52002SC0571

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad over de ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie - Alarmsysteem nr. 4/2002 /* SEC/2002/0571 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN AAN DE RAAD over de ontwikkeling van de uitgaven van het EOGFL-Garantie - Alarmsysteem nr. 4/2002

INHOUDSOPGAVE

1. Algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven

2. Besteding van de kredieten (voorlopige cijfers)

3. Toelichting

4. Conclusies

1. ALGEMENE ONTWIKKELING VAN DE MAANDELIJKSE UITGAVEN

De onderstaande tabellen geven de algemene ontwikkeling van de maandelijkse uitgaven ten opzichte van het uitgavenprofiel aan. De cijfers zijn gebaseerd op de uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober tot en met 28 februari 2002.

1.1. Subrubriek 1a: GLB

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.2. Subrubriek 1b: Plattelandsontwikkeling

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Toelichting

3.1. Besteding van de kredieten voor april 2002

Voor april 2002 (uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 2001 tot en met 28 februari 2002) is van de kredieten van rubriek 1 een bedrag van 27 946,8 mln EUR, d.w.z. 63,1%, besteed. De uitgaven liggen

- voor subrubriek 1a (traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven) 482,5 mln EUR onder de indicator;

- voor subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling) 18,9 mln EUR onder de indicator.

3.2. Monetaire factoren

Dollarpariteit van de euro

Het bovenstaande uitgavenbedrag is inclusief de ontwikkeling van de dollarpariteit van de euro. Voor een groot deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, met name die voor granen en suiker, en voor bepaalde vormen van interne steun, zoals die voor katoen, is het uitgavenpeil afhankelijk van de ontwikkeling van de dollarkoers.

Overeenkomstig de verordening van de Raad over de begrotingsdiscipline (Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad van 26.9.2000) is de nota van wijzigingen op de landbouwbegroting 2001 opgesteld op basis van de gemiddelde dollarpariteit van de euro voor de periode juli tot en met september 2001, en die bedroeg 0,89 $. Voor de periode van 1 augustus 2001 tot en met 28 februari 2002 is de geraamde gemiddelde dollarpariteit nagenoeg gelijk gebleven.

3.3. Marktfactoren

Subrubriek 1a

Voor subrubriek 1a is er een onderbesteding ten opzicht van de indicator. Deze is evenwel niet gelijk voor de drie uitgavencategorieën. Meer in het bijzonder:

- is de onderbesteding voor plantaardige producten onbeduidend;

- is er voor dierlijke producten een onderbesteding ten opzichte van de indicator, vooral doordat er minder is uitgegeven voor rundvlees en voor schapen- en geitenvlees;

- is er voor de bijkomende uitgaven een soortgelijke onderbesteding als voor dierlijke producten, die hoofdzakelijk toe te schrijven is aan de veterinaire en fytosanitaire maatregelen.

Voor de subrubriek als geheel bedraagt de afwijking -482,5 mln EUR, d.i. -1,2 % van de begroting. Voor een aantal afzonderlijke hoofdstukken zijn er echter grotere verschillen, die hieronder worden toegelicht:

Hoofdstuk B1-10: Akkerbouwgewassen // Verschil: 360 mln EUR (+2,0%)

// (uitgaven: 17 250 mln EUR)

(indicator: 16 890 mln EUR)

Aan het begin van het begrotingsjaar gaat het in dit hoofdstuk meestal om de betaling van rechtstreekse steun: deze betalingen moeten worden verricht tussen 16 november 2001 en 31 januari 2002. De overbesteding ten opzichte van de indicator is vooral toe te schrijven aan de snellere uitbetaling van de rechtstreekse steun. De indicator voor het begrotingsjaar 2002 is gebaseerd op de betalingen voor het begrotingsjaar 2001, d.i. het eerste jaar waarin 31 januari als uiterste betalingsdatum gold voor de uitbetaling van de rechtstreekse steun. De lidstaten hebben in 2001 het tempo van hun betalingen niet meteen op deze nieuwe betalingstermijn afgestemd. De in het begrotingsjaar 2002 waargenomen snellere uitbetalingen houden derhalve hoofdzakelijk verband met het feit dat de lidstaten deze proberen af te stemmen op de voorgeschreven nieuwe betalingstermijn.

Hoofdstuk B1-14: Vezelgewassen en zijderupsen // Verschil: -93 mln EUR (-9,7%)

// (uitgaven: 669 mln EUR)

(indicator: 762 mln EUR)

De onderbesteding is het gevolg van het feit dat Griekenland de betaling van de voorschotten op de steun voor katoen naar een later tijdstip verschoven heeft.

