24.4.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 120/39


RICHTLIJN 2004/60/EG VAN DE COMMISSIE

van 23 april 2004

tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde quinoxyfen op te nemen als werkzame stof

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/30/EG van de Commissie (2), en met name op artikel 6, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verenigd Koninkrijk heeft overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG op 1 augustus 1995 van Dow Elanco Europe (nu Dow Agro Sciences) een aanvraag om opneming van de werkzame stof quinoxyfen in bijlage I bij de richtlijn ontvangen. Bij Beschikking 96/457/EEG van de Commissie (3) is bevestigd dat het dossier volledig is en dat dus kan worden aangenomen dat het in beginsel voldoet aan de voorschriften inzake gegevens en informatie die zijn opgenomen in de bijlagen II en III bij Richtlijn 91/414/EEG.

(2)

Voor deze werkzame stof zijn de uitwerking op de menselijke gezondheid en het milieueffect overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 4, van Richtlijn 91/414/EEG beoordeeld voor de door de aanvrager voorgestelde toepassingen. De als rapporteur aangewezen lidstaat heeft op 11 oktober 1996 een ontwerp van het beoordelingsverslag voor deze stof bij de Commissie ingediend.

(3)

Het ontwerp-beoordelingsverslag is door de lidstaten en de Commissie onderzocht in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Het onderzoek is op 28 november 2003 afgesloten met het evaluatieverslag van de Commissie over quinoxyfen.

(4)

De documenten en de informatie zijn ook voor afzonderlijke raadpleging voorgelegd aan het Wetenschappelijk Comité voor planten. Het Comité is gevraagd commentaar te geven bij de ophoping van de stof in de bodem en de mogelijke gevolgen daarvan voor het milieu. In zijn advies (4) heeft het Comité opgemerkt dat de beschikbare studies en met name de veldstudie naar de afbraak van organisch materiaal („vuilniszakstudie”) niet overtuigend hebben aangetoond dat het effect op het milieu aanvaardbaar is, vooral vanwege het gebrek aan statistische bewijskracht van de opzet van de proeven. Het Comité heeft verder opgemerkt dat een fractie van de quinoxyfen na toepassing op een gewas kan vervliegen. Hoewel de beschikbare resultaten op een snelle afbraak van de stof in de lucht wijzen, heeft het Comité gesuggereerd dat de metingen van de halveringstijd moeten worden herhaald nadat passende programma's zijn ontwikkeld voor de beoordeling van de risico's voor het milieu van het transport van gewasbeschermingsmiddelen door de lucht. Met deze aanbeveling van het Comité is rekening gehouden in het evaluatieverslag voor deze werkzame stof.

De als onvoldoende aangemerkte veldstudie naar de afbraak van organisch materiaal is herhaald met een verbeterd testprotocol. Daarbij is geconstateerd dat quinoxyfen geen effect heeft op de afbraak van organisch materiaal.

(5)

Overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 91/414/EEG heeft de Commissie op 13 februari 2003 met het oog op een mogelijk afwijzend besluit inzake quinoxyfen een tripartiete vergadering georganiseerd met de voornaamste kennisgever en de rapporterende lidstaat. De voornaamste kennisgever heeft nadere gegevens verstrekt om de aanvankelijke ongerustheid weg te nemen.

(6)

Uit de verschillende analyses is gebleken dat mag worden verwacht dat gewasbeschermingsmiddelen die quinoxyfen bevatten, in het algemeen zullen voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 91/414/EEG gestelde eisen, inzonderheid voor de toepassingen waarvoor ze zijn onderzocht en die zijn opgenomen in het evaluatieverslag van de Commissie. Quinoxyfen moet derhalve in bijlage I worden opgenomen om ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in alle lidstaten kunnen worden toegelaten overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn.

(7)

Het evaluatieverslag van de Commissie is nodig voor de correcte tenuitvoerlegging door de lidstaten van verschillende punten van de bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde uniforme beginselen. Het is daarom dienstig te bepalen dat het uiteindelijke evaluatieverslag (met uitzondering van de vertrouwelijke informatie als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 91/414/EEG) door de lidstaat ter beschikking moet worden gesteld of gehouden van alle belanghebbenden.

(8)

De lidstaten moeten na de opneming over een redelijke termijn beschikken om de bepalingen van Richtlijn 91/414/EEG ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen die quinoxyfen bevatten, ten uitvoer te leggen en met name om, binnen deze termijn, bestaande voorlopige toelatingen om te zetten in volwaardige toelatingen, te wijzigen of in te trekken overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 91/414/EEG.

(9)

Richtlijn 91/414/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De lidstaten dienen uiterlijk op 28 februari 2005 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 maart 2005.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 3

1.   De lidstaten moeten de toelating voor elk gewasbeschermingsmiddel dat quinoxyfen bevat, onderzoeken om ervoor te zorgen dat de in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG vastgestelde voorwaarden voor deze werkzame stof in acht zijn genomen. Indien nodig moeten zij de toelating vóór 28 februari 2005 wijzigen of intrekken overeenkomstig Richtlijn 91/414/EEG.

2.   Uiterlijk op 31 augustus 2004 moeten de lidstaten elk toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat quinoxyfen als enige werkzame stof of als een van de in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG voorkomende werkzame stoffen bevat, overeenkomstig de uniforme beginselen, als vastgesteld in bijlage VI bij Richtlijn 91/414/EEG, opnieuw beoordelen op basis van een dossier dat voldoet aan de in bijlage III bij die richtlijn gestelde eisen. Op basis van die beoordeling moeten zij bepalen of het middel voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, onder b), c), d) en e), van Richtlijn 91/414/EEG. Indien nodig moeten zij de toelating voor een dergelijk gewasbeschermingsmiddel uiterlijk op 28 februari 2006 wijzigen of intrekken.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op 1 september 2004.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 april 2004.

Voor de Commissie

David BYRNE

Lid van de Commissie


(1)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 50.

(3)  PB L 189 van 30.7.1996, blz. 112.

(4)  Advies van het Wetenschappelijk Comité voor planten betreffende de opneming van quinoxyfen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (SCP/QUINOX/002-definitief, goedgekeurd op 7 maart 2001).


BIJLAGE

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (1)

Inwerkingtreding

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

„83

Quinoxyfen

CAS-nr. 124495-18-7

CIPAC-nr. 566

5, 7-dichloor-4 (ρ-fluorofenoxy) chinoline

970 g/kg

1 september 2004

31 augustus 2014

De stof mag alleen worden toegestaan voor gebruik als fungicide.

Voor de toepassing van de in bijlage VI opgenomen uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het evaluatieverslag over quinoxyfen, inzonderheid de aanhangsels I en II, dat op 6 oktober 2003 door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid is goedgekeurd.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van waterorganismen. Er moeten risicobeperkende maatregelen worden toegepast en er moeten zo nodig monitoringprogramma's worden opgezet in kwetsbare gebieden.”


(1)  Het evaluatieverslag bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.