Mededeling van de Commissie aan de Raad - Verslag over de onderhandelingen met derde landen over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden /* SEC/2002/1287 def. */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD - VERSLAG OVER DE ONDERHANDELINGEN MET DERDE LANDEN OVER DE BELASTINGHEFFING OP INKOMSTEN UIT SPAARGELDEN Raad Economische en Financiële Zaken - 3 december 2002 Inleiding 1. Op 16 oktober 2001 heeft de Raad Economische en Financiële Zaken de Commissie gemachtigd onderhandelingen te voeren met de Verenigde Staten van Amerika, Zwitserland, Liechtenstein, Monaco, Andorra en San Marino over passende overeenkomsten om te bereiken dat deze landen maatregelen aannemen die gelijkwaardig zijn met de maatregelen die in de Gemeenschap zullen worden toegepast met het oog op effectieve belastingheffing op rente-inkomsten uit spaargelden. 2. Naar aanleiding van het besluit van de Raad Economische en Financiële Zaken heeft de Commissie de genoemde derde landen schriftelijk uitgenodigd om onderhandelingen te beginnen. Deze onderhandelingen konden echter pas van start gaan nadat de Raad Economische en Financiële Zaken op zijn bijeenkomst van 13 december 2001 een ontwerptekst voor de richtlijn had goedgekeurd. Alle aangezochte landen hebben op het verzoek van de Commissie gereageerd en inmiddels heeft een groot aantal technische en politieke bijeenkomsten plaatsgevonden. Volgens het mandaat van de Raad zijn de onderhandelingen gevoerd in nauwe samenwerking met het Spaanse en het Deense voorzitterschap. De Commissie heeft aan de Raad Economische en Financiële Zaken over de voortgang van de onderhandelingen regelmatig mondeling verslag uitgebracht. 3. Dit verslag geeft een overzicht van de resultaten van de onderhandelingen. Het geeft een feitelijk verslag van de bijeenkomsten die dit jaar zijn gehouden en een opsomming van de maatregelen die de betrokken landen hebben voorgesteld. Zwitserland Verloop van de onderhandelingen 4. Zwitserland heeft reeds op 30 januari 2002 een mandaat vastgesteld voor de onderhandelingen over de belastingheffing op spaargelden, maar was pas bereid met onderhandelingen te beginnen toen de Raad een reeks mandaten had vastgesteld voor onderhandelingen op andere terreinen: de overeenkomsten van Schengen/Dublin, de overeenkomst over vrijhandel in diensten en de toegang tot diverse communautaire programma's. 5. Na de vaststelling op 17 juni door de Raad van die andere mandaten zijn de formele onderhandelingen met Zwitserland uiteindelijk begonnen op 18 juni 2002. In het kader van de onderhandelingen hebben verder bijeenkomsten plaatsgevonden op 9 augustus 2002 (technisch niveau), 3 september 2002, 31 oktober 2002, 15 november 2002 en 20 november 2002. Op 21 november 2002 is vervolgens een bijeenkomst op hoog niveau gehouden met Commissielid Bolkestein, de Zwitserse president Villiger en de Deense minister van Financiën Pedersen. 6. Op de eerste onderhandelingsdag, 18 juni 2002, drong de delegatie van de Commissie bij de Zwitserse delegatie aan op aanvaarding van een regeling voor automatische uitwisseling van gegevens met de Gemeenschap. De Zwitserse delegatie gaf te kennen dat haar mandaat geen onderhandelingen over automatische gegevensuitwisseling omvatte en dat Zwitserland niet van plan was nu of in de toekomst een dergelijk systeem toe te passen, tenzij Zwitserland zou toetreden tot de Gemeenschap en daarmee onder het acquis zou gaan vallen. 7. De Zwitserse delegatie stelde dat Zwitserland bereid is met de Gemeenschap samen te werken en in die geest bereid is een door de uitbetalende instelling in te houden bronheffing in overweging te nemen. Zwitserland ziet dit echter meer als ,inhouding van belasting" ("retention") namens de Gemeenschap. Dit systeem zou worden toegepast op rente uit niet-Zwitserse bron (rente op schuldtitels die zijn uitgegeven buiten Zwitserland maar die wordt uitbetaald door een uitbetalende instelling in Zwitserland) die wordt uitbetaald aan EU-ingezetenen. Voor rente uit Zwitserse bron zou de Zwitserse bronheffing van toepassing blijven. 8. Zwitserland is bereid het systeem af te stemmen op de overgangsregelingen die in de Gemeenschap tot einde 2010 van toepassing zullen zijn. De Zwitserse delegatie had echter geen mandaat voor onderhandelingen over het onderdeel van het communautaire systeem dat betrekking heeft op vrijwillige verstrekking van gegevens. Zwitserland zal geen inhoudingspercentages toepassen die lager zijn dan die waarin de richtlijn voorziet voor deze periode, maar zal de situatie tegen het einde van die periode evalueren. Die evaluatie kan leiden tot een verlaging of verhoging van het percentage, op basis van de beoordeling door Zwitserland van de effectiviteit van het systeem van de Gemeenschap en van het effect ervan op investeringen. 9. Zwitserland is ook bereid verdeling van de opbrengsten te overwegen. Over het aan de Gemeenschap over te dragen percentage moet echter worden onderhandeld. 10. Ten aanzien van uitwisseling van gegevens in het algemeen verklaarde Zwitserland dat besprekingen daarover mogelijk zijn, maar alleen waar het gaat om uitwisseling van gegevens op verzoek wanneer er specifiek sprake is van belastingfraude. 11. Ten slotte heeft Zwitserland zijn voorstel gekoppeld aan een aantal andere vraagstukken. Ten eerste wenst het dat bij de onderhandelingen een evenwichtig pakket tot stand komt, dat rekening houdt met de andere punten waarover onderhandelingen aan de gang zijn. Ten tweede wil het bij de besprekingen ook de toepassing betrekken van de Richtlijn Moedermaatschappijen en Dochterondernemingen en de Richtlijn Rente en Royalty's, wanneer die wordt aangenomen. Ten derde wil Zwitserland dat de Gemeenschap actie onderneemt om andere derde landen die potentiële concurrenten zijn, zoals Singapore en Hongkong, aan te moedigen vergelijkbare maatregelen te nemen. 