32000D0115

2000/115/EG: Beschikking van de Commissie van 24 november 1999 betreffende de definities van de kenmerken, de lijst van landbouwproducten, de uitzonderingen op de definities en de regio's en gebieden voor de enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 3875)

Publicatieblad Nr. L 038 van 12/02/2000 blz. 0001 - 0057


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 24 november 1999

betreffende de definities van de kenmerken, de lijst van landbouwproducten, de uitzonderingen op de definities en de regio's en gebieden voor de enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven

(Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 3875)

(2000/115/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad van 29 februari 1988 houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven(1), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 98/377/EG van de Commissie(2), inzonderheid op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Volgens artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 571/88 worden wijzigingen in de lijst van kenmerken voor de enquête, in de definities van deze kenmerken en in de afbakening van de regio's, gebieden en andere territoriale eenheden aangebracht volgens de procedure van artikel 15 van deze verordening, d.w.z. door een beschikking van de Commissie op advies van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek.

(2) De resultaten van de in Verordening (EEG) nr. 571/88 bedoelde communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven kunnen slechts dan voor de gehele Europese Gemeenschap met elkaar overeenstemmen wanneer de in de lijst van kenmerken genoemde begrippen op uniforme wijze worden opgevat en toegepast.

(3) De lijst van kenmerken, met het oog op de basisenquête van 1999/2000 inzake de structuur van de landbouwbedrijven, is laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 98/377/EG en Beschikking 89/651/EEG van de Commissie(3), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 97/418/EG(4), bevat de definities, de lijst van landbouwproducten, de in sommige lidstaten geldende uitzonderingen en de in het kader van de structuurenquêtes in het tijdvak van 1988 tot en met 1997 gebruikte regio's en gebieden. Beschikking 89/651/EEG moet derhalve worden aangepast en aangevuld.

(4) Aan de lijst van kenmerken zijn nieuwe variabelen toegevoegd. Door de ontwikkeling van de landbouw moet de definitie van diverse oude variabelen worden herzien. Bijlage I van deze beschikking bevat dan ook een nieuwe lijst van definities voor de communautaire structuurenquêtes na 1997.

(5) De lijst van landbouwproducten waarnaar in de definitie van landbouwbedrijven wordt verwezen en de lijst van uitzonderingen op de communautaire definities als gevolg van bijzondere omstandigheden in bepaalde lidstaten moeten ook worden gewijzigd. Deze herziene lijst van landbouwproducten en van toegelaten uitzonderingen op de lijst van definities zijn in de bijlagen II en III van deze beschikking opgenomen.

(6) Er is behoefte aan meer duidelijkheid over de samenhang tussen de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) en de regio's en gebieden die bij de landbouwstructuurenquêtes worden gebruikt. Het is zinvol deze regio's en gebieden in een afzonderlijke bijlage IV van deze beschikking af te bakenen.

(7) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De communautaire definities die na 1997 moeten worden gebruikt in het kader van de communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven, als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 571/88, zijn, evenals de daarbij behorende toelichtingen en voorbeelden, opgenomen in bijlage I.

Artikel 2

De lijst van de landbouwproducten waarnaar in de in bijlage I gegeven definitie van landbouwbedrijven wordt verwezen, is opgenomen in bijlage II.

Artikel 3

De specifieke omstandigheden in bepaalde lidstaten in aanmerking genomen, worden uitzonderingen op de communautaire definities toegestaan, welke zijn vermeld in bijlage III.

Artikel 4

De lijst van regio's en gebieden ten behoeve van de communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven, waarnaar in de definitie van gebied in bijlage I wordt verwezen, is opgenomen in bijlage IV.

Artikel 5

Beschikking 89/651/EEG wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 november 1999.

Voor de Commissie

Pedro SOLBES MIRA

Lid van de Commissie

(1) PB L 56 van 2.3.1988, blz. 1.

(2) PB L 168 van 13.6.1998, blz. 29.

(3) PB L 391 van 30.12.1989, blz. 1.

(4) PB L 177 van 5.7.1997, blz. 26.

BIJLAGE I

DEFINITIES EN TOELICHTINGEN BEHORENDE BIJ DE LIJST VAN KENMERKEN DIE MOETEN WORDEN GEBRUIKT VOOR DE COMMUNAUTAIRE ENQUÊTES INZAKE DE STRUCTUUR VAN DE LANDBOUWBEDRIJVEN

(I= definities,

II= toelichtingen))

LANDBOUWBEDRIJF

I. Een technisch-economische eenheid die onder één beheer is geplaatst en landbouwproducten voortbrengt. Het bedrijf mag daarnaast ook andere (niet tot de landbouw behorende) goederen en diensten voortbrengen.

II. 1. Een landbouwbedrijf wordt dus als volgt gekenmerkt:

1.1. Het brengt landbouwproducten voort.

In deze enquête worden met "landbouwproducten'" de in bijlage II vermelde producten bedoeld.

1.2. Het is onder één beheer geplaatst.

Het bedrijf is ook onder één beheer geplaatst wanneer dit door verscheidene personen gemeenschappelijk wordt uitgeoefend.

1.3. Het vormt een technisch-economische eenheid.

Deze wordt doorgaans gekenmerkt door het gemeenschappelijk gebruik van arbeidskrachten en productiemiddelen (machines, gebouwen, grond enz.).

2. Bijzondere gevallen:

2.1. a) Wanneer een bedrijf om fiscale of andere redenen over verscheidene personen is verdeeld, of

b) wanneer het beheer over twee of meer, voordien zelfstandige bedrijven door één bedrijfshoofd wordt gevoerd,

is er sprake van een enkel bedrijf wanneer het onder één beheer is geplaatst en een technisch-economische eenheid vormt.

2.2. Het perceel dat het vorige bedrijfshoofd bij de overdracht van het bedrijf aan zijn opvolger (erfgenaam, pachter enz.) voor zich heeft behouden,

a) wordt bij het bedrijf van de opvolger gerekend wanneer het door deze samen met de rest van zijn bedrijf wordt geëxploiteerd en daarbij gewoonlijk dezelfde arbeidskrachten en productiemiddelen worden gebruikt,

b) wordt bij het bedrijf van het vorige bedrijfshoofd gerekend wanneer deze het gewoonlijk met eigen personeel en productiemiddelen exploiteert.

2.3. Voorzover zij aan de overige voorwaarden van de definitie van een landbouwbedrijf voldoen, worden ook tot de landbouwbedrijven in de zin van deze enquête gerekend:

a) houderijen van stieren, beren, bokken en rammen voor de fok, stoeterijen, broedbedrijven;

b) landbouwbedrijven van onderzoeksinstellingen, sanatoria en revalidatiecentra, religieuze gemeenschappen, scholen en gevangenissen;

c) landbouwbedrijven van industrieondernemingen;

d) de uit blijvend grasland, tuinbouwgrond of andere grond bestaande gemeentegrond, voorzover deze door de gemeente wordt beheerd (bv. door tegen betaling inscharing van vee toe te staan). Hiertoe wordt niet gerekend:

- toegewezen gemeentegrond (C/03),

- verpachte gemeentegrond (C/02).

2.4. In de zin van deze enquête worden niet als landbouwbedrijf aangemerkt:

a) stallen en oefenterreinen voor rij- en renpaarden, zonder fokactiviteiten;

b) kennels;

c) markten, slachthuizen enz. (zonder veehouderij).

2.5. Een gedeeltelijke bedrijfsgroepering wordt geacht los te staan van de tot de groep behorende landbouwbedrijven wanneer zij voor het overgrote deel eigen productiefactoren (dus niet in hoofdzaak die van de deelnemende bedrijven) gebruikt. Zij wordt gekenmerkt door het feit dat elk van de deelnemende bedrijven een onderdeel van zijn bedrijf in de groepering heeft ingebracht om deze gezamenlijk, los van de deelnemende bedrijven, te exploiteren (zoals een gemeenschappelijke boomgaard of een gemeenschappelijke stal) (gedeeltelijke fusie).

A. GEOGRAFISCHE LIGGING VAN HET BEDRIJF

II. Het bedrijf valt met al zijn gegevens onder het gebied en de gemeente of het deelgebied waar de hoofdzetel van het bedrijf is gevestigd (A/01).

De plaats van vestiging van de hoofdzetel wordt bepaald overeenkomstig de in de lidstaten van kracht zijnde regelingen.

A/01 Gebied

I. De geografische ligging van ieder bedrijf wordt beschreven aan de hand van een code die het land, de regio en het gebied aangeeft.

II. De regio's en gebieden voor de landbouwstructuurenquêtes zijn opgenomen in bijlage IV.

A/01 a) Gemeente en deelgebied

I. In het kader van de volledige telling van 1999/2000 wordt de geografische ligging beschreven aan de hand van een extra code, waarmee de gemeente of het deelgebied wordt aangegeven, waardoor een aggregatie van de resultaten mogelijk is voor ten minste de "doelstellingszones" in de zin van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94(2), dan wel, in voorkomend geval, de meest recente wettelijke bepalingen betreffende dergelijke zones of gebieden, die op een later tijdstip zijn vastgesteld en bij de uitvoering van de taken van de Structuurfondsen worden gebruikt.

II. De lidstaten delen Eurostat mede tot welke "doelstellingszone" iedere gemeente en ieder deelgebied behoort. Indien een gemeente of een deelgebied tot meer dan een zone behoort, worden alle bedrijven in de gemeente of het deelgebied geacht te liggen in de zone of het gebied dat het grootste deel van de gemeente of het deelgebied uitmaakt.

De gebruikte codes voor de gemeenten of deelgebieden komen overeen met de niveaus 4 of 5 van de nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS). Indien deze codes niet kunnen worden verstrekt, delen de lidstaten in plaats daarvan voor ieder bedrijf met behulp van een code mede in welke "doelstellingszone" het bedrijf ligt. Deze informatie moet betrekking hebben op de situatie per 30 juni 1999, maar moet opnieuw worden meegedeeld indien de in het kader van de Structuurfondsen gebruikte zones naderhand veranderen.

A/02 Probleemgebied

I. Gebied dat op de dag van de enquête als probleemgebied in de zin van Verordening (EG) nr. 950/97 van de Raad(3) (en in voorkomend geval met de meest recente wettelijke bepalingen) wordt beschouwd, op de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden is opgenomen en ingevolge artikel 21 van Verordening (EG) nr. 950/97 als zodanig door de betrokken lidstaat is opgegeven.

II. Indien het bedrijf slechts gedeeltelijk in een probleemgebied ligt, wordt het ingedeeld bij het gebied waartoe het grootste deel van het bedrijf behoort.

A/02 a) Berggebied

I. Gebied dat op de dag van de enquête als berggebied in de zin van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 950/97 wordt beschouwd, op de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden is opgenomen en ingevolge artikel 21 van Verordening (EG) nr. 950/97 als zodanig door de betrokken lidstaat is opgegeven.

II. Indien het bedrijf slechts gedeeltelijk in een probleemgebied ligt, wordt het ingedeeld bij het gebied waartoe het grootste deel van het bedrijf behoort.

B. RECHTSPERSOONLIJKHEID EN BEHEER VAN HET BEDRIJF (op de dag van de enquête)

B/01 en B/02 De juridisch en economisch aansprakelijke persoon voor het bedrijf: het bedrijfshoofd

I. Het bedrijfshoofd is de natuurlijke persoon, groep natuurlijke personen of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd en die juridisch en economisch voor het bedrijf aansprakelijk is, d.w.z. die het economische risico voor het bedrijf draagt. Het bedrijfshoofd kan eigenaar, pachter, erfpachter, vruchtgebruiker of "trustee" zijn. Wanneer het bij het bedrijfshoofd gaat om een groep natuurlijke personen die landbouwwerk op het bedrijf verrichten (bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering), worden zij allemaal als bedrijfshoofd beschouwd.

