en maatschappelijke organisaties werden geacht een belangrijk instrument te zijn voor verwezenlijking van de op Wereldtop voor duurzame ontwikkeling in Johannesburg aangegane verbintenissen en het projectmodel vormt een uitstekend voorbeeld van een dergelijk partnerschap tussen de particuliere sector en de armen.

Het "Kerala-programma voor tuinbouwontwikkeling" (Kerala Horticulture Development Programme, KHDP) in India begon in 1993 als een gezamenlijke inspanning van de regering van Kerala en de EG om de boeren in staat te stellen hogere inkomens te genereren door het vergroten van de productie van hoogwaardige tuinbouwgewassen. Het project kreeg in de planning EG-financiering ter waarde van 28,7 miljoen euro, terwijl de totale projectkosten 36,7 miljoen euro bedroegen. Via het project werden ongeveer 37.500 boeren georganiseerd in 1.666 zelfhulpgroepen, in een gebied van 14 230 hectare verspreid over 7 districten. Ongeveer 800 zelfhulpgroepen die werkten via 78 door boeren beheerde markten behaalden een omzet van 6,4 miljoen euro. Er zijn oogstleningen ten bedrage van 26 miljoen euro met een dekking van 90% uitbetaald. Als gevolg van steunmaatregelen in het kader van het KHDP heeft 75% van de boeren zijn inkomen aanzienlijk verhoogd. De Nadukarra Agro-Processing Company (NAPC), die onderdeel van het project heeft uitgemaakt, is erin geslaagd zich in Kerala als productkwaliteitsmerk te vestigen. De NAPC is de eerste fabriek in Kerala die een ISO-certificatie toegekend heeft gekregen.

Een sociaal ontwikkelingsprogramma voor het platteland in Pakistan (25 miljoen euro) heeft de verbetering van de sociaal-economische omstandigheden in de plattelandsgebieden van Pakistan bevorderd via uitbreiding van de capaciteit van zeven NGO's voor het verlenen van diensten ter plaatse in de sociale sector. In een land waar van oudsher de meeste sociale diensten door de regering worden geleverd, is door dit programma een beroep gedaan op de NGO-sector om de capaciteit van de maatschappelijke organisaties voor de vergroting van de toegang van mensen te verhogen en de kwaliteit van de beschikbare sociale diensten te verbeteren. Tot op heden worden in heel Pakistan 311 projecten met directe en indirecte gevolgen voor maximaal drie miljoen mensen ten uitvoer gelegd op het gebied van basisgezondheidszorg, waaronder afvalwaterzuivering en watervoorziening, basisonderwijs en reproductieve gezondheid.

Met het steunprogramma voor de landbouwsector in Cambodja (Programme d'appui au secteur agricole du Cambodge, PRASAC-II), dat in 2002 een tussentijdse evaluatie onderging, wordt het probleem van plattelandsarmoede in 26 geselecteerde districten in 6 provincies aangepakt via een reeks activiteiten voor landbouw- en sociale ontwikkeling. Het project had een grote betrokkenheid van begunstigden bij planning en tenuitvoerlegging als kenmerk en kwam ten goede aan meer dan 85.000 huishoudens, waarvan de meerderheid tot de armste plattelandsbewoners behoort. De mogelijkheid om dit effect te vergroten is het overwegen waard, maar hiervoor zouden meer tijd en middelen nodig zijn.

Volgens de beoordeling aan het einde van het project in 2002 leverde het landbouwprogramma voor de centrale Cordillera (Central Cordillera Agricultural Programma, CECAP), dat in één van de armere, bergachtige regio's van de Filippijnen wordt uitgevoerd, een belangrijkste bijdrage aan de bevordering van betere praktijken op het gebied van landbouw en natuurlijke hulpbronnen voor versterking van traditionele inheemse landbouwstelsels. Naar schatting hebben 7.500 boeren in de 25 gemeenten die onder het project vielen betere landbouwmethoden gebruikt, hetgeen resulteerde in aanzienlijke verhogingen van hun productie, voedselzekerheid en inkomens. Nog eens 8.000 boeren hebben 2,4 miljoen bomen geplant en andere, verbeterde praktijken op het gebied van beheer van natuurlijke hulpbronnen uitgevoerd die zullen bijdragen aan het afremmen van de milieuverslechtering in de Cordillera. Het project bewees eveneens zijn nut wat betreft de oprichting van vele nieuwe "volksorganisaties" en het aanzwengelen van het lidmaatschap van bestaande organisaties. Er dient nog veel door de centrale en lokale overheid te worden gedaan teneinde overname van uit hoofde van het programma gestarte acties te waarborgen.

In Nepal werd het Project voor versterking van veterinaire diensten voor de bestrijding van veeziekten in september 2002 afgesloten. Het project slaagde erin de runderpest in Nepal uit te roeien, welke prestatie door de internationale organisatie voor dierepidemieën ('Organisation Internationale des Epizooties', OIE) officieel werd bevestigd. Andere prestaties in het land omvatten de bekrachtiging van wetgeving inzake diergezondheid, de versterking van veterinaire diensten in het veld, de instelling van een toezichthoudend systeem, de ontwikkeling en scholing van arbeidskrachten en verbeteringen in kwantiteit en kwaliteit van de vaccinproductie. De EG-bijdrage was 8,7 miljoen euro.

- Gezondheid

De gezondheidszorgdiensten in Azië zien zich voor een dubbele last geplaatst waar het gaat om ziekten: één die het gevolg is van grotere welvaart, waardoor bijv. kanker en hart- en vaatziekten ontstaan, en tegelijkertijd traditionele zwangerschapsziekten en kinderziekten en malaria, die wijd zijn verspreid in gebieden in het hele land. HIV/aids krijgt in verschillende landen vaste voet aan de grond. De EG werkt steeds vaker via sectorale programma's en steunt acties in de gezondheidszorgsector in praktisch ieder land van de regio's Zuid-Azië en Zuidoost-Azië.

In 2002 werd het regionale malariabestrijdingsproject (EG-bijdrage 32 miljoen euro) in de DVR Laos, Cambodja en Vietnam afgerond. Door de breed opgezette activiteiten van de landenprogramma's, in het bijzonder geïmpregneerde muskietennetten (Impregnated Bed Nets, IBN) en vroegtijdige diagnose en behandeling (Early Diagnosis and Treatment, EDAT), alsook door de regionale component, werden de besmettingscijfers van malaria in deze landen aanzienlijk verminderd. In bepaalde gebieden in Cambodja daalde het ziektecijfer van malaria van 170.387 gevallen in 1997 naar 73.149 gevallen (d.w.z. een vermindering van 57%) en het sterftecijfer van 865 in 1997 naar 211 (d.w.z. een vermindering van meer dan 75%). Aan het einde van het programma waren in de DVR Laos 235.781 behandelde muskietennetten uitgedeeld en de effecten van de ten uitvoer gelegde activiteiten vonden hun weerspiegeling in de vermindering van het in ziekenhuizen vastgestelde sterftecijfer als gevolg van malaria en van het ziektecijfer als gevolg van malaria; beide zijn ten opzichte van de gegevens die bij de start van het programma voorhanden waren met meer dan 90% teruggebracht.

Bovendien werden middels de regionale component van de EG diverse communicatiegereedschappen, informatienetwerkkoppeling en publiek onderwijs gecreëerd, waardoor de samenwerking tussen niet-militaire en militaire gezondheidszorgstelsels werd uitgebreid, hetgeen culmineerde in de oprichting van een nationaal comité voor ethiek in Cambodja en de DVR Laos dat ethische normen zal vaststellen en de goedkeuring van alle toekomstige voorstellen voor gezondheidsonderzoek in die landen zal verzorgen.

De incidentie van malaria is opvallend gedaald in Vietnam

In de afgelopen vijf jaar heeft Vietnam in de afgelegen, in het bijzonder bergachtige regio's van het land een malariaproject van de EG ten uitvoer gelegd. Naast verstrekking van malariamedicijnen in afgelegen gebieden, voorzag de EG het instituut voor malariaparasitologie en -entomologie van de noodzakelijke apparatuur voor onderzoek naar mogelijke geneeswijzen voor malaria en van preventieve medicijnen. Het project zette ook huidige programma's voor preventie van malaria op, waarmee ruchtbaarheid wordt gegeven aan het belang van bestrijding van de ziekte. Sinds 1998 is de incidentie van malaria opvallend gedaald, waardoor het aantal sterfgevallen als gevolg van de ziekte in de acht zwaarst getroffen provincies in Vietnam is afgenomen.

Volgens de plaatsvervangende minister voor Gezondheid Nguyen Van Thuong zijn de infectiecijfers met 62% gedaald. Sinds 1997 is het aantal sterfgevallen als gevolg van malaria gedaald van 152 naar 26 in het jaar 2002, een daling van 83%, en tijdens de vijfjarige looptijd van het project is in de acht provincies geen enkele keer melding gemaakt van een epidemie. In de provincie Binh Phuoc is het aantal gevallen gedaald met 79%, en in de provincie Lam Dong daalde het cijfer met 25%.

In reactie op de in 1994 in Caïro gehouden Internationale Conferentie inzake bevolking en ontwikkeling (International Conference on Population and Development, ICPD) werd in 1996 het initiatief voor reproductieve gezondheid in Azië [121] goedgekeurd (EG-bijdrage 25 miljoen euro) voor de aanpak van vraagstukken van seksuele en reproductieve gezondheid, die worden beschouwd als belangrijke bepalende factor voor seksueel gedrag en reproductieve keuzes. Tot op heden zijn speciale strategieën voor alle deelnemende landen geformuleerd, met uiteenlopende doelstellingen:

[121] http://www.asia-initiative.org/ rhi.html

- deelneming van de gemeenschap in brede reproductieve gezondheidszorgdiensten: Nepal en Pakistan;

- reproductieve gezondheid van adolescenten: Cambodia, DVR Laos PDR, Sri Lanka en Vietnam;

- betere kwaliteit van reproductieve gezondheidszorg: Bangladesh.

In totaal werden ongeveer 42 projecten uitgevoerd, 39 op landelijk niveau en 3 op regionaal niveau. De activiteiten van het programma zorgden voor de bevordering van genderbewustzijn en capaciteitsopbouw op het gebied van gender. Een uniek kenmerk van het initiatief is de strategie om internationale, regionale en lokale non-profitorganisaties bij de tenuitvoerlegging te betrekken en om ervoor te zorgen dat deze partners (meer dan 80 partners in Azië en Europa) samen naar een gemeenschappelijk doel toewerken. In de eindevaluatie in 2002 werd het belang van deze activiteiten bevestigd en werd aanbevolen in een volgend programma speciale nadruk te leggen op bewustmaking van reproductieve gezondheid onder adolescenten [122].

[122] Zie Bijlage inzake casestudie in Vietnam "Bevordering van condoomgebruik".

Het programma voor ontwikkeling van de gezondheidszorg- en gezinswelzijnsector in India, met een EG-bijdrage van 240 miljoen euro, bevindt zich nu in het vierde jaar van uitvoering . In totaal 24 staten in India vallen onder het programma met een totale uitbetaling tot op heden van 93,5 miljoen euro. Het programma heeft ten doel systemische problemen aan te pakken teneinde de beschikbaarheid, de toegankelijkheid en de kwaliteit van publieke basisgezondheidszorgdiensten te verbeteren, die in de eerste plaats ten goede komen aan de arme en kansarme mensen in de plattelandsgebieden, maar ook in de sloppenwijken in geselecteerde stedelijke gebieden. In mei 2002 werd een jaarlijkse beoordeling uitgevoerd, waarin herziening van de implementatiestrategie werd aanbevolen met een sterkere nadruk op facilitering door de staat en gerichtheid op de bevordering van het proces van decentralisatie en delegatie van bevoegdheden naar de lagere niveaus van het gezondheidszorgstelsel. Daarnaast zal worden gestreefd naar een grotere deelname van de gemeenschap via de betrokkenheid van lokale overheidslichamen en NGO's, zoals wordt aanbevolen in de evaluatie [123].

[123] Zie Bijlage inzake casestudie in Indonesië 'Sociaal vangnet/Voorbehoedmiddelen".

In Vietnam gaf de tussentijdse beoordeling van het "Programma voor de ontwikkeling van de gezondheidszorgstelsels " (EG-bijdrage van 27 miljoen euro in de totale projectkosten van 34 miljoen euro) aan dat het programma was geslaagd op een aantal gebieden en op andere gebieden zwakke punten had laten zien. Als gevolg van de beoordeling werd het programma herzien en met 18 maanden verlengd (tot het jaar 2006). De prestaties van het programma omvatten de verbetering van de gezondheidszorginfrastructuur, de scholing van Vietnamese gezondheidszorgwerkers, de bevordering van jumelageovereenkomsten tussen middelbare scholen voor medisch onderwijs in Vietnam en gelijksoortige instellingen in Europa, en de ontwikkeling van het medische onderwijsprogramma. Bij de tussentijdse evaluatie bleken de programmadoelen daarentegen te ambitieus en werd voorgesteld om bij een herontwerp rekening te houden met de veranderende medische omgeving. Het programma werd gestimuleerd om de coördinatie met andere donors te verbeteren en meer aandacht aan genderaangelegenheden te schenken.

- Onderwijs

De investeringen van de overheid in onderwijs in verschillende landen in Oost- en Zuidoost-Azië hebben de afgelopen drie decennia de andere ontwikkelingsregio's in de wereld ver overtroffen. De landen van Zuid-Azië zagen zich geplaatst voor een enorme bevolkingsdruk en teruglopende economische groeicijfers en bleven in dit opzicht achter. Het gebrek aan investeringen heeft zich onder meer geuit in lagere aantallen leerlingen en hoge cijfers van vroegtijdige schoolverlating in het basisonderwijs, met name voor meisjes, slecht opgeleide en slecht betaalde onderwijzers en tekort aan scholingsmaterialen, zoals boeken. De EG heeft momenteel een portefeuille van ongeveer 600 miljoen euro voor de ondersteuning van basisonderwijs in de hele regio. Het merendeel hiervan zal ten goede komen aan de landen van Zuid-Azië.

De steun van de EG voor het Programma voor ontwikkeling van het lager onderwijs in de districten (District Primary Education Programme, DPEP) in India werd in december 2002 afgesloten. De EG was de eerste buitenlandse organisatie die een financiële verbintenis ten behoeve van het DPEP ten bedrage van 150 miljoen euro aanging, dat op kleine schaal begon in 42 districten met een laag alfabetisme onder vrouwen in 7 staten van India. Na verloop van tijd groeide het programma met deelname van andere buitenlandse bureaus tot een omvang van 270 districten in 18 staten van India en trok het buitenlandse investeringen van bijna 2 miljard euro aan. De uitkomsten van de evaluatie wijzen uit dat het DPEP tot aanzienlijke vooruitgang in de vergroting van de toegang tot basisscholing leidde in alle 18 deelnemende staten, met inbegrip van afgelegen en geïsoleerde gehuchten. Meer dan 86.000 nieuwe scholen, de meeste hiervan alternatieve scholen, werden voor eerste generatie leerlingen geopend. Meer dan 1 miljoen leraren en 3 miljoen leden van de gemeenschap kregen scholing. Het DPEP heeft eveneens bijgedragen tot vermindering van de verschillen in aantallen leerlingen, vroegtijdige schoolverlaters en leerprestaties tussen geslachten en sociale groepen. Het percentage meisjes in de plattelandsgebieden dat naar school gaat (6-10 jaar oud) is gestegen van 55% in 1992-93 naar 75% in 1998-1999. Voor jongens steeg dit percentage van 75% in 1992-93 naar 83% in 1998-1999. Een evaluatie van de EG van haar steun aan het DPEP in de staten Madhya Pradesh en Chattisgarh wees uit dat de programmadoelen grotendeels werden behaald. In Madhya Pradesh steeg de bruto scholarisatiegraad gedurende de programmaperiode van 73% naar 99%. Het door de regering van Madhya Pradesh ontwikkelde programma voor het waarborgen van de toegankelijkheid van het onderwijs waarmee de regering zorgt voor scholen en geschoolde lokale onderwijzers op basis van de vraag van de gemeenschap en een gezamenlijke bijdrage, slaagt erin basisscholing in de meest afgelegen plekken van de staat in te voeren en is sindsdien in de vorm van een nationaal programma aangenomen.

Centrum voor basisonderwijs in India: een evaluatie

In de conclusie van de eindevaluatie van het Basisonderwijsprogramma op districtsniveau (District Primary Education Programme, DPEP) in India ter waarde van 150 miljoen euro werd geconstateerd dat alle kwantitatieve doelstellingen werden bereikt en in sommige gevallen zelfs voorbij werden gestreefd, maar dat meer aandacht werd gegeven aan het verbeteren van de toegankelijkheid dan aan zowel toegankelijkheid als kwaliteit. Hierin werd eveneens opgemerkt dat de effecten van de EG-steun op capaciteitsopbouw, technische steun, monitoring en evaluatie aanzienlijk hadden kunnen worden verbeterd. Over het algemeen heeft het programma echter bewezen zowel technisch als financieel gezien duurzaam te zijn, zoals door de onderstaande cijfers wordt geïllustreerd.

De doelstelling van het project was het ondersteunen van de inspanningen van de regering van India voor het vergroten van de toegang tot kwalitatief goed basisonderwijs, met name voor meisjes, in geselecteerde staten en districten in het land (in hoofdzaak Madhya Pradesh en Chhattisgarh).

De EG-bijdrage was 150 miljoen euro (143,5 miljoen euro ter ondersteuning van de onderwijsbegroting van 2 begunstigde staten, 6,5 miljoen euro voor steunactiviteiten van de EG (programmacoördinatie, herzieningen en evaluatie, capaciteitsopbouw, opleiding, beurzen). De financieringsovereenkomst werd in december 1993 ondertekend. De oorspronkelijke einddatum van juni 1999 werd tot december 2002 verlengd.

De bruto scholarisatiegraad voor basisscholing nam van gemiddeld 77,4% in 1996 toe tot 100% in 1999 in Madhya Pradesh en van 86,4% in 1996 naar 98% in 2001 in Chhattisgarh. De bruto scholarisatiegraad van 6-11 jaar oude kinderen in de klassen 1-5 steeg van 76,7% naar 96,5% in Madhya Pradesh en van 88% tot 101,5% in Chhattisgarh. Het percentage vroegtijdige schoolverlaters voor basisscholen is teruggedrongen tot minder dan 10%, waarbij de verlaging van het aantal vroegtijdige schoolverlaters onder meisjes het grootst was.

Sekse- en sociale verschillen in aantallen leerlingen die naar de basisschool gaan zijn in DPEP-districten in beide staten tot minder dan 5% gereduceerd. De index met betrekking tot gelijkheid in inschrijvingen voor de publieke basisschool in Madhya Pradesh is voor meisjes gestegen naar 97,3, voor ingedeelde kinderen van verschillende kasten en stammen naar respectievelijk 98,2 en 99,8. In Chhattisgarh zijn de sociale verschillen tussen kinderen van verschillende stammen en andere groepen wat inschrijvingen betreft verminderd van 12,7% in 1996 naar 1,2% in 2000, en van 7,3% naar 1,5% tussen kinderen van verschillende kasten en andere groepen. De verschillen in inschrijvingen tussen seksen zijn van 7,8% in 1996 naar 51,8% in klas 1 taal en van 12,5% naar 54,3% in klas 1 wiskunde gedaald, met soortgelijke aantallen in klas 4. Soortgelijke verbeteringen van de prestaties zijn waargenomen in Chhattisgarth.

Het alfabetisme onder volwassenen (15+ jaar) in Madhya Pradesh is de afgelopen tien jaar naar schatting toegenomen van 44,2% in 1991 naar 64,1% in 2001 - een stijging die meer dan 50% hoger ligt dan de nationale stijging.

Noemenswaardig is dat vanwege de belangrijke prestaties van het programma een tweede fase (Sarva Shiksha Abhiyan Programma (SSA) (200 miljoen euro) is gestart, die op de basisonderwijssector is gericht. Een eerste tranche werd in december 2002 vrijgegeven.

Vrouwelijke leerkrachten in Bangladesh

PROMOTE (Programma voor het motiveren, opleiden en het in dienst nemen van vrouwelijke leerkrachten op middelbare scholen op het platteland in Bangladesh)

De doelstelling was het vergemakkelijken van de overgang naar een meer genderbewuste en billijke maatschappij in ruraal Bangladesh via bevordering van 'meisjesvriendelijkere' middelbare scholen en genderbewust onderwijs. De EG-bijdrage was 36 miljoen euro. De financieringsovereenkomst werd in januari 1996 ondertekend. De einddatum zal december 2005 zijn.

Het doel van PROMOTE is het ondersteunen van het beleid van de regering ter verhoging van het aandeel professioneel opgeleide vrouwelijke leerkrachten op middelbare scholen in Bangladesh van 10% naar 30%. Om dit te bereiken biedt PROMOTE eenjarige beurzen aan voor naar schatting 7000 afgestudeerde vrouwen teneinde hen in staat te stellen op één van de scholen van de overheid voor scholing van leerkrachten in het land een bachelorgraad in onderwijs te behalen. PROMOTE ondersteunt de werkgelegenheid van de opgeleide vrouwelijke leerkrachten door subsidiëring van de kosten van hun salaris tijdens de eerste drie jaar van hun loopbaan alsook door aanbieding van stimuleringsmaatregelen voor scholen die vrouwelijke leerkrachten in dienst nemen. Het programma subsidieert eveneens de kosten van meer dan 150 pensionaccommodaties in het hele land die het vrouwelijke leerkrachten mogelijk moeten maken een baan als onderwijzer te accepteren in scholen in andere plaatsen. Tot slot verleent PROMOTE eveneens steun aan scholen voor de opleiding van leerkrachten ter verbetering van de kwaliteit en de genderbewustheid van hun onderwijs, onder meer door het creëren van centra waar hulpmiddelen en knowhow gebundeld zijn.

In de tussentijdse beoordeling werd geconcludeerd dat PROMOTE na de tamelijk moeilijke startfase aanzienlijke voortgang en effecten tot stand heeft gebracht ten aanzien van het projectdoel van vergroting van het aantal gekwalificeerde vrouwelijke leerkrachten op middelbare scholen op het platteland. In de beoordeling werd echter geconstateerd dat de steun van PROMOTE in de eerste fase voornamelijk ten goede kwam aan vrouwen die reeds les gaven maar die niet de graad van bachelor in onderwijs hadden. Als gevolg hiervan zal PROMOTE nu meer op de opleiding van pas afgestudeerde vrouwen voor nieuw gecreëerde onderwijsbanen worden gericht. De overheid stemde ermee in dat gedurende de tweede fase ten minste 2/3 van de PROMOTE-leerkrachten pas afgestudeerden zullen betreffen en dat de overheid dienovereenkomstig nieuwe banen zal creëren en financieren in de overheidsbegroting. De toekomstige vraag naar pensionaccommodatie onder vrouwelijke leerkrachten werd geanalyseerd en bevestigd. In deze context leidde de beoordeling tot het opleggen aan PROMOTE van de taak om mogelijkheden voor werkgelegenheid en pensionaccommodatie voor vrouwelijke leerkrachten in de toekomst beter op elkaar af te stemmen en te promoten. De PROMOTE-verbindingsofficieren bij de scholen voor de opleiding van leerkrachten worden actiever bij het programma betrokken. In de beoordeling werd tot slot ook de noodzaak van duurzame inspanningen ter verbetering van de kwaliteit en de genderbewustheid van onderwijs erkend. De Europese technische bijstand is versterkt teneinde hieraan samen met scholen voor de opleiding van leerkrachten te werken.

In Pakistan financierde de EG een proefproject met een looptijd van vier jaar ter "Bestrijding van onrechtmatige kinderarbeid via preventie, onttrekking en rehabilitatie". Dit door de IAO uitgevoerde project (EG-bijdrage van 900.000 euro in de totale kosten van 1.728.000 euro) werd in augustus 2002 voltooid. Het project was specifiek op gevaarlijke industrieën gericht en had ten doel kinderen aan contractuele arbeid te onttrekken en hen via onderwijs te rehabiliteren. Uit hoofde van het project kregen in de 18, door de IAO opgezette centra ongeveer 1.000 kinderen onderwijs aangeboden. Het project moest tijdens de tenuitvoerlegging gedeeltelijk opnieuw worden ontworpen, waarbij de verwachte resultaten van het project naar beneden werden bijgesteld. Uit dit proefproject zijn waardevolle lessen geleerd voor een uitgebreid programma in 2003.

- Macro-economisch beleid

Het Programma voor hervorming van de financiële dienstensector voor Pakistan, dat is ontwikkeld met als algehele doelstelling de lokale middelen van bestaan te verbeteren door verlening van financiële diensten voor armen in plattelandsgebieden en ontwikkeling van KMO's, zal profiteren van een in 2002 goedgekeurde EG-bijdrage van 50 miljoen euro. Het grootse deel van de steun van de EG zal in de vorm van begrotingssteun worden uitbetaald; een eerste tranche van 10 miljoen euro werd reeds in 2002 vrijgegeven. De doelstelling van het programma is het creëren van een transparant en betrouwbaar regelgevend kader en een beter klimaat voor doeltreffende financiële dienstverlening.

- Milieu

Milieuaangelegenheden worden systematisch als een horizontaal thema benaderd of als alternatief worden milieusubcomponenten geïntegreerd in door de EG gefinancierde projecten voor plattelandsproductie en infrastructuurprojecten in de hele regio. Daarnaast wordt van start gegaan met een aantal specifiek op milieuaangelegenheden gerichte projecten in Zuid- en Zuidoost-Azië. Zo was de subregio Zuidoost-Azië - wat biologische diversiteit betreft - van oudsher één van de meest begiftigde regio's ter wereld. Deze rijkdom verdwijnt snel door de bevolkingsdruk en een inadequaat regelgevend kader voor behoud en duurzaam gebruik van hulpbronnen.

Het door de EG gefinancierde Regionaal centrum voor behoud van de biodiversiteit (ASEAN Regional Centre for Bio-diversity Conservation, ARCBC) van de ASEAN, grotendeels voltooid en geëvalueerd in 2002, is een regionale eenheid met een netwerk van 'National Bio-diversity Reference Units' (NBRU's) dat ten doel heeft de door het verlies aan biodiversiteit veroorzaakte crisis in de ASEAN-regio aan te pakken. Het project heeft in zeven ASEAN-lidstaten beoordelingen van scholingsbehoeften uitgevoerd en heeft opleidingsmodules en beroepscompetentienormen voor personeel in de beschermde gebieden ontwikkeld. Aanvullende werkzaamheden zijn nodig om deze hulpmiddelen over de regio te verspreiden. Het project heeft een begin gemaakt met en financiering verstrekt aan meer dan 50 onderzoeksprojecten, die allemaal nog lopen. De uitkomsten zullen de onderzoekscapaciteiten in de regio bevorderen, maar de nadruk dient meer op relevant onderzoek op het gebied van grensoverschrijdende, voor meerdere landen geldende en ASEAN-brede aangelegenheden te worden gelegd. De financiële duurzaamheid op de lange termijn van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het behoud van de biodiversiteit is nog niet zeker gesteld en daarom zullen innovaties op het gebied van financiering van beschermde gebieden nodig zijn teneinde vooruitgang van betekenis te boeken.