12. Tijdens een bijeenkomst met de heer Bolkestein op 3 juli 2002 herhaalde president Villiger dat Zwitserland oplossingen op basis van automatische uitwisseling van gegevens afwijst, en bevestigde hij het standpunt van Zwitserland zoals dat was uiteengezet tijdens de bijeenkomst van 18 juni 2002. Het vierpuntenplan 13. Tijdens de onderhandelingen op 3 september 2002 legde Zwitserland een document voor (dat ook aan de Raad is verstrekt), waarin een overzicht wordt gegeven van de hoofdpunten van het Zwitserse voorstel voor inhouding van belasting en waarin de Gemeenschap wordt verzocht met andere derde landen (Hongkong, Singapore, Canada, Japan e.a.) besprekingen te openen over gelijkwaardige maatregelen, en de Richtlijn Moedermaatschappijen en Dochternemingen uit te breiden tot Zwitserland. 14. De Commissie gaf de Zwitserse delegatie echter te kennen dat uitsluitend inhouding van belasting niet aanvaardbaar is, en dat een gelijkwaardige oplossing vereist dat aan een bronheffing andere elementen worden toegevoegd. Gezien de duidelijke en ondubbelzinnige afwijzing door Zwitserland van automatische uitwisseling van gegevens heeft de Commissie voorgesteld de discussie te concentreren op een combinatie van vier punten: i) de door Zwitserland voorgestelde bronheffing; ii) bepalingen inzake vrijwillige verstrekking van gegevens door de uiteindelijke gerechtigde; iii) invoering van daadwerkelijk uitwisseling van informatie op verzoek; iv) een herzieningsclausule die verdere uitwerking van de regeling na afloop van de overgangsperiode mogelijk maakt. 15. De heer Bolkestein heeft het vierpuntenpakket in een brief aan de heer Villiger op 18 oktober 2002 toegelicht en aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat een minder vergaande oplossing aanvaardbaar wordt geacht. Hij benadrukte dat daadwerkelijke uitwisseling van gegevens het kernpunt van het pakket vormt, omdat daarvan een sterk afschrikwekkende werking tegen belastingontduiking uitgaat. Resultaten 16. De besprekingen over het vierpuntenpakket zijn in oktober en november voortgezet. Zwitserland heeft een ontwerptekst voor een overeenkomst voorgelegd, waarin wordt uitgegaan van het Zwitserse voorstel voor inhouding van belasting, en dat in ruil daarvoor een bepaling bevat op grond waarvan Zwitserse bedrijven kunnen profiteren van de Richtlijn Moedermaatschappijen en Dochterondernemingen en de Richtlijn Rente en Royalty's. Dit eerste ontwerp maakt echter geen melding van vrijwillige verstrekking van gegevens, gegevensuitwisseling op verzoek of een herzieningsclausule. De Commissie heeft informeel ontwerpbepalingen voor deze punten voorgesteld en ook een voorstel ingediend voor wijziging van de bepalingen over de inhouding van belasting. Deze voorstellen zijn tijdens de bijeenkomsten in november besproken. 17. Tijdens de bijeenkomsten in november zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt betreffende de formulering en uitbreiding van het Zwitserse voorstel: onderdelen van een herzieningsclausule en een bepaling inzake vrijwillige gegevensverstrekking zijn overeengekomen en een aantal belangrijke technische kwesties met betrekking tot de toepassing van de inhouding van belasting is bevestigd, waaronder het toe te passen percentage en de regelingen voor de verdeling van de opbrengsten. 18. Hoewel in detail van gedachten is gewisseld, kon geen overeenstemming worden bereikt over onderdelen van een procedure voor uitwisseling van gegevens op verzoek, die volgens de Commissie voldoende duidelijk waren om de Raad in staat te stellen te besluiten of zij als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd. 19. Op basis van de besprekingen kan het uiteindelijke standpunt van Zwitserland, zoals dat is bevestigd op de laatste politieke bijeenkomst op 21 november, als volgt worden samengevat: i) Zwitserland is niet bereid tot automatische uitwisseling van gegevens over rente op spaargelden die door Zwitserse uitbetalende instellingen is uitbetaald aan ingezetenen van de lidstaten, niet met ingang van 1 januari 2004 en ook niet na afloop van de overgangsperiode. Op basis van de Zwitserse interpretatie van de conclusies van de Europese Raad van Feira is Zwitserland bereid maatregelen te nemen om de concurrentiepositie van de Europese financiële markten in stand te houden. De verklaarde doelstelling van de richtlijn, namelijk dat Zwitserland eraan zou moeten meewerken dat EG-ingezetenen in de lidstaat waar zij woonachtig zijn kunnen worden belast, wordt door Zwitserland echter niet aanvaard. ii) Zwitserland is bereid tot invoering van ,inhouding van belasting" door de uitbetalende instelling op rente die wordt uitbetaald door Zwitserse uitbetalende instellingen aan personen die ingezetene zijn van een lidstaat. Deze inhouding van belasting is echter uitsluitend van toepassing op inkomsten die niet reeds worden belast krachtens de bestaande Zwitserse bronheffing. iii) Zwitserland is in het algemeen bereid tot flexibiliteit wat de voorwaarden voor de inhouding aangaat. Het is bereid het gat te dichten van de zogeheten ,affidavit funds", die momenteel zijn vrijgesteld van de Zwitserse bronheffing, en heeft zich bereid verklaard de inhouding van belasting op deze fondsen toe te passen. Zwitserland is tevens bereid te bevestigen dat de zogeheten ,fiduciaire rekeningen/deposito's" onder het toepassingsgebied van de inhouding van belasting zullen vallen. Bronbelasting die eerder op dezelfde rentebetalingen is geheven, zal op de inhouding in mindering worden gebracht. iv) Zwitserland is bereid