II. De juridische en economische aansprakelijkheid wordt overeenkomstig de in de lidstaten van kracht zijnde regelingen bepaald.

Het bedrijfshoofd kan de beslissingsbevoegdheid over de normale dagelijkse gang van zaken op het bedrijf op financieel of productiegebied geheel of gedeeltelijk aan een bedrijfsleider hebben gedelegeerd.

Bij deelpacht (zie C/03 a)) wordt de deelpachter als bedrijfshoofd aangemerkt en niet de verpachter.

B/01 a) en b) Natuurlijk persoon

I. In de zin van deze rubriek kan dit zowel een individueel persoon (het enige bedrijfshoofd) als een groep personen (partners op een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering) zijn.

II. Of een bedrijfshoofd natuurlijk dan wel rechtspersoon is, is belangrijk voor de indeling van de bedrijven in onderstaande groepen:

Bedrijven waarvan het bedrijfshoofd:

a) een natuurlijke persoon is die het enige bedrijfshoofd op een zelfstandig bedrijf is,

b) een groep natuurlijke personen die partners op een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering zijn,

c) een rechtspersoon.

In sommige lidstaten behandelt de wetgeving een rechtspersoon (vennootschap) om fiscale en/of juridische redenen als was het een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke personen. In het algemeen gaat het hierbij om ondernemingen waar één van de leden of alle leden persoonlijk volledig verantwoordelijk is/zijn voor de schulden van de onderneming. De lidstaten kunnen zo'n rechtspersoon dan indelen bij de "enige bedrijfshoofden" of de "bedrijven met meerhoofdige bedrijfsvoering".

B/01 a) Een natuurlijke persoon die het enige bedrijfshoofd op een zelfstandig bedrijf is

I. Een enkele natuurlijke persoon die bedrijfshoofd is van een bedrijf dat niet door een gemeenschappelijk management of door dergelijke regelingen verbonden is met bedrijven van andere bedrijfshoofden.

II. Dit bedrijfshoofd kan alle besluiten betreffende het bedrijf zelf nemen.

Echtgenoten of naaste familie die samen een bedrijf bezitten of pachten, moeten normaliter worden geacht één zelfstandig bedrijf te hebben met één "enig bedrijfshoofd".

Twee personen die als echtgenoten samenwonen zonder gehuwd te zijn, moeten als echtgenoten worden behandeld indien zij in de betrokken lidstaat juridisch als zodanig erkend worden.

Als "enig bedrijfshoofd" moeten onder meer worden beschouwd: broers en zussen, personen die gezamenlijk testamentair erfgenaam of erfgenaam bij versterf zijn enz., indien zij geen overeenkomst hebben gesloten en niet volgens de wetgeving van de lidstaat op fiscaal of juridisch vlak als partner van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering of als juridische entiteit worden behandeld.

Indien een vennootschap (rechtspersoon) eigendom is van slechts een natuurlijke persoon en door de lidstaat als natuurlijke persoon wordt behandeld (zie definitie van natuurlijk persoon), wordt het bedrijf geacht een "enig bedrijfshoofd" te hebben.

Indien slechts een persoon de volledige juridische en economische aansprakelijkheid voor het bedrijf heeft, wordt hij/zij geacht "enig bedrijfshoofd" te zijn, ook al voldoet het bedrijf verder aan alle criteria van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering.

B/01 b) Een of meer natuurlijke personen die partners zijn op een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering

I. Een of meer natuurlijke personen die als partner in een groep natuurlijke personen samen een landbouwbedrijf bezitten, pachten of anderszins beheren, dan wel samen hun eigen bedrijf beheren alsof het één bedrijf is. De samenwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de wet of krachtens een schriftelijke overeenkomst.

II. Indien een vennootschap (rechtspersoon) eigendom is van meer dan een natuurlijke persoon en door de lidstaat als natuurlijk persoon wordt behandeld, wordt het bedrijf geacht een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering te zijn.

Lidstaten waarvoor variabele B/01 b) facultatief is, verzamelen alle informatie over alle bedrijven waarvan het hoofd een natuurlijke persoon is onder variabele B/01 a), ook al gaat het om bedrijven met meerhoofdige bedrijfsvoering, zoals hierboven gedefinieerd. Indien in deze lidstaten op één bedrijf twee of meer natuurlijke personen de functie van bedrijfshoofd uitoefenen, wordt slechts één hunner als zodanig geregistreerd (bv. degene die het meeste risico draagt of degene die het grootste aandeel heeft in het beheer van het bedrijf; kan aan de hand van deze criteria geen bedrijfshoofd worden aangegeven, dan kan bijvoorbeeld de leeftijd als maatstaf worden genomen).

B/01 c) Rechtspersoon

I. Een juridische eenheid die geen natuurlijke persoon is, maar wel de normale rechten en plichten van een individu heeft en bijvoorbeeld in rechte kan optreden (een algemene juridische capaciteit uit eigen hoofde).

II. Rechtspersonen kunnen tot het publiekrecht of het privaatrecht behoren; het gaat onder meer om:

- de staat, regio's, gemeenten enz.;

- de kerk en kerkelijke instellingen;

- andere dergelijke instellingen met een overheids- of semi-overheidskarakter;

- alle handelsondernemingen behalve die welke bedoeld zijn onder B/01 a) of b), met name besloten vennootschappen en coöperaties;

- naamloze vennootschappen (ondernemingen die aandelen hebben uitstaan);

- stichtingen (instellingen die fondsen beheren ten behoeve van bepaalde - vaak sociale of filantropische - doeleinden);

- organisaties naar burgerlijk recht met beperkte aansprakelijkheid;

- alle andere ondernemingen met een dergelijk karakter.

B/01 d) Aantal partners

I. Het aantal personen op een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering die de juridische en economische aansprakelijkheid voor het bedrijf delen en landbouwwerk op het bedrijf verrichten.

B/01 e) Familieleden

I. In het algemeen gaat het bij de familieleden van het bedrijfshoofd om de echtgenoot, verwanten in opgaande en neergaande lijn (ook door huwelijk of adoptie) en broers en zussen van het bedrijfshoofd en diens echtgenoot.

II. De bedrijfshoofden worden zelf niet tot de familieleden gerekend.

B/01 f) Hoeveel familieleden van degenen die partners zijn op een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering, werken op het bedrijf?

I. Het aantal familieleden van de partners van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering die voltijds of deeltijds landbouwwerk (als gedefinieerd in sectie L) op het bedrijf uitvoeren. Het is niet van belang of zij al dan niet loon ontvangen.

II. De voor deze familieleden benodigde gegevens over de arbeidskrachten worden geregistreerd onder L/04 "Regelmatig werkzame arbeidskrachten, niet-gezinsleden" of L/05 + L/06 "Niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten, niet-gezinsleden".

B/02 Bedrijfsleider

I. De natuurlijke persoon of personen die op het bedrijf verantwoordelijk is/zijn voor de normale dagelijkse gang van zaken op financieel of productiegebied.

II. De bedrijfsleider is doorgaans, maar niet altijd, tevens het bedrijfshoofd, als deze een natuurlijk persoon is. Als bedrijfsleiders van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering worden aangemerkt de partners van het bedrijf die er ook landbouwwerk verrichten.

Indien het bedrijfshoofd niet ook bedrijfsleider is, heeft hij/zij een ander met de leiding van het bedrijf belast, dan wel hiervoor in dienst genomen. Dit kan een familielid zijn (B/02 a)), de echtgenoot (B/02 b)), maar ook iemand die geen familiebanden met het bedrijfshoofd heeft.

Indien het bedrijfshoofd een "enig bedrijfshoofd" of een rechtspersoon is, kan er slechts één bedrijfsleider op het bedrijf zijn.

Lidstaten waarvoor variabele B/01 b) facultatief is, verzamelen alle informatie die voor bedrijfsleiders vereist is alsof er slechts één bedrijfsleider is. Indien er meer dan een persoon voor de normale dagelijkse gang van zaken op het bedrijf verantwoordelijk is, wordt degene die hierin het grootste aandeel heeft als bedrijfsleider aangemerkt. Indien dit aandeel even groot is, kan bijvoorbeeld de leeftijd als criterium worden genomen.

B/03 Landbouwkundige beroepsopleiding van de bedrijfsleider

Per persoon wordt slechts een niveau geregistreerd.

Uitsluitend praktische landbouwkundige ervaring

I. Ervaring in de praktijk op een landbouwbedrijf verworven.

Landbouwkundige basisopleiding

I. Elke afgesloten opleiding aan een lagere landbouwschool en/of in een opleidingscentrum dat tot bepaalde vakgebieden beperkt is (onder meer tuinbouw, wijnbouw, bosbouw, viskwekerij, veeartsenijkunde, landbouwtechnologie en verwante disciplines).

II. Ook een afgesloten stageperiode op landbouwgebied wordt als basisopleiding beschouwd.

Volledige landbouwkundige opleiding

I. Elke afgesloten opleiding van het equivalent van ten minste twee jaar voltijdse opleiding, die na het eind van de leer- dan wel schoolplicht (zie L/01 - L/06 "Leeftijd waarop de leer- dan wel schoolplicht ten einde loopt") aan een landbouwschool, een hogeschool of een universiteit in een der volgende studierichtingen werd voltooid: landbouw, tuinbouw, wijnbouw, bosbouw, viskwekerij, veeartsenijkunde, landbouwtechnologie of een verwante discipline.

B/04 Bestaat er een boekhouding voor het beheer van het bedrijf?

I. De boekhouding moet minstens de systematische en regelmatige optekening van alle lopende inkomsten en uitgaven omvatten, waardoor na sluiting van de verslagperiode de winst van het bedrijf kan worden vastgesteld.

II. Er is ook sprake van boekhouding als er pas in de loop van de twaalf maanden vóór de enquête mee is begonnen.

De bedrijfsleider kan de boekhouding als basis voor het beheer van het bedrijf gebruiken; ook kan er aan de hand van de boekhouding een balans en een winst- en verliesrekening worden opgesteld.

Boekhouding omvat niet:

- onregelmatige aantekeningen over bepaalde transacties in een journaal of zakboekje;

- optekeningen (om het rendement te berekenen) die beperkt blijven tot de inkomsten en uitgaven van een deel van de landbouwactiviteiten;

- opstellingen van gegevens die uitsluitend voor fiscale doeleinden worden gebruikt.

C. EXPLOITATIEVORM EN VERKAVELING VAN HET BEDRIJF

C/01 t/m C/03 Oppervlakte cultuurgrond

I. De totale oppervlakte aan bouwland, blijvend grasland, meerjarige cultures en tuinen voor eigen gebruik, die wordt gebruikt door het bedrijf en waarvan de exploitatie in eigendom, in pacht, in deelpacht of om niet plaatsvindt.

II. Exploitatievorm - bijzondere gevallen

1. Bij een als zelfstandig bedrijf behandelde gedeeltelijke bedrijfsgroepering (zie "landbouwbedrijf", punt 2.5) wordt de gehele oppervlakte cultuurgrond, ingedeeld naar exploitatievorm, toegerekend aan degene die als bedrijfshoofd is aangeduid (B/01).

2. Grond in mede-eigendom of gepacht en geëxploiteerd door verscheidene bedrijven die geen gedeeltelijke bedrijfsgroepering vormen, wordt, ingedeeld naar exploitatievorm, toegerekend aan het bedrijfshoofd dat het grootste aandeel in het beheer heeft.

C/01 Oppervlakte cultuurgrond in eigendom

I. Tot het ondervraagde bedrijf behorende grond die eigendom is van het bedrijfshoofd en door hem wordt geëxploiteerd. Hieronder valt ook de grond die door het bedrijfshoofd uit hoofde van vruchtgebruik, erfpacht en dergelijke wordt geëxploiteerd.