Het Project ter bescherming van het regenwoud van Palawan (Palawan Tropical Forest Protection Project, PTFPP) in de Filippijnen werd in 2002 voor de afronding ervan aan een beoordeling (Pre-Completion Review, PCR) onderworpen. Volgens de uitkomsten hiervan heeft het project in de hele provincie Palawan grondgebruikzones ingevoerd en heeft het binnen de relevante regeringsbureaus voor vaardigheden op het gebied van een geografisch informatiesysteem (GIS) gezorgd. In het kader van het project is eveneens een doeltreffende milieubewustzijncampagne uitgevoerd en zijn leerkrachten in het basis- en middelbaar onderwijs geschoold in het opnemen van milieuboodschappen in hun leerplan. Het project implementeerde eveneens 514 microprojecten met betrekking tot bosbouw, landbouw, kleinschalige plattelandsinfrastructuur en activiteiten op het gebied van levensonderhoud en steunde de oprichting van 23 maatschappelijke instellingen. De sociaal-economische effecten van het project, de institutionele versterking van maatschappelijke organisaties en de deelname van de gemeenschappen aan de microprojecten zijn echter niet erg bevredigend geweest. Het project is ondertussen verlengd met nog eens twee jaar teneinde duurzame effecten mogelijk te maken.

Het Steunprogramma voor de bosbouwsector in Indonesië werd in juni 2002 voltooid. Dit is een programma voor sectorale steun dat ten doel heeft het nationale en provinciale hulpbronbestandinformatiesysteem dat is gebaseerd op proeflocaties voor bosbouw te verbeteren, en een geïntegreerd bosbestandinformatiesysteem ter ondersteuning van grondgebruikplanners te ontwikkelen teneinde hun capaciteit voor monitoring van de toestand van het bos te verbeteren en behoud en duurzaam beheer van hulpbronnen te bewerkstelligen. Het project, met een totale EG-bijdrage van 10,5 miljoen euro, heeft de hiervoor verwachte resultaten maar gedeeltelijk behaald. Er is een geïntegreerd bosbestandinformatiesysteem ontwikkeld, maar dit heeft geen brede spreiding. Het project had een nationaal bereik moeten hebben, maar dit kon vanwege institutionele tekortkomingen tijdens de looptijd van het project niet worden bewerkstelligd.

- Partnerschap met NGO's

In 2002 werden in Azië 38 NGO-projecten met een totale waarde van 54,8 miljoen euro door de EG medegefinancierd voor een bedrag van 31,9 miljoen euro. Er werden projecten gefinancierd op een verscheidenheid van gebieden, waaronder geïntegreerde plattelandsontwikkeling, capaciteitsopbouw, basisgezondheidszorg met inbegrip van reproductieve gezondheid, mensenrechten en ontwikkeling van maatschappelijke organisaties. De belangrijkste begunstigden waren India met 9 projecten, gevolgd door Cambodja, Bangladesh en Vietnam respectievelijk met 4 projecten, en de DVR Laos met 3 projecten. Ondertussen bleven NGO's eveneens een belangrijke rol spelen als contractanten of in antwoord op oproepen tot het indienen van voorstellen bij de tenuitvoerlegging van programma's van de EG in de sociale sectoren en op het gebied van rehabilitatie en steun aan vluchtelingen en ontheemde mensen.

6.5.4 De drie C's (coherentie, coördinatie en complementariteit in Azië)

6.5.4.1 Samenwerking met lidstaten en andere donors in Azië

Alom wordt erkend dat de doeltreffendheid van hulp onder meer van sterke donorcoördinatie afhangt. Afspraken voor medefinanciering en bundeling van middelen maken deze coördinatie des te belangrijker. In de context van de opstelling van nationale strategieën in 2002 voor de Aziatische regio heeft de EG eveneens haar samenwerking met bilaterale en multilaterale donors geïntensiveerd. Coördinatie met EU-lidstaten heeft bijzondere aandacht gekregen. De delegaties van de Commissie ter plaatse betrekken de vertegenwoordigers van de lidstaten ter plaatse actief bij de belangrijkste stadia van de projectcyclus via wederzijdse uitwisseling van informatie, projectbezoeken en eindrapporten. De samenwerking van de donors in Vietnam wordt als een goed voorbeeld gezien van hoe coördinatie in de praktijk in zijn werk gaat.

Vietnam, een voorbeeld voor coördinatie

Vietnam is als reactie op de conclusies van Europese Raad in Barcelona van maart 2002 door de Commissie als één van vier proeflanden gekozen (de andere zijn Marokko, Mozambique en Nicaragua) voor een initiatief voor coördinatie van beleid en harmonisatie van procedures.

Eind september 2002 vond een missie van de Commissie in Hanoi plaats voor het lanceren van het initiatief. Een van de belangrijkste bevindingen van de missie was dat het proces van coördinatie tussen donors over het algemeen steeds verder werd verbeterd, terwijl er bovendien een versterking van de interne EU-coördinatie heeft plaatsgevonden. In breder verband heeft de Gelijkgestemde Donorgroep (een groep van zeven donors waarvan er vier EU-lidstaat zijn) een leidende rol in Vietnam in de ondersteuning van beter ODA-beheer en de bevordering van de onderlinge harmonisatie. Formele fora voor coördinatie tussen de regering en donors zijn de bijeenkomsten van adviesgroepen (Consultative Group Meetings, CGM's), voorgezeten door de regering en de Wereldbank (die bij benadering 50 bilaterale en multilaterale donors bijeenbrengen), en ontwikkelingspartnerschapgroepen.

Op EU-niveau functioneert in Vietnam het coördinatiemechanisme op vier hoofdgebieden op de volgende wijze:

- Samenwerking: maandelijkse bijeenkomsten, gezamenlijke EU-verklaringen, gemeenschappelijk bestuur van EU-samenwerkingsactiviteiten, harmonisatie van lokale kosten, gezamenlijke EU-toezeggingen, permanente dialoog ten aanzien van strategieën, waaronder het opstellen van nationale strategiedocumenten en nationale indicatieve programma's, briefings en debriefings voor iedere missie voor identificatie en beoordeling.

- Handelsbetrekkingen/economische betrekkingen: maandelijkse bijeenkomsten, jaarlijks EU-verslag, gezamenlijke steun van de EG/EU-lidstaten aan het Europese bedrijfsinformatiecentrum (European Business Information Centre, EBIC), programma met als doel verspreiding van handelsinformatie onder zowel lokale als Europese bedrijven.

- Mensenrechten: maandelijkse bijeenkomsten, uitwisseling van informatie, lokale Trojkabijeenkomsten en -missies, gezamenlijke EU-verklaringen.

- Cultuur en EU-zichtbaarheid: maandelijkse bijeenkomsten, gezamenlijke acties, culturele evenementen georganiseerd door lidstaten worden aangekondigd op de website van de delegatie, met iedere twee jaar een EU-filmfestival.

Niettegenstaande de tot op heden op deze gebieden geboekte vorderingen, is door de EG en de lidstaten erkend dat de coördinatie verder kan worden versterkt, met name op het gebied van harmonisatie van procedures inzake overheidsopdrachten en programma-evaluatie.

6.5.4.2 EIB-activiteiten

De Europese Investeringsbank is de financieringsinstelling van de Europese Unie. Als op beleid gebaseerde bank neemt deze actief deel aan het EU-beleid voor ontwikkeling en samenwerking in Azië. Zij verstrekt langetermijnleningen voor projecten die van wederzijds belang zijn voor zowel het begunstigde land als de EU. Op haar leningen is de begrotingsgarantie van de EU van toepassing.

In 2002 leende de EIB 40 miljoen euro aan Sri Lanka als globale lening voor de financiering van kleine en middelgrote projecten en leende zij 49,5 miljoen euro aan het Telkomsel-project (uitbreiding van het mobiele communicatienetwerk) in Indonesië.

6.5.4.3 ECHO

In 2002 had Azië te kampen met een brede reeks humanitaire crisissituaties . Het beleid van ECHO bestond in 2002 uit het aanpassen van zijn steunmaatregelen aan specifieke situaties, aangezien een regionale benadering doorgaans inadequaat is. ECHO zal deze beleidsaanpak in 2003 voortzetten.

ECHO verstrekte financiering in Oost-Timor (1,94 miljoen euro) teneinde de samenhang tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkelingshulp en zijn terugtrekking uit het land na de onafhankelijkheid van het land voor te bereiden. In Indonesië waren de activiteiten van ECHO gericht op de behoeften van de slachtoffers van de onrust in de Molukken, Sulawesi en centraal-Kalimantan (3,5 miljoen euro).

Wat betreft Birma/Myanmar kende ECHO steunmaatregelen toe ten gunste van etnische minderheden en binnenlands ontheemde mensen (3,5 miljoen euro) en ter ondersteuning van vluchtelingen uit Myanmar in kampen aan de grens tussen Myanmar en Thailand (8 miljoen euro). In Sri Lanka werden humanitaire acties gericht op ontheemde mensen en slachtoffers van het binnenlandse conflict.

In India werden acties (5 miljoen euro) gefinancierd om slachtoffers van de opstanden in Gujarat en slachtoffers van het conflict in Jammu en Kashmir te helpen, en Srilankaanse vluchtelingen uit Tamil Naidu werden voorzien van basisfaciliteiten (8,3 miljoen euro).

In Nepal wees ECHO 3,7 miljoen euro toe voor Bhutanese vluchtelingen en slachtoffers van het binnenlandse conflict. In Cambodja waren de humanitaire projecten (5,5 miljoen euro) gericht op de in de armste regio's heersende omstandigheden en de benarde toestand van de terugkerende vluchtelingen.

In Afghanistan, Pakistan en Iran werd een bedrag van 73,3 miljoen euro aan hulp toegekend. De humanitaire acties waren gericht op Afghaanse en Pakistaanse slachtoffers van de droogte, de permanente terugkeer van Afghaanse vluchtelingen uit Iran en Pakistan en slachtoffers van de aardbevingen in Iran en Afghanistan.

In Noord-Korea legde ECHO in totaal 21 miljoen euro vast voor de meest kwetsbare mensen, met name kinderen en zieken, en de slachtoffers van de overstromingen. Bovendien bleven de activiteiten van ECHO in China (4,5 miljoen euro) gericht op de slachtoffers van de sneeuwstormen en overstromingen.

ECHO keurde eveneens een actieplan goed (3,5 miljoen euro) in het kader van zijn regionale programma ter voorbereiding op en preventie van natuurrampen (DIPECHO) voor Zuidoost-Azië. Het actieplan is ontwikkeld ter versterking van de capaciteiten van lokale gemeenschappen en instellingen om doeltreffend te reageren op ieder jaar terugkerende natuurrampen.

Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) Financieringsbesluiten 2002

Land // Miljoen euro

Afghanistan/Pakistan/Iran // 73,25

Noord-Korea // 21,02

Sri Lanka // 8,30

Cambodja // 5,50

Thailand // 5,46

India // 5,00

China/Tibet // 4,45

Nepal/Bhutan // 3,67

Indonesië // 3,54

Birma/Myanmar // 3,50

DIPECHO-actieplan voor ZO-Azië // 3,46

Oost-Timor // 1,93

Vietnam // 1,19

Laos // 1,13

Totaal // 141,40

6.5.5 Resultaatgerichte monitoring

In het jaar 2002 werden in totaal 95 controlebezoeken gebracht aan 79 projecten in 13 landen in de Aziatische regio [124]. De specificaties van per samenwerkingsgebied bezochte projecten worden in de tabel (hieronder) weergegeven.

[124] Monitoring van regionale programma's en projecten brengt het bezoeken van verschillende onderdelen met zich mee, hetgeen resulteert in het opstellen van meer dan één verslag voor één programma of project.

Projecten per samenwerkingsgebied in Azië

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Gemiddelde waarderingen voor criteria voor monitoring in Azië, per prioritair gebied

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Onderwijs - een sleutel tot armoedebestrijding

Met de overkoepelende doelstelling van de EG van armoedebestrijding in gedachten zijn de resultaten van projecten in de onderwijssector bijzonder bemoedigend. De gemiddelde prestatiescore van 2,74 voor onderwijsprogramma's (gebaseerd op een steekproef van 12 verslagen - 188 miljoen euro) vergeleken met een gemiddelde van 2,64 voor alle projecten in Azië, bevestigt het potentieel voor grote effecten in deze sector. Niettegenstaande deze positieve trend staan de begrotingen voor de sociale sector constant onder druk en blijven adequate niveaus van publieke uitgaven een prioriteit in de beleidsdialoog van de EG met partnerlanden.

De algehele conclusie van de monitoringmissies in 2002 is dat de prestaties van projecten en programma's in de Aziatisch regio over het algemeen positief zijn. Er zijn bruikbare lessen geleerd en maatregelen voor kwaliteitsverbetering worden constant bijgesteld. De bevindingen tot op heden benadrukken het belang van de bij elkaar horende factoren 'relevantie en ontwerp van het project/programma' als een sleutel tot succesvolle resultaten. Gekoppeld aan het deconcentratieproces zijn maatregelen voor kwaliteitsverbetering genomen, met name maatregelen voor de intensivering van scholing in projectcyclusbeheer en de screening van projecten vanaf het vroege stadium van de vaststelling, met het doel voor een degelijkere projectvoorbereiding te zorgen.

Bovendien intensiveert de EG in samenwerking met de bredere donorgemeenschap haar dialoog met partnerregeringen in een poging meer strategische sectorale beleidsbenaderingen op het gebied van armoedebestrijding te stimuleren.

6.5.6 Conclusies en vooruitzichten

Via haar samenwerkingsactiviteiten streeft de EG ernaar een bijdrage te leveren aan het bestrijden van armoede en het verhogen van de levensstandaard in Azië. De rol van de Gemeenschap spreidt zich ook uit tot het bewerkstelligen van een betere relatie tussen deze landen en de EU, het bevorderen van grotere democratie en het bevorderen van vrede. Dit impliceert bijvoorbeeld ondersteuning van de wederopbouw en herstel van door conflicten getroffen landen zoals Afghanistan en Oost-Timor en de start van activiteiten voor conflictpreventie in de regio, zoals ondersteuning van het vredesproces in Sri Lanka. Basisgezondheidszorg en basisonderwijs zijn prioritaire gebieden en zullen ten minste een derde van de beschikbare middelen uit de relevante begrotingslijn blijven ontvangen. De aandacht zal liggen op steunmaatregelen op sectoraal niveau, bestrijding van armoede via programma's met een eigen inbreng van het land en betere coördinatie tussen de donors en het land. In de wijze waarop de ondersteunende financiering wordt toegewezen dient de nadruk op armoedebestrijding tot uitdrukking komen die in de mededeling van de Commissie over ontwikkelingsbeleid is vastgelegd [125], met speciale nadruk op het leveren van een bijdrage aan de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium.

[125] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Gemeenschap, COM(2000) 212 def., Brussel, 26.4.2000.

De economische samenwerking met Azië is in ons wederzijds belang en dient in het bijzonder op het ondernemingsklimaat te zijn gericht en dient activiteiten op het gebied van handelsbevordering en belangrijke gebieden als energie, milieutechnologie en biodiversiteit te versterken.

Er kan nog veel meer worden gedaan om het wederzijds begrip, alsook het delen van belangrijke waarden en de bekendheid van Europese werknemers en wetenschappers in Azië en omgekeerd te vergroten. De EG zet zich derhalve in voor het versterken en uitbreiden van het netwerk en de capaciteiten van EG-delegaties in de Aziatische regio [126]. Ondertussen is het in 2003 eveneens de bedoeling om de regionale strategie van de Unie ten aanzien van Azië bij te stellen teneinde rekening te houden met nieuwe uitdagingen die de globalisering met zich heeft meegebracht alsook met ontwikkelingen op het internationale politieke speelveld.

[126] De EU heeft op dit ogenblik twaalf delegaties in de regio, in Colombo, Dhaka, Islamabad, New Delhi, Bangkok, Hanoi, Jakarta, Manila, Beijing (plus een bureau in Hongkong), Seoul, Tokio, en Canberra. Twee hiervan (Hanoi en Colombo) zijn geopend in 1994.

6.6 LATIJNS-AMERIKA

Latijns-Amerika wordt gekenmerkt door een grote geografische verscheidenheid. Er leven inheemse bevolkingsgroepen en bevolkingsgroepen die zijn ontstaan door immigratie. Anderzijds heeft de regio een gemeenschappelijke historie, gedeelde waarden die verwant zijn met de Europese waarden en gemeenschappelijke talen. Na jaren van politieke instabiliteit en subregionale conflicten heeft het hele continent, met uitzondering van Cuba, vandaag de dag democratische regimes en hebben vele interne conflicten plaatsgemaakt voor vredesprocessen. Latijns-Amerika is eveneens verbintenissen aangegaan in regionale integratieprocessen (Mercosur, Andesgemeenschap, Midden-Amerika), vergezeld van vrijhandelsovereenkomsten die van beslissende betekenis zijn voor de handel, waardoor het continent bijdraagt aan de economische groei en aan de ontwikkeling van de regio. De rijkdom is evenwel ongelijk verdeeld van land tot land en binnen de landen zelf; in totaal leven 200 miljoen mensen onder de armoedegrens. Tot slot behoort dit deel van de wereld met een buitengewoon rijk milieu ook tot de gebieden met een grote kans op natuurrampen en aardbevingen. Het is in dit complexe kader dat de Europese Unie de actoren van de regio aanmoedigt en ondersteunt bij inspanningen voor democratisering, bestrijding van sociale ongelijkheden, economische integratie en milieubehoud, en dat zij bijdraagt aan het helpen van door natuurrampen getroffen bevolkingsgroepen.

6.6.1 Doelstellingen en beleidsprestaties

In 2002 werden de betrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika gekenmerkt door het plaatsvinden in Madrid van de tweede topontmoeting van regeringsleiders van de EU-landen, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (EU-LAC). Deze ontmoeting maakte de afronding van de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de EU en Chili, die in november formeel werd ondertekend, en de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Mercosur mogelijk. Tijdens de top is eveneens overeengekomen om besprekingen te voeren over overeenkomsten voor een politieke dialoog en samenwerking tussen de EU en Midden-Amerika en tussen de EU en de Andesgemeenschap. De Europese Commissie heeft reeds voor elk van de twee subregio's haar goedkeuring gehecht aan een aanbeveling voor een besluit van de Raad dat haar machtigt onderhandelingen te starten voor het sluiten van deze overeenkomsten.

De EU-LAC-top van Madrid heeft het mogelijk gemaakt een aantal prioriteiten voor de toekomst van het strategisch partnerschap op het gebied van politiek, economie en samenwerking vast te stellen. Mensenrechten, democratie, regionale integratie en sociale cohesie, alsmede samenwerking in multilaterale verbanden zullen prioritaire assen blijven vormen.

In 2002 werd tussen Europese Commissie en de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank een "memorandum van overeenstemming" ondertekend, zodat gezamenlijke samenwerkingsacties tegemoet kunnen worden gezien.

De werkzaamheden inzake analyse en programmering van de prioriteiten van de samenwerking met het hele Latijns-Amerikaanse continent en met alle subregio's zijn voltooid. Bij de tenuitvoerlegging van de samenwerking is gestreefd naar integratie van de transversale thema's, waarvan er twee in Latijns-Amerika van bijzonder belang zijn gebleken: de eerbiediging van de mensenrechten (Andesregio en Midden-Amerika) en 'good governance' (met name Chili, Ecuador en Peru).

De Commissie heeft eveneens het voorstel voor een nieuwe verordening voor het beheer van de hulp aan de landen van Latijns-Amerika en Azië goedgekeurd en ingediend bij de Raad [127] teneinde haar procedures te harmoniseren in samenhang met de voorwaarden voor de algemene hervorming van het beheer van buitenlandse hulp van de EU.

[127] (COM(2002) 340 def. van 2.7.2002).

VASTLEGGINGEN EN BETALINGEN IN 2001 EN 2002 Begrotingslijnen B7-310 EN 311 (behalve begrotingslijn BA en Cuba)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TOTALE VASTLEGGINGEN EN BETALINGEN LATIJNS-AMERIKA 1999-2002 (in miljoen euro)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.6.2 Prioriteiten van de programmering

De programmering voor de periode 2002-2006 (begrotingslijnen B7-310 en 311) houdt rekening met de vastgestelde budgettaire vooruitzichten.

De hulp van de EU, vergeleken met de totale begroting, kan als volgt worden uitgesplitst:

37% voor Midden-Amerika en Mexico

27% voor Andes-Amerika

17% voor de Zuidkegel

16% voor de Latijns-Amerikaanse regio

3% als reserve

Uit de programmering voor Latijns-Amerika zijn enkele richtsnoeren af te leiden:

- de sociale sector beslaat 56% van de programmering (rekening houdend met de criteria van DAC/OESO). De doelstelling van 35% is voorbijgestreefd, met een belangrijke component op het gebied van onderwijs, sociale infrastructuren, ondersteuning van achtergestelde bevolkingsgroepen en bestrijding van armoede: deze prioriteiten zijn opgenomen in nagenoeg alle regionale en nationale programmeringsdocumenten.

- steun aan maatschappelijke organisaties maakt een belangrijk onderdeel uit van met name de regionale programmering (de programma's Alfa, AL-Invest, Urb-AL en LIS, die tijdens deze periode worden voorgezet) en de drie subregionale programmeringen: Midden-Amerika, Andesgemeenschap en Mercosur. Sommige landen (Guatemala) kennen een component maatschappelijke organisaties;

- institutionele steun, steun voor staatshervorming komen in het grootste deel van de programmeringsdocumenten voor: in het regionale document voor Mexico (ter bestrijding van sociale ongelijkheden en ter ondersteuning van het energiebeheer), in alle documenten voor Midden-Amerika en Mercosur, met inbegrip van de subregionale programmering, Colombia en Peru;

- de steun voor regionale economische integratie, handel en investeringen weerspiegelt de situatie en de behoeften van de landen en subregio's, en onderscheidt:

- horizontale programma's als Al-Invest, lis-Alliantie voor deinformatiemaatschappij, (opgenomen in een programma in 2001 maar voortgezet gedurende deze periode)

- steun voor de instelling van de vrijhandelszone met Mexico en de samenwerking op wetenschappelijk en technologisch gebied (meer dan 50% van de begroting , te weten 30 miljoen euro)

- steun voor de regionale integratie van Midden-Amerika (gemeenschappelijk douanestelsel, harmonisatie van beleid), te weten 46% van de begroting; voor de landen van Midden-Amerika is het aandeel tussen de 10 en 20%.

- De regionale en nationale programmering voor de Andesgemeenschap (behalve op het ogenblik voor Colombia) bevat een component integratie en handel die 5 tot 33% van de totale begroting uitmaakt.

- De hele programmering voor de regio en de Mercosur-landen, te weten meer dan 50% van de begroting, wordt aan dit aspect gewijd.

op sectoraal niveau:

- de twee subregionale programma's voor Midden-Amerika en de Andesgemeenschap, alsmede het regionale programma, bevatten - gelet op de kwetsbaarheid van de regio - een component preventie en bestrijding van natuurrampen waarvan de cumulatieve bedragen de 70 miljoen euro naderen.

- De milieusector vertegenwoordigt 14% van het totaal van de programmering (Honduras, Ecuador, Brazilië, Chili).

- Plattelandsontwikkeling heeft de overhand in de landen van Midden-Amerika en de Andeslanden.

6.6.3 Belangrijkste resultaten in 2002

De ten uitvoer gelegde acties passen binnen het kader van de samenwerkingsstrategie die in de loop van het jaar 2002 is vastgesteld aan de hand van per land en per regio opgestelde oriënterende documenten.

6.6.3.1 Strategieën per land

De vanaf 2001 gestarte dialoog tussen de Europese Commissie en de landen van Latijns-Amerika (proces van "memoranda van overeenstemming') heeft het mogelijk gemaakt de kwaliteit van de samenwerking met deze landen te verbeteren. De stap-voor-stap-actie, voor het ondervangen van het gebrek aan activiteit of middelen van de regeringen, heeft plaatsgemaakt voor een gezamenlijke reflectie over zowel de prioritaire sectoren voor de ontwikkeling van elk land op de lange termijn als over de manier waarop de EU een bijdrage zou kunnen leveren aan de inspanningen van de regeringen.

Het opstellen van de programmeringsdocumenten is in de loop van het jaar 2002 afgerond. De Commissie heeft haar goedkeuring gehecht aan 17 nationale strategiedocumenten, 3 subregionale strategiedocumenten (Midden-Amerika, Andesgemeenschap en Mercosur) en een regionaal strategiedocument (Latijns-Amerika). Deze documenten weerspiegelen, in overeenstemming met de nieuwe richtsnoeren van de Europese Commissie op het gebied van buitenlandse hulp, een concentratie van de prioriteiten en een poging om complementariteit met de andere geldverstrekkers te bereiken en houden rekening met het gehele communautaire beleid dat van invloed is op het land of de regio (handel, landbouw, visserij, milieu, onderzoek, enz.). Iedere strategie bevat een meerjarenprogrammering voor het realiseren van de activiteiten die door EuropeAid en de delegaties van de EU ten uitvoer worden gelegd.

Vanaf eind 2002 is gebleken dat in Argentinië de meerjarenprogrammering zoals die door het strategische oriënterende document was vastgesteld ten gevolge van een zware economische, financiële en sociale crisis niet meer actueel was. Vanaf dat moment is nagedacht over de noodzaak de prioritaire sectoren voor steunmaatregelen aan te passen, hetgeen in 2003 moet leiden tot een volledige herziening van het strategische oriënterende document voor dat land.

Verder is het niet mogelijk geweest een begin te maken met een programma voor sectorale aanpassing ter bevordering van de export naar Paraguay, aangezien niet was voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de hulp (goedkeuring van een adequate wetgeving en goedkeuring door het IMF wat betreft de macro-economische situatie). De Europese Commissie heeft de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden en heeft snel op deze situatie gereageerd door te zorgen voor de voorbereiding van een klassiek programma op dit gebied ter vervanging van het sectorale programma.

6.6.3.2 Tenuitvoerlegging

De twee voornaamste instrumenten voor samenwerking met Latijns-Amerika zijn financiële en technische samenwerking en economische samenwerking [128]. De Commissie heeft, ten gunste van de verschillende projecten en programma's, meer dan de oorspronkelijke toewijzing toegekend (244.374.377 euro in plaats van 239.851.500 euro).

[128] Respectievelijk begrotingslijnen B7-310 en B7-311.

De door de Europese Unie in 2002 in Latijns-Amerika uit hoofde van de financiële en technische samenwerking gefinancierde projecten (17 projecten; totaalbedrag: 123 miljoen euro) hebben in het bijzonder betrekking op de sectoren milieu en plattelandsontwikkeling, institutionele steun, particuliere sector, gezondheid, onderwijs, achtergestelde bevolkingsgroepen, rechtsstaat en regionale integratie alsmede op de sectoren die een sleutelrol spelen voor een grotere economische ontwikkeling en met name versterking van de interregionale handel.

De projecten in het kader van de economische samenwerking (5 projecten; totaalbedrag: 121 miljoen euros) hebben in het bijzonder betrekking op regionale acties op uiteenlopende gebieden zoals samenwerking tussen Europese en Latijns-Amerikaanse KMO's (kleine en middelgrote ondernemingen) (AL-Invest III- programma [129]; totaalbedrag: 46 miljoen euro), regionale integratie, hoger onderwijs (AlBan-programma [130]; totaalbedrag: 88,5 miljoen euro, waarvan 45 miljoen euro werd vastgelegd voor 2002) en versterking van het Alfa-programma [131]; totaalbedrag: 27 miljoen euro.