dezelfde inhoudingspercentages toe te passen als België, Luxemburg en Oostenrijk (15% in de eerste drie jaar van de overgangsperiode en 20% daarna) en is zelfs bereid dit percentage te verhogen tot het percentage van de Zwitserse bronheffing, dat 35% bedraagt, indien deze drie lidstaten bereid zijn hetzelfde te doen. v) Zwitserland is bereid de opbrengsten van de inhouding van belasting te delen en kan akkoord gaan met de 72/25-verdeling die in de Gemeenschap wordt toegepast. Eventueel is Zwitserland zelfs bereid een kleiner aandeel dan 25% te aanvaarden, afhankelijk van het algehele evenwicht in de overeenkomst. De bepalingen inzake de verdeling van opbrengsten zullen echter uitsluitend van toepassing zijn op de nieuwe inhouding en niet op de bestaande bronheffing. vi) Zwitserland is niet bereid zich te verbinden tot verbetering van de uitwisseling van gegevens op verzoek in het kader van een overeenkomst over belastingheffing op spaargelden. Het is echter wel bereid met afzonderlijke lidstaten bilaterale onderhandelingen aan te gaan over de verlening van administratieve bijstand op verzoek in gevallen van ,tax fraud and the like", zulks overeenkomstig de Zwitserse interpretatie van het OESO- rapport van 2000 over het verbeteren van de toegang tot bancaire informatie voor belastingdoeleinden en de specifieke regelingen die Zwitserland met de VS is aangegaan, maar die nog niet volledig in de praktijk worden toegepast. vii) Deze bijstand is voornamelijk gericht op gevallen van belastingfraude als gedefinieerd door de Zwitserse wet, maar kan zich ook uitstrekken tot soorten criminele activiteit die volgens de Zwitserse wet geen belastingfraude zijn, maar in de verzoekende staat als ,vergelijkbare overtreding" gelden. De bijstand is niet beperkt tot het toepassingsgebied van de Richtlijn Spaargelden en kan worden ingevoerd vanaf het begin van de overgangsperiode. Daarbij wordt uitgegaan van een flexibele interpretatie van het beginsel van ,dubbele strafbaarstelling" en niet van automatische erkenning van de definitie van belastingfraude en/of belastingontduiking die door de lidstaten wordt toegepast. Een door de belastingplichtige ondertekende valse belastingaangifte is bijvoorbeeld niet toereikend. viii) Zwitserland is bereid akkoord te gaan met een bepaling over vrijwillige verstrekking van gegevens en deze verbintenis op te nemen in een overeenkomst met de Gemeenschap. ix) Zwitserland is tevens bereid tot aanvaarding van een herzieningsclausule in de overeenkomst, waarin wordt voorzien in periodieke evaluatie ten minste iedere drie jaar en in ieder geval twee jaar voor het einde van de overgangsperiode. x) In ruil voor de medewerking van Zwitserland op het gebied van de belastingheffing op spaargelden wil het land in aanmerking komen voor de voordelen die de Richtlijn Moedermaatschappijen en Dochterondernemingen en de voorgestelde Richtlijn Rente en Royalty's bieden. xi) Het aanbod van Zwitserland voor een ontwerpovereenkomst is tevens gebaseerd op de veronderstelling dat de EU zich formeel ertoe verbindt in de overgangsperiode onderhandelingen aan te gaan met Hongkong, Singapore, Canada en Japan, teneinde te bevorderen dat deze landen maatregelen nemen die gelijkwaardig zijn met de maatregelen die in de Gemeenschap zullen worden toegepast. xii) Zwitserland dringt er bovendien op aan dat de overeenstemming over de belastingheffing op spaargelden deel moet uitmaken van een evenwichtige overeenkomst over de andere aspecten van de bilaterale onderhandelingen II. Opgemerkt dient te worden dat Zwitserland in dit verband elk onderdeel van het acquis afwijst dat gevolgen zou kunnen hebben voor het Zwitserse bankgeheim, met name wat betreft de juridische medewerking op grond van artikel 51 van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord. Het is echter niet duidelijk hoe op deze voorwaarden een overeenkomst over Schengen, over samenwerking ter bestrijding van fraude of over diensten tot stand kan komen. De onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad op 17 juni heeft vastgesteld, bieden op dit gebied geen ruimte voor flexibiliteit. Verenigde Staten van Amerika Verloop van de onderhandelingen 20. Vanaf het begin van dit jaar hebben besprekingen plaatsgevonden tussen de Commissie, samen met vertegenwoordigers van het voorzitterschap, en functionarissen van het Department of the Treasury van de Verenigde Staten. Op 28 mei 2002 heeft Commissielid Bolkestein in Washington een ontmoeting gehad met Deputy Treasury Secretary Kenneth W. Dam om deze kwestie te bespreken. Beide zijden wezen tijdens deze bijeenkomst nogmaals op het belang van bestrijding van belastingontduiking. In dit verband werd de rol onderstreept die passende en efficiënte uitwisseling van gegevens over grensoverschrijdende inkomsten uit spaargelden kan spelen. De partijen kwamen overeen de technische besprekingen te versnellen, zodat de EU de termijn van het einde van dit jaar kan halen. 