II. Grond die als beloning ter beschikking van een landbouwarbeider is gesteld, wordt als deel van het bedrijf aangemerkt, tenzij de landbouwarbeider deze grond met eigen productiemiddelen bewerkt.

Door het vorige bedrijfshoofd niet-afgestane percelen (zie "landbouwbedrijf", punt 2.2) worden aangemerkt als deel van het bedrijf vanwaaruit deze percelen gewoonlijk worden bewerkt indien in het algemeen hiervoor dezelfde arbeidskrachten en productiemiddelen als voor de rest van het bedrijf worden gebruikt.

Rechten op het gebruik van gemeenschappelijke weiden, zoals gemeente- of coöperatieve weiden, worden daarentegen niet in aanmerking genomen (aangezien deze grond niet tot een bedrijf behoort, valt deze buiten de enquête).

C/02 Oppervlakte cultuurgrond in pacht

I. Grond die door het bedrijf tegen een van tevoren vastgestelde prijs (in geld en/of in natura) is gepacht op grond van een (schriftelijke of mondelinge) pachtovereenkomst. Een perceel kan maar bij één bedrijf worden ingedeeld. Indien een perceel gedurende een referentiejaar aan meer dan een bedrijf verpacht is geweest, wordt het gewoonlijk ingedeeld bij het bedrijf waarbij het het grootste gedeelte van het referentiejaar behoorde.

II. Gepachte grond kan bestaan uit:

- een geheel bedrijf,

- een of meer percelen.

Gepachte grond mag niet als deel van het bedrijf van de eigenaar worden aangemerkt, maar moet steeds tot het bedrijf van de pachter worden gerekend. Dieren die zich op deze grond bevinden, worden geacht te behoren tot het bedrijf dat deze dieren bezit.

Grond of bedrijven die door familieleden van het bedrijfshoofd aan hem zijn verpacht, zijn inbegrepen indien ze door het ondervraagde bedrijf worden geëxploiteerd. Grond van een ander bedrijf waarover het bedrijfshoofd beschikt als tegenprestatie voor geleverde arbeid, valt er eveneens onder, tenzij het gaat om grond die als loon aan een landbouwarbeider ter beschikking is gesteld. (In tegenstelling tot grond die als loon ter beschikking van een landbouwarbeider is gesteld en die doorgaans in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, wordt in deze pachtovereenkomst niet alleen een bepaalde oppervlakte maar ook de ligging en de begrenzing van het stuk grond bepaald.)

Aan een derde doorverpachte grond wordt tot het bedrijf van deze derde gerekend, aangezien deze grond geen deel van het bedrijf uitmaakt.

C/03 Oppervlakte cultuurgrond in deelpacht of in andere exploitatievormen

a) Oppervlakte cultuurgrond in deelpacht

I. Grond (eventueel een geheel bedrijf) die gezamenlijk door de verpachter en de deelpachter op basis van een (schriftelijke of mondelinge) deelpachtovereenkomst wordt geëxploiteerd. De (economische of fysische) output wordt krachtens een in de overeenkomst bepaalde verhouding onder hen verdeeld.

II. Hiertoe behoren onder andere:

"colonia parziaria" voor hele bedrijven:

bij "colonia parziaria" voor een geheel bedrijf wordt een bedrijf door de verpachter aan een gezinshoofd overgedragen onder de volgende voorwaarden: hij is gehouden om met behulp van zijn gezin de werkzaamheden op het bedrijf te verrichten, een gedeelte van de kosten te dragen en met de verpachter volgens een bepaalde verhouding de oogst te delen.

b) Oppervlakte cultuurgrond in andere exploitatievormen

I. Exploitatievormen die niet elders onder C/01, C/02 en C/03 a) worden genoemd.

II. Hiertoe behoren onder andere:

1. grond waarop het bedrijfshoofd rechten heeft:

- uit hoofde van zijn functie (bv. boswachter, geestelijke, leraar),

- die hij heeft gekregen van een gemeente of een andere instelling, bijvoorbeeld gemeenschappelijk grasland waarvan het bedrijfshoofd een bepaald areaal is toegewezen (dit mag niet worden verward met een recht op beweiding);

2. grond die door het bedrijf zonder vergoeding wordt benut (bv. het areaal van opgeheven bedrijven dat door het ondervraagde bedrijf wordt geëxploiteerd);

3. "colonia parziaria" voor bepaalde percelen:

bij "colonia parziaria" voor bepaalde percelen worden alleen een of meer percelen overgedragen, die onder dezelfde voorwaarden als beschreven onder a) worden gebruikt.

C/04 Aantal verkavelde stukken waaruit de oppervlakte cultuurgrond bestaat

I. Een kavel is elk stuk grond van het bedrijf dat volledig omringd is door landerijen, water, wegen, bossen enz., die geen deel uitmaken van het bedrijf.

II. Een kavel kan een of meer aaneengrenzende velden omvatten. Een veld is een stuk grond, dat evenwel goed zichtbaar van de rest van het geheel is afgegrensd (bv. doorgangen, sloten, beekjes, heggen). Een veld kan een of meer percelen omvatten. Een perceel is een heel veld of een gedeelte van een veld waarop één teelt of een gecombineerde teelt plaatsvindt.

C/05 Bedrijfssysteem en werkwijzen

C/05 a) Biologische landbouw

I. Er moet informatie worden ingewonnen over de vraag of het bedrijf de landbouw uitoefent volgens bepaalde vaste normen en regels die zijn neergelegd in Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad(4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1488/97 van de Commissie(5), of eventueel in de meest recente wetgeving over de "biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen" en/of de gelijkwaardige communautaire of nationale regels voor de biologische productie van vee.

II. De verordening geeft een geharmoniseerd kader voor de etikettering en productie van en het toezicht op landbouwproducten die aanduidingen dragen of bedoeld zijn om aanduidingen te dragen over biologische productiemethoden. Volgens de regels van de verordening moet de productie zodanig plaatsvinden dat de percelen en de productie- en opslagruimten duidelijk gescheiden zijn van die van andere eenheden, die niet volgens de biologische productiemethoden werken. In het algemeen betekent dit dat op alle velden op het hele bedrijf volgens deze methode moet worden gewerkt.

C/05 b) Niet-intensieve landbouwsystemen of werkwijzen

I. Landbouwsystemen of werkwijzen waarbij goedgekeurde richtsnoeren worden gevolgd die niet onder C/05 a) zijn begrepen, waarbij het de bedoeling is duurzame landbouwwerkwijzen te gebruiken, d.w.z. zo weinig mogelijk productiemiddelen en vooral zo weinig mogelijk meststoffen en plantbeschermingsmiddelen te gebruiken.

II. Deze rubriek betreft niet-intensieve landbouwsystemen (afgezien van biologische landbouw), zoals geïntegreerde landbouw en ecologische landbouw. Ook vallen hieronder landbouwwerkwijzen, waarbij, zonder dat het volledige landbouwsysteem erdoor wordt beïnvloed, biologische controle wordt toegepast of specifieke programma's waarbij weinig voedingsstoffen worden gebruikt. De goedgekeurde richtsnoeren of principes moeten duidelijk omschreven zijn en een aanzienlijke vermindering van de landbouwproductiemiddelen beogen. Ze kunnen zijn vastgesteld door nationale of regionale instanties, de Internationale Organisatie voor Biologische Bestrijding, producentenorganisaties, de handel, consumenten enz.

C/05 c) Premie of steun in het kader van milieumaatregelen in de landbouw

I. Alle premies of steun die via een lidstaat aan het bedrijf zijn betaald overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad(6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2772/95 van de Commissie(7), of eventueel de meest recente wetgeving.

II. Verordening (EEG) nr. 2078/92 heeft betrekking op landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de vereisten van de milieubescherming en het behoud van het platteland. De lidstaten stellen programma's op om steun te geven aan landbouwers die bepaalde maatregelen nemen.

C/05 c) i) Maatregelen in verband met de kenmerken van het landschap

I. Maatregelen die deel uitmaken van de onder C/05 c), punt II, genoemde programma's en ten doel hebben bepaalde kenmerken van het landschap (bv. oude stenen muurtjes, heggen, verspreid staande bomen, akkerranden enz.) te bewaren of te herstellen, dan wel grond toegankelijk voor het publiek of geschikt voor recreatie te maken.

II. Het programma voor milieumaatregelen in de landbouw kan landbouwers compensatie bieden voor de kosten van het aanbrengen of in stand houden van landschapskenmerken. Hierbij zal het met name gaan om specifiek bodemgebruik of om kunstwerken als hagen, traditionele stenen muurtjes of terrassen, bufferzones voor meren en waterlopen, niet-bebouwde akkerranden, geknotte of verspreid staande bomen, landbouwgrond als historisch monument, aardwallen en andere kenmerken van het agrarisch landschap. Deze categorie omvat geen gebouwen of kenmerken die niet in verband staan met de landbouwgrond.

D t/m I. BODEMGEBRUIK

I. De totale oppervlakte van het bedrijf (D tot en met H) omvat de oppervlakte cultuurgrond (D tot en met G) die door het bedrijf wordt geëxploiteerd en het overige areaal (H).

De oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf omvat de oppervlakte met hoofdcultures die zijn bestemd voor de oogst in het jaar van de enquête.

II. Bij de indeling van de oppervlakte naar bodemgebruik wordt iedere oppervlakte slechts éénmaal aangegeven.

Meerjarige cultures en teelten die de bodem meerdere jaren in beslag nemen (zoals asperges, aardbeien, vaste planten) zijn inbegrepen vanaf het jaar dat ze zijn aangeplant, ook al zijn ze nog niet in productie.

Uitgesloten zijn gekweekte paddestoelen (I/02).

In geval van gecombineerde teelten wordt de oppervlakte cultuurgrond naar rata van het bodemgebruik voor deze teelten over de plantaardige producten verdeeld.

Op dezelfde wijze wordt een combinatie van landbouw- en bosareaal verdeeld.

Dit principe geldt niet voor gemengde teelten (gewassen die tezamen worden geteeld en geoogst op dezelfde oppervlakte, bv. mengsels van granen), noch voor elkaar opvolgende teelten (bv. klaver onder eerder geoogste gerst).

Wanneer bij gecombineerde teelten één ervan voor het bedrijf van geen betekenis is, wordt deze voor de verdeling van de oppervlakte als niet bestaand beschouwd.

Er kan van het principe van de pro-rataverdeling worden afgeweken wanneer toepassing ervan te onbevredigende resultaten geeft, op voorwaarde dat de regels die de lidstaten in overeenstemming met de Commissie hebben opgesteld, in acht worden genomen.

Elkaar opvolgende teelten worden geregistreerd onder I/01. In de rubrieken D tot en met G wordt niet de oppervlakte voor elk van deze teelten afzonderlijk berekend, maar wordt de oppervlakte aan slechts één teelt, die als hoofdteelt wordt beschouwd, toegerekend. Wanneer tijdens een oogstjaar op hetzelfde areaal verschillende teelten na elkaar plaatsvonden, wordt de teelt met de hoogste productiewaarde als hoofdteelt aangemerkt. Indien uit de productiewaarde niet blijkt wat de hoofdteelt is, wordt de teelt die de grond het langst bezet als hoofdteelt aangemerkt.

D. BOUWLAND

I. Regelmatig bewerkt land (geploegd of bebouwd) dat in het algemeen in de vruchtwisseling is opgenomen.

II. Het bouwland omvat de teelten D/01 tot en met D/20, braakland, zonder financiële steun (D/21) en braakland, zonder economische opbrengst, waarvoor financiële steun wordt verleend (D/22).

Oppervlakten waarvoor financiële steun wordt verleend, die gebruikt worden voor de teelt van handelsgewassen, zijn begrepen in hun respectieve rubriek, maar worden ook geregistreerd onder I/08 b).