[129] http://europa.eu.int/comm/europeaid/ projecten/al-invest/index_fr.htm

[130] http://europa.eu.int/comm/europeaid/ projecten/alban/index_fr.htm

[131] http://europa.eu.int/comm/europeaid/ projecten/alfa/index_fr.htm

- Conflictpreventie, 'good governance' en rechtsstaat

Op het gebied van 'good governance' probeert het "Geïntegreerd programma inzake 'good governance' en decentralisatie in de Coquimbo-regio" in Chili nieuwe methoden van de Chileense staat toe te passen ter bevordering van de democratisering en 'good governance', met name door middel van een grotere decentralisatie, zowel van het nationale naar het regionale niveau, als van het regionale naar het gemeentelijke en plaatselijke niveau. Dat wordt bovendien omkaderd door het proces van een grotere algemene participatie van de bevolking. Het oordeel van de tussentijdse evaluatiemissie is over het algemeen positief en de verkregen basis van ervaringen zal herijkt en geconcentreerd moeten worden zodat de algemene doelstelling kan worden behaald.

Bovendien zijn de twee in 2001 geïmplementeerde regionale meerjarenprogramma's (2001-2005) (bijna 22 miljoen euro uit de begroting voor 2000) voortgezet. Deze hebben ten doel een bijdrage te leveren aan de bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de landen van de Andesgemeenschap en Midden-Amerika. De activiteiten die behoren bij de verschillende actiegebieden van deze programma's worden door niet-gouvernementele organisaties, universiteiten en onafhankelijke instellingen uitgevoerd.

In 2002 is een grote impuls gegeven aan het vredesproces van de Colombiaanse regering met de tenuitvoerlegging van het project "Laboratorium van de vrede in Magdalena Medio" voor acties voor sociaal-economische wederopbloei en bestrijding van de armoede in het gebied (EG-bijdrage: 34,8 miljoen euro).

Voor het project ter ondersteuning van de "Commissie voor waarheid en verzoening" in Peru is een bedrag van 904.000 euro vastgelegd, met de Verenigde Naties als partner. Voorts is een bedrag van 12 miljoen euro vastgelegd voor het programma "Versterking van de maatschappelijke organisaties" in Guatemala.

Het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR) heeft in 2002 nieuwe projecten in de landen van Midden- en Zuid-Amerika gesteund voor een bedrag van bijna 16 miljoen euro. Bovendien zullen microprojecten ten uitvoer worden gelegd in de drie aandachtslanden van het EIDHR: Colombia, Guatemala en Mexico. Een bedrag van 939.400 euro is toegewezen aan ondersteuning van conflictpreventie teneinde bij te dragen aan de stabilisering van de Andesregio door ondersteuning van de goedkeuring en de tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid alsook de consolidatie van het regionale integratieproces. Wat de steun voor het democratiseringsproces en voor de versterking van de rechtsstaat betreft, heeft het EIDHR steun verleend aan de overgang naar een democratie in Ecuador door een verkiezingswaarnemingsmisie te sturen naar de presidentiële en parlementsverkiezingen, en in Colombia heeft het EIDHR steun verleend voor het betrekken van de burgers bij het verkiezingsproces en voor de democratische controle op de gekozen gemeenteraadsleden. Ook is in Ecuador een project voor het opstellen van een gedragscode en voorlichting inzake democratie ondersteund. In Venezuela is een project ter waarde van 600.000 euro gericht op bevordering van de dialoog tussen de regering en de vertegenwoordigers van de oppositie teneinde een constructieve dialoog tussen de twee partijen te stimuleren, verkiezingssteun te verlenen die de organisatie van vrije en gelijke verkiezingen mogelijk maakt en de ontwapening van de burgerbevolking te ondersteunen. De Europese Commissie heeft in het kader van het EIDHR meer dan 4,8 miljoen euro vrijgemaakt voor 8 projecten ter bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, waarvan drie in Colombia (versterking van het penitentiair stelsel, bevordering van de rechten van gevangenen, versterking van capaciteit van de ombudsman, wetgeving op het gebied van mensenrechten, scholing van maatschappelijke organisaties en vorming van een cultuur waarin de mensenrechten worden geëerbiedigd) en één in Mexico. Het EIDHR heeft bijna 6 miljoen euro besteed aan de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie jegens minderheden en autochtone bevolkingsgroepen, met name in Bolivia, Colombia, Guatemala, Nicaragua, Ecuador, Paraguay en Peru. Tot slot is meer dan 2,3 miljoen euro besteed aan de preventie van martelingen en aan steun voor rehabilitatie van slachtoffers van martelingen in Argentinië, Peru en Chili.

- Institutionele steun

Op het gebied van institutionele steun zijn twee projecten afgesloten vanwege het geplande einde van de activiteiten: "Versterking van de democratische ontwikkeling" in El Salvador, met als doelstelling het verbeteren van de administratieve procedures, en "Hervorming van het ministerie van Buitenlandse Zaken" in Panama (EG-bijdrage: 1 miljoen euro; looptijd: 1 jaar), waarvan de doelstelling het invoeren van een systeem voor kwalificatie van het overheidsapparaat was.

Er heeft geen tussentijdse evaluatie plaatsgevonden van de projecten voor institutionele steun. In het jaar 2002 heeft niettemin consolidatie van de activiteiten plaatsgevonden, hetgeen past in de doelstelling van versterking van de institutionele capaciteiten, met name op het gebied van justitie en decentralisatie, teneinde beter te reageren op de uitdagingen van 'good governance' en de rechtsstaat in Latijns-Amerika.

In 2002 zijn in Latijns-Amerika twee projecten op het gebied van institutionele steun van start gegaan: "Steun voor de hervorming en modernisering van de overheid" in Honduras (EG-bijdrage: 4 miljoen euro) en "Steun voor modernisering van het justitieel apparaat" in Mexico (EG-bijdrage: 3,5 miljoen euro).

In de particuliere sector zijn twee projecten voltooid. Het project "Nationaal centrum voor marktinformatie en sociale promotie" voor handelsbevordering en het doen toenemen van de export uit Honduras middels een adequate informatiedienst (EG-bijdrage: 780.000 euro; looptijd: 2 jaar) en het project " Diagnostiek van garnalenziekten in Ecuador" in de sector van de kleine en middelgrote ondernemingen, voor verbetering van de productie van garnalen en onderzoek naar hun ziekten en de stabiliteit van het werkgelegenheidsniveau van de sector (EG-bijdrage: 980.000 euro ; looptijd 3 jaar). Een missie voor tussentijdse evaluatie is in Argentinië opgezet voor het project "Regionale ontwikkeling en versterking van provinciale structuren voor ondersteuning van Argentijnse KMO's". Dit project heeft als algemene doelstelling het concurrentievermogen van de Argentijnse KMO's (kleine en middelgrote ondernemingen) in het kader van de nieuwe binnenlandse economische conjunctuur en van de openstelling van de internationale markten te verbeteren en zo de ontwikkeling van de regionale economie te bevorderen (EG-bijdrage: 3 miljoen euro; looptijd 3 jaar).

De EG heeft haar goedkeuring gehecht aan het programma voor "Steun voor de ontwikkeling van de handel en bevordering van investeringen" in Bolivia (EG-bijdrage: 6,3 miljoen euro). Het betreft hier haar eerste steunmaatregel in deze sector in Bolivia. In 2002 is eveneens een programma voor steun aan de KMO's van Latijns-Amerika goedgekeurd, via een kadercontract voor ondernemingen, voor een bedrag van 200.000 euro, met de "Confederation of European Senior Expert Services" (CESES). De leden van de CESES zullen de programma's van de EG ondersteunen middels scholing en advies.

Wat de integratie van genderaspecten betreft, had het project "PROIGUALDAD - Bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen" in Panama (EG-bijdrage: 9,8 miljoen euro) ten doel de sociaal-economische situatie van vrouwen uit alle sociale geledingen te verbeteren en hun participatie in de politieke, sociale en economische ontwikkeling te bevorderen.

"PROIGUALDAD - Promoción de la igualdad de oportunidades" - Panamá

Dit project is zeer complex vanwege zijn thematiek en zijn veelheid aan actoren en is het meest belangrijke tot op heden in Latijns-Amerika uitgevoerde project op het gebied van gender (EG-bijdrage: 9,8 miljoen euro; looptijd: 5 jaar).

Dit project heeft alle lagen van de Panamese bevolking bewust gemaakt van het gendervraagstuk. Bij het project is met de publieke sector en de maatschappelijke organisaties samengewerkt, waardoor daadwerkelijke synergie tussen alle actoren is teweeggebracht (39 gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties). Het project heeft voor de voorwaarden voor de integratie van vrouwenzaken en gelijke kansen als prioritaire punten van zorg in het overheidsbeleid gezorgd en het onderwijs, de sociale organisaties en de situatie van veel vrouwen die in het gehele land bij dit project waren betrokken verbeterd.

Het is moeilijk de resultaten van dit belangrijke project in cijfers uit te drukken. Het project is erin geslaagd genderaangelegenheden in het Panamese onderwijsstelsel en de Panamese wetsinstrumenten te integreren alsmede de gehele bevolking van de situatie van vrouwen bewust te maken middels campagnes in verschillende media, met een groot effect. Er is een groot aantal bewustmakings- en opleidingscursussen georganiseerd; 16.335 mensen, waarvan 3.770 mannen, hebben tijdens het programma bewustmakingscursussen met het oog op gender gevolgd. De inheemse plattelandsvrouw heeft zeer veel aandacht gekregen met het oog op haar integratie in de besluitvorming binnen de gemeenschap en haar participatie in productieve projecten voor de verbetering van de kwaliteit van het bestaan, hetgeen eveneens cursussen voor de voorbereiding van opleiders/opleidsters voor alfabetisering inhield, zelfs tweetalig voor de inheemse bevolking.

"PROIGUALDAD" vormt een belangrijke stap vooruit op de weg naar de opbouw in Panama van een rechtvaardiger, evenwichtige en gelijkheid beogende maatschappij; het project is uniek in zijn soort (en uniek waar het gaat om het gendervraagstuk!) en de ervaring en de resultaten ervan zouden voor andere initiatieven inzake ontwikkelingssamenwerking in Latijns-Amerika of in andere regio's in de wereld kunnen worden gebruikt.

- Regionale samenwerking en integratie

Op het gebied van regionale integratie heeft de Europese Commissie in 2002 haar steun voortgezet voor het integratieproces van de drie voornaamste regio's van Latijns-Amerika: Midden-Amerika, de Andesgemeenschap en Mercosur.

Twee deskundigen zijn voor een periode van drie maanden op een missie gestuurd naar Midden-Amerika, naar El Salvador, de standplaats van het SICA (Sistema de Integración Centroamericana - Midden-Amerikaans integratiesysteem) ter ondersteuning van de institutionele structuur van dit systeem (totale kosten: 200.000 euro). Ook is een financieringsovereenkomst betreffende een douaneproject ondertekend tussen de EG, het SICA en het SIECA (Secretaria de Integracion Económica Centroamericana - Midden-Amerikaans secretariaat voor economische integratie), de standplaats van het project (kosten: 8 miljoen euro).

In de Andesgemeenschap is voor twee projecten op het gebied van technische normen en mededingingsrecht (EG-bijdrage: beide 2 miljoen euro) een begin van uitvoering gemaakt met de oprichting van eenheden voor het beheer van de projecten.

Wat betreft Mercosur zijn drie projecten voor institutionele steun aan de regio van start gegaan na de voltooiing van de selectieprocedures voor technische bijstand (totale EG-bijdrage: 2 miljoen euro).

Een project inzake statistische gegevens is van start gegaan met de Andesgemeenschap (EG-bijdrage: 5 miljoen euro).

Tegelijk met haar bilaterale samenwerking met de Latijns-Amerikaanse landen of met de regionale subeenheden ontwikkelt de Europese Unie met betrekking tot Latijns-Amerika als geheel een regionale aanpak. Deze regionale samenwerking vindt plaats middels tenuitvoerlegging van regionale programma's die openstaan voor de actoren uit de landen van de beide regio's. De evaluatie van de resultaten van deze programma's is over het algemeen zeer positief, hetgeen verklaart waarom een groter deel van de beschikbare financiële middelen is vrijgemaakt.

Met het in het voorjaar van 2002 goedgekeurde ALBAN-programma voor topbeurzen is in het kader van de in Madrid gehouden tweede topontmoeting tussen de Europese Unie, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied een begin gemaakt. De totale begroting van dit programma bedraagt 113,5 miljoen euro, waarvan de financiële vastlegging van de Europese Gemeenschap voor 2002 45 miljoen euro uitmaakt.

Vijfendertig projecten van fase I van het ALFA-programma voor hoger onderwijs hebben hun activiteiten voltooid en 70 andere zetten hun werkplannen voort. In 2002 heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gehecht aan een tweede fase - ALFA II - (2000-2005aanvullende vastlegging van 17 miljoen euro).

In 2002 is fase III van het AL-INVEST-programma door de lidstaten goedgekeurd en met de tenuitvoerlegging ervan zal in het tweede halfjaar van 2003 worden begonnen (bedrag: 46 miljoen euro). De kracht van het AL-INVEST-programma is het netwerk [132] dat voor het goede verloop van de activiteiten is gecreëerd en uit kamers van koophandel, industriële samenwerkingsverbanden en andere vertegenwoordigers van de particuliere sector bestaat [133].

[132] Eurocentros (45) in Latijns-Amerika en COOPECOS (324) in Europa.

[133] Aantal commerciële overeenkomsten (tot december 2001): 306. Waarde van de commerciële overeenkomsten (tot december 2001): 167.700.871 euro. Waarde van de investeringsovereenkomsten (tot december 2001): 47.873.402 euro. Waarde van de totale overeenkomsten (tot december 2001): 215.574.281 euro.

Tijdens de EU-LAC-top van Madrid hadden de landen van het Caribisch gebied de wens uitgesproken deel te mogen nemen aan het LIS-programma (Société de l'information), hetgeen vandaag de dag het geval is. Hun deelname wordt gefinancierd door het EOF.

De participatiegraad van het URB-AL-programma (stedelijke ontwikkeling) is in 2002 met bijna 100% gestegen dankzij de vorming van de vijf nieuwe thematische netwerken. De communautaire medefinanciering bedraagt 8,7 miljoen euro aan reeds bestaande vastgelegde middelen voor 20 in januari 2002 geselecteerde projecten.

- Vervoer en infrastructuur

In het kader van deze sectorale samenwerking werd in 2002 een tiental projecten ten uitvoer gelegd met een Europese bijdrage van 54 miljoen euro. De projecten op het gebied van basisinfrastructuur zijn versterkt, evenals de steun aan de regionale en nationale initiatieven voor integraal beheer van de middelen.

Op het gebied van water en afvalwaterzuivering blijven de lopende projecten beantwoorden aan de noodbehoeften van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen op het gebied van watervoorziening en afvalwaterbehandeling. Genoemd kunnen worden projecten voor watervoorziening en afvalwaterzuivering in twee steden in Bolivia en in plattelandsgebieden van Nicaragua, een project voor afvalwaterzuivering voor 50 plattelandsgemeenschappen in Paraguay en twee projecten inzake geïntegreerd beheer van het Rio Picolmayo-bassin in Honduras. Bolivia verdiende opnieuw bijzondere aandacht vanwege de ondernomen acties betreffende de voorbereidingsfase voor een toekomstig SWAP-programma (sectorale benadering - sector wide approach) in deze sector.

- Voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling

Voor voedselzekerheid is geen enkele nieuwe vastlegging gedaan. De programma's die in verschillende modaliteiten (directe hulp en via NGO's, Euronaid of de FAO) in de acht landen worden uitgevoerd zijn in miljoen euro in de tabel in de bijlage weergegeven, evenals de in 2002 beheerde financiële bedragen.

Communautair voedselzekerheidsprogramma in Honduras

Teneinde een oplossing te vinden voor de beperkte toegang van de armsten tot voedsel en teneinde de door orkanen, droogten en overstromingen veroorzaakte schade te verminderen, heeft de regering van Honduras zich ertoe verbonden een reeks acties uit te voeren om de economie nieuw leven in te blazen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de plattelandssector, die het zwaarst is getroffen door de natuurrampen (orkanen Mitch, Michelle, enz.).

Het land Honduras komt in aanmerking voor het initiatief voor schuldenlastverlichting voor arme landen met een zware schuldenlast (Debt relief initiative for highly indebted poor countries, HIPC) en heeft in december 1999 een strategie voor armoedebestrijding aangenomen met de participatie van maatschappelijke organisaties en de hulp van de Wereldbank en het IMF. Deze strategie legt het accent op een aantal aanhoudende problemen in de plattelandsgebieden, namelijk wat betreft de toegang tot land (institutionele, technische en juridische aspecten), het gebrek aan toegang tot kredieten voor de kleine rurale producenten, een beperkte infrastructuur (irrigatie-infrastructuur), alsook problemen met betrekking tot de overdracht van technologieën en het in de handel brengen van landbouwproducten.

In overeenstemming met deze strategie voor armoedebestrijding van de regering richten de acties van het voedselzekerheidsprogramma van de Europese Commissie (1999-2004) zich op drie gebieden: landbouwhervorming en toegang tot land, kredieten en versterking van het systeem voor het in de handel brengen/verwerken van voedingsmiddelen.

Gelet op de verscheidenheid van de steunmaatregelen en de overige partijen (staat en maatschappelijke organisaties) omvat dit programma ter waarde van 32 miljoen euro eveneens directe steun (bijv: landbouwhervormings-, krediet- en zaaigoedproductieprogramma's) alsook indirecte hulp (via oproepen tot het indienen van voorstellen).

Een missie voor een tussentijdse evaluatie (oktober 2002) heeft het behalen van de voor dit programma verwachte resultaten bevestigd, te weten enerzijds de versterking van de overheidsinstellingen op centraal en lokaal niveau en anderzijds een versterking van het niveau van voedselzekerheid voor de meest arme plattelandsgezinnen.

Op het gebied van plattelandsontwikkeling hadden de Europese Commissie en Guatemala 4 projecten in de departementen Santa Cruz del Quiché, Totonicapan, Baja Verapaz en Alta Verapaz gefinancierd. Het project "ALA/Quiché" had als doelstelling de tenuitvoerlegging van acties in "co-uitvoering" met gemeenschappen, producentenorganisaties, gemeenten, instellingen van de Guatemalteekse regering, NGO's en andere programma's die in het departement operationeel zijn. De doelstellingen, waaronder steun voor de productie van voedingsmiddelen en voor milieubescherming, zijn behaald.

In Guatemala zijn drie andere projecten afgerond, waarvan de doelstellingen en de resultaten dicht bij die van "ALA/Quiché" liggen: "Totonicapan" (EG-bijdrage: 7,5 miljoen euro), "Alta Verapaz" (EG-bijdrage: 8 miljoen euro) en "Baja Verapaz" (EG-bijdrage: 7,5 miljoen euro).

In Nicaragua is het project "Tropisec" afgerond, waarmee in 1997 een begin werd gemaakt (EG-bijdrage: 7 miljoen euro). De doelstellingen zijn behaald en 10.000 gezinnen hebben van de acties van het project geprofiteerd. 1.536 drinkwatersystemen zijn geïnstalleerd, 2.565 gezinsbedrijven zijn verbeterd, evenals 1.846 km aan plattelandswegen. Bij het project was sprake van medefinanciering met het Internationaal Landbouwontwikkelingsfonds (Fonds Institutionnel pour le Développement Agricole, FIDA)

Ter ondersteuning van de strategie van de regering van Bolivia ter bestrijding van de illegale activiteiten die verband houden met de teelt van cocabladeren voert de EU alternatieve ontwikkelingsprojecten uit, in het bijzonder voor beheersing van de migratiestromen naar gebieden waar teelt van cocabladeren plaatsvindt. In 2002 werden in Bolivia twee missies voor een tussentijdse evaluatie uitgevoerd: het project "PRAEDAC - Programma voor steun voor de strategie voor alternatieve ontwikkeling in de Chapare" draagt in het kader van steuninitiatieven voor alternatieve ontwikkeling bij aan de sociaal-economische ontwikkeling van de cocaproductiegebieden van de tropen van Cochabamba. In reactie op de aanbevelingen die door de evaluatiemissie zijn gedaan is een verlenging van de activiteiten tot maart 2006 verleend.

De tweede beoordelingsmissie betrof het project "PRODEVAT - Ontwikkelingsprogramma voor de valleien van Arque en Tapacarí" met als algemene doelstelling de bewoners van het gebied te stimuleren om in de regio's Arque en Tapacarí te blijven om de emigratie naar de gebieden met illegale teelt te voorkomen. De missie voor een tussentijdse evaluatie heeft een aanzienlijke inhaalslag in het uitvoeringsprogramma van dit project geconstateerd. Er is een aanbeveling gedaan betreffende consolidatie van de acties met een grote zichtbaarheid (infrastructuur) en versterking van initiatieven met een duurzaam effect op de lange termijn.

Daarnaast worden op dit gebied in totaal 17 projecten ten uitvoer gelegd (EG-bijdrage: 231 miljoen euro). In het jaar 2002 heeft consolidatie van de "facilitadora"-methodologie (scheppen van voorwaarden) van de integrale plattelandsontwikkeling plaatsgevonden. In Ecuador worden twee projecten voor plattelandsontwikkeling ten uitvoer gelegd: "Project voor plattelandsontwikkeling Esmeraldas" en "Plattelandsontwikkeling van de provincie Cotopaxi" (EG-bijdrage: beide 5 miljoen euro).

In Peru zijn in oktober 2002 de activiteiten van "PRODAPP - programma voor alternatieve ontwikkeling voor Pozuzo en Palcazú" van start gegaan (EG-bijdrage: 21,5 miljoen euro).

In 2002 heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gehecht aan vier projecten voor plattelandsontwikkeling (Honduras, Nicaragua, Panama en Bolivia). In het kader van het project in het departement Rivas, in Nicaragua, wordt een vernieuwende methodologie ontwikkeld door een "bemiddelende" aanpak in tegenstelling tot de aanpak van de projecten met een directe uitvoering. Het project voor "steun aan de kleinschalige mijnbouw" (Appui à la petite exploitation minière, APEMIN) in Bolivia vertegenwoordigt een tweede fase van de steun voor het terugdringen van de tijdelijke emigratie naar de cocaproductieregio van de Chapare van bevolkingsgroepen die zijn getroffen door de terugval in de mijnbouw.

Plattelandsontwikkeling - "ALA/Quiché" - Guatemala

Dit project in het departement Santa Cruz del Quiché, (EG-bijdrage: 17,5 miljoen euro; looptijd: 7 jaar), heeft:

- Intensieve steun verleend aan de productie van voedingsmiddelen (graanteelt, groenteteelt, fruitteelt en veeteelt), aan de bescherming van het milieu (herbebossing, plannen voor het beheer van beschermde gebieden) en aan de verschillende acties voor scholing op het gebied van milieu en ecotoerisme.

- Nieuwe productietechnieken, nieuwe handelsmodellen en -locaties ingevoerd door steun aan de ambachtelijke productie van de micro-ondernemingen waarvan de leden scholing hebben gekregen op het gebied van productie en diensten.

- De instellingen van de lokale gemeenschappen versterkt door bevordering van hun organisatie en scholing van groepen gemeenschappen, producentenverenigingen, landbouwproducenten en ambachtslieden.

- Rekening gehouden met de bevordering van het genderaspect als transversaal element in de meeste activiteiten.

- Steun verleend aan gemeenschappen, gemeenten, nationale verenigingen en instellingen door de werkzaamheden van het project voor een sociale, sociaalproductieve en productieve infrastructuur met uiteenlopende middelen. Het project heeft bovendien een infrastructuur voor ecotoerisme en een geografisch informatiesysteem (GIS) voor ondersteuning van ruimtelijke ordening ingevoerd.

- De toegang tot kredieten van officiële kredietinstellingen voor de meest achtergestelde lagen van de bevolking vergroot (kredietmiddelen beheerd door de Mexicaanse landbouwinvesteringsbank BANRURAL. EG-bijdrage: 2,7 miljoen euro). BANRURAL heeft in het departement Quiché 5,2 miljoen euro aan eigen vermogen geïnvesteerd, ten opzichte van het bedrag van 0,6 miljoen euro dat was voorzien in de financieringsovereenkomst van het project.

Er zijn diverse radio- en tv-programma's in de taal van Quiché en in het Spaans uitgezonden. Een maandelijkse uitgave over de activiteiten van het project is gepubliceerd evenals brochures en didactisch materiaal.

De belangrijkste resultaten die kunnen worden onderscheiden:

- 350 groeperingen van landbouwers en ambachtslieden zijn wettelijk erkend.

- 22 samenwerkingsverbanden van landbouwers en ambachtslieden zijn wettelijk erkend en vertegenwoordigd door 190 van de 350 bovengenoemde groeperingen, waarin meer dan 12.000 gezinnen verenigd zijn;

- 1 coördinerende instantie is wettelijk erkend op departementaal niveau en vertegenwoordigt deze 22 verenigingen (CADIQ);

- 1 coördinerende instantie is wettelijk erkend op departementaal niveau van 11 spaar- en kredietverenigingen en -coöperaties waarin 20.000 gezinnen zijn verenigd waarvan meer dan 8.000 gezinnen actief lid zijn (AODQU);

- 1 Commissie voor toezicht op kredietfondsen die wordt vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger van de CADIQ, een vertegenwoordiger van de AODQU en een vertegenwoordiger van de regering van Guatemala.

- Gezondheid

Op het gebied van gezondheid zijn twee projecten voltooid. De activiteiten van het project "Herstel van het ziekenhuis van Sonsonate" in El Salvador waren in 1995 gestart en zijn, na de gevolgen van de aardbevingen in januari 2001, in april 2002 voltooid.

Het project "APRESAL - Steun voor de hervorming van de gezondheidszorgsector" in Guatemala had verbetering van de gezondheidstoestand van de armste bevolking van het land ten doel, middels acties op het gebied van kwaliteit van de gezondheidszorg, distributie van drinkwater, toegang tot medicijnen en scholing van het menselijk potentieel.

Er heeft op het gebied van gezondheid geen tussentijdse evaluatie plaatsgevonden. Niettemin worden momenteel in Venezuela, Peru en Bolivia, in Brazilië en Midden-Amerika 11 projecten uitgevoerd.

De begrotingsplanning voor het jaar 2002 voorzag niet in vastleggingen in deze sector. Op het gebied van bestrijding van drugs en drugsafhankelijkheid is evenwel 1,6 miljoen euro vastgelegd voor een project voor de vijf landen van het Andespact voor controle op deze chemische precursoren. Deze stoffen, die in talloze industriële en farmaceutische processen worden gebruikt en die compleet legaal in grote hoeveelheden in de handel worden gebracht, spelen eveneens een rol bij de illegale bereiding en verwerking van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Het project zal een betere toepassing bevorderen van de overeenkomsten inzake controle op het in de handel brengen van chemische precursoren die de Europese Unie met de drugsproducerende landen heeft gesloten, teneinde de verschuiving van deze stoffen in de Andeslanden van de legale markt naar de illegale markt tegen te gaan.