21. Zowel voor als na deze ontmoeting hebben diverse ronden van gedetailleerde technische besprekingen plaatsgevonden: op 30 januari 2002, 15 mei 2002, 17 juli 2002, 2 oktober 2002 en 13 november 2002. Dankzij deze besprekingen konden beide partijen tot een beter begrip van elkaars standpunten komen. Op basis van de besprekingen kan het standpunt van de VS als volgt worden samengevat: 22. De VS zijn sterk voorstander van effectieve uitwisseling van gegevens als middel om belastingfraude en belastingontduiking te bestrijden. De VS menen dat passend gespecificeerde regelingen voor gegevensuitwisseling een waardevol hulpmiddel kunnen zijn voor volledige en rechtvaardige handhaving van de belastingwetten. De VS hebben een uitgebreid netwerk van bilaterale belastingverdragen en een groeiend netwerk van overeenkomsten inzake de uitwisseling van specifieke fiscale gegevens met belastinggebieden als de Kaaimaneilanden, Antigua en Barbuda, de Bahama's, de Britse Maagdeneilanden, de Nederlandse Antillen, Guernsey, Jersey en het eiland Man. Resultaten 23. Op grond van bilaterale belastingverdragen wisselen de VS al gegevens uit over vele soorten inkomsten, zoals rente op spaargelden, met verdragspartners die tot wederkerigheid bereid zijn, waaronder de meeste lidstaten. Daarbij vindt ook vrijwillige automatische uitwisseling van gegevens plaats over bedragen aan inkomsten uit VS-bron die zijn uitbetaald aan ingezetenen van lidstaten, wanneer deze inkomsten zijn gerapporteerd aan de Internal Revenue Service (IRS) krachtens de binnenlandse meldingsregeling, op basis waarvan deze vrijwillige automatische uitwisseling plaatsvindt. 24. De reikwijdte van de binnenlandse meldingsplicht in de VS stemt voor een groot deel overeen met de reikwijdte van de Richtlijn Spaargelden. De meldingsplicht in de VS gaat echter verder, aangezien deze zich ook uitstrekt tot andere soorten inkomsten, zoals dividend, vermogenswinst en dergelijke. Er zijn echter twee belangrijke uitzonderingen: i) Rente op banktegoeden: instellingen in de VS die bronheffing toepassen, melden momenteel alleen de rente op banktegoeden die is uitbetaald aan staatsburgers van de Verenigde Staten en ingezetenen van Canada. Op 30 juli 2002 heeft het Treasury Department van de VS de in januari 2001 voorgestelde regeling ingetrokken en een nieuwe regeling voorgesteld. Volgens de voorgestelde nieuwe regeling wordt de rente op banktegoeden bij de IRS gemeld in geval van niet-ingezetenen die geen Amerikaans staatsburger zijn en ingezetenen zijn van bepaalde gespecificeerde landen. Deze landen zijn Australië, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Een openbare hoorzitting over de voorgestelde regeling is gepland voor 5 december. De regeling moet op 31 december in werking treden. De voorgestelde regeling moet passende bilaterale uitwisseling van gegevens vergemakkelijken met bepaalde partners waarmee de VS een belastingverdrag hebben gesloten. De regeling biedt, eenmaal aangenomen, een basis voor verbeterde vrijwillige automatische uitwisseling van gegevens. ii) Inkomsten uit niet-VS-bron: de binnenlandse meldingsplicht in de VS heeft uitsluitend betrekking op inkomsten uit VS-bron. Aan niet-ingezetenen van de VS uitbetaalde inkomsten uit niet-VS-bron zijn niet belastbaar in de VS en worden daarom voor de belastingen in de VS niet relevant geacht. De Richtlijn Spaargelden heeft een breder toepassingsgebied, omdat zij betrekking heeft op alle rente-inkomsten, ongeacht de oorsprong van de schuldvordering op grond waarvan het recht op rente ontstaat. Opgemerkt moet worden dat de bepalingen over de uitwisseling van gegevens die zijn opgenomen in belastingverdragen tussen de VS en de lidstaten, gebaseerd zijn op artikel 26 van het OESO model-belastingverdrag , en dus in beginsel ruimte bieden voor automatische uitwisseling van gegevens op grond van specifieke bilaterale regelingen tussen de betrokken verdragspartijen. Bovendien kunnen de VS aan de partners waarmee een belastingverdrag is gesloten op verzoek gegevens verstrekken over rentebetalingen uit niet-VS-bron. Er zijn hierop geen specifieke beperkingen die verband houden met fraude of dubbele strafbaarstelling. 25. De VS hebben belangstelling voor verbetering van de regelingen voor uitwisseling van gegevens met de afhankelijke en geassocieerde gebiedsdelen van de lidstaten, met name gebiedsdelen in het Caribisch gebied. De VS wil ook haar regeling voor gegevensuitwisseling verbeteren met lidstaten (België, Luxemburg en Oostenrijk) die momenteel uitsluitend bancaire informatie kunnen verstrekken in geval van fraude. 26. De VS zijn in dit stadium niet bereid een formele verklaring te geven over de Richtlijn Spaargelden. Het beleid van de VS, zoals dat tijdens de bilaterale besprekingen met het Treasury Department van de VS aan de Commissie is uiteengezet, blijft echter gericht op volledige en effectieve belastingheffing op basis van bilaterale gegevensuitwisseling. Andorra Verloop van de onderhandelingen 27. De afgelopen jaren heeft Andorra een sterke bereidheid getoond om nauwere samenwerkingsbanden tot stand te brengen met de EU. Eerder dit jaar heeft Andorra gevraagd om toestemming om de euro officieel in te voeren als nationale munteenheid en euromunten te vervaardigen. Dit kan een rol spelen bij de beoordeling door Andorra van de spaargeldenkwestie. Een besluit over het begin van onderhandelingen met Andorra over een dergelijke monetaire overeenkomst zal naar verwachting op korte termijn worden genomen. 28. Na goedkeuring door de Raad op 13 december 2001 van de ontwerptekst van de richtlijn waarover onderhandelingen zullen worden gevoerd, heeft de Commissie op 19 februari 2002 een eerste ontmoeting gehad met de autoriteiten van Andorra. De Commissie heeft de achtergrond van de onderhandelingen toegelicht en verwezen naar de groeiende internationale trend naar meer transparantie op fiscaal gebied. De Commissie heeft erop gewezen dat de doelstelling van deze specifieke onderhandelingen automatische gegevensuitwisseling is en dat voorstellen voor maatregelen dienen te worden gezien tegen de achtergrond van deze doelstelling. 29. De vertegenwoordigers van Andorra hebben verklaard dat invoering van bronbelasting gedurende de overgangsperiode van de richtlijn aanvaardbaar is. Zij achtten het echter nog te vroeg om in dit stadium verder te kijken dan de overgangsperiode en naar de mogelijkheid om op dat moment gegevens uit te wisselen. Zij hebben erin toegestemd om de mogelijkheid te onderzoeken dat de belastingbetaler kiest voor vrijwillige bekendmaking in plaats van bronbelasting. 