D/01 t/m D/08 Granen voor korrelwinning (inclusief zaden)

II. Zonder groen geoogste of vervoederde granen. Deze zijn opgenomen onder D/18.

D/01 Zachte tarwe en spelt

D/02 Harde tarwe

D/03 Rogge

I. Inclusief mengsels van wintergranen (masteluin).

D/04 Gerst

D/05 Haver

I. Inclusief mengsels van zomergranen.

D/06 Korrelmaïs

I. Maïs geoogst voor korrelwinning.

II. Maïs die wordt geoogst met de hand of met een pluk- of maaidorser, ongeacht het gebruik, inclusief maïs die als graan wordt ingekuild. Ook maïs die wordt geoogst met delen van de spil, maar met een vochtigheid van meer dan 20 %, en die wordt ingekuild (zaad-spilmengsel) is hier inbegrepen. Suikermaïskolven voor menselijke consumptie vallen onder D/14.

D/07 Rijst

D/08 Overige granen

D/09 Peulvruchten voor korrelwinning (inclusief zaden en mengsels van granen en peulvruchten)

II. Groen geoogste peulvruchten vallen onder D/14 of D/18, afhankelijk van hun gebruik.

waarvan:

D/09 c) Erwten, droog te oogsten zuivere teelt

D/09 d) Veldbonen, droog te oogsten zuivere teelt

D/10 Aardappelen (inclusief primeurs en pootaardappelen)

D/11 Suikerbieten (exclusief zaden)

D/12 Voederhakvruchten (exclusief zaden)

D/13 Handelsgewassen (inclusief zaden van oliehoudende gewassen, doch exclusief zaden van vezelgewassen, hop, tabak en andere handelsgewassen) waarvan:

D/13 a) Tabak

D/13 b) Hop

D/13 c) Katoen

D/13 d) Andere oliehoudende of vezelgewassen en andere handelsgewassen

D/13 d) i) Oliehoudende of vezelgewassen (totaal)

D/13 d) ii) Aromatische planten, geneeskrachtige kruiden en specerijen

II. Tot de aromatische planten, geneeskrachtige kruiden en specerijen behoren met name:

engelwortel (Angelica spp.), wolfskers (Atropa spp.), kamille (Matricaria spp.), karwij (Carum spp.), vingerhoedskruid (Digitalis spp.), gentiaan (Gentiana spp.), hysop (Hyssopus spp.), jasmijn (Jasminum spp.), lavendel en lavandin (Lavandula spp.), marjolein (Origanum spp.), melisse (Melissa spp.), munt (Mentha spp.), slaapbol (Papaver spp.), maagdenpalm (Vinca spp.), psyllium (zaden) (Psyllium spp.), saffraan (Curcuma spp.), salie (Salvia spp.), goudsbloem (Calendula spp.), valeriaan (Valeriana spp.) enz.

D/13 d) iii) Overige handelsgewassen

D/14 en D/15 Verse groenten, meloenen, aardbeien

II. Zonder gekweekte paddestoelen (I/02).

D/14 Verse groenten, meloenen, aardbeien - in open lucht of onder lage beschermingsafdekking

D/14 a) Akkerbouwmatig geteeld

I. Groenten, meloenen en aardbeien die worden geteeld op grond en in vruchtwisseling met andere akkerbouwgewassen.

D/14 b) Tuinbouwmatig geteeld

I. Groenten, meloenen en aardbeien die worden geteeld op grond en in vruchtwisseling met andere tuinbouwgewassen.

D/15, D/17 en G/07 Teelten onder glas of andere hoge (betreedbare) beschermingsinstallatie

I. Gewassen die gedurende de gehele vegetatieve cyclus of voor het grootste deel daarvan onder staand glas of onder een andere hoge (betreedbare) beschermingsinstallatie (met glas of met hard of zacht plastic folie), vast of verplaatsbaar, worden geteeld.

II. Hieronder vallen niet het bedekken van grond met plastic folie en teelten in niet-betreedbare plastic tunnels of onder stolpen en draagbare kastjes.

Bij verplaatsbare kassen en andere hoge beschermingsinstallaties worden alle oppervlakten die gedurende de voorafgaande twaalf maanden waren overdekt, bij elkaar opgeteld om de totale oppervlakte van de teelten onder staand glas te verkrijgen (dus niet alleen de grondoppervlakte van de betrokken installaties).

Teelten die gedeeltelijk onder staand glas en gedeeltelijk in open lucht plaatsvinden, worden uitsluitend bij de oppervlakte onder staand glas in aanmerking genomen, behalve wanneer ze maar een zeer korte tijd onder staand glas staan.

Wanneer dezelfde oppervlakte onder staand glas verscheidene malen wordt gebruikt, wordt deze toch slechts eenmaal geteld.

Bij installaties die uit verschillende lagen bestaan, wordt alleen de grondoppervlakte in aanmerking genomen.

D/16 en D/17 Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen)

D/18 Voedergewassen

I. Alle kruidachtige groenvoedergewassen in vruchtwisseling die korter dan vijf jaar op dezelfde oppervlakte worden verbouwd (een- en meerjarige voedergewassen).

II. Hieronder vallen groen geoogste en/of vervoederde granen en handelsgewassen. Uitgesloten zijn voederhakvruchten (D/12).

D/18 a) Tijdelijk grasland

I. Grasgewassen, bestemd om te worden begraasd, gehooid of ingekuild, als onderdeel van een normale vegetatiecyclus, die ten minste één oogstjaar maar minder dan vijf jaar op dezelfde grond worden verbouwd en waarvoor het zaaigoed uit zuivere grassoorten of uit mengsels van grassoorten bestaat. De teelt wordt beëindigd door ploegen of door de grond anderszins te bewerken, dan wel worden de planten op andere wijze vernietigd, zoals met onkruidverdelgingsmiddelen, voordat de grond opnieuw wordt ingezaaid of beplant.

D/18 b) Overige groenvoedergewassen

I. Andere, vooral eenjarige voedergewassen (bv. wikken, voedermaïs, groen geoogste en/of vervoederde granen, peulgewassen).

D/18 b) i) Voedermaïs (kuilmaïs)

I. Maïs die wordt geteeld om te worden ingekuild.

II. Alle vormen van voedermaïs die niet wordt geoogst voor de maïskorrels (hele kolf, hele plant of delen daarvan). Dit omvat voedermaïs die direct door de dieren wordt gevreten (zonder inkuiling) en hele kolven (korrels + spil + vlies) die worden geoogst om te worden vervoederd of ingekuild.

D/18 b) ii) Peulgewassen

I. Peulgewassen die als voedergewas geteeld en groen, als plant in zijn geheel, geoogst worden.

D/19 Zaden en zaailingen op bouwland (exclusief granen, peulvruchten, aardappelen en oliehoudende gewassen)

I. Areaal voor de productie van voor de verkoop bestemde zaden en zaailingen, met uitzondering van granen, rijst, peulvruchten, aardappelen en oliehoudende gewassen. Zaad en zaailingen die zijn bestemd voor gebruik op het bedrijf zelf (bv. jonge groenteplanten zoals kool- en slaplantjes), zijn in de rubriek voor die gewassen begrepen.

II. Zaden voor voedergewassen zijn hieronder begrepen.

D/20 Overige gewassen op bouwland

I. Akkerbouwgewassen die niet zijn opgenomen in de posten D/01 tot en met D/19, D/21 of D/22.

D/21 en D/22 Braakland

II. Braakland mag niet worden verward met land dat wordt gebruikt voor voor- of nateelten (I/01) of met niet in gebruik zijnde cultuurgrond (H/01). Het essentiële kenmerk van braakland is dat het met rust wordt gelaten, in het algemeen gedurende een vegetatieperiode, met het oog op verbetering van de bodem.

Braakland kan in de volgende vormen voorkomen:

1. kale grond;

2. grond met spontane plantengroei, die in bepaalde gevallen als veevoeder kan worden gebruikt of kan worden ondergeploegd;

3. grond die enkel wordt ingezaaid met het oog op de productie van groenbemesting.

D/21 Braakland, zonder financiële steun

I. Al dan niet bewerkt land in vruchtwisseling dat gedurende het gehele landbouwjaar geen oogst oplevert en waarvoor geen financiële steun wordt verleend.

D/22 Braakland, zonder economische opbrengst, waarvoor financiële steun wordt verleend

I. Grond waarvoor het bedrijf recht heeft op financiële steun, die bedoeld is om het uit productie nemen van bouwland te stimuleren, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad(8), Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad(9) en Verordening (EEG) nr. 334/93 van de Commissie(10) of eventuele recentere wettelijke bepalingen. Grond waarop soortgelijke nationale regelingen van toepassing zijn, wordt ook bij dit kenmerk geregistreerd. Grond die onder regelingen valt waarbij de grond meer dan vijf jaar lang uit productie wordt genomen, dient te worden opgenomen bij H/01 + H/03.

II. Bouwland waarvoor regelingen gelden waarbij wel niet voor de voedselproductie bestemde producten mogen worden geteeld, worden, wanneer dit op contractbasis ook gebeurt, ingedeeld onder D/01 t/m D/20.

E. TUINEN VOOR EIGEN GEBRUIK

I. Afzonderlijk gelegen, als zodanig herkenbare tuinen waarin producten worden geteeld die overwegend voor verbruik door de op het bedrijf wonende personen zijn bestemd en die niet te koop zijn.

II. Hieronder vallen niet:

- siertuinen (parken en grasperken) (H/03),

- oppervlakten die worden bebouwd ten behoeve van collectieve huishoudens, zoals onderzoekinstellingen, religieuze gemeenschappen, kostscholen en gevangenissen, mits zo'n met een collectief huishouden verbonden bedrijf aan de overige criteria van een landbouwbedrijf voldoet. Deze oppervlakten worden aangemerkt als oppervlakten van een landbouwbedrijf en ingedeeld naar de aard van het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

F. BLIJVEND GRASLAND

F/01 Blijvend grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst

I. Gronden, andere dan weiden met geringe opbrengst, die niet in de vruchtwisseling zijn opgenomen en bij voortduring (voor een periode van vijf jaar of meer) voor de productie van groenvoedergewassen zijn bestemd. Hieronder valt zowel ingezaaid als natuurlijk grasland, ongeacht of dit begraasd of gehooid wordt dan wel als kuilvoer wordt opgeslagen.

II. Hieronder vallen niet:

- periodiek of bij voortduring gebruikte weiden met geringe opbrengst (F/02),

- niet-gebruikte weiden, bergweiden (H/01).

F/02 Weiden met geringe opbrengst

I. Veelal op geaccidenteerd terrein gelegen weiden die niet worden verbeterd door bemesting, bebouwing, inzaaiing of drainage.

II. Hieronder kunnen vallen rotsachtig, heide- en moerasland en de "deer forests" in Schotland.

Hieronder vallen geen niet-gebruikte weiden met geringe opbrengst (H/01).

G. MEERJARIGE CULTURES

I. Niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten, andere dan blijvend grasland, die de grond gedurende verscheidene jaren in beslag nemen en herhaaldelijk opbrengsten leveren.

II. Deze rubriek omvat ook boomkwekerijen (uitgezonderd de tot het bosareaal gerekende, niet-commerciële bosboomkwekerijen die zich in het bos bevinden) en voor vlechtwerk gebruikte gewassen (grienden, riet, biezen enz.) (G/06).

Deze rubriek omvat geen meerjarige cultures die als groenten, sierplanten of handelsgewassen zijn aan te merken (bv. asperges, rozen, sierplanten en sierheesters, aardbeien, hop).

G/01 Boomgaarden en kleinfruit

I. Voor de fruitproductie bestemde aanplantingen van bomen of struiken. Hieronder vallen zowel aanplantingen met geringe afstanden tussen de bomen als die met meer verspreid staande bomen, al dan niet in combinatie met andere cultures.

II. Hiertoe behoren ook tammekastanjebomen.

Hieronder vallen geen citrusvruchtaanplantingen, olijfboomgaarden en wijngaarden (G/02, G/03, G/04).