"Herstel van het ziekenhuis van Sonsonate" - El Salvador

Dit project heeft met succes zijn doelstellingen behaald: herstel van de gebouwen van het ziekenhuis, toewijzing van materieel, scholing van beroepskrachten en administratieve steun voor het beheer van het ziekenhuis (EG-bijdrage: 8,4 miljoen euro).

Het ziekenhuis van Sonsonate, dat een kleine regio bedient (200 bedden), heeft een strategische rol in de gezondheidszorgstructuur van het land. Nu het hersteld is, vormt het vandaag de dag het medisch referentie-instituut voor 19 centra voor basiszorg en voorziet het in de behoeften aan ziekenhuiszorg van 500.000 mensen die in 22 gemeenten wonen.

Hoewel het nog te vroeg is om de resultaten wat betreft de gezondheidstoestand van de bevolking in cijfers te kunnen uitdrukken, kunnen niettemin door het project teweeggebrachte voordelen worden aangegeven:

- Het is het eerste ziekenhuis van het land dat over een operationeel en integraal systeem voor geautomatiseerd beheer op basis van de elektronische medische dossiers van de patiënten beschikt.

- De wachttijden voor geplande chirurgische ingrepen zijn teruggebracht van 6 maanden tot 1 maand. Verhoogd rendement van de operatiekamers: 401 chirurgische ingrepen in 1998 en 2068 operaties in 2002.

- Moedersterfte in de instelling met de helft verminderd.

Het ziekenhuis neemt deel aan de financiering van zijn exploitatiekosten met inkomsten van het laboratorium voor medische analyses en radiologie uit door het ziekenhuis aan de particuliere sector verleende diensten (6,9 miljoen euro per jaar, te weten 756.973 euro).

- Onderwijs

In 2002 zijn in Nicaragua en in Venezuela drie projecten op dit gebied afgerond.

Het project "ASEN - Programma voor steun voor de onderwijssector" in Nicaragua beoogde de reikwijdte en de kwaliteit van het onderwijsstelsel te vergroten, met name in de plattelandsgebieden. Het werd in mei 1998 gestart en in april 2002 afgesloten.

Een tweede project is afgerond in Nicaragua, "AFORPRO - Steun voor beroepsopleiding" (EG-bijdrage: 5,2 miljoen euro; looptijd: 5 jaar), dat als algemene doelstelling het verbeteren van de scholing van leerkrachten voor scholen voor beroepsonderwijs had. Het project vormde de eerste steunmaatregel van de samenwerking van de Europese Unie op het gebied van beroepsopleiding in dit land.

Aan de andere kant had het project "CEMA - Vorming van een nationaal centrum voor scholing op het gebied van automechanica" in Venezuela ten doel de beroepsopleiding van jongeren, de opleiding van technici te moderniseren, uit te breiden en de continuïteit ervan te garanderen. Het project had eveneens de herintegratie van jonge werklozen in het arbeidsproces en steun aan kleine en middelgrote ondernemingen in de automobielsector op het gebied van technische opleiding en beheer ten doel. Per jaar hebben 1.200 mensen, jongeren en volwassenen, een opleiding gekregen.

Momenteel worden in verschillende Latijns-Amerikaanse landen veertien specifieke projecten uitgevoerd, met name op het gebied van basis- en beroepsopleiding. Een aanvullende overeenkomst ter waarde van 2,8 miljoen euro heeft ondersteuning geboden aan het project voor middelbaar onderwijs in El Salvador, waarvan de activiteiten door de aardbevingen van januari en februari 2001 ernstig zijn ontregeld. De looptijd van dit belangrijke en complexe project als promotor van de hervorming van het middelbaar technisch onderwijs, dat oorspronkelijk 4 jaar bedroeg, zal bijgevolg met 2 jaar worden verlengd teneinde voor duurzaamheid van de acties van dit project te zorgen (EG-bijdrage: 14,2 miljoen euro).

De EG verleent intensieve steun voor het hoger onderwijs in Latijns-Amerika door middel van de regionale programma's ALFA, dat in 2002 werd versterkt, en ALBAN, waarmee in 2002 een begin werd gemaakt (totale EG-bijdrage: 62 miljoen euro). Deze behoren tot de belangrijkste projecten die steun ontvangen en vormen een duidelijke indicatie van het belang dat aan de prioritaire onderwijssector wordt toegekend. Bovendien zijn in de programmering 2002-2006 aanzienlijke middelen opgenomen voor de ontwikkeling vanaf 2003 van acties op het gebied van onderwijs in Nicaragua, Honduras en Peru.

- Macro-economisch beleid

De middelen van de Europese Commissie worden slechts marginaal gebruikt voor het macro-economisch beleid in Latijns-Amerika vanwege het verschil tussen de schaalvoordelen van veel landen in die regio en de beschikbare voor steun bestemde middelen en vanwege de uitvoeringsmodaliteiten van de Commissie die de ontwikkelingssamenwerking van de Commissie in de regio hebben gekenmerkt (gerichte projecten op grond van de beperkte omvang van de economie en het sectoraal beleid).

De invloed van het macro-economisch beleid op de samenwerkingsactiviteiten is niettemin zeer belangrijk en zal dit blijven, vooral in de armste landen van het gebied (begunstigde landen van het initiatief voor schuldenlastverlichting voor arme landen met een zware schuldenlast en overgangseconomieën). In landen als Nicaragua of Honduras is de inbreng van communautaire samenwerking van grote invloed op het grote macro-economische evenwicht.

Via een subsidie van 200.000 euro aan het CEPAL is in 2002 een "Euro-Latijns-Amerikaans deskundigennetwerk" voor macro-economische coördinatie gefinancierd. Het doel van dit project is om de macro-economen die zijn belast met de technische aspecten van het budgettaire en monetaire beleid van de Latijns-Amerikaanse economieën in staat te stellen een directe en regelmatige dialoog met elkaar te voeren, aanvankelijk binnen een subregionaal netwerk (Mercosur, CAN en Midden-Amerika) en vervolgens tussen netwerken onderling. Het project tracht eveneens de ervaring die door de Europese Unie is opgedaan in de aanloop naar de Europese Economische en Monetaire Unie uiteen te zetten en hierover overleg te voeren teneinde de Latijns-Amerikaanse partners in staat te stellen zelf en voor zichzelf operationele consequenties te trekken uit de fasen van hun regionale integratie.

- Milieu

In 2002 is een vijftiental projecten van start gegaan op het gebied van milieu, waarvan regionale integratie een prioritair aspect blijft als sleutelelement voor steun aan de multilaterale initiatieven voor gezamenlijke uitvoering van acties, hetgeen de verbetering van de levensomstandigheden maar eveneens de preventie en de vermindering van de gevaren van natuurrampen bevordert. Dit geldt voor de lopende projecten inzake "Desarrollo de la región fronteriza Honduras y El Salvador" (EG-bijdrage: 34 miljoen euro).

De vastleggingen in de milieusector zijn te verdelen in - enerzijds - de acties die in het kader van de financiële en technische samenwerking van start zijn gegaan en - anderzijds - de proefprojecten die uit hoofde van de specifieke begrotingslijn "milieu en tropische bossen" zijn gefinancierd.

In de eerste categorie zijn in 2002 drie nieuwe acties van start gegaan: "Versterking van het lokale beheer van de natuurlijke hulpbronnen in de stroomgebieden van de Patuca en de Choluteca" in Honduras (EG-bijdrage: 34 miljoen euro), "Versterking van de systemen voor burgerbescherming", een project dat betrekking heeft op vijf landen van de "Comunidad Andina de Naciones" (CAN) (EG-bijdrage: 9,4 miljoen euro) en "Versterking van het milieubeleid" in Nicaragua (EG-bijdrage: 1,6 miljoen euro).

Op grond van de specifieke begrotingslijn is in 2002 een totaalbedrag van 16,7 miljoen euro vastgelegd voor 8 nieuwe acties in Latijns-Amerika. De grootste individuele bijdrage betreft een onderdeel van het programma voor behoud van het Braziliaanse regenwoud (PPG7), het project "ecologische corridors", dat beoogt een nieuwe aanpak op het gebied van bescherming van de biodiversiteit uit te testen en te consolideren middels de uitbreiding, diversificatie en grotere samenhang van de beschermde gebieden binnen de twee belangrijkste biomen van Brazilië, het Amazonewoud en het Atlantisch Woud. De steun van de EG zal zich concentreren op de centrale corridor van het Amazonegebied. Naast de 8 hierboven genoemde projecten zullen drie "globale" projecten inzake aangelegenheden met een mondiaal karakter - waarvoor in 2002 verplichtingen zijn aangegaan - worden gerealiseerd in, in ieder geval deels, Latijns-Amerika. De doelstelling hiervan is het begrip van de samenhang tussen handel, milieu en ontwikkeling te doen toenemen en de landen van de regio te helpen hun capaciteit voor participatie in de internationale initiatieven op het gebied van klimaatverandering te vergroten.

Het project "Programma ter preventie van overstromingen in de staten Miranda, Falcón en Yaracuy" in Venezuela, dat in 2002 van start is gegaan, zal zorgen voor de benodigde infrastructuur en geschikte maatregelen voor vermindering van de kans op terugkerende overstromingen en de gevolgen ervan, door een rationeel een duurzaam beheer van de stroomgebieden en door de invoering van adequate methodologische en technologische elementen (EG-bijdrage: 10 miljoen euro).

- Partnerschap met maatschappelijke organisaties en NGO's

De vastleggingen voor 2002 bedragen in totaal 13,8 miljoen euro voor Midden-Amerika en 24,7 miljoen euro voor Zuid-Amerika, waaraan voor de goede orde het bedrag van het instrument "alle landen", genaamd "globale subsidies", dient te worden toegevoegd.

"Acção para o Sustento dos Grupos da População Urbana Excluídos do Mercado Formal de Trabalho e Integrando a Defesa Ambiental do Município da Cidade de Belo Horizonte" - Brazilië

Doelstelling van de actie: het bevorderen van de sociale integratie van gemarginaliseerde mensen die van hun rechten zijn ontstoken en in armzalige omstandigheden leven. Het project was gericht op het bevorderen, organiseren en structureren van de activiteiten op het gebied van het ophalen en verwerken van stedelijk afval teneinde voor deze mensen stabiele inkomensbronnen te creëren en hen te helpen hun sociale integratie tot een succes te maken (totale kosten: 675.393 euro; EG-bijdrage: 299.485 euro; looptijd: 24 maanden).

Contracterende NGO: COSPE - Cooperazione per lo Sviluppo dei Paesi Emergenti - Florence.

Partners: ASMARE - Associação dos Catadores de Papel e Material Reaproveitavel, Belo Horizonte, Brazilië

Dit project, dat in maart 2002 werd afgerond, heeft zijn doelstellingen bereikt en de organisatie en de structurering van de activiteiten voor het ophalen en verwerken van stedelijk afval mogelijk gemaakt door de vorming en de versterking van samenwerkingsverbanden van werknemers in deze sector. Het samenwerkingsverband is op het niveau van het personeel en vaardigheden van het personeel versterkt, alsmede op het niveau van infrastructuur en materieel. Het aantal leden is aanzienlijk gestegen en hun inkomsten zijn veel stabieler geworden, waardoor de duurzaamheid van het project werd verzekerd. De bijdrage aan de organisatie van het eerste nationale congres van vakbonden van werknemers die werkzaam zijn in het ophalen van recycleerbaar afval heeft de verspreiding van de gerealiseerde goede praktijken alsmede de start van een dynamiek, op nationaal niveau, van samenwerking en ontwikkeling van synergieën mogelijk gemaakt.

Een nieuw project wordt overwogen: de vorming van een industriële eenheid voor de verwerking van het opgehaalde afval, teneinde deze samenwerkingsverbanden zeggenschap te geven over de hele keten, van het ophalen tot de uiteindelijke verkoop.

- Samenhang tussen humanitaire hulp, herstel en ontwikkeling

Het Regionaal programma voor de wederopbouw in Midden-Amerika (Programme Régional de Réconstruction pour l'Amérique Centrale, PRRAC), waaraan de Commissie in april 1999 haar goedkeuring hechtte, diende aan de behoeften aan wederopbouw na de door de orkaan Mitch veroorzaakte schade te beantwoorden. De doelstelling van het programma bestond erin bij te dragen aan het herstel en de verbetering van de infrastructuur, het materieel en het beheer op het gebied van onderwijs, afvalwaterzuivering en volksgezondheid en de duurzaamheid van de op deze gebieden verleende diensten te vergroten. Op dit ogenblik heeft het PRRAC zijn doorsneetempo bereikt . De 76 projecten die tot op heden zijn goedgekeurd (voor een totaalbedrag van 248,6 miljoen euro) zijn in uitvoering en er zijn betalingen ter hoogte van 32,8 miljoen euro gedaan.

- Herstel/antipersoneelmijnen

Het project "Tenuitvoerlegging van humanitaire acties voor mijnopruiming op de grens tussen Nicaragua en Honduras en acties van het speciaal actieplan inzake mijnen" (de EG-bijdrage bedraagt 1,3 miljoen euro) is in 2002 door de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) ten uitvoer gelegd. Het verwachte resultaat is het herstel van veilige omstandigheden voor de doelgemeenschappen en het ter beschikking stellen van productieve grond aan de inwoners.

- Vluchtelingen/bevolking

In 2002 zijn twee projecten afgerond die waren gericht op achtergestelde bevolkingsgroepen. Het project "PROAMBA - Actie voor integrale steun voor de socialisatie van gemarginaliseerde minderjarigen in Groot-Buenos Aires" in Argentinië had ten doel de gevolgen van de armoede voor kinderen en adolescenten die woonachtig zijn in de marginale wijken van het grootstedelijk gebied van Buenos Aires op substantiële wijze te helpen verminderen (EG-bijdrage: 9,3 miljoen euro; looptijd: 4 jaar en 4 maanden). Dit baanbrekende project met een sterk participatief karakter, het eerste project van dit soort in Argentinië, is erin geslaagd een brug te slaan tussen staat en maatschappelijke organisaties. Door dit project hebben 6.000 kinderen en adolescenten directe aandacht gekregen en hebben 9.000 gezinnen via 58 NGO's waardevolle steun ontvangen. Er zijn talloze opleidingen verzorgd en gedurende 720 dagen stelden radio-uitzendingen door het hele land de problematiek van kinderen in risicosituaties aan de orde.

Bovendien had het project "Sociale ontwikkeling van het historisch centrum van Quito" in Ecuador ten doel het verbeteren van het aanbod van sociale diensten, met name op het gebied van gezondheid en bescherming van de meest kwetsbare risicobevolkingsgroepen, alsook milieuherstel (EG-bijdrage: 3,5 miljoen euro; looptijd: 3 en een half jaar). Tot op heden zijn 28 gespecialiseerde centra op het gebied van gezondheid gebouwd, uitgebreid en toegerust (kinderopvang, beroepsopleiding, opvang van de slachtoffers van huiselijk geweld, opvang van bejaarden). In totaal is 8.611 m2 aan infrastructuur gebouwd of hersteld. De door dit project ingestelde diensten zijn ten goede gekomen aan meer dan 160.000 mensen.

Achtergestelde bevolkingsgroepen in Latijns-Amerika behoeven bijzondere aandacht. Er worden momenteel 16 projecten ten uitvoer gelegd, met name op het gebied van delinquentie van minderjarigen en integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt. Drie projecten op dit gebied zijn aan een tussentijdse evaluatie onderworpen.

Het project "REPEME - Programma voor steun voor de maatschappelijke herintegratie van delinquenten en minderjarigen in een onrechtmatige situatie" past binnen de structurele hervormingen die door Venezuela zijn ondernomen, doordat dit steun verleent aan de hervorming van het justitieel apparaat. Het project draagt bij tot verbetering van de fysieke en psychologische omstandigheden van detentie in verschillende penitentiaire centra voor volwassenen alsmede in centra voor minderjarigen. Tot eind 2001 hebben 1.890 internen en 2.850 ambtenaren opleidingslessen en -seminars gevolgd. Momenteel wordt een verlenging van 6 maanden uitgevoerd.

Het project "ACTUA - Programa integral para la superación de la pobreza urbana" in Chili (EG-bijdrage: 9,66 miljoen euro; looptijd: 5 en een half jaar), vertoont interessante resultaten in de 6 doelgemeenten, waar een naar het gemeentelijk niveau gedecentraliseerd sociaal beleidsmodel is ontwikkeld, dat door de centrale overheid in andere gemeenten van het land reeds is aangenomen. Een netwerk van sociale diensten van de staat en de gemeenten ten gunste van ongeveer 1.300 gezinnen verleent integrale en op de persoon afgestemde bijstand en vergemakkelijkt de voorbereiding en de financiering van kleine projecten ter verbetering van gezinsinkomens en huisvesting.

Het project "AMAR - Integrale bijstand aan minderjarigen in een verhoogde risicosituatie" in Paraguay (EG-bijdrage: 10 miljoen euro; looptijd: 5 jaar) is anderhalf jaar vóór het beoogde einde van de activiteiten geëvalueerd. De nationale bijdrage van 2,7 miljoen euro kon op de geprogrammeerde vervaldata niet worden ingebracht. In het evaluatieverslag wordt een achterstand in de aanpassing van het project door de Paraguayaanse instellingen geconstateerd en worden wijzigingen voorgesteld om het tempo van de tenuitvoerlegging ervan te verbeteren. Deze wijzigingen worden momenteel uitgevoerd.

Wat nieuwe steunmaatregelen betreft, is in El Salvador een project inzake sociale preventie van geweld en jeugddelinquentie van start gegaan (EG-bijdrage: 9,2 miljoen euro). Dit project heeft ten doel de jeugddelinquentie met 50% te verminderen en de veiligheid van burgers in de stedelijke gebieden van San Salvador met een grote demografische dichtheid te verbeteren. Bovendien is een bedrag van 1,5 miljoen euro uit hoofde van begrotingslijn B7-312 vastgelegd als bijdrage aan de actie van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen (UNHCR) ten gunste van binnenlands ontheemde bevolkingsgroepen in Colombia.

6.6.4 De drie C's (coherentie, coördinatie en complementariteit)

De coherentie tussen het communautaire beleid wordt gewaarborgd door nauwe coördinatie tussen de verschillende diensten van de Europese Commissie bij de opstelling van de strategische programmeringsdocumenten - "nationale strategiedocumenten" - voor Latijns-Amerika, die grotendeels in 2002 zijn opgesteld. Deze aanpak, die onontbeerlijk is, is des te relevanter als het gaat om richtsnoeren met betrekking tot regionale entiteiten - Midden-Amerika, Andesgemeenschap en vooral Mercosur -, waarvoor de communautaire actie de geleidelijke liberalisering van het handelsverkeer (in de geest van Doha) beoogt. Deze aanpak ondersteunt dientengevolge duurzame ontwikkeling, macro-economische coördinatie, harmonisatie van het fiscaal beleid, technische normen, onderzoek en technologie, enz.

De complementariteit wordt voorts gewaarborgd door coördinatie van de tenuitvoerlegging door alle geldverschaffers van de bestaande strategiedocumenten voor armoedebestrijding (Poverty Reduction Strategy Papers, PRSP's).

6.6.4.1 Samenwerking in de regio met de lidstaten en andere geldverschaffers

Ook de coördinatie en de complementariteit met het beleid en de acties die door de lidstaten (LS) zijn ondernomen geschiedt vanaf het eerste ogenblik van de uitwerking van de strategische beleidsdocumenten.

De coördinatie met de lidstaten is bijzonder vergevorderd in Bolivia, een land dat door talrijke bronnen van ontwikkelingshulp wordt begunstigd. De delegatie van de Europese Commissie in La Paz zit twee van de vier thematische groepen voor die in het leven zijn geroepen in het kader van een "globaal coördinatiemechanisme" waaraan alle donors deelnemen. Het mechanisme is ingesteld door de regering.

De Europese Commissie neemt actief deel aan de "adviesgroepen" die door de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IOB) worden georganiseerd en waarin de verschillende geldverschaffers zijn verenigd, zoals dit in 2002 geval was voor met name Guatemala, Ecuador en Peru.

Het project voor versterking van maatschappelijke organisaties in Guatemala is een voorbeeld van nauwe samenwerking ter plaatse tussen de EG en de lidstaten op het niveau van de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de individuele acties. Bij de voorbereiding ervan hebben regelmatig gezamenlijke bijeenkomsten plaatsgevonden. Er zij aan herinnerd dat naast het feit dat de meningen worden gevraagd van de LS tijdens de Geografische comités die ter plaatse worden gehouden, over ieder projectvoorstel in Latijns-Amerika ook uitgebreid door de vertegenwoordigers van de lidstaten ter plaatse wordt gedebatteerd.

Ook de tussentijdse herziening van het PPG7, dat het voornaamste programma inzake beheer en bescherming van het Amazonewoud is en dat een belangrijk partnerschap tussen Brazilië en meerdere donorlanden en ook de Europese Commissie vormt, was in 2002 een concrete en belangrijke actie van coördinatie op het niveau van de internationale samenwerking. Wat de sectorale programma's betreft (beleidssteun), waarvan er momenteel meerdere ten uitvoer worden gelegd, komen deze tot stand in nauwe samenwerking met de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, de Wereldbank (WB), het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de lidstaten ter plaatse. Een belangrijke gebeurtenis op dit gebied was de ondertekening in mei 2002 van het "memorandum van overeenstemming" met de IOB, via welke de partijen zich hebben ertoe hebben verplicht een bijdrage te leveren aan de sociale en economische ontwikkeling van de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied door samenwerking op een aantal samenwerkingsgebieden: sectorale steun aan Honduras en Nicaragua, informatiemaatschappij, sociale gelijkheid en bestrijding van armoede, natuurrampen, raadpleging van maatschappelijke organisaties op het gebied van liberalisering van de handel en van integratieprocessen, integratie in Midden-Amerika. Wat de Wereldbank betreft, vindt eveneens nauwe samenwerking op het gebied van dezelfde onderwerpen plaats (sectorale programma's in Honduras en Nicaragua). Bovendien is de Commissie inmiddels betrokken bij de acties van de CFAA (Land Financial Accountability Assessment), die door de IOB en de WB in Nicaragua en Honduras worden geleid, inzake de evaluatie van het beheer van de overheidsfinanciën in de beide landen. De Commissie zal in overeenstemming met de beide regeringen en de beide financiële instellingen conformiteitstests en tests met betrekking tot de aantoonbaarheid van uitgaven uitvoeren, die de uitwerking van actieplannen voor verbetering van het beheer van de overheidsfinanciën zullen stimuleren.

6.6.4.2 Activiteiten van de EIB

De Europese Investeringsbank (EIB) financiert projecten van algemeen belang in de landen van Latijns-Amerika en in de Europese Unie ter ondersteuning van Europese directe buitenlandse investeringen of andere doelstellingen in het kader van het samenwerkingsbeleid van de EU.

In 2002 heeft de Bank voor Latijns-Amerika twee leningen ondertekend, voor een totaalbedrag van 85 miljoen euro.

De eerste lening, ter waarde van 55 miljoen euro, is toegekend aan de "Companhia Energética do Ceará" (COELCE), een Braziliaans elektriciteitsdistributiebedrijf dat in 1998 werd geprivatiseerd. Endesa, een Spaans elektriciteitsbedrijf, is de grootste aandeelhouder en de exploitant ervan. Het aldus gefinancierde project, dat in één van de minst ontwikkelde regio's van Brazilië ten uitvoer zal worden gelegd, beschikt over een belangrijk ontwikkelingspotentieel en zal bijdragen aan het verminderen van de regionale ongelijkheden.

De tweede lening, ter waarde van 30 miljoen euro, is verstrekt aan de Midden-Amerikaanse bank voor economische integratie. Hierdoor stelt de EIB middelen voor kleine en middelgrote investeringen in de particuliere sector in Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras en Nicaragua ter beschikking. De prioriteit zal worden gelegd bij projecten die door dochterondernemingen van bedrijven uit de EU of door joint ventures in de EU/Midden-Amerika worden gerealiseerd, of bij projecten die een ander algemeen belang in zich hebben (overdracht van kennis, milieuvoordelen voor particulieren, regionale ontwikkeling, enz.).

6.6.4.3 Humanitaire hulp

In 2002 waren de activiteiten van ECHO in Latijns-Amerika in het bijzonder gericht op de crises in Colombia en op de bijstand aan binnenlands ontheemde personen. De reactie op natuurrampen heeft eveneens prioriteit en zal dit blijven houden op dit continent, dat regelmatig door aardbevingen, orkanen en overstromingen wordt getroffen. ECHO heeft aldus de slachtoffers van overstromingen en aardverschuivingen in Brazilië, van overstromingen en van een vulkaanuitbarsting in Ecuador en van sneeuwstormen en koudegolven in Bolivia en Peru geholpen. In Midden-Amerika (Guatemala, Honduras en Nicaragua) heeft ECHO zijn actie op de door onregelmatige regenval veroorzaakte voedingsproblemen gericht. In El Salvador is na de aardbevingen van 2001een project voor scholing op het gebied van goedkope en aardbevingsbestendige traditionele bouwtechnieken gefinancierd. In Mexico heeft ECHO de vestiging van inheemse bevolkingsgroepen in Chiapas mogelijk gemaakt en in Cuba zijn middelen voor ondersteuning van de slachtoffers van de orkanen Isidore en Lili vrijgemaakt.

ECHO heeft projecten in de Andesgemeenschap en in Midden-Amerika ondersteund in het kader van zijn DIPECHO-programma (rampenpreventie), teneinde ervoor te zorgen dat de lokale bevolkingsgroepen beter op natuurrampen zijn voorbereid. Het DIPECHO-programma is eveneens gestart met de overdracht aan de nationale en regionale niveaus van de plaatselijk verworven kennis.

Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) Financieringsbesluiten 2002

Land // Bedrag in miljoen euro

Bolivia, Peru // 1,3

Brazilië // 0,35

Midden-Amerika (El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua) // 5,028

Colombia // 9,2

Cuba // 0,6

Ecuador // 1,248

Mexico // 1,0

Paraguay // 0,92

DIPECHO-actieplan voor de Andesgemeenschap // 1,64

DIPECHO-actieplan voor Midden-Amerika // 2,9

Totaal // 24,186

6.6.5 Resultaten van de monitoring

In Latijns-Amerika werden in 2002 in totaal 104 projecten aan monitoring onderworpen, met een totale financieringsomvang van ongeveer 777,5 miljoen euro.

Uitsplitsing van bezochte projecten per samenwerkingsgebied

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

*De steekproef is te klein (3 projecten) om statistisch relevant te kunnen zijn.

De analyse van de monitoring wijst uit dat de gebieden die het nauwst verwant zijn met armoedebestrijding (macro-economische en sociale diensten, voedselzekerheid en plattelandsontwikkeling, institutionele capaciteit en 'good governance') het grootste deel uitmaken van de EG-samenwerking in Latijns-Amerika.

Gemiddelde cijfers voor monitoringcriteria, per prioritair gebied

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Met het oog op de overkoepelende doelstelling van armoedebestrijding zijn van drie van de bovengenoemde in de bovenstaande tabel weergegeven belangrijke gebieden de resultaten in het bijzonder positief. Bovendien kwamen uit de steekproef van 13 verslagen met betrekking tot onderwijsprogramma's goede resultaten naar voren wat betreft het oorspronkelijke ontwerp (relevantie en ontwerp 2,82) en uitstekende cijfers voor doeltreffendheid (3,25), doelmatigheid (3,0) en duurzaamheid (3,0). Ook hier blijft, net als in andere regio's, financiële duurzaamheid cruciaal, maar wat dit betreft zijn voor de betrokken projecten positieve vooruitzichten te verwachten aangezien de steunmaatregelen naar verwachting met overheidsfinanciering worden voortgezet.