Hoofdstuk B1-16: Wijn // Verschil: -195 mln EUR (-14,1%)

// (uitgaven: 310 mln EUR)

(indicator: 505 mln EUR)

De onderbesteding houdt verband met het feit dat de steun voor de distillatie van tafelwijn voor de drinkalcoholmarkt in ES, F, I en P en de herstructureringssteun in EL, IT en A later zijn uitbetaald.

Hoofdstuk B1-21: Rundvlees // Verschil: -86 mln EUR (-1,1%)

// (uitgaven: 3 360 mln EUR)

(indicator: 3 446 mln EUR)

De onderbesteding is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit dat de betalingen in het kader van de speciale aankoopregeling naar een later tijdstip verschoven zijn, en aan de geringere technische, financierings- en andere kosten voor de opslag van interventievoorraden, die sedert midden december onveranderd op ongeveer 0,25 miljoen ton gebleven zijn.

Hoofdstuk B1-22: Schapen- en geitenvlees // Verschil: -110 mln EUR (-16,4%)

// (uitgaven: 292 mln EUR)

(indicator: 402 mln EUR)

De onderbesteding is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het feit dat de marktprijzen voor schapen- en geitenvlees hoger waren dan voorzien, waardoor de vastgestelde ooi- en geitenpremies lager waren dan de bedragen waarvan bij de opstelling bij de begroting was uitgegaan. Bijgevolg verwacht de Commissie dat aan het einde van het jaar naar schatting ongeveer 86 miljoen euro voor dit begrotingshoofdstuk bespaard zal kunnen worden.

Hoofdstuk B1-30: Niet in bijlage I vermelde producten // Verschil: -26 mln EUR (-6,2%)

// (uitgaven: 141 mln EUR)

(indicator: 167 mln EUR)

De onderbesteding is toe te schrijven aan de uitvoer van grote hoeveelheden verwerkte landbouwproducten die melk en zuivelproducten bevatten waarvoor, met name voor mageremelkpoeder, in de betrokken periode lagere uitvoerrestituties golden dan bij de opstelling van de begroting was aangenomen. Op dit ogenblik zijn de restituties echter weer aan het stijgen.

Hoofdstuk B1-32: Ultraperifere gebieden en Egeïsche eilanden // Verschil: -31 mln EUR (-12,8%)

// (uitgaven: 70 mln EUR)

(indicator: 101 mln EUR)

De onderbesteding is hoofdzakelijk het gevolg van het feit dat de uitvoering van de POSEIDOM- en POSEICAN-programma's niet zo snel vordert als bij de berekening van de indicator was aangenomen.

Hoofdstuk B1-33: Veterinaire en fytosanitaire maatregelen // Verschil: -166 mln EUR (-29,1%)

// (uitgaven: - mln EUR)

(indicator: 166 mln EUR)

De onderbesteding is toe te schrijven aan de nieuwe boekingsvoorschriften, die sedert 1.1.2002 gelden en volgens welke de betalingsverplichtingen per ziekte en per lidstaat moeten worden aangegaan. Daartoe moeten de lidstaten hun bankrekeningnummer aan de bevoegde Commissiediensten meedelen, maar bepaalde lidstaten hebben dat tot nu toe nagelaten. De nieuwe boekingsregeling heeft derhalve tot gevolg dat de betrokken kredieten niet kunnen worden vastgelegd, hetgeen de tijdelijke onderbesteding verklaart.

Subrubriek 1b

Hoofdstuk B1-40: Plattelandsontwikkeling // Verschil: - 19 mln EUR (-0,4%)

// (uitgaven: 825 mln EUR)

(indicator: 844 mln EUR)

Het verschil met de indicator is onbeduidend (0,4%). Het is hoofdzakelijk toe te schrijven aan vertragingen bij de uitvoering van de programma's voor probleemgebieden en van de nieuwe regelingen inzake milieumaatregelen in de landbouw, vervroegde uittreding en bosbescherming.

4. Conclusies

Besteding van de kredieten in april 2002

Voor april 2002 (uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 2001 tot en met 28 februari 2002) bedragen de bestedingen 27 946,8 mln EUR, d.w.z. 63,1% van de kredieten. De uitgaven voor subrubriek 1a en voor subrubriek 1b liggen respectievelijk 482,5 EUR en 18,9 EUR onder de indicator.

Het totale verschil tussen de werkelijke uitgaven en de indicator is onbeduidend. Wel zijn er belangrijker afwijkingen voor bepaalde hoofdstukken. Verwacht wordt dat de meeste daarvan tijdelijk zullen zijn, maar voor bepaalde hoofdstukken, zoals bijvoorbeeld schapen- en geitenvlees en rundvlees, zal er waarschijnlijk ook aan het einde van het jaar nog een onderbesteding zijn, zodat in totaal een onderschrijding van de voor 2002 beschikbare begrotingskredieten mag worden verwacht.