G/01 a) Vers fruit en kleinfruit van gematigde breedten

G/01 b) Fruit en kleinfruit van subtropische breedten

II. De volgende teelten worden als fruit en kleinfruit van subtropische breedten beschouwd: anona (Anona spp.), ananas (Ananas spp.), avocado (Persea spp.), banaan (Musa spp.), cactusvijg (Opuntia spp.), lychee (Litchi spp.), kiwi (Actinidea spp.), papaja (Carica spp.), mango (Mangifera spp.), guave (Psidium spp.), passievrucht (Passiflora spp.).

G/01 c) Schaalvruchten

G/02 Citrusvruchtaanplantingen

G/03 Olijfboomgaarden

G/03 a) waar gewoonlijk tafelolijven worden geproduceerd

G/03 b) waar gewoonlijk olijven voor de oliewinning worden geproduceerd

G/04 Wijngaarden

G/04 a) Wijngaarden waar gewoonlijk kwaliteitswijn wordt geproduceerd

I. Teelten van variëteiten wijndruiven die gewoonlijk bestemd zijn voor de productie van in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (v.q.p.r.d.) en beantwoorden aan de voorschriften van de Verordeningen (EEG) nr. 817/70(11) en (EEG) nr. 823/87(12) van de Raad (of eventueel aan recentere wettelijke bepalingen) en aan de voorschriften vastgesteld ingevolge deze verordeningen en neergelegd in nationale reglementeringen.

G/04 b) Wijngaarden waar gewoonlijk andere wijn wordt geproduceerd

I. Teelten van de variëteiten wijndruiven die zijn bestemd voor de productie van andere wijnen dan v.q.p.r.d.

G/04 c) Wijngaarden waar gewoonlijk tafeldruiven worden geproduceerd

G/04 d) Wijngaarden waar gewoonlijk rozijnen en krenten worden geproduceerd

G/05 Boomkwekerijgewassen

I. Oppervlakte jonge houtachtige planten in de open lucht, bestemd om te worden verplant:

a) wijnstokken en moederplanten;

b) vruchtbomen en -struiken;

c) sierbomen en -heesters;

d) bosplanten (exclusief de in het bos liggende bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf);

e) bomen en heesters ter beplanting van tuinen, parken, straten en wegbermen, bijvoorbeeld haagplanten, rozen en andere sierheesters, sierconiferen, alsmede onderstammen en jonge zaailingen hiervan.

II. Commerciële bosboomkwekerijen, al dan niet in het bos, en buiten het bos liggende bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf zijn hier inbegrepen. Hieronder vallen niet de in het bos liggende bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf (in het algemeen van kleine afmetingen). Deze worden tot het bosareaal gerekend (H/02).

De verschillende mogelijkheden kunnen als volgt worden samengevat:

Bosboomkwekerijen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

G/06 Overige meerjarige cultures

I. Meerjarige cultures in de open lucht, niet opgenomen onder G/01 t/m G/05; het betreft met name de voor vlechtwerk gebruikte gewassen (zie 02.01.42 in de lijst van landbouwproducten).

G/07 Meerjarige cultures onder glas (zie D/15, D/17)

H. OVERIG AREAAL

Tot het "Overig areaal" behoort de oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond (H/01), het bosareaal (H/02) en de gebouwen, siertuinen, erven, wegen, vijvers, steengroeven, onvruchtbare gronden, rotsen enz. (H/03).

H/01 en H/03 Oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond (landbouwgrond die om economische, sociale of andere redenen niet meer in gebruik is en die niet in de vruchtwisseling is opgenomen) en overige gronden (gebouwen, siertuinen, erven, wegen, vijvers, steengroeven, onvruchtbare gronden, rotsen enz.)

II. Vanaf 1988 worden de kenmerken H/01 en H/03, die tot en met de enquête van 1987 afzonderlijk werden behandeld, als één kenmerk aangemerkt: "H/01 en H/03'".

Om de continuïteit tussen de vanaf 1988 gehouden enquêtes en vroegere enquêtes te handhaven zijn beide kenmerken nog afzonderlijk opgenomen.

H/01 Oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond (landbouwgrond die om economische, sociale of andere redenen niet meer in gebruik is en die niet in de vruchtwisseling is opgenomen)

I. Grond die vroeger als cultuurgrond werd gebruikt, maar die in het referentiejaar van de enquête om economische, sociale of andere redenen niet meer voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt en die niet in de vruchtwisseling is opgenomen.

II. Deze grond kan weer in gebruik worden genomen met de middelen die gewoonlijk op een landbouwbedrijf beschikbaar zijn.

Hieronder vallen niet:

- siertuinen (parken en grasperken) (H/03),

- braakland (D/21 en D/22).

H/03 Overige gronden (gebouwen, siertuinen, erven, wegen, vijvers, steengroeven, onvruchtbare gronden, rotsen enz.)

I. De delen van het totale bedrijfsareaal die noch tot de oppervlakte cultuurgrond noch tot de oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond of het bosareaal worden gerekend.

II. Deze rubriek omvat met name:

1. oppervlakten die niet rechtstreeks voor de plantaardige productie worden gebruikt, maar voor het bedrijf onmisbaar zijn, zoals gebouwen en wegen;

2. oppervlakten die niet voor de landbouwproductie geschikt zijn, namelijk oppervlakten die alleen met behulp van zeer krachtige middelen, waarover een landbouwbedrijf gewoonlijk niet beschikt, in cultuur kunnen worden gebracht, zoals moerassen en heidegrond;

3. siertuinen (parken en grasperken).

H/02 Bosareaal

I. Oppervlakte die met bosbomen of -struiken is begroeid, inclusief in of buiten bossen liggende populieraanplantingen en in het bos liggende bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf, alsmede voorzieningen in het bos (boswegen, opslagplaatsen voor hout enz.).

II. In geval van een combinatie van landbouw- en bosbouwteelten wordt de oppervlakte verdeeld naar rata van het bodemgebruik.

Het bosareaal omvat ook de zich op het bedrijf bevindende windschermen en met bomen beplante afscheidingen wanneer het zinvol lijkt deze in het bosareaal op te nemen.

Kerstbomen, alsmede bomen en struiken die voornamelijk met het oog op energieproductie worden geteeld, behoren ook tot deze rubriek, ongeacht waar zij worden geteeld.

Tot het bosareaal worden niet gerekend:

- notenbomen en tammekastanjebomen die voornamelijk voor de noten en de kastanjes worden gekweekt (G/01), andere aanplantingen van andere dan bosbomen (G) en grienden (G/06),

- arealen met verspreid staande bomen, kleine boomgroepen en afzonderlijke rijen bomen (H/03),

- parken (H/03), siertuinen (H/03), grasland (F/01 of F/02) en niet-gebruikte weiden met geringe opbrengst (H/01),

- heidegrond (F/01 of H/01),

- commerciële bosboomkwekerijen en andere buiten het bos liggende boomkwekerijen (G/05).

H/02 f) Bosareaal voornamelijk beheerd voor de verkoop van de houtproductie

I. Het bosareaal van het bedrijf waar maatregelen worden genomen om de groei van het hout te beïnvloeden of te bespoedigen, zoals uitdunnen, bemesten en andere verbeterings- of verjongingsmaatregelen.

H/02 g) Bosareaal met een korte rotatieperiode

I. Bosareaal waar houtgewassen met een rotatieperiode van 15 jaar of minder worden geteeld. De rotatieperiode is de tijd tussen het moment waarop de bomen voor het eerst worden gezaaid of geplant en het tijdstip dat het eindproduct wordt geoogst, waarbij normale beheersmaatregelen als uitdunnen niet tot het oogsten worden gerekend.

II. Bij de eindproducten gaat het bijvoorbeeld om kerstbomen, energieproducten (bv. Salix) of pulphout (bv. populieren, eucalyptus).

I. GECOMBINEERDE EN ELKAAR OPVOLGENDE SECUNDAIRE TEELTEN, PADDESTOELEN, IRRIGATIE, STAAND GLAS, OPSLAGFACILITEITEN VOOR NATUURLIJKE MESTSTOFFEN, UIT PRODUCTIE GENOMEN BOUWLAND EN BEHEER VAN VOEDINGSSTOFFEN

I/01 Elkaar opvolgende secundaire teelten (exclusief tuinbouw en teelten onder glas)

I. Teelten voor of na de hoofdteelt die tijdens de twaalf maanden van de referentieperiode worden geoogst. Wanneer er meer dan een voor- of nateelt is, wordt voor elk ervan de oppervlakte geregistreerd.

II. Het areaal waarop de secundaire teelt plaatsvindt, wordt niet dubbel geteld, m.a.w. het areaal is, alleen voor de hoofdteelt, begrepen in de secties D t/m G, terwijl de oppervlakte voor de voor- of nateelt uitsluitend onder I/01 wordt opgetekend.

De volgende teelten blijven buiten beschouwing:

- tuinbouw, teelten onder glas en tuinen voor eigen gebruik,

- voor- en nateelten die als groenbemesting worden gebruikt (I/09 b)).

I/01 a) Granen van andere dan voedergewassen (D/01 t/m D/08)

I/01 b) Peulvruchten van andere dan voedergewassen (D/09)

I/01 c) Oliehoudende zaden van andere dan voedergewassen (D/13 i))

I/01 d) Overige elkaar opvolgende secundaire teelten

I/02 Paddestoelen

I. Paddestoelen die worden geteeld in speciaal hiervoor opgerichte of aangepaste gebouwen, dan wel in grotten, kelders en andere onderaardse ruimten.

II. Opgetekend wordt de oppervlakte aan voor de teelt beschikbare bedden die gedurende de twaalf maanden van de referentieperiode eenmaal of meermaals met compost zijn of zullen worden gevuld.

Indien dit meermaals gebeurt, wordt de oppervlakte van de bedden toch slechts eenmaal geteld.

I/03 Geïrrigeerd areaal

I/03 a) Irrigeerbaar areaal, totaal

I. Areaal dat in de loop van het referentiejaar maximaal kan worden geïrrigeerd met behulp van de installaties en een hoeveelheid water die het bedrijf normaal ter beschikking staan.

II. Het totale irrigeerbare areaal kan verschillen van het totale met irrigatie-installaties uitgeruste areaal, aangezien deze installaties verplaatsbaar kunnen zijn en dus tijdens het oogstjaar op diverse velden kunnen worden gebruikt, en ook omdat de capaciteit verminderd kan zijn ten gevolge van de beschikbare hoeveelheid water en van de periode waarin de installaties kunnen worden verplaatst.

I/03 b) Areaal van de gewassen die in de loop van het jaar ten minste eenmaal worden geïrrigeerd

I. Areaal van de gewassen die in de loop van de twaalf maanden voorafgaande aan de peildatum ten minste eenmaal daadwerkelijk werden geïrrigeerd.

II. Teelten onder glas en tuinen voor eigen gebruik, die bijna altijd worden geïrrigeerd, zijn niet inbegrepen.

Indien in de loop van het oogstjaar op een veld diverse teelten elkaar opvolgen, mag het areaal toch slechts eenmaal worden geteld, namelijk voor de hoofdteelt wanneer die werd geïrrigeerd, en anders voor de belangrijkste geïrrigeerde voor- of nateelt.

I/04 Oppervlakte onder in gebruik zijnd staand glas

I. Onder staand glas wordt verstaan: vaste of verplaatsbare installaties (kassen) van glas of plastic folie of van enig ander doorschijnend maar waterdicht materiaal, waarin de gewassen beschut worden geteeld.

Hiertoe behoren niet:

- vaste, verplaatsbare of gelede bakken,

- lage tunnels van plastic,

- stolpen.

II. Alleen het staand glas dat gedurende de twaalf maanden voorafgaande aan de dag van de enquête is gebruikt, wordt geregistreerd.