Met betrekking tot sterke en zwakke punten wordt er in de conclusies op gewezen dat:

Doelmatigheid en effecten van projecten vaak positief worden beïnvloed door flexibiliteit en aanpassing. Sociaal-culturele, technologische en milieuaspecten in EG-projecten leveren over het algemeen een positieve bijdrage aan de algehele duurzaamheid ervan. Een zwak oorspronkelijk ontwerp en te late uitvoering van activiteiten is echter van negatieve invloed op de prestaties wat betreft respectievelijk relevantie en doelmatigheid. Financiële duurzaamheid blijft een grote bron van problemen.

6.6.6 Conclusie en vooruitzichten

In 2002 is het kader van de samenwerking tussen de EU en Latijns-Amerika versterkt door de politieke impuls die door de Top van Madrid werd gegeven en de intensieve onderhandelingen over regionale en bilaterale globale overeenkomsten.

Het jaar 2002 werd eveneens gekenmerkt door een geleidelijke toenadering tussen regeringen en maatschappelijke organisaties. De Commissie heeft aan deze dialoog een belangrijke bijdrage geleverd: in 2002 heeft zij de raadpleging van de maatschappelijke organisaties inzake de EU-Mercosur- en EU-Chili-onderhandelingen, alsook inzake de tenuitvoerlegging van de globale overeenkomst tussen de EU en Mexico georganiseerd. De Commissie heeft eveneens steun verleend aan de door de maatschappelijke organisaties van Europa, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied ter gelegenheid van de Top van Madrid georganiseerde ontmoetingen.

Terwijl 25% van de communautaire samenwerking in Latijns-Amerika reeds door maatschappelijke organisaties ten uitvoer wordt gelegd, zal de uitdaging voor de komende jaren erin bestaan plaats te maken voor de versterkte dialoog tussen autoriteiten en niet-overheidsactoren bij de definiëring van het samenwerkingsbeleid tussen de EU en Latijns-Amerika zelf.

Op de middellange termijn zullen het welslagen van de onderhandelingen met Mercosur en de aanvang van de onderhandelingen met de Andesgemeenschap en Midden-Amerika bijdragen tot versterking van de betrekkingen van de EU met de drie subregio's en de structurering van het biregionaal strategisch partnerschap tussen de EU en Latijns-Amerika in zijn geheel.

Vanuit operationeel oogpunt heeft de communautaire samenwerking in Latijns-Amerika zich in twee nieuwe richtingen ontwikkeld:

- De steunmaatregelen van de Europese Commissie werden in 2002 wat betreft methodologische aspecten gekenmerkt door de voorbereiding, in het bijzonder in Midden-Amerika maar ook in Bolivia, van maatregelen van het type "sectorale aanpak" en "begrotingssteun", waarvan de eerste resultaten al in 2003 merkbaar zouden moeten worden;

- Het proces van "deconcentratie" van het beheer van de buitenlandse hulp naar de delegaties is voortgezet en geconsolideerd. Wanneer de versterking van de delegaties wat betreft bezetting en materieel eenmaal is afgerond, hetgeen wordt voorzien voor 2003, zullen alle delegaties van de Europese Commissie in Latijns-Amerika conform het nieuwe concept opereren.

7. THEMA: WATERBEHEER IN EU-SAMENWERKING

7.1 HET BELANG VAN WATER VOOR ONTWIKKELING

Zoetwater is een eindig en kostbaar product, dat van wezenlijke betekenis is voor het behoud van het leven, het uitvoeren van in economisch opzicht productieve activiteiten en het milieu zelf. Geen enkele strategie ter bestrijding van armoede kan voorbijgaan aan de menselijke levensbehoefte aan water, en duurzaam ontwikkelingsbeleid moet zich richten op de behoefte aan een rechtvaardig en duurzaam beheer van watervoorraden, in het belang van de samenleving als geheel. Globaal gezien vormt de wereldwijde watercrisis een bedreiging voor het leven, voor duurzame ontwikkeling en zelfs voor vrede en veiligheid.

Bevolkingsgroei en snelle verstedelijking, veranderende levenswijzen en economische ontwikkeling hebben overal, maar in het bijzonder in ontwikkelingslanden, geleid tot toenemende druk op watervoorraden. Zonder doeltreffende actie zal deze situatie verslechteren: de Verenigde Naties schatten dat twee van de drie mensen in 2025 met watertekorten te kampen zal hebben. Gedurende de komende twee decennia zal de wereld naar verwachting 17% meer water nodig hebben voor het verbouwen van voedsel voor de groeiende bevolking in ontwikkelingslanden, en zal het totale waterverbruik met 40% toenemen. Een derde van de landen in gebieden met een grote druk op het beschikbare water zou in deze eeuw met ernstige watertekorten te kampen te kunnen krijgen.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

7.2 WATER EN DE ONTWIKKELINGSDOELSTELLINGEN VOOR HET MILLENNIUM

Vanwege het cruciale belang van water voor ontwikkeling en de dringende noodzaak deze crisis aan te pakken bevatten de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium een specifieke doelstelling op het gebied van water: het halveren, vóór 2015, van het deel van de mensen zonder duurzame toegang tot veilig drinkwater. De tabel hieronder geeft aan hoever de verschillende regio's nog van het bereiken van dit doel zijn verwijderd.

Tijdens de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002 werd een zeer belangrijke stap gezet met de goedkeuring van een nieuwe internationale doelstelling, met intensieve EG-steun: halvering vóór 2015 van het aantal mensen zonder toegang tot afvalwaterzuivering , als aanvulling op de doelstelling inzake toegang tot drinkwater. De goedkeuring van een nieuwe doelstelling inzake ontwikkeling van geïntegreerd beheer van plannen voor watervoorraden was eveneens een positieve stap voorwaarts.

Toegang tot water en afvalwaterzuivering is eveneens cruciaal voor het behalen van andere MDG's, zoals de doelstelling inzake kindersterfte. Adequate voorziening van schoon water en afvalwaterzuivering zou het voorkomen van een aantal ziekten met maar liefst 75% kunnen verminderen.

De EU is reeds de grootste verstrekker van ontwikkelingsbijstand voor watergerelateerde initiatieven aangezien zij rond de 1,4 miljard euro per jaar in watergerelateerde ontwikkelingshulp en wetenschappelijke samenwerking investeert. Naast steunmaatregelen die worden uitgevoerd in de context van landenprogramma's en regionale programma's, worden ook in het kader van NGO-medefinanciering, microprojecten en gedecentraliseerde samenwerking, alsook in het kader van humanitaire hulp watergerelateerde activiteiten uitgevoerd. De bijdrage van de EU op dit gebied zal naar aanleiding van de invoering van Waterinitiatief van de EU tijdens de WSSD worden uitgebreid.

7.3 MENSEN EN WATER: VERBETERING VAN DE TOEGANG TOT WATER EN AFVALWATERZUIVERING

Inadequate watervoorziening is zowel een oorzaak als een gevolg van armoede. Zonder uitzondering zijn mensen zonder adequate en betaalbare watervoorziening de armsten in de samenleving. De gevolgen van inadequate watervoorziening - ziekte, tijd en energie besteed aan het dagelijks halen van water, enz. - vergroten de armoedeval. Donors, begunstigde landen en belanghebbenden moeten samenwerken teneinde de toegang tot water te verbeteren.

Acties dienen te zijn gericht op het bereiken van het doel betaalbaar water aan te bieden en duurzaamheid van de sector te waarborgen. Teneinde deze doelstelling te behalen dienen enkele cruciale vraagstukken te worden aangepakt, zoals de noodzaak de capaciteit voor bediening en onderhoud te verbeteren, met een grotere gebruikersparticipatie; het onverantwoorde gebruik van water tot een minimum te beperken en waterverspilling terug te dringen; apparatuur voor waterbesparing in te voeren en water waar mogelijk te hergebruiken; een geschikte prijs voor water vast te stellen om zo de belangen van de armen te beschermen; stimuleringsmaatregelen ter bescherming van de waterkwaliteit op gemeenschapsniveau in te voeren, zoals de bescherming van bronnen en zorgvuldige wateropslag.

Enkele feiten en cijfers

- Meer dan 1 miljard mensen, ofwel 18% van de wereldbevolking, hebben geen toegang tot veilig drinkwater en meer dan 2,4 miljard mensen beschikken niet over adequate afvalwaterzuivering

- 2,2 miljoen mensen in ontwikkelingslanden, de meesten van hen kinderen (6.000 per dag), sterven ieder jaar aan ziekten die verband houden met een gebrekkige toegang tot veilig drinkwater, inadequate afvalwaterzuivering en slechte hygiëne

- Als de huidige trend zich voortzet zal naar verwachting de vraag naar zoetwater vóór 2025 met 56% toenemen, meer dan er momenteel beschikbaar is. Ongeveer 70% van de huidige vraag komt van de landbouw, de overige 30% is afkomstig van huishoudens, stedelijk en industrieel gebruik en consumptie

Watervoorziening kan niet los worden gezien van twee andere onderling verband houdende factoren - afvalwaterzuivering en gezondheid. Dit komt omdat één van de allereerste oorzaken van watervervuiling de inadequate of onjuiste verwijdering van menselijke (en dierlijke) afscheidingsproducten is. Dit leidt vaak tot een cirkel van infectie (met voornamelijk diarree als gevolg) en vervuiling die één van belangrijkste oorzaken van ziekte en overlijden in de ontwikkelingswereld blijft vormen. De gevolgen van een grotere toegang en betere diensten zijn dus sectoroverschrijdend, en vragen om interactie met andere sectoren: gezondheid, onderwijs, plattelands- en stedelijke ontwikkeling.

Uitbreiding van de beschikbaarheid van afvalwaterzuivering en onderwijs op het gebied van hygiëne: er dient een veel grotere nadruk op afvalwaterzuivering te worden gelegd teneinde op dit vaak verwaarloosde gebied een voet aan de grond te krijgen. Naar schatting wordt de helft van de ziekenhuisbedden in de wereld bezet door patiënten die aan door het water overgebrachte ziekten lijden. Dit betekent dat het verbeteren van het hygiënisch gedrag en de afvalwaterzuivering naast de watervoorziening essentiële ingrediënten moeten zijn van programma's ter bevordering van de volksgezondheid en dat onder gemeenschappen met lage inkomens een breder begrip van het verband tussen gebrekkige hygiëne en ziekte moet worden gecreëerd.

Voldoen aan de uitdaging van verstedelijking: de toegang tot water en afvalwaterzuiveringsfaciliteiten in stedelijke nederzettingen wordt beperkt door twee reeksen factoren. Aan de ene kant het ontoereikende vermogen van de bestaande systemen en beheerstructuren om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar zoetwater en afvalwaterzuiveringsdiensten. Aan de andere kant heeft de snelle en ongeplande stijging van de stedelijke bevolking extra druk gelegd op een systeem dat toch al onder zware druk stond. Om het nog erger te maken, vestigen de nieuwkomers zich in marginale gebieden - heel vaak met een illegale status - waar helemaal geen voorzieningen zijn (naar schatting 25% van de mensen in de steden van ontwikkelingslanden kopen hun water van waterverkopers voor aanzienlijk hogere prijzen dan leidingwater) en waarvoor een aanzienlijke kapitaalinvestering nodig zou zijn. Een lokaal en nationaal beleid inzake stedelijke nederzettingen kan bijdragen aan het verminderen van de druk van de migratie van plattelandsgebieden naar stedelijke gebieden op het systeem. Een dergelijk beleid dient de migratie naar stedelijke centra niet te belemmeren. Ervan uitgaande dat het fenomeen van snelle verstedelijking in de ontwikkelingswereld niet kan worden omgekeerd, zou een wijze aanpak erin bestaan de groei van steden te reguleren en te plannen om zo optimaal gebruik te maken van de beschikbare hulpbronnen.

SOMALIË - Een geïntegreerde aanpak voor het ondersteunen van duurzame stedelijke ontwikkeling

In 2002 voltooide de Commissie een profielstudie voor stedelijke gebieden teneinde manieren vast te stellen om de gemeentelijke autoriteiten in Somalië te ondersteunen bij verbetering van hun capaciteit om beter tegemoet te komen aan basisbehoeften en andere vragen van bevolking. De voorgestelde strategie bestaat in de goedkeuring van een geïntegreerde aanpak van stedelijke uitdagingen en behoeften. Goed stedelijk beheer en goed stedelijk bestuur worden beschouwd als de algemene vereisten voor het boeken van evenwichtige en duurzame vooruitgang op de verschillende gebieden die onder de verantwoordelijkheid van gemeentelijke organen vallen.

Vanuit dit perspectief valt waterbeheer onder de bevoegdheden van de gemeentelijke overheid, hoewel er bij iedere actie op dit gebied samenhang met de algemene doelstellingen van versterkt stedelijk beheer en bestuur dient te bestaan. Een voorbeeld van de samenhang tussen optimaal gebruik van watervoorraden en stedelijke planning is de invloed van de stedelijke indeling op de kosten van water, afvalwaterbeheer en -drainage. Een element van de geïntegreerde aanpak dat van toepassing is op de verstrekking van watergerelateerde diensten is de noodzaak de capaciteit van belanghebbenden op de relevante niveaus op te bouwen ter versterking van de eigen inbreng en de duurzaamheid.

De uitdaging in plattelandsgebieden: naar schatting lopen vrouwen in Afrika en Azië dagelijks rond de 6 km om water te halen, waarbij zij gemiddeld 20 kg water op hun hoofd dragen. Dit kost een boel tijd en energie, en deze last wordt ook vaak door kinderen gedragen, waardoor ze van school wegblijven. Bovendien is in de meeste ontwikkelingslanden groei van de plattelandseconomie een absolute voorwaarde voor algehele economische groei, en blijft voedselproductie de voornaamste economische activiteit van een groot deel van de plattelandsbevolking. Een hogere economische opbrengst komt voornamelijk voort uit goederen op basis van natuurlijke hulpbronnen, zoals akkerbouw-, veeteelt- of visserijproducten, die allemaal afhankelijk zijn van duurzaam waterbeheer. Integratie van land- en waterreserves is essentieel voor zowel de water- als de voedselzekerheid, met name in gebieden waarin de waterreserves worden betwist, en de doelmatigheid van het waterverbruik in de landbouw, de grootste verbruiker van zoetwater, dient te worden verbeterd teneinde de druk op de reserves te verminderen. De armste en kwetsbaarste plattelandsbewoners worden het meest bedreigd door gebrek aan water van acceptabele kwaliteit.

Bij het bepleiten van verstandig watergebruik en -beheer, waarbij de nadruk wordt gelegd op een kleinschalige, doelmatige aanpak, zoals regenwateropvang, kleinschalige druppelirrigatie, hergebruik van afvalwater voor irrigatie, dient derhalve rekening te worden gehouden met een aantal vraagstukken met betrekking tot waterverbruik bij voedselproductie. Acties ter bevordering van de voedselzekerheid in arme plattelandsgebieden dienen onder meer betrekking te hebben op diversificatie van de middelen van bestaan, samen met waterbesparende methoden en duurzamere beheersystemen. Dit dient alternatieve mogelijkheden voor het genereren van inkomsten voor de armsten op te leveren, en eveneens de druk op schaarse watervoorraden te verminderen.

TROPISEC - Nicaragua: water, een belangrijk element in een project voor plattelandsontwikkeling

TROPISEC, een door de EG medegefinancierd project (7 miljoen euro) met een looptijd van 7 jaar, werd in 2002 afgerond. Het project vond plaats in de zogenaamde regio Las Segovias, een van de armste en droogste gebieden in Nicaragua, en had vijf doelstellingen: scholing in zelfbeheer, institutionele versterking van basisorganisaties, gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen, financiële en technische steun voor plattelandsontwikkeling.

Een van belangrijkste componenten van het project bestond in de verstrekking van drinkwater en irrigatiesystemen aan de bevolking. FONDECA, het ontwikkelingsfonds voor boeren van Las Segovias, had ten doel toegang te verstrekken tot kredieten alsook bij te dragen tot de ontwikkeling van een systeem voor duurzame bemiddeling ten behoeve van de doelgroepen. De voornaamste prestaties van het project waren het opzetten van een ambachtelijk basisprogramma voor graan en zaaigoed, het verbeteren van de voedselzekerheid dankzij de vorming van 2.565 gezins- of gemeenschapsfruitkwekerijen alsook het vergemakkelijken van de overdracht van technologie onder boeren. Het project kwam ten goede aan 10.000 gezinnen: er werden 1536 watersystemen voor irrigatie geïnstalleerd, er werd 1.846 km aan plattelandswegen verbeterd of gerepareerd en er werden 1650 watersystemen voor huishoudelijke consumptie aangelegd. Bovendien kregen 727 technici een scholing op het gebied van milieu, met een "multiplier"-effect dat resulteerde in de scholing van 19.065 leerlingen.

7.3.1 De reactie van het beleid van de EU op de uitdaging van verbetering van de toegang tot water en afvalwaterzuivering

In het beleidskader inzake water en ontwikkeling van de EU wordt erkend dat voor het bereiken van resultaten vooruitgang op verschillende gebieden nodig is, in het bijzonder op het gebied van 'governance' en financiering. In beide gevallen is duurzaamheid van cruciaal belang.

'Good governance': vergroting van de toegang tot veilig water en afvalwaterzuivering vereist dat politieke autoriteiten hieraan grotere prioriteit toekennen en dat maatregelen hiervoor in het nationale en gemeentelijke beleid worden geïntegreerd. Groter bewustzijn en grotere kennis zijn essentieel voor ondersteuning van de planning en de besluitvorming, in combinatie met institutionele versterking en capaciteitsopbouwactiviteiten. Partnerschappen tussen actoren van publieke, particuliere en maatschappelijke organisaties dienen te worden bevorderd, waardoor ervoor wordt gezorgd dat die partnerschappen rechtvaardig, verantwoordingsplichtig en doorzichtig blijven, de belangen van consumenten en investeerders beschermen en hoge niveaus van milieubescherming in stand houden.

Masibambane, een nieuw steunprogramma voor de watersector in Zuid-Afrika

Een programma voor de waterdienstensector (water services sector support programme, WSSSP) voor de steun aan regering van Zuid-Afrika met een looptijd van drie jaar wordt gefinancierd met gebruikmaking van eigen middelen van de regering, EG-samenwerking en bilaterale steun van vier EU-leden ten bedrage van ongeveer 2.220 miljoen rand (334 miljoen euro, incl. 75 miljoen euro aan begrotingssteun van de EG). De doelstelling van het programma is het bieden van basisdiensten op het gebied van watervoorziening en afvalwaterzuivering via een verscheidenheid aan activiteiten, inclusief het ondersteunen van strategische beleidsontwikkeling, het beschikbaar stellen van waterdiensten en afvalwaterzuiveringsdiensten aan geselecteerde arme plattelandsgemeenschappen in drie provincies (Noordelijke Provincie, KwaZulu Natal en Oost-Kaap). Het project verleent eveneens institutionele steun ter ondersteuning van overheidsinstellingen op verschillende niveaus, waarbij de nadruk ligt op dialoog met belanghebbenden. In bepaalde gevallen zullen nieuwe instellingen zoals districtsraden, bureaus voor afwateringsbeheer en gemeenschapsstructuren worden ingesteld. 'Good governance' en voortdurende coördinatie tussen diverse actoren worden als cruciaal beschouwd voor de duurzaamheid en de effecten van het programma.

De belangrijkste verwachte resultaten zijn:

Het beleid en de wetgeving voor de sector van de waterdiensten en de afvalwaterzuiveringsdiensten in Zuid-Afrika zijn geëvalueerd en bijgesteld, waardoor de sector de richting van consumentgestuurde steunmaatregelen inslaat.

Ongeveer 2,4 miljoen mensen in de Noordelijke Provincie, KwaZulu Natal en de Oost-Kaap beschikken over duurzame waterdiensten en afvalwaterzuiveringsdiensten.

Voorlichting op het gebied van gezondheid en hygiëne is opgenomen in alle infrastructuurprojecten.

De technische en administratieve capaciteit en de kundigheid in beheer van belangrijke deelnemers is verbeterd (met name de capaciteit van de lokale overheidsstructuren en het departement Waterzaken en Bosbouw, autoriteiten op het gebied van waterdiensten en leveranciers van waterdiensten, maar ook NGO's en de particuliere sector zullen hierbij worden betrokken).

Geïntegreerde planning en gecoördineerd beheer binnen de sector zijn versterkt.

Er is een eenheid genderaangelegenheden ingesteld binnen het hoofddirectoraat waterdiensten van het departement Waterzaken en Bosbouw.

Financiële uitdagingen: van oudsher zijn het de gemeenten die de waterdiensten leveren, maar deze kunnen vanwege een gebrek aan financiële en technische capaciteit de snel groeiende vraag niet aan. Vernieuwende benaderingen zijn nodig. Mogelijkheden moeten zorgvuldig worden onderzocht en dienen rekening te houden met lokale omstandigheden, waaronder gezondheidsrisico's, heersende opvattingen en gewoonten, aanvaardbaarheid, bestaande kennis en praktijken, kosten, eigen inbreng in faciliteiten en het regelgevend kader. Naast grote kapitaalinvesteringen zijn institutionele maatregelen nodig voor het zoeken naar en het exploiteren van nieuwe watervoorzieningbronnen en het verbeteren en uitbreiden van de stelsels van waternetten en afvalwaterzuiveringsnetten. Daarnaast zijn institutionele maatregelen nodig om te zorgen voor een doelmatig beheer van de dienst, inclusief adequaat onderhoud van de infrastructuur. Terugwinning van kosten is van belang om te zorgen voor de financiële duurzaamheid van waterdiensten, maar niettemin moet er bij de ontwikkeling van tariefstructuren en inningsystemen voor worden gezorgd dat aan de basisbehoeften van arme en kwetsbare groepen wordt tegemoetgekomen.

GHANA - Een publiek-privaat partnerschap, aangepast aan lokale omstandigheden, ter verbetering van de watervoorziening van kleine plaatsen

26 november 2002 - Kokofu, Ghana, 250 km ten noordwesten van de hoofdstad Accra: zoals iedere week controleert de heer Ansah, technisch manager bij de Water and Sanitation Development Board (WSDB) van Kokofu, de stand van de watermeters van de 13 publieke standpijpen en de 50 particuliere aansluitingen die op het waterdistributienetwerk zijn aangesloten. Onder toezicht van de accountant haalt hij de inkomsten uit de waterverkoop van de waterverkopers op. De kostprijs van water is 100 cedis per mand van 18 liter (0,68 euro per m³). De gemiddelde dagelijkse consumptie bedraagt hier 11 liter per persoon. Dankzij deze reguliere inning van inkomsten heeft de WSDB het systeem tot dusverre 10 maanden werkend kunnen houden en is de WSDB er in dit tijdvak in geslaagd 10 extra particuliere aansluitingen te creëren en vervoer aan te bieden aan het personeel. De bankrekening staat momenteel op een creditsaldo van 15 miljoen cedis (1700 euro).

Van de inkomsten uit de waterverkopen wordt 10% gereserveerd voor onderhoud, 10% voor kleinschalige afvalwaterzuiveringsprojecten en voorlichting op het gebied van hygiëne en 5% voor de uitbreiding van het watervoorzieningstelsel. De inspanningen van de gemeenschap en hun vertegenwoordigers sinds het begin van het project (overleg, 5% bijdrage aan investeringskosten) betalen zich terug. Gedurende de tot op heden vier jaar waarin het project wordt uitgevoerd zijn publieke werken en monitoring ingesteld, gecombineerd met particulier beheer in twee steden. Inspanningen op het gebied van capaciteitsopbouw van boekhouding, systeemonderhoud, technische monitoring, beheertechnieken, voorlichting op het gebied van hygiëne, werden gericht op alle niveaus, van het water- en afvalwaterzuiveringsbeheer op gemeenschaps-, districts- en regionaal niveau.

Dit voorbeeld wordt overgenomen in de 25 kleine steden in de regio's Ashanti, Brong-Ahafo en in de westelijke regio's die onderdeel van dit project uitmaakten, en komt ten goede aan een bevolking van 310.000 mensen. In het kader van het project wordt momenteel de implementatie van vijf aanvullende systemen voorbereid om uiteindelijk, binnen de beschikbare toewijzing van 15 miljoen euro, ten goede te komen aan een bevolking van 350.000 mensen in 30 steden. Dit is slechts één voorbeeld van de uitvoering van een aan de lokale omstandigheden aangepast "publiek-privaat-partnerschap" - dat tot dusverre behoorlijk succesvol is.

In 2002 verfijnde de EU haar aanpak met betrekking tot waterbeleid in de context van ontwikkelingssamenwerking. In maart publiceerde de Commissie een nieuwe mededeling, die in mei door de Raad werd goedgekeurd. [134] Deze is gebaseerd op de noodzaak een geïntegreerde, langetermijnaanpak te hanteren, samen te werken met ontwikkelingslanden en prioriteit toe te kennen aan het aanpakken van 'governance'- en financiële vraagstukken, inclusief duurzaamheid.

[134] COM(2002)132 van 12 maart 2002, 'Waterbeheer in ontwikkelingslanden - Beleid en prioriteiten in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie'. http://register.consilium.eu.int/pdf/fr/ 02/st08/08958f2.pdf

Het overkoepelende kader van de EU bestaat in geïntegreerd beheer van watervoorraden ('Integrated Water Resources Management', IWRM) dat op het niveau van stroomgebieden wordt toegepast. De EU is van mening dat integraal waterbeheer, gecombineerd met sterke overheidsparticipatie, doorzichtigheid en verantwoordingsplicht een cruciale rol kan spelen om de doelstellingen te helpen bereiken. Geïntegreerd waterbeheer is in het bijzonder belangrijk voor duurzame ontwikkeling en conflictpreventie in het geval van grensoverschrijdende wateren.

Geïntegreerd beheer van watervoorraden in actie

Project voor geïntegreerd beheer van het stroomgebied in de Doon-vallei - India

Dit project, met een looptijd van 8 jaar en een EG-bijdrage van 22,5 miljoen euro, was met name succesvol waar het ging om het bereiken van de doelstellingen om de aan de gang zijnde verslechtering van de ecosystemen van de Doon-vallei in de staat Uttaranchal te keren via werkzaamheden voor bodembehoud, inclusief de bouw van controledammen en de aanplanting van een combinatie van boom- en grassoorten. De frequentie van irrigatie en de beschikbaarheid van water zijn hierdoor vergroot. De levensomstandigheden van de plattelandsbewoners zijn verder verbeterd als gevolg van hun betrokkenheid bij het beheer van hun milieu. Er zijn samenwerkingsverbanden gecreëerd om te zorgen voor eigen inbreng en om duurzaamheid te bevorderen. Aan behoeften van de boeren op het gebied van landbouw werd over het algemeen tegemoetgekomen met de conventionele ontwikkeling van stroomgebieden om te komen tot de ontwikkeling van stroomgebieden door gemeenschappen.