30. In april werd Andorra op de OESO-lijst van niet-meewerkende belastingparadijzen geplaatst. 31. Op 22 april werd een technische bijeenkomst gehouden waarop de delegatie van Andorra verklaarde dat ernaar werd gestreefd binnen een maand met een voorstel te komen. 32. De Commissie heeft het voorstel van Andorra d.d. 30 mei ontvangen. Daarin wordt een voorstel gedaan voor invoering van bronbelasting, mits de andere vijf landen hetzelfde type maatregelen nemen. Gegevensuitwisseling werd niet genoemd. 33. Op 6 augustus schreef de Commissie een brief aan de autoriteiten van Andorra, waarin zij het doel van de besprekingen herhaalde en verwees naar de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 4 juni en die van de Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni. Daarnaast informeerde de Commissie naar de maatregelen die Andorra denkt te nemen na beëindiging van de overgangsperiode in 2011. 34. Op 4 oktober gaf de ambassadeur hierop een antwoord, waarbij hij uitweidde over de aard van de bronbelasting als bedoeld in het voorstel van 30 mei. Het tarief van de bronbelasting werd niet gespecificeerd. Het vierpuntenplan 35. Op 18 oktober deelde de Commissie de ambassadeur van Andorra per brief mede dat de ministers tijdens de Raad Economische en Financiële Zaken van 8 oktober hadden herhaald dat bronbelasting, zoals die nu werd voorgesteld, geen gelijkwaardige maatregel was. Derhalve stelde de Commissie voor de bronbelasting met drie andere elementen aan te vullen: vrijwillige bekendmaking, een herzieningsclausule en daadwerkelijke uitwisseling van gegevens op verzoek. De Commissie organiseerde vervolgens een bijeenkomst voor een grondigere bespreking van deze punten. 36. Op 29 oktober had de Commissie een ontmoeting met de ambassadeur van Andorra. De ambassadeur bevestigde dat Andorra automatische uitwisseling van gegevens niet kon aanvaarden als basis voor een overeenkomst. Overeengekomen werd dat de Commissie een gedetailleerde vragenlijst zou voorleggen waarin de verschillende aspecten van bronbelasting uiteen worden gezet. Verder diende er duidelijkheid te bestaan over het standpunt van de regering van Andorra met betrekking tot de overige elementen van het vierpuntenplan. 37. De Commissie stuurde vervolgens op 8 november een brief naar de ambassadeur van Andorra met daarbij de bovengenoemde vragenlijst. Resultaten 38. In haar brief van 22 november 2002 ging de regering van Andorra uitgebreid in op haar voorstel voor ,gelijkwaardige maatregelen", met inbegrip van de haalbaarheid van invoering van de overige elementen van het vierpuntenplan. i) Andorra is bereid bronbelasting toe te passen, op basis van het beginsel dat de uitbetalende instelling deze inhoudt. Het tarief van de bronbelasting zou in het begin lager zijn dan dat van de richtlijn, maar stijgen om uiteindelijk uit te komen op het in de richtlijn genoemde tarief. Andorra verwacht te onderhandelen over de bepalingen voor het delen van de inkomsten. ii) Momenteel wordt onderzocht of het, vanuit juridisch oogpunt, haalbaar is te voorzien in de mogelijkheid dat de belastingbetaler kiest voor vrijwillige bekendmaking (in plaats van bronbelasting). Indien deze evaluatie positief wordt afgesloten, zou een dergelijke bepaling aanvaardbaar moeten zijn. iii) Andorra is niet bereid gegevens op verzoek te verstrekken. De gedachtegang is dat, volgens Andorra, een regeling inzake ,gelijkwaardige maatregelen" niet noodzakelijkerwijs een dergelijke bepaling omvat. iv) Andorra heeft aangegeven dat invoering van een herzieningsclausule aanvaardbaar is, maar alleen voor zover dit betrekking heeft op de aanpassing van het tarief van de heffing. Terzelfder tijd wil Andorra een beëindigingsclausule opnemen en is het van mening dat dit gebruikelijk is in de meeste overeenkomsten. Liechtenstein Verloop van de onderhandelingen 39. Na goedkeuring door de Raad op 13 december 2001 van de ontwerptekst van de richtlijn waarover onderhandelingen zullen worden gevoerd, heeft de Commissie op 13 maart 2002 een eerste ontmoeting gehad met de autoriteiten van Liechtenstein. De Commissie heeft de achtergrond van de onderhandelingen toegelicht en verwezen naar de groeiende internationale trend naar meer transparantie op fiscaal gebied. De Commissie heeft erop gewezen dat de doelstelling van deze specifieke onderhandelingen automatische gegevensuitwisseling is en dat voorstellen voor maatregelen dienen te worden gezien tegen de achtergrond van deze doelstelling. Hoewel op dit moment nog geen onderhandelingsmandaat is goedgekeurd, heeft de delegatie van Liechtenstein verklaard dat bronbelasting weliswaar in overweging kan worden genomen, maar dat pogingen om de bestaande bepalingen van Liechtenstein op het gebied van het bankgeheim af te zwakken, niet zullen worden getolereerd. 40. De daaropvolgende maand werd Liechtenstein op de OESO-lijst van niet-meewerkende belastingparadijzen geplaatst. 41. Op 27 mei, nadat in april het onderhandelingsmandaat was goedgekeurd, had de Commissie opnieuw een ontmoeting met vertegenwoordigers van Liechtenstein. Bij die gelegenheid werd bevestigd dat invoering van bronbelasting, op basis van het beginsel dat de uitbetalende instelling deze inhoudt, aanvaardbaar was, maar dat dit afhankelijk was van het verloop van de onderhandelingen met andere landen, in het bijzonder met Zwitserland. De bepalingen van Liechtenstein op het gebied van het bankgeheim zijn daarentegen niet bespreekbaar. 