De grondoppervlakte van het staand glas dient hier te worden opgegeven. Bij verplaatsbare kassen wordt de oppervlakte die kan worden bedekt, slechts één keer opgetekend. Ook al wordt de oppervlakte onder staand glas meermaals per jaar gebruikt, toch moet deze slechts eenmaal worden geteld.

I/05 Gecombineerde teelten

I. Een combinatie van tijdelijke teelten (teelten op bouwland dan wel grasland en weiden) en meerjarige teelten en/of bosbouwteelten op eenzelfde areaal; in bredere zin ook de combinatie van verschillende soorten meerjarige teelten of van verschillende tijdelijke cultures op eenzelfde areaal.

II. Deze rubriek omvat de totale oppervlakte die werkelijk door gecombineerde teelten wordt ingenomen. De verdeling van het totale areaal over de verschillende teelten is neergelegd in "D t/m I Bodemgebruik".

I/05 a) Landbouwgewassen (inclusief grasland en weiden) - bosbouwteelten

I/05 b) Meerjarige teelten - éénjarige teelten

I/05 c) Meerjarige teelten - meerjarige teelten

I/05 d) Overige gecombineerde teelten

I/07 Dierlijke mest (vaste mest, gier en drijfmest)

I. Vaste mest: uitwerpselen (al dan niet met stalstro) van huisdieren, die een kleine hoeveelheid urine kunnen bevatten.

Gier: urine van huisdieren die een kleine hoeveelheid uitwerpselen en/of water kan bevatten.

Drijfmest: vloeibare mest, d.w.z. een mengsel van uitwerpselen en urine van huisdieren, dat ook water en/of een kleine hoeveelheid stalstro kan bevatten.

I/07 a) Opslagfaciliteiten

I. In geval van vaste mest gaat het bij de opslagfaciliteiten om de opslag op een waterdicht oppervlak, voorzien van een opvanggoot, al dan niet overdekt.

In geval van gier of drijfmest gaat het bij de opslagfaciliteiten om een waterdichte tank, in de open lucht of overdekt, of om een bekleed bassin.

I/07 b) Opslagcapaciteit

I. 1. Voor vaste mest de oppervlakte van de opslagfaciliteiten, gemeten in m2.

Voor gier en drijfmest het volume van de opslagfaciliteiten, gemeten in m3.

2. Voor Denemarken, Finland en Zweden: het aantal maanden dat men over voldoende opslagfaciliteiten voor de op het bedrijf geproduceerde mest beschikt, zonder dat er gevaar voor doorsijpeling bestaat en zonder tussentijdse ruiming of lediging.

II. De oppervlakte en het volume hebben betrekking op de oppervlakte en het volume die kunnen worden gebruikt zonder gevaar voor doorsijpeling.

I/07 c) Overdekte opslagfaciliteiten

I. Opslagfaciliteiten voor dierlijke mest die zodanig zijn overdekt dat de mest beschermd is tegen regen of andere neerslag.

I/07 d) Terugwinningssysteem voor methaan

I. Een systeem voor de terugwinning van de methaan die vrijkomt uit de mest, zodat er geen methaan in de atmosfeer terechtkomt.

I/08 Oppervlakten waarvoor financiële steun wordt verleend in het kader van het uit productie nemen van bouwland, ingedeeld onder:

a) braakland zonder economische opbrengst (al opgenomen onder D/22)

b) oppervlakten gebruikt voor de teelt van landbouwgrondstoffen die niet bestemd zijn voor menselijke of dierlijke voeding (bv. suikerbieten, koolzaad, niet onder de bosbouw vallende bomen en struiken enz., inclusief linzen, kekers en wikke; al opgenomen onder D en G)

c) oppervlakten omgezet in blijvend grasland (al opgenomen onder F/01 en F/02)

d) landbouwgrond omgezet in bossen, of voorbereid ter bebossing (al opgenomen onder H/02)

e) overige (al opgenomen onder H/01 + H/03)

I. Grond waarvoor het bedrijf recht heeft op financiële steun, die bedoeld is om het uit productie nemen van bouwland te stimuleren, overeenkomstig de Verordeningen (EEG) nr. 2328/91, (EEG) nr. 1765/92 en (EEG) nr. 334/93 of eventuele recentere wettelijke bepalingen.

II. Uitsluitend het areaal waarvoor het bedrijf voor het referentiejaar van de enquête recht heeft op financiële steun.

I/09 Beheer van voedingsstoffen

I/09 a) Gebruik van bodembedekkende gewassen om 's winters het verlies aan voedingsstoffen te beperken

I. In het najaar ingezaaide gewassen om 's winters het verlies aan voedingsstoffen te beperken.

II. Deze gewassen mogen niet worden verward met normale wintergewassen, zoals wintertarwe of grasland. Het gaat om in het najaar ingezaaide gewassen die alleen ten doel hebben het verlies aan voedingsstoffen te beperken. Gewoonlijk worden ze in het voorjaar, voordat een ander gewas wordt ingezaaid, ondergeploegd en worden ze niet geoogst of begraasd.

I/09 b) Gebruik van stikstofbindende gewassen met het oog op bemesting

I. Bepaalde gewassen, met name peulgewassen met stikstofbindende eigenschappen, die worden ingezaaid met het oog op grondverbetering of groenbemesting.

II. In wezen zijn er twee manieren om ze te gebruiken: ze inzaaien in een mengsel met andere gewassen of als zuivere teelt, soms als nateelt. De planten worden niet geoogst, waardoor de stikstof die ze bevatten, als mest dient voor de volgende teelt. Peulgewassen die als mengsel met andere gewassen worden ingezaaid, dienen als stikstofbron voor de hoofdteelt, maar gewoonlijk is het zinvoller ze na de oogst van de hoofdteelt te telen en ze vervolgens onder te ploegen. De verzamelde informatie betreft zuivere teelten.

J. VEESTAPEL (op de dag van de enquête)

J/01 t/m J/19 Veestapel

I. Het aantal productiedieren dat het bedrijf op de dag van de enquête in eigendom of bezit heeft. Op het moment van de enquête kan het vee zich op het bedrijf (op het in gebruik zijnde areaal of in door het bedrijf gebruikte stallen) bevinden of daarbuiten (gemene weiden, rondtrekkende kudden, enz.).

II. Huisdieren en andere dieren, met uitzondering van paarden, die niet voor productieve of winstgevende activiteiten worden gebruikt, d.w.z. die uitsluitend voor de ontspanning van het gezin van het bedrijfshoofd worden gebruikt, blijven buiten beschouwing.

Inbegrepen is vee dat eigendom is van een niet-landbouwbedrijf (b.v. een veevoederbedrijf of een slachterij), maar op het bedrijf onder contract wordt gehouden of er ter verzorging is aangenomen.

Rondtrekkende kudden die niet behoren tot een bedrijf dat landbouwgrond in gebruik heeft, worden als zelfstandig bedrijf aangemerkt.

Uitgezonderd is:

- vee dat slechts tijdelijk op het bedrijf aanwezig is (zoals vrouwelijke dieren die moeten worden gedekt),

- vee dat aan een ander bedrijf onder contract of ter verzorging werd gegeven.

J/01 Eenhoevigen

II. Inclusief rij- en renpaarden, alsmede andere paarden die uitsluitend voor de ontspanning van het eigen gezin van het bedrijfshoofd worden gebruikt.

J/02 t/m J/08 Runderen

II. Inclusief buffels.

J/02 Runderen jonger dan één jaar

J/03 Mannelijke runderen tussen één en twee jaar oud

J/04 Vrouwelijke runderen tussen één en twee jaar oud

II. Exclusief runderen die al hebben gekalfd (J/07 en J/08).

J/05 Mannelijke runderen van twee jaar en ouder

J/06 Vaarzen

I. Vrouwelijke runderen van twee jaar en ouder die nog niet hebben gekalfd.

II. Inclusief vrouwelijke runderen van twee jaar en ouder die nog niet hebben gekalfd, ook al zijn zij op de dag van de telling drachtig.

J/07 en J/08 Melkkoeien - Overige koeien

I. Koeien: vrouwelijke runderen die al hebben gekalfd (ook al zijn ze nog geen twee jaar).

J/07 Melkkoeien

I. Koeien die door hun ras of aanleg uitsluitend of hoofdzakelijk worden gehouden voor de productie van melk die bestemd is voor menselijke consumptie of voor de verwerking tot zuivelproducten. Inclusief uitgeschifte (uit productie genomen) melkkoeien (al dan niet gemest tussen de laatste lactatie en het slachten).

J/08 Overige koeien

I. 1. Koeien die door hun ras of aanleg uitsluitend of hoofdzakelijk voor de productie van kalveren worden gehouden en waarvan de melk niet is bestemd voor de menselijke consumptie of voor de verwerking tot zuivelproducten.

2. Werkkoeien.

II. Met inbegrip van uitgeschifte overige koeien (al dan niet gemest voor de slacht).

J/09 Schapen (alle leeftijden)

J/09 a) Schapen: vrouwelijke dieren voor de voortplanting

I. Schapen die al hebben gelammerd.

II. Hiertoe worden gerekend:

- ooien en voor de fok bestemde ooilammeren,

- uitgeschifte ooien.

J/09 b) Overige schapen

I. Alle andere schapen dan vrouwelijke dieren voor de voortplanting.

J/10 Geiten (alle leeftijden)

J/10 a) Geiten: vrouwelijke dieren voor de voortplanting

I. Vrouwelijke geiten die al hebben gelammerd.

II. Hiertoe worden gerekend:

- voor de fok bestemde vrouwelijke geiten en geitjes,

- uitgeschifte vrouwelijke dieren.

J/10 b) Overige geiten

I. Alle andere geiten dan vrouwelijke dieren voor de voortplanting.

J/11 t/m J/13 Varkens

J/11 Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg

J/12 Fokzeugen van 50 kg en meer

II. Exclusief uitgeschifte zeugen.

J/13 Overige varkens

I. Varkens met een levend gewicht van 20 kg tot 50 kg; mestvarkens met inbegrip van uitgeschifte beren en zeugen met een levend gewicht van 50 kg en meer (al dan niet gemest voor de slacht), en fokberen met een levend gewicht van 50 kg en meer.

J/14 t/m J/16 Pluimvee

J/14 Mesthoenders

II. Exclusief jonge hennen, leghennen en uitgeschifte hennen.

J/15 Leghennen

II. Hiertoe behoren jonge hennen die nog niet aan de leg zijn en uitgeschifte hennen, alsmede alle hennen die wel aan de leg zijn, ongeacht het feit of deze eieren voor consumptie of voor de fok zijn bestemd. Ook fokhanen voor leghennen behoren tot deze rubriek.

J/16 Overig pluimvee (eenden, kalkoenen, ganzen en parelhoenders)

J/17 Moederkonijnen (voedsters)

I. Vrouwelijke dieren voor de productie van mestkonijnen, die al eens hebben geworpen.

J/18 Bijen

I. Aantal bijenkorven bevolkt door bijen die voor de honingproductie worden gehouden.

II. Men rekent een korf per volk, ongeacht de aard en de wijze van onderbrenging.

J/19 Overige dieren

I. Alle dieren die worden gebruikt voor de productie van de landbouwproducten genoemd in bijlage II, sectie A, maar niet van die welke worden genoemd in bijlage II, sectie B.

J/19 a) Herten (exclusief rendieren)

I. Herten die binnen een omheining worden gefokt voor de vleesproductie, niet ten behoeve van de jacht.

K. TREKKERS, TWEEWIELIGE TREKKERS, MACHINES EN INSTALLATIES

Gebruik van de machines

I. Machines die door het bedrijf gedurende de laatste twaalf maanden voorafgaande aan de dag van de enquête zijn gebruikt.

Volledig in eigendom van het bedrijf

I. Motorvoertuigen, machines en technische installaties die op de dag van de enquête volledig in eigendom van het landbouwbedrijf zijn.