In de mededeling en in de conclusies van de Raad werd een aantal duidelijke prioriteiten vastgesteld:

- Zorgen voor voldoende drinkwater van goede kwaliteit en goede waterzuivering en hygiëne voor iedereen, vooral de armsten, met duidelijke nadruk op de behoeften van vrouwen en kinderen, met als algemeen doel vermindering van armoede en verbetering van de menselijke gezondheid en kwaliteit van leven en de kansen op middelen van bestaan;

- Ontwikkeling van duurzaam en rechtvaardig beheer van grensoverschrijdende wateren, waarbij rekening wordt gehouden met alle betreffende belangen en de tegenstrijdige behoeften van de verschillende gebruikers met elkaar verzoend worden, en waardoor Zuid-Zuid-samenwerking mogelijk wordt gemaakt;

- Tenuitvoerlegging van coördinatie tussen de verschillende sectoren om een eerlijke, duurzame en goede waterverdeling tussen verschillende gebruikers te verzekeren. Dit vereist dat waterbeheerprincipes een vast onderdeel worden van naburige beleidsterreinen.

Actie en vernieuwende benaderingen zijn nodig om dringende en langetermijnprioriteiten op het gebied van verstrekking van waterdiensten, uitbreiding van de afvalwaterzuiveringsdiensten en voorlichting op het gebied van hygiëne te behalen, tegemoet te komen aan de stedelijke uitdaging, te komen tot water-voedselzekerheid, waterecosystemen te beschermen, stromen en kustgebieden te beheren. Inspanningen voor conflictpreventie en vredesopbouw, die politieke prioriteiten voor de Europese Gemeenschap vormen, moeten betrekking hebben op duurzaam en eerlijk beheer van gedeelde natuurlijke hulpbronnen zoals water. Steun voor regionale activiteiten dient te worden aanbevolen waar een duidelijke inzet voor regionale samenwerking voorhanden is.

De EU erkent eveneens dat enkele wereldwijde en langtermijnvraagstukken steeds crucialer zullen worden naarmate watervoorraden schaarser worden. Hiertoe behoren de gevolgen van klimaatverandering op de toegang tot water, waardoor het risico van extreme gebeurtenissen wordt vergroot en voorraden uitgeput raken, en de interactie tussen waterbeheer en handel in agrarische en industriële producten die een belangrijke watercomponent in zich dragen.

Ter bevordering van een bredere verspreiding en acceptatie van haar strategische aanpak ging de Europese Commissie van start met een programma voor capaciteitsopbouw, gericht op beleidsmakers en andere essentiële belanghebbendengroepen in de ACS-regio alsook in Azië, Latijns-Amerika en de mediterrane regio's.

Bevordering van de strategische sectorale aanpak via capaciteitsopbouw

De EG heeft een leidende rol op zich genomen in het bevorderen van beste praktijken en het ondersteunen van capaciteitsopbouw voor doeltreffend waterbeheer. De richtsnoeren van de EG voor ontwikkelingssamenwerking op het gebied van watervoorraden [135] met als belangrijkste element een 'strategische aanpak voor rechtvaardig, doelmatig en duurzaam beheer van waterreserves', stellen beleidsbeginselen voor het beheer van watervoorraden en waterdiensten vast (op institutioneel, sociaal, economisch en technologisch niveau en op milieugebied). Zij stoelen op internationaal overeengekomen kernbeginselen. De richtsnoeren illustreren de nieuwe gerichtheid van de steun van de Gemeenschap op water in ontwikkelingslanden, met meer nadruk op sociale en milieuvraagstukken en op beheer en grotere steun voor capaciteitsopbouw en institutionele versterking. Een reeks workshops, opleidingscursussen en mentorschapsactiviteiten zijn aangewend om belanghebbendengroepen te helpen gewend te raken aan de voornaamste beginselen die essentieel zijn voor duurzaamheid.

[135] http://europa.eu.int/comm/development/ body/publications/water/en/frontpage_en.htm

7.3.2 WSSD en de start van het waterinitiatief van de EU

Op de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling van 2002 in Johannesburg (World Summit on Sustainable Development, WSSD) bracht de EU haar voornemen naar voren om haar rol in de internationale inspanningen uit te breiden teneinde de doelstellingen in verband met water en afvalwaterzuivering te bereiken en wel met de start van een nieuw EU-Waterinitiatief.

Het Initiatief werd op het hoogste politieke niveau goedgekeurd met de ondertekening van een gezamenlijke verklaring voor een nieuw Afrika/EU-strategisch partnerschap inzake wateraangelegenheden en afvalwaterzuivering. Een partnerschap tussen de EU en Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië werd eveneens op ministerieel niveau goedgekeurd tijdens de WSSD.

De belangrijkste doelstellingen

Via het Waterinitiatief bevestigt de EU opnieuw haar toezegging om te helpen voldoen aan de ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium, alsmede de doelen die zijn overeengekomen tijdens de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling. Het initiatief is gericht op het halveren, in het jaar 2015, van het aantal mensen dat geen toegang heeft tot veilig drinkwater en over minimale afvalwaterzuivering beschikt, dat momenteel op respectievelijk ongeveer één en twee miljard wordt geschat.

De tweede prikkel van het initiatief is bedoeld om de ontwikkeling te ondersteunen van een geïntegreerd beheer van watervoorraden ('Integrated Water Resources Management' (IWRM) en waterdoelmatigheidsplannen in 2005, het stimuleren van de algemene goedkeuring van beleid, planning en beheer van stroomgebieden, met name voor grensoverschrijdende afwateringsgebieden.

De belangrijkste onderdelen van het Initiatief hebben ten doel:

- Het versterken van de politieke betrokkenheid om iets te doen voor het vergroten van de toegang tot water en afvalwaterzuivering met het oog op de bestrijding van armoede;

- Het bevorderen van betere regelingen voor de 'governance' van water, inclusief sterkere partnerschappen tussen de publieke en de particuliere sector, en plaatselijke belanghebbenden, en opbouw van institutionele capaciteit. Beter begrip van de interactie tussen duurzaam waterbeheer en armoedebestrijding en de context van ontwikkelingslanden. Maar ook innovatie en maatschappelijke mobilisering zijn van essentieel belang, bijvoorbeeld ter ondersteuning van toekomstige directe investeringen en ter ontwikkeling van beheerpraktijken, beleid en technologie die rekening houden met maatschappelijke en rechtvaardigheidsvraagstukken. Om deze redenen omvat het Initiatief van de EU een specifieke onderzoekscomponent. De EU heeft eveneens haar Zesde Kaderprogramma voor onderzoek voor partners in derde landen [136] opengesteld om haar ervaringen gemakkelijker te delen en als signaal van haar toezegging tot het aanpakken - samen met partners - van wereldwijde en regionale uitdagingen in verschillende delen van de wereld.

[136] http://europa.eu.int/comm/research/iscp/ newsletter/agreements_en.html

01

- Het verbeteren van coördinatie en samenwerking: Dit betreft een verschuiving van opzichzelfstaande projecten naar een sectorale aanpak. Het betreft eveneens het zorgen voor acties van meerdere belanghebbenden ter versterking van partnerschappen voor actie en ter bevordering van Zuid-Zuid-samenwerking;

- Het ontwikkelen van regionale en subregionale samenwerking door te helpen bij de toepassing van het geïntegreerd beheer van watervoorraden, inclusief grensoverschrijdende wateren, om een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling en conflictpreventie.

- Als katalysator werken voor aanvullende financiering, onder meer via de ontwikkeling van nieuwe, vernieuwende financieringsmechanismen om nieuwe partners aan te trekken. De EU zal gebruikmaken van het volledige assortiment financiële mechanismen dat reeds voor waterprojecten beschikbaar is en zal actie ondernemen om gaten in de financiering aan te pakken. Overeenkomstig de door haar ten tijde van de internationale conferentie 'Financiering voor ontwikkeling' in maart 2002 gedane toezeggingen is de EU bereid haar bijstand op het gebied van water verder te vergroten. In overeenstemming met het geïntegreerde en vraaggestuurde karakter van het Initiatief zal aanvullende financiering worden overwogen in reactie op verzoeken van partnerlanden, en zullen de komende jaren middelen worden verstrekt in de context van de inspanningen van landen voor armoedebestrijding en bevordering van duurzame ontwikkeling. Over het algemeen zal het Initiatief proberen de juiste mix van financieringsmogelijkheden vast te stellen, zowel voor kapitaalfinanciering als voor programma's inzake kostenterugwinning die worden afgestemd op de behoeften van de armen.

Onmiddellijke prioriteiten

Voor verdere ontwikkeling van deze elementen zijn de belangrijkste prioriteiten van het Waterinitiatief van de EU:

- Het ontwikkelen van een overzicht van de situatie in de verschillende landen en regio's met een analyse van de grootste financiële leemtes en behoeften;

- Het opstellen van een gecoördineerd actieprogramma met een financiële strategie voor de lange termijn die concrete hulp tot 2015 vaststelt; en

- Het vaststellen van een mechanisme voor monitoring en verslaglegging teneinde de vooruitgang in de tenuitvoerlegging te meten en verdere actie te sturen.

De EU erkent de noodzaak snel over te gaan tot het formuleren en ten uitvoer leggen van programma's die zichtbaar zijn en die resultaten opleveren. Er wordt reeds vooruitgang geboekt in de landen waar water en afvalwaterzuivering prioriteiten vormen in ontwikkelingsprogramma's (zoals Kaapverdië, Tsjaad, Djibouti, Dominicaanse Republiek, Ghana, Lesotho, Mauritius, Nigeria, Papoea-Nieuw-Guinea, Rwanda, Samoa, Senegal en Swaziland voor het 9e EOF). In overeenstemming met haar toezeggingen in het kader van een partnerschapsaanpak en met onderkenning van het belang van sterke lokale eigen inbreng voor het welslagen van steunmaatregelen, is de belangrijkste prioriteit van de EU om betrekkingen aan te gaan met regeringen, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden en regio's die belangstelling hebben getoond voor het EU-Initiatief. Het Initiatief wordt momenteel voortgezet met de actieve betrokkenheid van EU-lidstaten en de Europese Commissie, de Europese Investeringsbank, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties.

Voorlopige meerjarige financiële bepalingen: verdeling over sectoren per DAC-sectorcategorie

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Een modulaire aanpak

Het Waterinitiatief van de EU wordt momenteel op modulaire wijze ontwikkeld en richt zich sterk op de regio's, zodat het Initiatief op adequate wijze rekening kan houden met verschillen tussen regio's, alsook met punten van overeenkomst tussen regio's.

- Na de ondertekening van het 'strategisch partnerschap Afrika/EG inzake water en waterzuivering' tijdens de WSSD werden in Afrika twee werkgroepen ingesteld voor het aanpakken van de prioriteiten op het gebied van watervoorziening en afvalwaterzuivering en met betrekking tot kwesties die verband houden met geïntegreerd waterbeheer op nationaal en grensoverschrijdend niveau. In een geest van eigen inbreng, open coördinatie en in harmonie met andere inspanningen (zoals het Nieuwe Partnerschap voor Afrikaanse Ontwikkeling en de EU/Afrika-dialoog) werken de EU-partners samen met de Afrikaanse Ministeriële Raad inzake water (African Ministerial Council on Water, AMCOW), centrale en lokale overheden, maatschappelijke organisaties, particuliere belanghebbenden en multilaterale agentschappen teneinde een bijdrage te leveren aan het bereiken van watergerelateerde ontwikkelingsdoelstellingen voor het millennium en doelen in Afrika.

- Na overeenstemming te hebben bereikt over een strategisch partnerschap EU-EECA inzake water voor duurzame ontwikkeling tijdens de WSSD is voor de landen van Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië een werkgroep ingesteld voor het aanpakken van aspecten met betrekking tot zowel watervoorziening en afvalwaterzuivering als geïntegreerd waterbeheer. Ministers hebben zich verbonden tot tenuitvoerlegging van doelstellingen en verplichtingen in hun regio in het kader van de WSSD en tot toepassing van geïntegreerde benaderingen op het niveau van stroomgebieden in grensoverschrijdende wateren. Er bestaat nauwe samenhang tussen de werkzaamheden en de ontwikkeling van een EECCA-milieustrategie door de NOS-landen. Naar verwachting zal in mei 2003 op de pan-Europese ministeriële milieuconferentie te Kiev een actieplan worden gepresenteerd.

- Er worden mediterrane en Latijns-Amerikaanse componenten ontwikkeld, na de Afrikaanse en EECCA-elementen waarmee een begin is gemaakt tijdesn de WSSD.

Essentiële elementen van het ontwerp-actieprogramma voor het strategisch partnerschap Afrika/EU inzake water en afvalwaterzuivering - overeengekomen tussen de Afrikaanse Ministeriële Raad inzake water en de EU

Prioriteit geven aan watervoorziening en afvalwaterzuivering en geïntegreerd beheer van watervoorraden/ institutionele steun // - Prioriteit geven aan waterdiensten en afvalwaterzuivering in de nationale strategiedocumenten voor armoedebestrijding - waardoor de bijdrage aan de MDG's zichtbaar wordt.

- Naast ontwikkeling van diensten het vaststellen van een geïntegreerde aanpak van waterbeheer om te zorgen voor duurzaamheid en om de WSSD-doelstelling te bereiken.

- Verbetering van de onderliggende instellingen en capaciteit opbouwen

Specifieke acties voor waterdiensten en afvalwaterzuivering // - Tenuitvoerlegging van een tweeledige strategie - (a) Sectorale programmabenadering voor landen met een sterke institutionele capaciteit, (b) manieren vinden om landen te ondersteunen waar water geen prioritaire sector is en waar instellingen versterkt dienen te worden.

- De coördinatie van waterdiensten en afvalwaterzuivering naar het nationaal niveau overbrengen

- Het gebruik van EU- en andere buitenlandse middelen als katalysator voor meer financiering op nationale niveau/door de particuliere sector en door gebruikers - waarbij het grootschalige karakter van de benodigde financiering dient te worden erkend.

Specifieke acties voor geïntegreerd beheer van watervoorraden // - Nadruk op onmiddellijke kansen voor het opstellen van IWRM-plannen in geselecteerde landen.

- Ontwikkelen van programma's voor strategische steun voor het opbouwen van grensoverschrijdende samenwerking (oppervlakte- en grondwater). Eerste acties dienen te zijn gebaseerd op zelfselectie van de landen en van subregionale groepen van de Afrikaanse Ministeriële Raad inzake water.

De te volgen weg

Het bereiken van de drie overeengekomen doelstellingen inzake watervoorziening, afvalwaterzuivering en geïntegreerd waterbeheer en het te boven komen van de wereldwijde watercrisis zal een belangrijke uitdaging voor de internationale gemeenschap vormen. Dit is van cruciaal belang voor armoede-uitroeiing, duurzame ontwikkeling en zelfs conflictpreventie.

In het algemeen moet water in nationale en regionale beleidsagenda's meer prioriteit krijgen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij regeringen in ontwikkelingslanden. Eigen inbreng is essentieel om resultaten te behalen. Maar buitenlandse hulp is eveneens van cruciaal belang, in het bijzonder om te helpen aanvullende financiering te mobiliseren via ontwikkelingsbijstand en andere middelen. Men is het er op dit moment over eens dat het in ieders belang is om deze doelstellingen te behalen. Zoals de Voorzitter van de Commissie, Romano Prodi, zei op de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling: 'business as usual' is geen optie.

8. Financiële tabellen

Uitsplitsing naar sector van de Officiële Ontwikkelingshulp (ODA) gefinancierd uit de algemene begroting van de Commissie en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in 2002

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

8.1. COMMITMENTS 2002 WESTERN BALKANS

Conflict prevention, Good governance and Rule of law

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

European Initiative for Democracy and Human Rights

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Institution building

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Regional cooperation and integration 2002 (EUR million)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Transport and Infrastructure, including Energy

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Food safety and Rural development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Education

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Environment

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Partnership with NGOs

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CARDS Linking relief, Rehabilitation and Development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8.2. COMMITMENTS 2002 EASTERN EUROPE AND CENTRAL ASIA

Conflict prevention, Good governance and Rule of Law

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

European Initiative for Human Rights and Democracy

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Institution building

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Regional cooperation

Country // Commitment

(EUR million)

Regional cooperation // 37.0

Cross border cooperation // 27.5

Baltic cooperation // 8.0

Support to national coordination units // 5.0

EU/EBRD investment preparation facility // 10.0

Nuclear safety // 56.0

Central Asia // 50.0

Chernobyl shelter // 20.0

Total // 213.5

Transport and Infrastructure, including Energy

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Food safety and Rural development

2002 Commitments (EUR million)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Health & Education

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Environment

Country // Amount

(EUR million)

Russia // 24.0

Total // 24.0

8.3. COMMITMENTS 2002 MEDITERRANEAN AND NEAR AND MIDDLE EAST

Projects committed in 2002 (EUR million) per sector and per budget heading

Regional cooperation // Amount

Information and Communication Programme (B7-410 MEDA) // 10

Good Governance and Improvement of the law (B7-410 MEDA) // 6

Middle East Peace Project (B7-410 MEDA) // 2.6

Sub-total // 18.6

Technical assistance (B7-410 MEDA) // 10.8

Total // 29.4

European Initiative for Democracy Human Rights in EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Institution building

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Transport and Infrastructure

2002 commitments (EUR million)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Rural development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Food Security Projects committed in 2002 in West Bank and Gaza Strip (B7-2010)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Health

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Education

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Macroeconomic policies

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Environment

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

MEDA NGOS

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Civil society - Commitments 2002 (EUR million)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Refugees

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8.4 COMMITMENTS 2002 - ACP

Conflict prevention, Good governance, Rule of law

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Institution-building

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Transport

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Infrastructure and Energy

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Food security and rural development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Private Sector Development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

European Initiative for Human Rights

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Macroeconomic Support: Structural Adjustment Programmes

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Health (including HIV/AIDS)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Education (including culture)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Environment (including tropical forests and water management)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Partnership with NGOs

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Linking Relief, Rehabilitation and Development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8.5. COMMITMENTS 2002 ASIA

Conflict Prevention, Good Governance and the Rule of Law

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Asia projects under Regional/Integration (B7-3000/3010)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Transport and Infrastructure

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Food Security and Development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Institution Building

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Macroeconomic Policies

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Health

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Education

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Environment (incl. Tropical Forests, Water management)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Linking Relief, Rehabilitation and Development

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8.6 ENGAGEMENTS 2002 AMERIQUE LATINE

Bonne gouvernance et Etat de droit

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Initiative Européenne pour la Démocratie et les Droits de l'Homme

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Appui institutionnel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Coopération régionale

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Transports et Infrastructures

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Développement rural

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Sécurité alimentaire

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Santé

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Education

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Politiques macro-économiques

Pas d'engagement en 2002

Environnement

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Partenariat avec les ONG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Liens entre aide humanitaire, réhabilitation et développement

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Réhabilitation/Mines anti-personnel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Réfugiés/Population

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9. BIJLAGEN

9.1 HARMONISATIE VAN CONTRACTPROCEDURES EN FINANCIËLE PROCEDURES

9.1.1 Financiële reglementen

De dienst voor samenwerking EuropeAid is sterk betrokken geweest bij het overleg over het nieuwe Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting en over de uitvoeringsvoorschriften ervan en handhaafde de specifieke bepalingen voor buitenlandse acties, die de soepele tenuitvoerlegging ervan mogelijk maken, in het bijzonder het instructiehandboek van 10.11.1999.

EuropeAid is begonnen met de voorbereidende werkzaamheden met het oog op het van kracht worden van het nieuwe Financieel Reglement, bijv. door goedkeuring van het instructiehandboek en de Praktijkgids met betrekking tot contractprocedures voor communautaire buitenlandse hulp en door ontwikkeling van standaardformuleringen voor financieringsvoorstellen/-overeenkomsten. Dit is evenwel belemmerd door het feit dat de uitvoeringsvoorschriften pas helemaal aan het einde van het jaar werden afgerond.

Met het oog op het onlangs goedgekeurde regelgevend kader alsook op de daaropvolgende vaststelling van verbeterde richtsnoeren voor de scheiding van taken en aanpassing van het boekhoudkundig systeem SINCOM2 op het centrale niveau van de Commissie, heeft EuropeAid voor de acties die uit de algemene begroting worden gefinancierd onmiddellijk zijn financiële circuits bijgesteld. De bijstelling van de financiële circuits heeft met name betrekking gehad op de duidelijke aanwijzing van de personen met initiërende en controlerende taken voor zowel de operationele aspecten als de financiële aspecten en de invoering van een aanvullende ex-ante controle (op tijdelijke basis).

EuropeAid is eveneens sterk betrokken geweest bij het ontwerpen van het Financieel Reglement dat van toepassing is op het 9e EOF. Het door de Commissie goedgekeurde voorstel, dat zeer dicht ligt bij het nieuwe Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting, wordt op dit ogenblik in de Raad door de lidstaten besproken.

9.1.2 Algemene Reglementen voor door het EOF gefinancierde contracten

De Commissie heeft de Raad van Ministers ACP-EG opdracht gegeven tot goedkeuring van de Algemene Reglementen en de Algemene Voorwaarden voor contracten, alsook de procedurele regels inzake bemiddeling bij geschillen en arbitrage die van toepassing zijn op uit hoofde van de Overeenkomst van Cotonou gefinancierde contracten. Met de nieuwe Algemene Reglementen zullen de contractuele procedures in het kader van het 9e EOF in belangrijke mate lijken op die welke sinds de goedkeuring van het instructiehandboek van 10.11.1999 voor de andere programma's voor buitenlandse hulp van de EG gelden.

9.1.3 Internationale organisaties

De Commissie heeft met het VN-Secretariaat onderhandelingen gevoerd voor herziening van de EG-VN-kaderovereenkomst van 1999 en de aanpassing ervan in verband met de sterkere samenwerking die beide instellingen wensen op te bouwen. Begin november werd tussen de onderhandelaars overeenstemming bereikt over een Financiële en Bestuurlijke Ontwerp-kaderovereenkomst en deze wordt momenteel aan beide zijden aan interne goedkeuringsprocedures onderworpen. Eenmaal goedgekeurd zal deze de Commissie in staat stellen in haar betrekkingen met de VN volledig gebruik te maken van de mogelijkheden die door het nieuwe Financieel Reglement op het gebied van samenwerking met internationale organisaties worden geboden.

EuropeAid heeft toezicht gehouden op de tenuitvoerlegging van de met de Wereldbank aangegane kaderovereenkomst van 8 november 2001 voor een beheersfonds en voor medefinanciering met de Wereldbank en voerde onderhandelingen over een eerste wijziging ervan voor aanpassing aan, met name, het nieuwe Financiële Reglement. Deze wijziging wordt momenteel onderworpen aan interne goedkeuringsprocedures.

Tot slot heeft EuropeAid een leidende rol op zich genomen in besprekingen met het WFP, die op 22 oktober met succes werden afgerond met een besluit van de raad van bestuur van het WFP tot verlaging van 7,8% naar 7% van de administratieve kosten die door deze organisatie aan donors worden berekend.

9.1.4 Diversen

Het netwerk van contract/financieringseenheden komt maandelijks bijeen om onderwerpen van algemeen belang te bespreken en om de standpunten van de diverse directoraten op elkaar te afstemmen.

EuropeAid heeft controles alsook opleidingsmissies uitgevoerd en heeft gezorgd voor nadere richtsnoeren en instrumenten (bijv. een memo in omloop gebracht over harmonisatie van het systeem voor het archiveren van financiële en contractuele bewijsstukken, webpagina's over de financiële en de contractuele procedures, richtsnoeren voor zichtbaarheid voor contractanten en uitvoerende partners, enz.).

EuropeAid heeft een opleidingsregeling voor contractuele procedures ingesteld, met inbegrip van voortgezette scholing, aan de hand van praktijkgevallen, en heeft diverse scholingssessies uitgevoerd op het hoofdkantoor en in gedeconcentreerde delegaties (Zuid-Afrika, Bosnië, Kroatië, Burkina Faso, enz.) Het heeft in 2002 eveneens scholing over de van toepassing zijnde financiële circuits verzorgd op het hoofdkantoor in Brussel. Deze scholingssessies stonden ook open voor collega's die in een aantal gedeconcentreerde delegaties werkzaam zijn.

Cijfers met betrekking tot de website van de dienst voor samenwerking EuropeAid

- Onder verwijzing naar de rubriek "Aanbestedingen en subsidies" zijn in 2002 5.724 documenten gepubliceerd (waarvan 1.395 aanbestedingprocedures en verzoeken tot het indienen van voorstellen).

- Het aantal hits per maand in 2002 bedraagt meer dan 4 miljoen.

- Het aantal html-pagina's dat in 2002 per maand is gedownload bedraagt meer dan 1 miljoen.

9.2 RAL

'RAL' is de hoeveelheid vastgelegd geld dat nog niet is uitbetaald. De term komt van het Franse reste à liquider oftewel: de rest die nog moet worden betaald. Het is de som van de totaalbedragen die in voorgaande begrotingsjaren zijn vastgelegd, minus de totaalbedragen die zijn uitbetaald of vrijgekomen.

9.2.1 Buitenlandse hulp gefinancierd uit de EU-begroting

9.2.1.1 Oude budgettaire betalingsverplichtingen

- Vóór 1995

Voortgang sinds de eerste inventaris (nov. 1999)

Wat de huidige, door EuropeAid beheerde begrotingslijnen uit begrotingsonderdeel 4 (buitenlandse hulp) betreft, is de financiële omvang van de RAL met 80% gedaald, van 1.092 miljoen euro naar 223,9 miljoen euro. Deze daling is bereikt door zowel betalingen (382 miljoen euro) als vrijgekomen kredieten (486 miljoen euro).

In totaal 1432 budgettaire betalingsverplichtingen van vóór 1995 zijn afgesloten in het boekhoudkundig systeem, doordat hun resterende tegoeden volledig zijn uitbetaald en/of vrijgekomen. Dit beloopt 87% van de eerste voorraad van 1.646 [137] budgettaire betalingsverplichtingen van de begrotingslijnen van de huidige EuropeAid-portefeuille die moesten worden beoordeeld.

[137] De initiële referentiewaarde laat thans alle naar DG Ontwikkeling overgebrachte betalingsverplichtingen uit begrotingslijn B7-610 volledig buiten beschouwing, hoewel deze onderdeel uitmaken van de beoordeling en de sluitingsactiviteiten van EuropeAid van november 1999 tot september 2002 en dus als zodanig zijn meegenomen in eerdere verslagen.

Als wordt uitgegaan van de vastleggingskredieten die nu al zijn vrijgekomen (1432), plus de open betalingsverplichtingen die zijn beoordeeld of op dit moment worden beoordeeld (214), is actie ondernomen voor de gehele eerste voorraad oude betalingsverplichtingen die moesten worden beoordeeld.

Vooruitgang in 2002

Vanaf het begin van het jaar 2002 daalde de RAL voor budgettaire betalingsverplichtingen van vóór 1995 van 429,7 miljoen euro naar 223,9 miljoen euro (-48%). Ter vergelijking: de algemene doelstelling voor eind 2002 was vastgesteld op 232,8 miljoen euro.