42. Aangezien geen formeel voorstel werd ontvangen, schreef de Commissie op 12 augustus een brief aan de autoriteiten van Liechtenstein, waarin zij het doel van de onderhandelingen herhaalde en verwees naar de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 4 juni en die van de Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni. 43. Op 6 september schreef de ambassadeur van Liechtenstein een brief waarin het voorstel voor een bronbelasting officieel werd bevestigd. Het tarief van de belasting werd niet gespecificeerd. In het voorstel is verder sprake van een herzieningsclausule. Op basis daarvan zijn wijzigingen mogelijk, zodat rekening kan worden gehouden met de ontwikkeling van de internationale concurrentiesituatie. Volgens de brief is de aanpassing van het tarief van de belasting een van de functies van de herzieningsclausule. Het vierpuntenplan 44. Op 18 oktober deelde de Commissie de ambassadeur van Liechtenstein per brief mede dat de ministers tijdens de Raad Economische en Financiële Zaken van 8 oktober hadden herhaald dat bronbelasting, zoals die nu werd voorgesteld, geen gelijkwaardige maatregel was. Derhalve stelde de Commissie voor de bronbelasting met drie andere elementen aan te vullen: vrijwillige bekendmaking, een herzieningsclausule en daadwerkelijke uitwisseling van gegevens op verzoek. De Commissie organiseerde vervolgens een bijeenkomst voor een grondigere bespreking van deze punten. 45. Op 30 oktober had de Commissie een ontmoeting met de ambassadeur van Liechtenstein en daarbij werd overeengekomen dat de Commissie een gedetailleerde vragenlijst zou voorleggen waarin de verschillende aspecten van bronbelasting uiteen worden gezet. Verder diende er duidelijkheid te bestaan over het standpunt van de regering van Liechtenstein met betrekking tot de overige elementen van het vierpuntenplan. 46. De Commissie stuurde vervolgens op 8 november een brief naar de ambassadeur van Liechtenstein met daarbij de bovengenoemde vragenlijst. Resultaten 47. In haar brief van 22 november 2002 ging de regering van Liechtenstein uitgebreid in op haar voorstel voor ,gelijkwaardige maatregelen", met inbegrip van de haalbaarheid van invoering van de overige elementen van het vierpuntenplan. i) Wat de bronbelasting zelf betreft, is Liechtenstein in principe bereid akkoord te gaan met de definities van uitbetalende instelling en rentebetalingen, maar heeft het ook aangegeven dat het niet makkelijk zal zijn om de exacte reikwijdte van deze termen te bepalen. Liechtenstein is in principe ook bereid akkoord te gaan met de in de ontwerprichtlijn genoemde tarieven van 15/20%. Verder is Liechtenstein bereid het delen van inkomsten in overweging te nemen volgens dezelfde lijnen als die welke uiteengezet worden in de ontwerprichtlijn. ii) Liechtenstein heeft verklaard dat zijn wetgeving geen beletsel vormt voor vrijwillige bekendmaking, zoals gedemonstreerd wordt door de VS-regels met betrekking tot ,qualified intermediaries". iii) Wat de uitwisseling van gegevens op verzoek betreft, staat Liechtenstein niet open voor de ontwikkeling van de samenwerking en verwijst Liechtenstein ernaar dat zijn nationale wetgeving geen juridische bijstand omvat in belastingzaken. Er werd echter ook verwezen naar internationale overeenkomsten in het kader waarvan wel al wederzijdse bijstand wordt verleend in strafrechtzaken. iv) Liechtenstein zou eventueel bereid zijn een herzieningsclausule in overweging te nemen. Die is nodig wanneer de overeengekomen oplossing niet goed werkt en zijn doelstellingen voorbijschiet. Indien nodig, zou de overeenkomst kunnen worden gewijzigd, met name met betrekking tot het tarief van de bronbelasting. Monaco Verloop van de onderhandelingen 48. Na goedkeuring door de Raad op 13 december 2001 van de ontwerptekst van de richtlijn waarover onderhandelingen zullen worden gevoerd, heeft de Commissie op 1 maart 2002 een eerste ontmoeting gehad met de autoriteiten van Monaco. De Commissie heeft de achtergrond van de onderhandelingen toegelicht en verwezen naar de groeiende internationale trend naar meer transparantie op fiscaal gebied. De Commissie heeft erop gewezen dat de doelstelling van deze specifieke onderhandelingen automatische gegevensuitwisseling is en dat voorstellen voor maatregelen dienen te worden gezien tegen de achtergrond van deze doelstelling. 49. De delegatie van Monaco verklaarde dat bronbelasting, in principe, mogelijk was, maar dat alles voornamelijk afhing van het standpunt van de Zwitsers. Stappen om te komen tot gegevensuitwisseling zijn alleen mogelijk wanneer alle andere landen bereid zijn hetzelfde te doen. 50. De daaropvolgende maand werd Monaco op de OESO-lijst van niet-meewerkende belastingparadijzen geplaatst. 51. Aangezien geen formeel voorstel werd ontvangen, schreef de Commissie op 12 augustus een brief aan de autoriteiten van Monaco, waarin zij herhaalde wat het doel was van de onderhandelingen en verwees naar de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 4 juni en die van de Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni. 52. Op 13 september kwam het antwoord van de autoriteiten van Monaco, waarin zij het standpunt bevestigden dat zij op de bijeenkomst in maart hadden ingenomen. In dezelfde brief vragen de autoriteiten of bronbelasting met een tarief van 15/20% een gelijkwaardige maatregel is. Het vierpuntenplan 53. Op 18 oktober deelde de Commissie de autoriteiten van Monaco per brief mede dat de ministers tijdens de Raad Economische en Financiële Zaken van 8 oktober hadden herhaald dat bronbelasting, zoals die nu werd voorgesteld, geen gelijkwaardige maatregel was. Derhalve stelde de Commissie voor de bronbelasting met drie andere elementen aan te vullen: vrijwillige bekendmaking, een herzieningsclausule en daadwerkelijke uitwisseling van gegevens op verzoek. De Commissie organiseerde vervolgens een bijeenkomst voor een grondigere bespreking van deze punten. 