II. Hieronder vallen motorvoertuigen, machines en technische installaties die tijdelijk aan andere landbouwbedrijven zijn uitgeleend.

Gebruikt door verscheidene bedrijven

1. Eigendom van een ander bedrijf

I. Motorvoertuigen, machines en technische installaties van een ander landbouwbedrijf die tijdelijk door het ondervraagde bedrijf worden gebruikt (bv. in het kader van burenhulp of een vereniging voor het uitlenen van werktuigen).

2. Eigendom van een coöperatie

I. Motorvoertuigen, machines en technische installaties van coöperaties die door het ondervraagde bedrijf worden gebruikt.

3. In mede-eigendom:

I. Motorvoertuigen, machines en technische installaties die door twee of meer landbouwbedrijven gezamenlijk zijn gekocht of eigendom zijn van een werktuigenvereniging.

In eigendom van een loonbedrijf

I. Motorvoertuigen, machines en technische installaties van een agrarisch loonbedrijf.

II. Agrarische loonbedrijven zijn ondernemingen die op commerciële basis werkzaamheden op landbouwbedrijven verrichten met behulp van motorvoertuigen, enz. Deze werkzaamheden kunnen als hoofdactiviteit worden uitgeoefend of als nevenactiviteit (bv. door bedrijven met een hoofdactiviteit op het gebied van de handel in of het repareren van landbouwmachines, de handel in of de verwerking van landbouwproducten, de uitoefening van het landbouwbedrijf, alsmede door openbare instanties, bv. voor landschapsbescherming).

K/01 Vierwielige trekkers, rupstrekkers, werktuigtrekkers

I. Alle trekkers met twee of meer assen die voor werkzaamheden op het landbouwbedrijf worden gebruikt, alsmede alle andere motorvoertuigen die als landbouwtrekker worden gebruikt (zoals jeeps en Unimogs).

Hieronder vallen geen motorvoertuigen die gedurende de in aanmerking genomen twaalf maanden uitsluitend voor de bosbouw, de visserij, de water- en wegenbouw of bij andere grondwerkzaamheden zijn gebruikt.

K/02 Tweewielige trekkers, motorschoffelmachines, motorfrezen en motormaaiers

I. Motorvoertuigen met één dan wel zonder as, die worden gebruikt in de land- en tuinbouw en bij de druiventeelt.

II. Hieronder vallen geen machines die uitsluitend voor parken en grasperken worden gebruikt.

K/03 Maaidorsers

I. Zelfrijdende, door een trekker getrokken of aan een trekker aangebouwde machines voor de oogst (maaien en dorsen) van graangewassen (rijst en korrelmaïs daaronder begrepen), peulvruchten, oliehoudende zaden, groente- en graszaad.

II. Hieronder vallen niet de speciale werktuigen voor de oogst van erwten.

K/09 Overige volledig gemechaniseerde oogstmachines

I. Zelfrijdende, door een trekker getrokken of aan een trekker aangebouwde machines, met uitzondering van maaidorsers (K/03) voor het continu oogsten van suikerbieten, aardappelen of voedergewassen.

II. Het oogsten van het gewas kan in een of meer gangen geschieden. Wanneer verschillende machines in een ononderbroken reeks van gangen worden gebruikt, worden deze machines als één machine beschouwd.

K/10 Irrigatie-installaties

I. Alle voor irrigatie gebruikte installaties, ongeacht of het gaat om een beregeningsinstallatie of om water dat via sloten of ondergrondse buizen wordt aangevoerd.

II. Installaties die uitsluitend in de tuinbouw of in kassen worden gebruikt, blijven buiten beschouwing, maar installaties die voor de teelt van akkerbouwgewassen worden gebruikt, zijn inbegrepen.

K/10 a) Verplaatsbare irrigatie-installaties

I. Alle voor irrigatie gebruikte installaties die gedurende een zelfde groeiperiode naar een ander veld kunnen worden verplaatst.

K/10 b) Vaste irrigatie-installaties

I. Alle voor irrigatie gebruikte installaties die niet verplaatsbaar zijn of die niet tijdens het groeiseizoen kunnen worden verplaatst.

L. LANDBOUWARBEIDSKRACHTEN

De statistische informatie over de landbouwarbeidskrachten wordt op zodanige wijze verzameld dat het mogelijk is tabellen samen te stellen waarin de gegevens (bv. over leeftijd en arbeidstijd) over de verschillende categorieën en klassen van landbouwarbeidskrachten onderling en met allerlei andere enquêtekenmerken worden gekruist. Dit betekent dat iedereen die op een landbouwbedrijf landbouwwerkzaamheden verricht, ingedeeld moet worden bij alle klassen die voor die categorie vereist zijn.

De gegevens worden voor iedereen slechts een keer verzameld, zodat gegevens over personen met meer dan een functie op het bedrijf, bv. echtgenoot van het bedrijfshoofd en bedrijfsleider, niet dubbel worden geteld. De gegevens moeten in dezelfde volgorde worden verzameld als de categorieën, dat wil zeggen eerst het bedrijfshoofd, dan de bedrijfsleider, dan de echtgenoot en ten slotte de andere familieleden.

Bedrijven met een meerhoofdige bedrijfsvoering (het antwoord op vraag B/01 b) luidt "ja") worden geacht geen medewerkende gezinsleden te hebben. Voor deze bedrijven worden gegevens betreffende de rubrieken "echtgenoot" (normaliter L/02) en "andere gezinsleden" (L/03 a) en L/03 b)) ondergebracht bij rubriek L/04.

Wanneer het bedrijfshoofd een rechtspersoon is, worden de secties "bedrijfshoofd" (L/01), "echtgenoot" (L/02) en "andere gezinsleden" (L/03 a) en L/03 b)) niet ingevuld. De bedrijfsleider wordt geregistreerd onder L/01 a); hij wordt als arbeidskracht, niet-gezinslid beschouwd. Indien de echtgenoot van de bedrijfsleider of leden van zijn/haar gezin regelmatig op het bedrijf werken, worden ze onder L/04 geregistreerd en indien ze niet regelmatig werken onder L/05 + 06.

Lidstaten waarvoor vraag B/01 b) facultatief is, verzamelen geen informatie over de partners van een bedrijf met een meerhoofdige bedrijfsvoering. In deze lidstaten wordt de informatie over het bedrijfshoofd voor maar een persoon verzameld (zie B/01 a)). Informatie over de "echtgenoot" (L/02) en de "andere gezinsleden" (L/03 a) en L/03 b)) worden alleen voor de echtgenoot en de gezinsleden van deze ene persoon ingevuld. De informatie over alle andere personen die regelmatig op het bedrijf werken, wordt onder L/04 verzameld en die voor niet-regelmatig werkzame personen onder L/05 + 06.

L/01 t/m L/06 Landbouwarbeidskrachten van het bedrijf

I. Alle personen die gezien hun leeftijd niet meer leer- of schoolplichtig zijn en gedurende de laatste twaalf maanden voorafgaande aan de dag van de enquête op het ondervraagde landbouwbedrijf landbouwwerkzaamheden hebben verricht.

Hieronder vallen:

- "enige bedrijfshoofden" (ook al verrichten zij geen werk op het bedrijf) en partners op een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering (m.u.v. partners die geen werk op het bedrijf verrichten) en bedrijfsleiders (L/01 en L/01 (a)),

- leden van het gezin van het "enig bedrijfshoofd" (L/02 en L/03),

- arbeidskrachten niet-gezinsleden (L/04 t/m L/06).

II. De waarnemingsperiode kan minder dan twaalf maanden bedragen wanneer de verstrekte informatie wel voor twaalf maanden wordt verstrekt.

Personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, maar voor het bedrijf blijven werken, worden tot de landbouwarbeidskrachten gerekend.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In België, Duitsland en Nederland bestaat volledige school-/leerplicht voor kinderen tot een bepaalde leeftijd, waarna ze nog eens 2 of 3 jaar gedeeltelijk school-/leerplichtig zijn (gewoonlijk in het kader van een leerlingenstelsel). In Duitsland zijn de regels per deelstaat verschillend.

Opmerking:

Deze leeftijden mogen niet zeer strikt worden gehanteerd, want diverse lidstaten schrijven in feite geen leeftijd voor, maar een aantal jaren onderwijs dat de betrokkene moet hebben gevolgd, zodat iemand die op een ongebruikelijke leeftijd begon te leren, er ook op een ongebruikelijke leeftijd mee ophoudt.

Hoewel de leerplicht in Portugal met 15 jaar ophoudt, worden in het kader van de structuurenquêtes in de landbouw werkzame jongeren vanaf 12 jaar geteld.

L/01 t/m L/06 Landbouwwerkzaamheden

I. Alle werkzaamheden die op het ondervraagde landbouwbedrijf worden verricht ten behoeve van de productie van de in bijlage II vermelde producten, van het behoud van de capaciteit van deze producten of van activiteiten die direct van deze productieve acties zijn afgeleid.

II. Met werkzaamheden ten behoeve van de productie worden bijvoorbeeld de volgende werkzaamheden bedoeld:

- organisatie en beheer (aan en verkoop, boekhouding enz.),

- werkzaamheden op het veld (ploegen, hooien, oogsten enz.),

- werkzaamheden voor de veeteelt (bereiden en uitdelen van voer, melken, verzorgen enz.),

- alle werkzaamheden bij het opslaan en verwerken van de producten van het bedrijf (opslag, verpakken enz.),

- onderhoudswerkzaamheden (voor gebouwen, machines, installaties enz.),

- eigen vervoer voor het bedrijf, voorzover deze werkzaamheden door de arbeidskrachten van het bedrijf worden verricht,

- alle niet-scheidbare nevenactiviteiten buiten de landbouw. Het gaat hierbij om werkzaamheden die nauw verbonden zijn met de landbouwproductie en die niet gescheiden kunnen worden van de hoofdlandbouwactiviteit (bv. karnen).

Niet geregistreerd wordt het personeel dat voor rekening van derden of in het kader van burenhulp op het ondervraagde bedrijf werkt (zoals personeel van agrarische loonbedrijven of van een coöperatie).

De werkzaamheden ten behoeve van een landbouwbedrijf omvatten evenmin:

- werkzaamheden ten behoeve van het privé-huishouden van het bedrijfshoofd/de partners, c.q. de bedrijfsleider en hun gezin,

- werkzaamheden ten behoeve van de bosbouw, de jacht, de visserij en de visteelt, ook al worden deze op het landbouwbedrijf uitgevoerd. Niettemin worden dergelijke werkzaamheden, als ze op beperkte schaal door landbouwarbeidskrachten worden uitgevoerd, niet uitgesloten indien ze niet van het landbouwwerk kunnen worden gescheiden,

- scheidbare nevenactiviteiten buiten de landbouw (misschien de verwerking van landbouwproducten op het bedrijf),

- niet tot de landbouw behorende activiteiten,

- andere winstgevende werkzaamheden (zie L/07 t/m L/09 "Andere winstgevende werkzaamheid" en M/01) die door het bedrijfshoofd of de arbeidskrachten worden verricht.

L/01 t/m L/06 Arbeidstijd op het bedrijf

I. De werkelijk aan landbouw op het landbouwbedrijf bestede arbeidstijd, zonder de tijd die besteed is aan werkzaamheden ten behoeve van het huishouden van het bedrijfshoofd of de bedrijfsleider.

II. Voor de volle arbeidstijd dient te worden uitgegaan van het minimale aantal arbeidsuren dat in de nationale arbeidscontracten wordt genoemd. Indien het aantal uren niet is aangegeven, moet 1800 uur per jaar (225 werkdagen van 8 uur) worden aangehouden.

L/01 a) t/m L/03 Wel of geen loon

I. Krijgen de bedrijfsleiders, hun echtgenoot of hun andere familieleden die landbouwwerk ten behoeve van het bedrijf verrichten, geld als loon of niet?