Er is op dit moment sprake van 214 open betalingsverplichtingen vergeleken met 532 aan het begin van het jaar 2002, een daling van 60% in het jaar 2002. Van de nog open budgettaire betalingsverplichtingen worden 48 van het huidige totaal van 214 uitstaande betalingsverplichtingen (22%) gemeld als lopende betalingsverplichting en hebben een geldige uiterste betaaldatum in het boekhoudkundig systeem. Deze zijn goed voor 143,7 miljoen euro, of 64% van de RAL van vóór 1995 in financiële omvang.

In het eindejaarsverslag voor 2001 werd geconstateerd dat een totaal van 354 budgettaire betalingsverplichtingen van de opengelaten en dus naar 2002 overgebrachte voorraad waren gemeld als 'te sluiten'. Bijvoorbeeld voor begrotingslijn B7-6100 (overgedragen aan directoraat-generaal Ontwikkeling) was er in de huidige EuropeAid-portefeuille sprake van 338 budgettaire betalingsverplichtingen die moesten worden afgesloten. In totaal werden 318 budgettaire betalingsverplichtingen geannuleerd in 2002, of 94% van de voorraad die gesloten moest worden.

Ontwikkeling van de RAL van 1994 tot 2002 in uitbetalingsjaren

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

De RAL is het verschil tussen de cumulatieve bedragen die zijn vastgelegd (minus de weggevallen betalingsverplichtingen) en de cumulatieve bedragen die zijn uitbetaald: de RAL geeft de uitstaande betalingsverplichtingen weer die nog moeten worden uitbetaald.

Door de uitstaande betalingsverplichtingen die nog moeten worden uitbetaald (RAL) te vergelijken met de ieder jaar uitbetaalde bedragen, kan worden vastgesteld wat de resterende betalingsperiode zou zijn. In de ontwikkeling hiervan zijn tussen de voornaamste hulpprogramma's aanzienlijke verschillen te ontdekken.

De belangrijkste programma's lijken de ontwikkeling van hun RAL te hebben bedwongen, behalve het Latijns-Amerikaanse programma, dat de komende jaren moet aantonen dat het in staat is de betalingsperiode van de RAL te verkorten. De meeste programma's namelijk laten ofwel een positieve trend zien (Azië, Middellandse-Zeegebied, enz.) of blijven onder de gemiddelde uitbetalingsperiode. Het Tacis-programma laat een negatieve trend zien, ook al is de uitbetalingsperiode van de RAL van dit programma nog steeds korter dan het gemiddelde.

Het jaar 1995

Vooruitgang sinds de start van de gedetailleerde beoordeling

De betalingsverplichtingen van het jaar 1995 werden in 2001 toegevoegd aan de systematische beoordeling van oude betalingsverplichtingen. Begin 2001 beliepen deze 656,7 miljoen euro aan uitstaande bedragen, voor 504 open budgettaire betalingsverplichtingen, als alleen wordt uitgegaan van begrotingslijnen die EuropeAid thans in portefeuille heeft.

De financiële omvang van de RAL daalde eind 2002 met 52,2% naar 313,65 miljoen euro; deze daling is bereikt door zowel betalingen (202,233 miljoen euro) als vrijgekomen kredieten (140,88 miljoen euro);

De daling in de aantallen budgettaire betalingsverplichtingen met uitstaande tegoeden is aanzienlijker, van 504 naar 152 (of 70% van de afgesloten betalingsverplichtingen).Als wordt uitgegaan van de betalingsverplichtingen die nu al zijn vrijgekomen (352), plus de open betalingsverplichtingen die zijn beoordeeld of op dit moment worden beoordeeld (152), is actie ondernomen in het geval van alle 504 betalingsverplichtingen van de eerste voorraad uit het jaar 1995 die in 2001 aan de beoordelingsactie zijn toegevoegd (begrotingslijn B7-610 overgedragen en uitgesloten van de eerste voorraad).

Vooruitgang in 2002

Vanaf het begin van het 2002 daalde de RAL van 455,89 miljoen euro naar 313,65 miljoen euro (-31%). Ter vergelijking: de algemene doelstelling voor eind 2002 was vastgesteld op 312 miljoen euro.

Wat de nog open budgettaire betalingsverplichtingen betreft, zijn 62 van het huidige totaal van 152 uitstaande budgettaire betalingsverplichtingen (te weten 41%) als lopend gemeld en hebben geldige uitbetalingsdata in het boekhoudkundig systeem. Deze zijn goed voor 277 miljoen euro, of in financiële omvang voor 88% van de RAL uit begrotingsjaar 1995.

In het eindejaarsverslag voor 2001 werd geconstateerd dat een totaal van 168 budgettaire betalingsverplichtingen in de opengelaten en dus naar 2002 overgebrachte voorraad waren gemeld als 'te sluiten'. Het aantal gedurende 2002 uitgevoerde sluitingen kwam op 141, of 84% van de voorraad van het jaar 1995, waarvan begin 2002 werd geconstateerd dat deze moest worden gesloten.

Het jaar 1996, dat in 2002 moet worden beoordeeld

Budgettaire betalingsverplichtingen uit het jaar 1996 zijn in de categorie "oud" terechtgekomen als het criterium "open gedurende meer dan 5 begrotingsjaren" wordt toegepast. De doelstelling van systematische beoordeling en sluiting werd waar mogelijk begin 2002 vastgesteld. De portefeuille betalingsverplichtingen uit het jaar 1996 die moest worden beoordeeld bestond uit 485 budgettaire betalingsverplichtingen met een uitstaand bedrag van 656,25 miljoen euro. Het uitstaande bedrag (RAL) daalde met 40% naar 390,1 miljoen euro aan het einde van 2002. Deze daling is bereikt door zowel betalingen (152,6 miljoen) als vrijgekomen kredieten (113.5 miljoen).

Het aantal open betalingsverplichtingen daalde naar 235: een totaal van 250 betalingsverplichtingen, of 52% van de te beoordelen voorraad, was volledig uitbetaald of vrijgekomen.

Als wordt uitgegaan van de vastleggingskredieten die nu al zijn vrijgekomen (250), plus de open betalingsverplichtingen die zijn beoordeeld of op dit moment worden beoordeeld (205), is voor 455 van de 485 betalingsverplichtingen actie ondernomen, of voor 94% van het oorspronkelijke aantal budgettaire betalingsverplichtingen uit het jaar 1996 dat in het jaar 2002 aan de beoordeling werd toegevoegd. De 30 budgettaire betalingsverplichtingen die niet nog niet zijn beoordeeld (of waarvoor op het moment van samenstelling van het verslag nog geen verslagleggingsgegevens waren ontvangen) waren verspreid over verschillende begrotingslijnen: ECIP, andere thematische begrotingslijnen, begrotingslijnen inzake voedselzekerheid, NGO's. Deze zijn echter slechts goed voor 2 % van de uitstaande RAL.

* Algemeen resultaat voor oude betalingsverplichtingen (van vóór 1997) en follow-up van doelstellingen van de directoraten voor verlaging van de RAL voor oude betalingsverplichtingen

Op aanbeveling van het bestuur van EuropeAid werden in 2002 naar directoraat uitgesplitste doelstellingen voor verlaging van oude RAL goedgekeurd. Dit voorstel was erop gericht de oude RAL in financiële bedragen van jaar tot jaar te stabiliseren, of met andere woorden de automatische stijging van de oude portefeuille die voortvloeide uit de toevoeging van ieder nieuw jaar aan de categorie 'oud' teniet te doen.

De oude RAL, die eind 2001 885,53 miljoen euro bedroeg (vóór 1995 + het jaar 1995), kwam na toevoeging van begrotingsjaar 1996 op 1.541,78 miljoen euro en het doel was om deze te verlagen tot 899 miljoen euro aan het einde van het jaar.

Het eindejaarsresultaat bedraagt 927 miljoen euro voor de oude RAL van vóór 1997, hetgeen een totale verlaging van 614 miljoen euro betekent, of 96% van de ten doel gestelde verlaging. De verlaging in 2002 is het gevolg van zowel betalingen (329,4 miljoen euro) als vrijgekomen kredieten ten bedrage van 284,6 miljoen euro.

Voor directoraat A (Tacis- en Cards-programma) is het resultaat negatief beïnvloed door de zeer beperkte betalingen in het kader van de portefeuille voor het jaar 1995. Deze slechte prestatie is het gevolg van de vertraging die werd opgelopen met twee grote budgettaire betalingsverplichtingen voor nucleaire veiligheid in deze portefeuille (deze 2 budgettaire betalingsverplichtingen [138] maken 85% van de RAL van 1995 uit). Een verbetering in de stand van de oude RAL voor directoraat A hangt ofwel af van een adequaat niveau van uitvoering en uitbetaling voor de aangekondigde gunning van contracten, ofwel van het vrijkomen van kredieten van acties die niet binnen een redelijke termijn uitvoerbaar zijn.

[138] Chernobyl 1995, RAL 28,66 miljoen euro en nucleaire veiligheid 1995, RAL 17 miljoen euro.

Ook voor directoraat D werd het bereikte eindresultaat belemmerd door een relatief laag niveau van betalingen in het kader van de oude portefeuille. De reden hiervan kan verband houden met het lage tempo van de uitbetalingen en de erg lange looptijden, gemiddeld gezien, van de programma's voor Azië. In 2003, betere resultaten te behalen zal een hoger niveau van uitbetalingen en/of vrijgekomen kredieten nodig zijn.

Voor directoraat E (begrotingslijnen voor samenwerking met Latijns-Amerika) werd het eindresultaat beïnvloed door een laag niveau van vrijgekomen kredieten (dit niveau was relatief gezien lager dan het niveau dat in de andere geografische directoraten te zien was).

* De volgende stap: het te beoordelen jaar 1997

Budgettaire betalingsverplichtingen van het jaar 1997 komen nu in de categorie "oud" terecht als het criterium "open gedurende meer dan 5 begrotingsjaren" wordt toegepast. Alleen dit begrotingsjaar bedraagt de RAL eind 2002 890 miljoen euro, voor 395 uitstaande budgettaire betalingsverplichtingen. Opgemerkt zij dat deze voor 1997 bepaalde omvang in het jaar 2002 een jaarlijkse daling van 23% doormaakte, van 1.162,6 miljoen euro aan het begin van 2002, al vóór de systematische beoordelingen die in 2003 moeten worden uitgevoerd, en wel als gevolg van de huidige tenuitvoerleggingen.

Wat dit begrotingsjaar betreft, dat werd toegevoegd aan de 'oude' voorraad die systematisch moet worden beoordeeld, kunnen twee opmerkingen worden gemaakt:

* De financiële omvang van dit jaar (890 miljoen euro ) ligt aanzienlijk hoger dan die van het jaar 1996 die in 2003 aan de oude RAL werd toegevoegd (656 miljoen euro) [139];

[139] Het cijfer dat in verslag van eind 2001 werd aangegeven was 686 miljoen euro uit het jaar 1996, voor 509 open budgettaire betalingsverplichtingen. Deze omvatten de hele Meda-begrotingslijn, inclusief Turkije. Exclusief de betalingsverplichtingen van Meda voor Turkije zijn de cijfers 656,3 miljoen euro aan RAL uit het jaar 1996, voor 504 open budgettaire betalingsverplichtingen.

* Het aandeel slapende RAL in deze nieuwe voorraad dat moet worden beoordeeld is tamelijk klein (71,2 miljoen euro of 8% van het totaal), hoewel het aandeel wat het aantal betalingsverplichtingen betreft veel hoger ligt (185 betalingsverplichtingen, of 47% van het totaal);

Wat de begrotingshoofdstukken en -portefeuilles betreft, maakt B7-4 (Middellandse-Zeegebied) meer dan 43% uit van het bedrag van de uitstaande betalingsverplichtingen van het jaar 1997 (385 miljoen euro). Als men hieraan de begrotingslijnen voor samenwerking met Azië en Latijns-Amerika toevoegt, maken deze drie portefeuilles die in het nieuwe jaar moeten worden beoordeeld 77% uit van de totale waarde, hetgeen hoger is dan in het voorgaande jaar, (toen deze 69% uitmaakten van de aan de oude voorraad toegevoegde RAL van het jaar 1996 die moest worden beoordeeld).

Wat deze hoofdstukken betreft, zijn de uitstaande bedragen ten opzichte van de oorspronkelijk vastgelegde bedragen hoger dan in het voorgaande jaar werd geconstateerd. Begin 2003 bedraagt de ratio RAL/initiële betalingsverplichting (voor de portefeuille uit het jaar 1997) 61% voor het Middellandse-Zeegebied, 57% voor Azië, 55% voor Latijns-Amerika, terwijl deze ratio begin 2002 (toen het jaar 1996 aan de "oude" voorraad werd toegevoegd) 53% voor het Middellandse-Zeegebied, 46% voor Azië en 48% voor Latijns-Amerika bedroeg.

Opgemerkt zij dat een aanzienlijk deel van de huidige omvang van de RAL uit het jaar 1997 die aan "oud" is toegevoegd (401 miljoen euro van de 890 miljoen euro) het gevolg is van een beperkt aantal budgettaire betalingsverplichtingen (53) met een uitbetalingsratio van minder dan 20% van de oorspronkelijke betalingsverplichting, dat wil zeggen betalingsverplichtingen met een erg trage uitvoering, vergeleken met welke norm dan ook. Er dient bijzondere aandacht aan deze reeks budgettaire betalingsverplichtingen te worden besteed, teneinde te zorgen voor het vervroegd sluiten van betalingsverplichtingen, het gedeeltelijk vrijkomen van kredieten als de oorspronkelijke bedragen nu duidelijk te hoog zijn ingeschat, alsook teneinde te zorgen voor consistente beleidsuitvoering waarbij verdere verhoging van de RAL wordt tegengegaan. Op deze betalingsverplichtingen, met name die met de hoogste RAL in absolute termen, waren eind 2002 de voorbereidende werkzaamheden gericht van de gedetailleerde beoordeling van onder de maat presterende betalingsverplichtingen waarmee eind 2003 een begin moet worden gemaakt.

* Algemene ontwikkeling van RAL voor oude betalingsverplichtingen

De onderstaande tabel geeft de ontwikkeling weer van de oude RAL gedurende de periode 1999-2002. Zoals blijkt uit de tabel zijn de resultaten die zijn behaald in het verlagen van de oude RAL-portefeuille van jaar tot jaar gestaag verbeterd, zowel in absolute cijfers voor RAL-daling als in percentages. Deze verlagingen compenseren de stijgingen die voortvloeien uit de toevoeging van ieder nieuw begrotingsjaar evenwel niet volledig.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9.2.1.2 Slapende betalingsverplichtingen

Eind 2002 bevatte de portefeuille van EuropeAid 743 slapende budgettaire betalingsverplichtingen, met een uitstaand bedrag van 788 miljoen euro. De totale RAL in het kader van slapende betalingsverplichtingen is van jaar tot jaar met 40% gedaald, hetgeen een aanzienlijke verbetering van deze indicator betekent.

De onderstaande tabel geeft de ontwikkeling gedurende de periode 1999-2002 weer: na een lichte verslechtering eind 2000 wordt de vorig jaar bereikte ommekeer nu bevestigd en versneld (verlaging van 32% ten opzichte van de verlaging van 15% van afgelopen jaar).

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

"niet oud" 95/96/97 96/97/98 97/98/99 98/99/2000

(*) de cijfers in de tabel voor 2001 waren eind 2000 1.558 miljoen euro en eind 2001 1.319 miljoen euro, met meetelling van de gehele Meda-begrotingslijn (inclusief Turkije). De cijfers werden opnieuw berekend met uitsluiting van de betalingsverplichtingen voor Turkije, die ook reeds niet meer onder de beheerportefeuille van EuropeAid vielen.

NB: De reeksen eindejaarscijfers werden vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de RAL van twee jaar daarvoor, in plaats van volgens het strikte criterium van 24 maanden zonder betalingen. Budgettaire betalingsverplichtingen waarvoor gedeeltelijke vrijmakingen werden gedaan worden dus niet als slapend beschouwd. De cijfers aan het einde van 2002 worden vastgesteld aan de hand van dezelfde methode, teneinde consistentie in vergelijkingen te bewerkstelligen.

De niet oude slapende betalingsverplichtingen (van 1998 tot 2000, het jaar 1997 is reeds uitgesloten en wordt als oud beschouwd [140]) bedragen 634 miljoen euro, of 80% van het slapende totaal van de betalingsverplichtingen. Dit aandeel is grotendeels ongewijzigd gebleven ten opzichte van het voorgaande jaar (78% eind 2001). De meest recente begrotingsjaren 1999 en 2000 zijn goed voor 74% van de totale slapende RAL in financiële omvang.

[140] Het cijfer voor eind 2002 voor niet-oude slapende betalingsverplichtingen waarbij het jaar 1997 nog niet tot de oude betalingsverplichtingen wordt gerekend (1997/98/99/2000), bedraagt 705 miljoen euro.

Wanneer men het criterium van uitbetaling (betalingen die reeds zijn gedaan of geen uitbetaling) analyseert, is een verandering waarneembaar: slapende betalingsverplichtingen (RAL) in het kader waarvan geen betalingen zijn gedaan ("betalingsverplichtingen zonder uitbetalingen") hebben in absolute termen een aanzienlijke netto daling doorgemaakt, van 1.061 miljoen euro eind 2001 (inclusief Turkije) naar 531 miljoen euro eind 2002, en in percentages van 80% naar 67%.

Deze ontwikkeling wordt als een reële verbetering beschouwd. Zoals in het verslag van 2001 naar voren is gebracht, werden slapende budgettaire betalingsverplichtingen in de aanloopfase beschouwd als symptomatisch voor structurele vertragingen in de projectcyclus en werd het niveau hiervan van vorig jaar te hoog geacht. De trend die nu is ingezet dient te worden voortgezet en te leiden tot te verwaarlozen bedragen aan slapende betalingsverplichtingen zonder uitbetaling. Dergelijke vertragingen bij de opstart die 2 jaar en langer duren zullen ernstige gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van de middelen voor de projecten (nieuw Financieel Reglement, vrijmaking van bedragen waarvoor binnen 3 jaar na het aangaan van de budgettaire betalingsverplichting nog geen contracten zijn gegund).

Wat de verdeling van slapende betalingsverplichtingen over begrotingslijnen/-hoofdstukken betreft, blijven de vier programma's met de hoogste slapende bedragen dezelfde als in 2001, in dezelfde volgorde (begrotingslijnen voor samenwerking met het Middellandse-Zeegebied, Latijns-Amerika en Azië, Voedselhulp). Het totale aandeel van deze vier programma's is gedaald en deze maken nu 74% van het totaal uit, ten opzichte van 90% voorheen.

Naast de totale daling in absolute termen kan in relatieve termen alleen het Middellandse-Zeegebied als voorbeeld worden genoemd, aangezien het aandeel van dit gebied in de totale slapende betalingsverplichtingen van 44% naar 39% daalde. Wanneer de respectieve begrotingslijnen voor herstel/vluchtelingen worden toegevoegd aan de cijfers voor Azië en Latijns-Amerika, vertoont het aandeel van Latijns-Amerika in de totale slapende bedragen een stijging van 15% naar 20% van het totaal, terwijl het aandeel van Azië licht daalt (van 13% naar 12 %).

9.2.1.3 Inspanningen inzake sluiting en vrijkoming van kredieten

Het niveau van vrijgekomen kredieten gedurende 2002 voor de portefeuille die onder het beheer van EuropeAid valt bedroeg 502 miljoen euro. Evenals in de voorgaande jaren werd dit resultaat niet alleen behaald door het sluiten van oude dossiers, maar ook door de algehele inspanning om de hele open portefeuille te beoordelen. Het aandeel oude betalingsverplichtingen van vóór 1997 in de totale vrijgekomen kredieten bedraagt 285 miljoen euro. Het niveau van de vrijgekomen kredieten wat betreft oude RAL in 2002 is dus te vergelijken met het in 2001 waargenomen niveau (291 miljoen euro), hoewel het relatief hoger ligt (57% van het totaal ten opzichte van 49% in het voorgaande jaar).

Het vrijkomen van kredieten in financiële bedragen kan worden herleid uit het gedeeltelijk vrijkomen van kredieten of uit sluiting van betalingsverplichtingen waarvoor de resterende tegoeden volledig zijn vrijgekomen.

Wat de verdeling over begrotingslijnen/-hoofdstukken betreft, zijn de thematische begrotingslijnen, die worden beheerd door directoraat F van EuropeAid, goed voor 73% van het totale aantal gesloten betalingsverplichtingen.

9.2.1.4 Ontwikkeling van potentieel "abnormale" RAL (oud of slapend)

Potentieel "abnormale" RAL, als een indicator voor het toezicht op en de beoordeling van open budgettaire betalingsverplichtingen, is in de laatste 2 eindejaarsverslagen door EuropeAid gedefinieerd als "oude" betalingsverplichtingen (openstaand gedurende meer dan 5 begrotingsjaren) plus "slapende" betalingsverplichtingen die nog niet in de oude zijn meegeteld.

Bij berekening van de ratio's in de laatste twee eindejaarsverslagen werd de portefeuille aan het begin van het nieuwe financiële jaar als uitgangspunt genomen, dat wil zeggen dat hierbij reeds de voorraad oude betalingsverplichtingen voor het volgende jaar werd meegeteld in het totaal voor 'oud'.

De totale oude of slapende RAL komt aan het begin van 2003 (dus inclusief het jaar 1997) op een totaal van 2.451,5 miljoen euro (1.817,5 miljoen euro oude RAL plus 634 miljoen euro slapend, niet oud), hetgeen een kleine jaarlijkse stijging van 11,6 miljoen euro, of +0,5%, ten opzichte van het niveau van begin 2002 (2.439,92 miljoen euro) betekent. Dit wordt veroorzaakt door toevoeging van het jaar 1997, waardoor een groter aantal oude RAL ontstaat dan door de toevoeging in 2002 van het jaar 1996, waardoor de daling in slapende bedragen ongedaan wordt gemaakt.

Het percentage "abnormale" RAL (oud + slapend niet opgenomen in "oud") was begin 2001 21% (waarbij het jaar 1996 reeds is opgenomen in "oud" [141]), een daling ten opzichte van het percentage van eind 2000 van 23%. Voor 2003 blijft deze ratio onveranderd 21% van de portefeuille van begin 2003, aangezien beide begrippen van de ratio, totale RAL en totaal oud of slapend, een lichte stijging met ongeveer hetzelfde bedrag vertoonden.

[141] Met uitzondering van de Meda-begrotingslijn B7-410 de Meda-portefeuille voor Turkije die niet door EuropeAid wordt beheerd.

Ontwikkeling slapende betalingsverplichtingen 2000-2002

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

9.2.2 RAL buitenlandse hulp gefinancierd door het EOF

De analyse heeft betrekking op alle programma's uit hoofde van het EOF (EuropeAid: NIP/RIP, structurele aanpassing, Sysmin; DG Ontwikkeling: Stabex; DG ECHO: noodhulp [142]; EIB: rentesubsidies, risicokapitaal, leningen)

[142] ECHO beoordeelde in 2002 alle individuele gevallen van slapende betalingsverplichtingen die onder zijn verantwoordelijkheid vallen (EOF en B7-210). Als gevolg hiervan is voor ECHO het bedrag aan slapende betalingsverplichtingen gedaald tot minder dan 4% van de gemiddelde jaarlijkse begroting.

9.2.2.1 RAL inzake oude betalingsverplichtingen

* Oude RAL van betalingsverplichtingen van vóór 1995

Voor het EOF daalde de RAL in financiële omvang met 60%, van 901 miljoen euro op 31 december 1999 naar 363 miljoen euro op 31 december 2002.

In 2002 daalde de RAL van betalingsverplichtingen van vóór 1995 van 497 miljoen euro naar 363 miljoen euro (-27%). Ter vergelijking: de doelstelling voor eind 2002 was vastgesteld op 375 miljoen euro.

* Oude RAL van betalingsverplichtingen van 1995

De bedragen die in 1995 zijn vastgelegd werden in 2001 toegevoegd aan de oude RAL (na 5 jaar uitstaande betalingsverplichtingen). Deze bedroegen aan het einde van 2000 375 miljoen euro. Vanaf dat moment daalde de RAL in financiële omvang met 51%, naar 183 miljoen euro op 31 december 2002.

In 2002 daalde deze RAL van 245 miljoen euro naar 183 miljoen euro (-25%). Ter vergelijking: de doelstelling voor eind 2002 was vastgesteld op 180 miljoen euro.

* Oude RAL van betalingsverplichtingen van 1996

Door toepassing van het criterium "openstaand gedurende meer dan 5 jaar" zijn vanaf het begin van 2002 de betalingsverplichtingen van het jaar 1996 in de categorie "oud" terechtgekomen. Op 31 december 2001 bedroeg de portefeuille betalingsverplichtingen uit het jaar 1996 319 miljoen euro. De uitstaande betalingsverplichtingen (RAL) op 31 december 2002 daalden met 34% naar 210 miljoen euro. Ter vergelijking: de doelstelling voor eind 2002 was vastgesteld op 240 miljoen euro.

* Overzicht van de stand van zaken aan het einde van de jaren

De jaarlijkse ontwikkeling van de oude RAL kan als volgt worden samengevat.

Stand op:

31/12/1999 : 901 miljoen euro betalingsverplichtingen vóór - 1995

31/12/2000 : 996 miljoen euro betalingsverplichtingen vóór - 1996

31/12/2001 : 1061 miljoen euro betalingsverplichtingen vóór - 1997

31/12/2002 :

756 miljoen euro betalingsverplichtingen vóór - 1997

194 miljoen euro betalingsverplichtingen1997

950 miljoen euro vóór - 1998 betalingsverplichtingen vóór - 1998

Prognose: (*)

31/12/2003 :

410 miljoen euro betalingsverplichtingen vóór - 1997

540 miljoen euro betalingsverplichtingen vóór - 1998

(*) onderwerp van aanpassing in de loop van het jaar.

Aan het einde van 2002 zijn alle open betalingsverplichtingen van vóór 1998 "oud" geworden. De dienovereenkomstige "oude" RAL bedraagt 950 miljoen euro. Met andere woorden, het ziet ernaar uit dat de trend van jaarlijks stijgende "oude RAL" (901 miljoen euro eind 1999, meer dan 996 miljoen euro eind 2000, tot 1.061 miljoen euro eind 2001) is gekeerd. Bovendien zijn alle doelstellingen voor het einde van het jaar 2002 behaald en zijn in de meeste gevallen resultaten behaald die de doelstellingen overschrijden.

9.2.2.2 Slapende betalingsverplichtingen

* Ontwikkeling sinds 31 december 1999

Voor het EOF is er sprake van slapende RAL als het gaat om financieringsbesluiten waarvoor gedurende de afgelopen 24 maanden geen contracten zijn gegund en geen betalingen zijn gedaan.

Stand op :

31/12/1999: 399 miljoen euro (geen actie gedurende 18 maanden)

31/12/2000: 536 miljoen euro (geen actie gedurende 18 maanden)

31/12/2001: 648 miljoen euro (geen actie gedurende 18 maanden)

10/06/2002: 522 miljoen euro (geen actie gedurende 24 maanden) [143]

[143] Teneinde ervoor te zorgen dat de criteria voor toezicht op de RAL gelijk zijn aan die welke op budgettaire verrichtingen worden toegepast, worden de bedragen berekend aan de hand van het criterium 24 maanden zonder actie vanaf 2000. Er blijft evenwel een verschil bestaan aangezien het criterium 24 maanden zonder uitbetalingen of gegunde contracten is (EOF secundaire betalingsverplichtingen); het boekhoudkundig systeem Sincom 1 en 2 kan voor budgettair gefinancierde verrichtingen tot financieringsjaar 2001 niet dergelijke gedetailleerde gegevens verstrekken.