54. Op 28 oktober had de Commissie een ontmoeting met de ambassadeur van Monaco en daarbij werd overeengekomen dat de Commissie een gedetailleerde vragenlijst zou voorleggen waarin de verschillende aspecten van bronbelasting uiteen worden gezet. Verder diende er duidelijkheid te bestaan over het standpunt van de regering van Monaco met betrekking tot de overige elementen van het vierpuntenplan. De ambassadeur van Monaco gaf te kennen dat het Frans-Monegaskische belastingakkoord niet als basis kan dienen voor een communautaire overeenkomst. 55. De Commissie stuurde vervolgens op 6 november een brief naar de ambassadeur van Monaco met daarbij de bovengenoemde vragenlijst. Resultaten 56. In haar brief van 20 november 2002 ging de regering van Monaco uitgebreid in op haar voorstel voor ,gelijkwaardige maatregelen", met inbegrip van de haalbaarheid van invoering van de overige elementen van het vierpuntenplan. i) Monaco is bereid bronbelasting toe te passen, op basis van het beginsel dat de uitbetalende instelling deze inhoudt, en met een tarief van 15%. Verder is Monaco bereid het delen van inkomsten in overweging te nemen volgens dezelfde lijnen als die welke uiteengezet worden in de ontwerprichtlijn. ii) Een clausule op grond waarvan de belastingbetaler kiest voor vrijwillige bekendmaking (in plaats van bronbelasting) zou aanvaardbaar zijn. Monaco kent op dit moment geen bankgeheim als juridisch concept. iii) Monaco is niet bereid gegevens op verzoek te verstrekken aan de EU. De verklaring die hiervoor wordt gegeven, is dat, gezien het ontbreken van inkomstenbelasting in het Vorstendom, inkomstenbelastingfraude als concept niet bestaat. Maar zelfs als deze in de toekomst zou worden ingevoerd, zou het beginsel van de dubbele strafbaarstelling strikt worden toegepast. iv) Met betrekking tot een herzieningsclausule wordt in de verklaring aangegeven dat de invoering van een dergelijke clausule voorbarig zou zijn. Indien deze echter zou worden aanvaard, zouden strikte voorwaarden van toepassing moeten zijn, waaronder beperking van een dergelijke herzieningsclausule tot de huidige regeling voor bronbelasting. v) Opnieuw werd aangevoerd dat de voorstellen van Monaco gebonden waren aan enkele duidelijke voorwaarden, waaronder het beginsel dat Monaco niet in een discriminerende en/of ongunstige positie mag worden gebracht ten opzichte van maatregelen van andere derde landen of zelfs bepaalde EU-lidstaten. In ruil voor zijn medewerking wil het Vorstendom dezelfde rechten verwerven op de markten voor financiële diensten in de Gemeenschap als de lidstaten, met name met betrekking tot verzekeringsmaatschappijen, verzekeringsproducten en icbe's. San Marino Verloop van de onderhandelingen 57. Na goedkeuring door de Raad op 13 december 2001 van de ontwerptekst van de richtlijn waarover onderhandelingen zullen worden gevoerd, heeft de Commissie op 14 januari 2002 een eerste ontmoeting gehad met de autoriteiten van San Marino. De Commissie heeft de achtergrond van de onderhandelingen toegelicht en verwezen naar de groeiende internationale trend naar meer transparantie op fiscaal gebied. De Commissie heeft erop gewezen dat de doelstelling van deze specifieke onderhandelingen automatische gegevensuitwisseling is en dat voorstellen voor maatregelen dienen te worden gezien tegen de achtergrond van deze doelstelling. 58. De delegatie van San Marino heeft verwezen naar de belangrijke stappen die door San Marino zijn gezet met het oog op de bestrijding van schadelijke belastingpraktijken, de committering van San Marino aan het project van de OESO en de nieuwe (in maart 2002 gesloten) overeenkomst met Italië ter verbetering van de bestaande regelingen voor de verstrekking van gegevens op verzoek. De delegatie van San Marino heeft tevens benadrukt dat het met betrekking tot verdere ontwikkelingen op het gebied van de uitwisseling van gegevens noodzakelijk is, vóóraf, de economische impact daarvan te evalueren. San Marino heeft ook te kennen gegeven dat een overgangsperiode nodig is. De Commissie heeft in dit verband hulp toegezegd. 59. Derhalve werd op 7 mei een technische bijeenkomst gehouden waarop aandacht werd besteed aan die economische aspecten. Op die bijeenkomst heeft de delegatie van San Marino statistieken gepresenteerd over de rol van de banksector voor de economie. De Commissie heeft geïnformeerd naar het tijdstip waarop het voorstel van San Marino voor aanvaardbare ,gelijkwaardige maatregelen" kon worden verwacht. De delegatie van San Marino heeft medegedeeld dat een dergelijk voorstel, als gevolg van actuele binnenlandse politieke vraagstukken die niets te maken hebben met deze onderhandelingen, nog enige tijd op zich zal laten wachten. 60. Aangezien geen voorstel werd ontvangen, schreef de Commissie op 12 augustus een brief aan de autoriteiten van San Marino, waarin zij het doel van de besprekingen herhaalde en verwees naar de conclusies van de Raad Economische en Financiële Zaken van 4 juni en die van de Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni. 61. De ambassadeur van San Marino heeft op 3 oktober een brief geschreven waarin zij mededeelde dat de regering voornemens is de bestaande bronbelasting tenminste tot 2010 te handhaven, waar nodig aangepast met de mechanismen die kunnen worden ingesteld rekening houdende met de toekomstige richtlijn. Daarnaast zijn de autoriteiten van San Marino gecommitteerd aan sluiting van belastingverdragen, die mede betrekking hebben op uitwisseling van gegevens, met de EU-lidstaten. Gebaseerd op hun committering aan de OESO kan worden gesteld dat San Marino bereid is mee te werken aan de totstandkoming van een beduidende uitwisseling van gegevens op verzoek. Het vierpuntenplan 62. Op 18 oktober deelde de Commissie de autoriteiten van San Marino per brief mede dat de ministers tijdens de Raad Economische en Financiële Zaken van 8 oktober hadden herhaald dat bronbelasting, zoals die nu werd voorgesteld, geen gelijkwaardige maatregel was. Derhalve stelde de Commissie voor de bronbelasting met drie andere elementen aan te vullen: vrijwillige bekendmaking, een herzieningsclausule en daadwerkelijke uitwisseling van gegevens op verzoek. De Commissie organiseerde vervolgens een bijeenkomst voor een grondigere bespreking van deze punten. 