19/09/2002: 485 miljoen euro (geen actie gedurende 24 maanden)

31/12/2002: 449 miljoen euro (geen actie gedurende 24 maanden)

9.2.2.3 Prognoses

De doelstelling voor 31/12/2002 van het bestuur van EuropeAid van 400 miljoen euro werd niet behaald. Er dient evenwel rekening mee te worden gehouden dat in het jaar 2000 een uitzonderlijk hoog bedrag is vastgelegd (3.757 miljoen euro in totaal, het hoogste bedrag dat ooit is vastgelegd). In deze context dient te worden benadrukt dat er sprake is van een uitzonderlijke prestatie aangezien in 2002 een daling (in plaats van een stijging) werd bewerkstelligd van 648 miljoen euro aan het begin van het jaar naar 449 miljoen euro aan het einde van het jaar.

9.2.2.4 Analyse van de slapende RAL

De onderstaande tabel biedt een overzicht van de slapende RAL op dit ogenblik, uitgesplitst naar EOF-onderdeel, naar "toewijzing" en naar status van het project (open te blijven (TRO: to remain open): 520 miljoen euro; te sluiten (TBC: to be closed): 39 miljoen euro; onbekende status (Unknown Status): 30 miljoen euro). Deze tabel verklaart eveneens de reden van de slapende toestand van de desbetreffende projecten. Er zij op gewezen dat het gaat om slapende projecten in het kader waarvan gedurende de afgelopen 18 maanden geen actie is ondernomen, aangezien dit de definitie is die met het Parlement en de Rekenkamer is afgesproken. Aangezien deze definitie beperkter is dan die welke door het bestuur van EuropeAid is aangenomen (geen actie ondernomen gedurende de afgelopen 24 maanden), is het bedrag in de jaaroverzichten voor slapende RAL in de tabel (590 miljoen euro) hoger dan het bedrag dat is weergegeven in paragraaf 9.2.2.2 hierboven (449 miljoen euro).

Onder verwijzing naar de onderstaande tabel zijn de projecten met een RAL van meer dan 1 miljoen euro die open moeten blijven (TRO) goed voor 460 miljoen euro, of 88% van de totale TRO-bedragen. Een analyse van de documenten leidt tot de volgende resultaten:

- Voortdurende geschillen met derde partijen: 38 miljoen euro (7% van TRO)

- Projecten beheerd door de EIB: 61 miljoen euro (12% van TRO)

- Opschorting vanwege politieke situatie: 26 miljoen euro (5% van TRO)

- Middelen geblokkeerd totdat voortgang wordt gerechtvaardigd: 6 miljoen euro (1% van TRO)

- Projecten zonder contracten: 330 miljoen euro (63% van TRO)

- TOTAAL : 460 miljoen euro (88% van TRO)

9.2.2.5 Acties die zijn ondernomen teneinde de RAL te verlagen

* Opgemerkt zij dat, wat het EOF betreft, de totale RAL ongeveer 8,4 miljard euro bedraagt. De oude RAL (756 miljoen euro) maakt derhalve slechts 9% van de totale RAL uit. De slapende RAL (449 miljoen euro - geen actie ondernomen in de afgelopen 24 maanden) komt op niet meer dan 5,3% van de totale RAL.

* Er zijn vier specifieke acties ondernomen, die ten doel hadden de oude en slapende RAL te verlagen:

Vanaf december 1999 en tijdens het jaar 2000 zijn specifieke onderzoeken uitgevoerd, gericht op:

- Contracten waarvan de termijn binnen zes maanden afliep

- Toegekende maar niet overgeboekte voorschotten

- "Slapende" projecten die gesloten konden worden

Deze onderzoeken resulteerden in het sluiten van meer dan 3000 betalingsverplichtingen.

Een meer specifieke beoordeling van oude betalingsverplichtingen werd vervolgens vanaf oktober 2000 uitgevoerd. Bijna alle oude betalingsverplichtingen zijn nu geanalyseerd.

In november 2002 is een analyse uitgevoerd van niet-vastgelegde RAC (reste à contracter) met betrekking tot financieringsbesluiten van vóór 1998. Alle delegaties en operationele eenheden zijn verzocht na te gaan in hoeverre instemming van de autoriteiten met vrijmaking van deze ongebruikte tegoeden zou kunnen worden verkregen. Daarnaast werd vastgesteld voor welke in de periode 1998-2000 afgeronde projecten voor minder dan 10% van de middelen contracten zijn gegund (d.w.z. laag tempo bij de uitvoering) en werden de betrokken diensten en de delegaties aangemoedigd om de nodige stappen te zetten voor het versnellen van het tempo van de uitvoering. Als gevolg hiervan daalde de oude RAL in de laatste twee maanden van 2002 met 138 miljoen euro (van 894 miljoen euro op 01.11.2002 naar 756 miljoen euro op 31.12.2002) en de slapende RAL met 68 miljoen euro (van 517 miljoen euro op 01.11.2002 naar 449 miljoen euro).

Een van de belangrijkste obstakels die de verlaging van de RAL in gevaar brengen is het feit dat in het kader van het EOF stelselmatig instemming van de nationale/regionale ordonnateur nodig is voor het toestaan van sluitingen van projecten en het overgaan tot vrijmaking van middelen. In dit kader is mededeling gedaan van adequate richtsnoeren, o.a. stilzwijgende goedkeuringsprocedure.

* Het boekhoudkundig systeem van het EOF maakt het mogelijk de RAL uit te splitsen in de RAC (reste à contracter - niet vastgelegde tegoeden inzake primaire betalingsverplichtingen) en de RAP (reste à payer - resterende tegoeden die nog in het kader van contracten moeten worden uitbetaald - secundaire betalingsverplichtingen). Aangezien de Commissie doorgaans de facturen van het EOF binnen de voorgeschreven betalingstermijn betaalt (d.w.z. in 2002 is 86% van alle ontvangen facturen binnen 60 dagen betaald), kan worden geconcludeerd dat de RAP bijna op het hiervoor geëigende niveau is (aangezien er geen sprake is van aanzienlijke vertraging in de betalingen). Niettemin zij opgemerkt dat, in de context van de gedecentraliseerde aanpak in het kader van het EOF, het buiten het bereik van de Commissie ligt wanneer er sprake mocht zijn van een vertraging in de afhandeling van facturen op het niveau van de nationale ordonnateurs.

* Derhalve, teneinde de (oude/slapende) RAL te verlagen, dienen de inspanningen op de RAC te worden gericht (operationele eenheden en delegaties): d.w.z. er dienen zoveel mogelijk "oude" RAC te worden vrijgemaakt en het tempo van de uitvoering van "trage" RAC dient te worden versneld. Het grootste deel van de RAL wordt namelijk verklaard door het ontbreken van contracten (meer dan de helft van de "oude" RAL, 1/3 van de slapende RAL en 65% van de totale RAL).

* De overige maatregelen kunnen als volgt worden samengevat:

- De delegaties zijn ervan op de hoogte gebracht dat verlengingen van financieringsovereenkomsten alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen en voor korte perioden zijn toegestaan.

- De met de contractuele/financiële aspecten belaste ambtenaren op het hoofdkantoor zullen ervoor zorgen dat de stand van de RAL stelselmatig wordt meegenomen in de beoordeling van landendocumenten, teneinde het vrijkomen van kredieten te bevorderen.

- Stelselmatig, en in het bijzonder in verband met de deconcentratie, zullen door het hoofdkantoor voor niet-gedeconcentreerde delegaties en door de financiële/contractuele eenheden in gedeconcentreerde delegaties "verslagen inzake het financiële beheer van EOF-projecten" worden opgesteld. Deze verslagen zullen in het bijzonder betrekking hebben op problematische dossiers (oude betalingsverplichtingen, slapende RAL, enz.) teneinde de verlaging van de RAL te bevorderen.

- Op regelgevend niveau hebben in de context van de Financiële Reglementen van het 9e EOF (nog niet goedgekeurd door de Raad) de volgende, door de Commissie voorgestelde nieuwe artikelen ten doel de RAL onder controle te houden:

- Terugbetaling van uit hoofde van "directe arbeidscontracten" verschuldigde bedragen (artikel 47); de toevlucht tot nieuwe werkprogramma's moet gerechtvaardigd zijn in het licht van nog uitstaande vooruitbetalingen uit hoofde van in het verleden goedgekeurde werkprogramma's. Dit zou het mogelijk moeten maken de uitstaande RAL onder controle te houden.

- De "sunset clause", de n+3-regel, voor het afsluiten van contracten uit hoofde van financieringsovereenkomsten (artikel 55);

- Verlenging van een financieringsovereenkomst (artikel 134). Er is slechts één verlenging van betalingsverplichtingen in het kader van het 6e , 7e en 8e EOF toegestaan, voor een periode van maximaal drie jaar. Dit dient bij te dragen aan het binnen de perken houden van de RAL van deze betalingsverplichtingen.

In deze context zijn de betrokken diensten van EuropeAid op dit moment bezig met het opstellen van een ontwerp voor duidelijke richtsnoeren om alle delegaties en eenheden te informeren over de consequenties van deze nieuwe reglementen voor het 9e EOF. Daarnaast zullen met dat doel specifieke clausules worden opgenomen in financieringsovereenkomsten in het kader van de 9e EOF die tussen de Commissie en nationale/regionale ordonnateurs worden gesloten.

Stand van de slapende betalingsverplichtingen

In de onderstaande tabel worden voor alle toewijzingen in het kader van het zesde, zevende en achtste EOF de betalingsverplichtingen weergegeven waarvan de uitvoering traag is. Een betalingsverplichting wordt als "slapend" of "traag" beschouwd als gedurende 18 maanden voorafgaand aan het einde van het begrotingsjaar:

* Geen enkel nieuw contract is gesloten

* Geen van de bestaande contracten een herziening heeft ondergaan

* Geen enkele betaling of vervroegde sluiting heeft plaatsgevonden voor de open contracten vóór 31 december.

Hiertoe behoren eveneens de betalingsverplichtingen die niet onder deze definitie vallen maar waarvan de uitvoering blijkt te zijn geblokkeerd of opgeschort. De trage betalingsverplichtingen zijn in drie categorieën onderverdeeld:

* Projecten die open moeten blijven, projecten die afgesloten moeten worden, projecten met een onbekende status.

* De weergegeven boekhoudkundige waarden vloeien voort uit de bovenstaande definitie en geven het bedrag van de middelen weer die verband houden met trage betalingsverplichtingen (dat wil zeggen het totaal van de financieringsbedragen dat is vastgesteld maar niet is vastgelegd, plus de vastgelegde bedragen waarvoor contracten zijn gegund maar die niet zijn uitbetaald).

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Conclusie en vooruitzichten voor 2003

De cijfers en de analyse wijzen uit dat de inspanningen voor het onderzoek naar oude en slapende betalingsverplichtingen in hoog tempo worden voortgezet, zoals blijkt uit de in 2002 behaalde resultaten: aanzienlijke verlaging van de slapende RAL, aanhoudende inspanningen ten aanzien van de aantallen gesloten betalingsverplichtingen en vrijgekomen kredieten voor oude betalingsverplichtingen, grotere netto absolute verlaging van de oude RAL in 2002.

Er zijn reeds werkzaamheden gestart om de verslaglegging inzake de RAL over te brengen naar en te integreren in het gemeenschappelijk informatiesysteem, het CRIS-systeem.

De toevoeging van begrotingsjaar 1997 aan de oude RAL zal om grotere inspanningen vragen op het gebied van sluiting en uitbetaling gezien de omvang van de absolute netto stijging van de oude portefeuille die uit de automatische toevoeging van dit begrotingsjaar voorvloeit. Er is een begin gemaakt met het vaststellen van de doelstellingen van verlaging voor het jaar 2003, per directoraat, waarbij hiermee rekening wordt gehouden. Het grootste deel van de financiële omvang van de oude betalingsverplichtingen in 2003 (VAN vóór 1998, inclusief begrotingsjaar 1997) bestaat echter uit budgettaire betalingsverplichtingen met einddata in het boekhoudkundig systeem na 2003 (momenteel 80% van de oude RAL-portefeuille in financiële omvang).

De uitdaging voor 2003 zal bestaan in het nastreven van deze doelen in een omgeving waarin een belangrijk deel van de portefeuille door de delegaties wordt beheerd. De operationele directoraten zullen een beslissende rol moeten spelen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van verlaging van de oude RAL en van sluiting van onder de maat presterende betalingsverplichtingen, alsook van stringenter beleid inzake verlengingen, door het hoofdkantoor en de delegaties worden opgepakt en nagestreefd.

9.3 JURIDISCHE ZAKEN

9.3.1 Ontwikkeling van de historische achterstand van geschillen

In 2002 zijn de werkzaamheden voor het in kaart brengen van de historische achterstand (+/- 80 zaken) van geschillen bijna afgerond. Het sorteren van de achterstallige zaken heeft uitgewezen dat een groot aantal zaken als gesloten kan worden beschouwd vanwege het verstrijken van de tijd en omdat voor sommige geschillen oplossingen zijn gevonden zonder dat tussenkomst van de vorige of de huidige eenheden Juridische zaken nodig was. Er zij aan herinnerd dat het doel van dit onderzoek is geweest vast te stellen welke geschillen nog steeds behandeld dienen te worden en ook welke nu definitief gesloten kunnen worden. De geschillen waarvoor is vastgesteld dat deze nog actueel zijn zullen als en wanneer de personele middelen dit toelaten worden geopend en er zal actieve vervolging plaatsvinden. Vandaag de dag bestaat de vastgestelde achterstand uit 14 zaken en de potentieel niet-vastgestelde achterstand uit +/- 20 zaken.

9.3.2 Huidige stand van zaken met betrekking tot actuele geschillen

Vergeleken met 2001, waarin 10 nieuwe geschillen werden geregistreerd, is in 2002, waarin 24 nieuwe geschillen zijn geopend, sprake geweest van een sterke stijging in het aantal geschillen. Gedurende dezelfde periode werden 16 geschillen gesloten nadat hiervoor een definitieve oplossing was gevonden. Van deze gesloten geschillen kwamen er 9 uit de historische achterstand. Op dit moment heeft de verantwoordelijke eenheid 38 geschilzaken in behandeling. Nieuwe geschillen die worden ontvangen lijken willekeurig te zijn verspreid over alle soorten contracten, waaronder geschillen met betrekking tot buitencontractuele aansprakelijkheid.

9.3.3 Klachten neergelegd bij de Ombudsman en klachten met betrekking tot de bestuurlijke gedragscode

In de onderhavige periode werden door de ombudsman 30 klachten ontvangen en 16 zaken gesloten, twee met kritische opmerkingen. Van de dossiers van de Ombudsman zijn er thans twee bij het Hof van Justitie in Luxemburg terechtgekomen en deze blijven geopend. Op dit moment heeft de betrokken eenheid 15 klachtenzaken in behandeling. Er is een analyse uitgevoerd van de in 2001 na kritische opmerkingen gesloten klachtenzaken en in september 2002 is een verslag hiervan aan het bestuur gestuurd.

Er zijn drie klachtenzaken wegens niet-naleving van de bestuurlijke gedragscode ontvangen.

9.3.4 Zaken voor de Hoven van Justitie

In 2002 raakte de betrokken eenheid betrokken bij 6 nieuwe zaken, voor ofwel het Hof van Justitie of de Brusselse Hoven.

9.3.5 Maatregelen tegen corruptie

De verantwoordelijke eenheid wordt steeds vaker betrokken bij zaken op gebieden als corruptie en andere onregelmatigheden. Dit heeft erin geresulteerd dat de huidige belangrijke corruptiezaak in Lesotho actief wordt gevolgd, alsook in participatie in anti-corruptie-evenementen en -bijeenkomsten. Op basis van haar ervaringen heeft de eenheid een scholingscursus ontwikkeld voor personeel dat naar delegaties vertrekt; een scholingscursus die nu tweemaal is gegeven samen met de algemene ethiekcursus.

9.3.6 De Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten

De samenwerking met de Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten werd tot het einde van het jaar voortgezet. Gedurende het jaar kreeg men 900 dossiers te verwerken. Twee personeelsleden zijn druk bezig geweest met de opheffing van de Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten aan het einde van het jaar. Nu de Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten is opgeheven zal deze taak worden omgevormd tot het functioneren als helpdesk voor het deel van de aankopen van EuropeAid dat normaliter aan de Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten zou zijn voorgelegd.

9.3.7 Algemene juridische werkzaamheden

Door de deconcentratie wordt op de eenheid Juridische zaken regelmatig een beroep gedaan voor advies aan collega's bij de delegaties over een veelheid van problemen. Deze raadplegingen nemen vaak een meer formele vorm aan dan het geval zou zijn geweest als de vraag vóór de deconcentratie aan het hoofdkantoor was gesteld.

De eenheid heeft een reeks veelgestelde vragen inzake juridische interpretaties en situaties waarvoor juridische bijstand nodig is samengesteld, die op intranet zal worden gepubliceerd.

In 2002 is een aantal belangrijke juridische ad hoc-werkzaamheden ondernomen. Deze werkzaamheden betreffen:

- Participatie in de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande werkgroep voor de voorbereiding van de kaderovereenkomst voor Cuba;

- Participatie in de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande werkgroep inzake de verordening van de Commissie ter uitvoering van het besluit van de Raad inzake LGO's;

- Participatie in de uit vertegenwoordigers van verschillende diensten bestaande werkgroep inzake fraudebestrijding;

- Voorbereiding van het besluit inzake de benoeming van de hoofdordonnateur voor het EOF;

- Voorbereiding van de subdelegatie van de hoofdordonnateur voor het EOF naar ECHO.

9.4 AUDITS

9.4.1 Interne audits

De interne audit-eenheid werd in augustus 2001 opgericht voor ondersteuning van zowel de dienst voor samenwerking EuropeAid als ECHO. De eenheid werd in maart 2002 volledig operationeel toen hieraan personeel werd toegevoegd. De werkzaamheden werden gestart en deze vonden hun grondslag in een gemeenschappelijk werkprogramma, dat eerder door de directeur-generaal van EuropeAid en het diensthoofd van ECHO was goedgekeurd.

In de loop van 2002 voerde de eenheid een doorlopende audit van vijf van de operationele directoraten van EuropeAid uit, waarbij werd onderzocht op welke wijze deze momenteel de 24 interne controlenormen implementeren. Er werd eveneens een audit uitgevoerd van de diverse beheeraspecten van het Europees initiatief voor mensenrechten en democratie (EIHDR). Aanbevelingen uit deze audit, die hoofdzakelijk op controlemaatregelen betrekking hadden, werden goedgekeurd en ten uitvoer gelegd.

De eenheid heeft een methode voor beoordeling van de werklast ontwikkeld. Deze methode werd getest in een beoordeling van de delegatie in Zuid-Afrika die ten doel had de werklast ten opzichte van personele middelen te beoordelen na de deconcentratie. Deze test toonde aan dat de methode levensvatbaar was, en deze zal in de loop van de tijd worden verfijnd. De beoordeling die wordt voorgeschreven door de mededeling van januari 2002 inzake deconcentratie maakt onderdeel uit van een reeks beoordelingen die in 2003 zullen worden voortgezet, met als algemene doelstelling het verkrijgen van een indicatie van het evenwicht tussen de werklast en het aan de delegatie als onderdeel van de deconcentratie beschikbaar gesteld personeel.

De eenheid publiceerde haar handboek inzake interne audits. De eenheid nam actief deel aan de werkzaamheden van "Auditnet" van de Commissie en onderhield contacten met de interne audit-eenheid. De eenheid werkte eveneens samen met andere interne audit-eenheden van Relex in het kader van de Relex-audit en verstrekte advies over een aantal terreinen op het gebied van beheer en controle binnen EuropeAid.

9.4.2 Externe audits van de operaties

In 2002 voltooide de externe controle-eenheid 13 audits (4 met betrekking tot het EOF, 2 internationale organisaties, 1 Tacis, 2 Meda, 1 ECIP-programma en 3 Azië). Van deze audits waren er twee van bijzonder belang wat betreft omvang en complexiteit: het ECIP-programma (het financiële instrument genaamd European Community Investment Partners) en de voedselhulp voor de Russische Federatie.

Het jaar 2002 werd gekenmerkt door een nieuwe aanpak met betrekking tot de organisatie van externe audits van de dienst. Vanaf 2002 is de externe audit-eenheid niet langer alleen verantwoordelijk voor alle audits. In de context van de hervorming in de vorm van de overdracht van bevoegdheden aan de ordonnateurs zijn de operationele directeuren verantwoordelijk voor het selecteren van de externe audits, die in hun directoraten dienen te worden uitgevoerd.

Teneinde te zorgen voor consistentie in de organisatie van de audits die door de operationele directoraten worden uitgevoerd, werd een netwerk inzake externe audits als onderdeel van de dienst gecreëerd. Hierin zijn vertegenwoordigers van alle operationele directoraten verenigd, met als doel:

- Aanpakken van de specifieke behoeften van de operationele directoraten en delegaties in 'hun' geografische gebied;

- Voorstellen van de verbetering van de systemen als gevolg van de ervaringen die zijn opgedaan en in overeenstemming met de behoeften van de diensten;

- Samenwerken bij de vaststelling van normen van beste praktijken en regels alsook de interpretatie ervan;

- Zorgen voor verzameling en verspreiding van informatie;

- Vaststellen van een auditprogramma en het houden van toezicht op de uitvoering ervan;

- Verrichten van het voorwerk voor voorstellen die voor een besluit aan het Bestuur moeten worden voorgelegd.

Het auditnetwerk kwam acht keer bijeen. Dit netwerk stelde onder andere voor het eerst een programma inzake externe audits op voor 2003.

In 2002 werd met professionele auditbedrijven een kadercontract ondertekend voor het uitvoeren van audits van programma's en projecten die worden gefinancierd uit de begroting van de Commissie (Tacis-, Cards-, Meda-, Asia-, ALA-programma's en de horizontale begrotingsonderdelen). Een gebruikersgids, gestandaardiseerde specifieke opdrachten en een beheerinstrument werden beschikbaar gesteld. Negen aankooporders voor auditdiensten werden ondertekend, inclusief een belangrijke audit van het kadercontract AMS/451. Een van de aankooporders had betrekking op scholing en zal resulteren in samenstelling van een syllabus voor scholing op het gebied van externe audits, waarvan de voltooiing voor 2003 staat gepland. Uitgebreide informatie over (de audit van) het kadercontract werd beschikbaar gesteld, in hoofdzaak via een website.

De resterende beschikbare begrotingsmiddelen voor het starten van audits in het kader van het EOF zijn beperkt, aangezien de beschikbare kredieten van het bestaande EOF-kadercontract bijna volledig zijn benut. In november 2002 hechtte het EOF-Comité zijn goedkeuring aan de aanwending van 5 miljoen euro ter financiering van toekomstige audits. Te dien einde zal een begin worden gemaakt met aankoopprocedures voor nog een audit van een kadercontract.

9.5 TRANSPARANTIE EN ZICHTBAARHEID

De Europese Commissie heeft aanhoudende inspanningen met het oog op verbetering van de transparantie van het beheer van haar buitenlandse bijstand verricht . In 2002 was het allereerste Jaarverslag inzake het ontwikkelingsbeleid van de EG en de tenuitvoerlegging van de buitenlandse bijstand het onderwerp van een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement en dit werd vervolgens gedrukt en breed verspreid in de elf officiële talen. Zowel de Raad als het Europees Parlement erkenden deze actie.

Wat de zichtbaarheid van de activiteiten op het gebied van buitenlandse bijstand van de EG in het veld betreft, registreerde de Commissie een aanzienlijke stijging in het aantal raadplegingen van en bezoeken aan haar internetserver (www.Europa.eu.int). Het aantal pagina's op de website is namelijk gestaag toegenomen in de loop van het jaar: de bijstandsactiviteiten in enkele van de belangrijkste regio's worden reeds met aanzienlijke gedetailleerdheid beschreven. Deze werkzaamheden dienen in 2003 te zijn afgerond.

Ook het internetportaal genaamd de "De EU in de wereld", waarop in één oogopslag de belangrijkste buitenlandse activiteiten te zien zijn, heeft meer bezoekers dan in het verleden gehad.

De volgende tabel toont het aantal hits voor de verschillende sites van buitenlandse betrekkingen op de server van de Europese Commissie in 2001 en 2002. Er zij echter op gewezen dat het aantal hits altijd groter is dan het werkelijke aantal keren dat een computergebruiker een bepaalde website bezoekt, aangezien voor ieder onderdeel van de webpagina (incl. foto's en links) een hit wordt geregistreerd.

WEBSITES VAN DE EUROPESE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE BETREKKINGEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9.6 MEDEDELINGEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE MET BETREKKING TOT BUITENLANDSE HULP in 2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

9.7 EG-BIJSTAND DIE NIET IN DIT VERSLAG WORDT BESCHREVEN

Evenals in de voorgaande versie beschrijft het onderhavige document alle externe bijstand die door de dienst voor samenwerking EuropeAid wordt beheerd in overeenstemming met de hervorming door de Commissie van haar beheermethoden.

Humanitaire hulp en pretoetredingshulp vallen buiten het bestek van dit verslag. Desondanks is een beknopte omschrijving van de activiteiten van ECHO in elk regionaal hoofdstuk opgenomen om de lezer een overzicht te geven van de algemene EG-bijdrage. Voor een gedetailleerd overzicht van de humanitaire activiteiten van ECHO wordt de lezer geadviseerd het ECHO Jaarverslag 2002 [144] te raadplegen.

[144] http:/europa.eu.int/comm/echo/information/publications/echos_annual_reports_en.htm

Hetzelfde geldt voor de macro-financiële bijstand aan derde landen, waarvoor directoraat-generaal Economische en financiële zaken volledig verantwoordelijk is. Van deze activiteiten wordt in afzonderlijke documenten [145] verslag gedaan.

[145] http://europa.eu.int/comm/dgs/ economy_finance/index_en.htm

De Commissie implementeert macro-financiële bijstand (MFA) samen met de steunprogramma's van het IMF en de Wereldbank, na overleg met het Economisch en Financieel Comité en na een besluit van de Raad. MFA incorporeert een aantal principes waar haar uitzonderlijke karakter uit blijkt (ad hoc-besluiten van de Raad), evenals de complementariteit met financiering door de internationale financiële instellingen en de macro-economische conditionaliteit. Het instrument is bedoeld om de begunstigde landen te helpen ernstige, doch over het algemeen kortetermijnonevenwichtigheden het hoofd te bieden (ernstige problemen op het gebied van betalingsbalans en fiscus). In nauwe samenwerking met programma's van het IMF en de Wereldbank heeft MFA beleid bevorderd dat is afgestemd op de specifieke behoeften van de landen met als algemeen doel de stabilisatie van de externe en interne financiële situatie en de totstandbrenging van marktgerichte economieën.

In 2002 werd 141 miljoen euro aan MFA uitbetaald, waaronder subsidies van 130 miljoen euro aan de Balkan: 115 miljoen euro is toegewezen aan Joegoslavië, 15 miljoen euro aan Kosovo en 11 miljoen euro aan Armenië.

160 Beschrijving van priortaire gebieden vormt een bijlage bij het jaarverslag.