63. Op 6 november had de Commissie een ontmoeting met de ambassadeur van San Marino en daarbij werd overeengekomen dat de Commissie een gedetailleerde vragenlijst zou voorleggen waarin de verschillende aspecten van bronbelasting uiteen worden gezet. Verder diende er duidelijkheid te bestaan over het standpunt van de regering van San Marino met betrekking tot de overige elementen van het vierpuntenplan. 64. De Commissie stuurde vervolgens op 8 november een brief naar de ambassadeur van San Marino met daarbij de bovengenoemde vragenlijst. Resultaten 65. In een verklaring van 18 november 2002 ging de regering van San Marino uitgebreid in op haar voorstel voor ,gelijkwaardige maatregelen", met inbegrip van de haalbaarheid van invoering van de overige elementen van het vierpuntenplan. i) San Marino is bereid bronbelasting toe te passen, op basis van het beginsel dat de uitbetalende instelling deze inhoudt, en ook is het bereid het huidige tarief van 13% te herzien. Verder is de Republiek bereid het delen van inkomsten in overweging te nemen volgens dezelfde lijnen als die welke uiteengezet worden in de ontwerprichtlijn. ii) Een clausule op grond waarvan de belastingbetaler kiest voor vrijwillige bekendmaking (in plaats van bronbelasting) zou aanvaardbaar zijn. iii) San Marino is bereid gegevens op verzoek te verstrekken, op grond van bilaterale belastingverdragen, maar altijd met inachtneming van het beginsel van de dubbele strafbaarstelling. Dit zou zelfs van toepassing kunnen zijn gedurende de overgangsperiode van de ontwerprichtlijn. San Marino heeft verwezen naar de initiatieven van de OESO en zijn eigen committeringen in dit verband. iv) Met betrekking tot de herzieningsclausule werd in de verklaring medegedeeld dat een dergelijke clausule niet nodig was, aangezien een internationale overeenkomst altijd kan worden aangepast om rekening te houden met internationale ontwikkelingen. 66. In een begeleidend schrijven heeft de ambassadeur herhaald dat de voorstellen van San Marino werden gedaan op basis van de vooropstelling dat ,het economische en financiële stelsel van de Republiek San Marino veilig dient te worden gesteld en de internationale ontwikkeling van San Marino dient te worden gewaarborgd, met name ten opzichte van de EU". Conclusies 67. De Commissie heeft zich bij de besprekingen gericht op het verkrijgen van toezeggingen voor maatregelen die als gelijkwaardig kunnen worden gezien met de maatregelen in de ontwerprichtlijn over belastingheffing op inkomsten uit spaargelden. 68. De zes landen waarvoor het onderhandelingsmandaat van de Commissie was afgegeven, kunnen worden onderverdeeld in twee groepen. De eerste groep wordt gevormd door de Verenigde Staten van Amerika, die een actief voorstander zijn van uitwisseling van gegevens en die reeds op bilaterale basis gegevens uitwisselen met een groot aantal landen. De tweede groep bestaat uit de landen die van mening zijn dat de bescherming van het bankgeheim van groot belang is en die in principe geen voorstander zijn van een hoogontwikkelde uitwisseling van gegevens. Tot deze groep behoren de vijf overige landen waarmee de Commissie onderhandelingen heeft gevoerd. Binnen deze tweede groep van landen is het standpunt van de Zwitsers het belangrijkst, aangezien de andere landen naar Zwitserland kijken en van dit land verwachten dat het de leiding neemt in deze kwestie. 69. Met betrekking tot de VS blijkt uit de analyse van de huidige mogelijkheden voor de uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten en de VS dat de huidige bepalingen van de belastingverdragen een stevige basis vormen voor de ontwikkeling van de bestaande uitwisseling van gegevens over een breed scala van onderwerpen. Voorts breiden de VS momenteel de reikwijdte van hun binnenlandse meldingsplicht uit, om zo een sterkere basis te leggen voor gegevensuitwisseling met landen die bereid zijn vergelijkbareinformatie te verschaffen. 70. De overige derde landen, dat wil zeggen Zwitserland, Liechtenstein, Monaco, Andorra en San Marino, hebben alle voorgesteld een bronheffing toe te passen als ,gelijkwaardige maatregel". De Commissie heeft getracht van deze landen de toezegging te krijgen dat zij een vierpuntenplan zullen toepassen dat rekening houdt met hun sterke bezwaren tegen automatische gegevensuitwisseling, maar ruimte biedt voor overeenstemming over daadwerkelijk ,gelijkwaardige maatregelen". Dit omvat een bronheffing, maatregelen om vrijwillige naleving aan te moedigen, daadwerkelijke uitwisseling van gegevens op verzoek en een herzieningsclausule. Zwitserland speelt binnen deze groep van landen een cruciale rol. In dit stadium meent de Commissie dat er over drie van de vier elementen tot overeenstemming kan worden gekomen. Breekpunt blijft de beoordeling van het Zwitserse aanbod met betrekking tot de uitwisseling van gegevens op verzoek. De overige landen hebben zich in dit stadium nog niet voldoende in detail verbonden, maar zullen dit naar verwachting wel doen als met Zwitserland overeenstemming wordt bereikt.