II. Als het loon in een andere vorm dan geld wordt betaald, wordt dit niet in aanmerking genomen.

Bedrijfsleiders die niet tevens "enig bedrijfshoofd" of partner in een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering zijn, worden geacht loon in de een of andere vorm te ontvangen, terwijl de andere bedrijfsleiders worden geacht geen loon te ontvangen omdat ze bedrijfshoofd/partner zijn.

L/01 en L/01 a) Bedrijfshoofd en bedrijfsleider: definitie onder B/01 en B/02

II. Alle verlangde informatie wordt verzameld voor ieder natuurlijk persoon die als bedrijfshoofd of bedrijfsleider optreedt, ongeacht hun aantal. Er wordt alleen informatie over natuurlijke personen verzameld. Wanneer het bedrijfshoofd een rechtspersoon is, worden de gegevens alleen voor de bedrijfsleider(s) verzameld.

Voor lidstaten waarvoor B/01 b) facultatief is, zie "L. Landbouwarbeidskrachten".

L/02 Echtgenoot van het bedrijfshoofd

II. Er worden alleen gegevens verzameld voor echtgenoten van "enige bedrijfshoofden" die landbouwwerk voor het ondervraagde bedrijf verrichten. Wanneer de echtgenoot partner van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering is, wordt hij/zij onder L/01 opgetekend en als de echtgenoot bedrijfsleider is, onder L/01 a).

L/03 Andere gezinsleden van het bedrijfshoofd

I. Leden van het gezin van het "enig bedrijfshoofd", met uitzondering van de echtgenoot, die landbouwwerk op het bedrijf verrichten, maar er niet behoeven te wonen.

II. Tot de gezinsleden (familieleden) worden in het algemeen gerekend de echtgenoot, familieleden in op- of neergaande lijn, inclusief familieleden door huwelijk en door adoptie, alsmede broers en zussen van het bedrijfshoofd of diens echtgenoot (zie B/01 e)). Of familieleden al dan niet loon ontvangen dan wel of zij al dan niet regelmatig werken, is niet van invloed op hun indeling bij deze rubriek.

Wanneer het familielid van het bedrijfshoofd tevens partner in een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering of bedrijfsleider is, wordt hij/zij niet hier, maar onder L/01 of L/01 a) geregistreerd.

L/04 t/m L/06 Arbeidskrachten niet-gezinsleden

I. Alle personen die door het bedrijf worden betaald en landbouwwerk voor het bedrijf verrichten, met uitzondering van het bedrijfshoofd en diens gezinsleden (familieleden).

II. Echtgenoten en andere gezinsleden (familieleden) van partners in een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering, die landbouwwerkzaamheden op het bedrijf verrichten, worden hier opgenomen. Zij worden behandeld als arbeidskrachten niet-gezinsleden, maar het is niet van belang of de betrokkene loon ontvangt.

L/04 Regelmatig werkzame arbeidskrachten niet-gezinsleden

I. Regelmatig werkzame arbeidskrachten: personen die gedurende de twaalf maanden voorafgaande aan de dag van de enquête iedere week op het ondervraagde bedrijf hebben gewerkt, ongeacht de wekelijkse arbeidsduur.

Hiertoe behoren ook degenen die weliswaar een gedeelte van deze periode regelmatig hebben gewerkt, maar om een van de volgende redenen niet iedere week hebben kunnen werken:

1. buitengewone productieomstandigheden op het bedrijf;

2. afwezigheid om redenen van vakantie, vervulling van de dienstplicht, ziekte, ongeval of overlijden;

3. aankomst op of vertrek van het bedrijf;

4. volledige stilstand van het werk op het bedrijf door overmacht (overstroming, brand enz.).

II. Onder punt 1 vallen bijvoorbeeld bedrijven in de olijven- of druiventeelt, bedrijven die zijn gespecialiseerd in de vetweiderij en bedrijven met groente- en fruitteelt in de open lucht, die slechts gedurende een beperkt aantal maanden arbeidskrachten nodig hebben.

Onder punt 3 vallen ook arbeidskrachten die tijdens de twaalf maanden voor de dag van de enquête van bedrijf veranderden.

Seizoenarbeiders, bv. arbeidskrachten die uitsluitend als fruit- en groenteplukkers werkzaam zijn en slechts een korte periode in dienst zijn, worden niet hier maar onder L/05 en L/06 geregistreerd met het aantal gewerkte dagen.

L/05 en L/06 Niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten niet-gezinsleden

I. Niet-regelmatig werkzaam: degenen die tijdens de twaalf maanden voor de dag van de enquête niet iedere week op het bedrijf hebben gewerkt om andere redenen dan die welke zijn genoemd bij rubriek L/04.

L/05 en L/06 Aantal werkdagen van niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten niet-gezinsleden

I. Een werkdag is een dag, van zodanige lengte dat de werker loon voor een volle dag werk krijgt, waarop werk wordt verricht dat gewoonlijk door een landbouwarbeidskracht met een volledige dagtaak wordt gedaan. Verlof- en ziektedagen gelden niet als werkdagen.

II. Een volle dag werk is de normale werkdag van regelmatige werkzame arbeidskrachten met een volledige dagtaak. De werktijd van niet-regelmatig werkzame arbeidskrachten wordt omgerekend in volledige werkdagen, ook al staat in het arbeidscontract dat de werkdagen langer of korter zijn dan voor regelmatig werkzame arbeidskrachten.

L/07 t/m L/09 Andere winstgevende werkzaamheid

I. Alle werkzaamheden, met uitzondering van landbouwwerk als gedefinieerd onder L die, naar gelang van de verleende dienst, worden verricht voor loon, winst, honorarium enz., betaling in natura daaronder begrepen.

II. Hiertoe behoren winstgevende werkzaamheden buiten de landbouw die worden verricht op het bedrijf zelf (camping, logies voor toeristen enz.) of op een ander landbouwbedrijf, alsmede werkzaamheden verricht in een niet-landbouwbedrijf. Landbouwwerk dat op een ander landbouwbedrijf wordt verricht, is inbegrepen.

Niet-scheidbare nevenactiviteiten buiten de landbouw die op het bedrijf worden uitgevoerd, blijven buiten beschouwing.

Voor L/07 worden gegevens betreffende de partners van een bedrijf met meerhoofdige bedrijfsvoering alleen verzameld voor de partners werkende op het bedrijf.

Voor L/08 en L/09 worden alleen gegevens verzameld voor bedrijven waar het bedrijfshoofd "enig bedrijfshoofd" is.

Voornaamste bezigheid

I. Activiteit waarvan de respondent verklaart dat het zijn hoofdactiviteit is.

II. Gewoonlijk een activiteit die meer tijd in beslag neemt dan het landbouwwerk op het ondervraagde bedrijf.

Bijkomende bezigheid

I. Iedere andere activiteit van een respondent die verklaart dat het landbouwwerk voor het bedrijf zijn hoofdactiviteit is.

II. Gewoonlijk een activiteit die minder tijd in beslag neemt dan het landbouwwerk op het ondervraagde landbouwbedrijf.

L/10 Equivalente volledige werkdagen besteed aan landbouwwerk, niet opgevoerd onder L/01 t/m L/06, van niet rechtstreeks door het bedrijf tewerkgestelde personen (bv. werknemers van loonbedrijven)

I. Alle op het bedrijf uitgevoerde landbouwwerkzaamheden in de zin van de toelichting op de definitie van de kenmerken L/01 tot en met L/06 ("Landbouwwerkzaamheden'') door personen die niet rechtstreeks in dienst van het bedrijf zijn, maar voor eigen rekening werken of bij derden in dienst zijn, bv. bij loonbedrijven of bij coöperaties. Het aantal gepresteerde arbeidsuren moet worden omgerekend in volledige werkdagen of werkweken."

II. Personen die namens een andere persoon of een onderneming op het ondervraagde bedrijf werken, zijn inbegrepen. Werkzaamheden van boekhoudbedrijven voor de landbouw of in het kader van niet-betaalde burenhulp blijven buiten beschouwing.

M. PLATTELANDSONTWIKKELING

Informatie wordt verzameld betreffende de vraag of het bedrijfshoofd, diens echtgenoot, andere familieleden of een of meer partners van een bedrijf met een meervoudige bedrijfsvoering, winstgevende activiteiten hebben, die geen verband hebben met het landbouwwerk (zoals gedefinieerd onder L/01 t/m L/06), die rechtstreeks verband houden met het bedrijf en die economische gevolgen hebben voor het bedrijf.

Op eenzelfde bedrijf kunnen diverse activiteiten worden uitgeoefend. Deze moeten allemaal worden geregistreerd.

Niet-scheidbare winstgevende activiteiten op het bedrijf blijven buiten beschouwing.

Bosbouwactiviteiten blijven buiten beschouwing.

M/01 Rechtstreeks verband met het bedrijf

I. Activiteiten waarvoor hetzij de middelen (grond, gebouwen, machines enz.) hetzij de producten van het bedrijf worden gebruikt.

II. Indien alleen de arbeidskrachten, niet-gezinsleden worden gebruikt en geen andere middelen van het bedrijf, worden de werkers geacht voor twee bedrijven te werken, zodat deze activiteiten geen rechtstreeks verband met het bedrijf hebben.

Activiteiten waarbij geen rechtstreeks verband bestaat, bijvoorbeeld een winkel waar geen eigen producten worden verkocht, blijven buiten beschouwing.

M/01 a) Toerisme, logies en vormen van vrijetijdsbesteding

I. Alle activiteiten op het gebied van toerisme, logies, openstelling van het bedrijf voor toeristen of andere groepen, sport en recreatie enz., waarvoor de grond, de gebouwen of andere middelen van het bedrijf worden gebruikt.

M/01 b) Ambachtelijke activiteiten

I. Waren die hetzij op het bedrijf door het bedrijfshoofd of zijn familie, hetzij door arbeidskrachten, niet-gezinsleden ambachtelijk zijn vervaardigd, mits de makers ervan ook landbouwwerk verrichten, ongeacht hoe de producten worden verkocht.

M/01 c) Verwerking van landbouwproducten

I. De verwerking van een primair landbouwproduct tot een verwerkt secundair product op het bedrijf, ongeacht of de grondstoffen op het bedrijf worden geproduceerd of elders worden gekocht.

II. Dit omvat onder meer de verwerking van vlees, de bereiding van kaas, de wijnproductie enz.

De verwerking van landbouwproducten behoort altijd tot deze rubriek, ongeacht of dit wordt geacht deel uit te maken van de landbouw (bv. in sommige regio's wordt de wijnproductie gezien als onderdeel van de wijnteelt, terwijl het elders als een afzonderlijk proces wordt beschouwd).

M/01 d) Houtverwerking (bv. zagen)

I. De verwerking, op het landbouwbedrijf, van ruwhout voor de markt (zagen enz.).

II. De verdere verwerking, zoals de vervaardiging van houten meubelen, valt gewoonlijk onder M/01 b).

M/01 e) Aquacultuur

I. Productie van vis, rivierkreeft enz. op het bedrijf.

M/01 f) Productie van duurzame energie (windenergie, stroverbranding enz.)

I. Productie van duurzame energie voor de markt, onder meer met windmolens of door de productie van biogas; verkoop van landbouwproducten, stro of hout aan energieproducenten enz.

II. Duurzame energie die alleen voor het eigen gebruik van het bedrijf wordt geproduceerd, blijft buiten beschouwing.

M/01 g) Loonwerk (met behulp van machines van het bedrijf)

I. Loonwerk, waarbij gewoonlijk de machines van het bedrijf binnen of buiten de landbouwsector worden gebruikt, bijvoorbeeld sneeuwruimen, vervoer, landschapsonderhoud, diensten in de landbouw of op milieugebied enz.

M/01 h) Overige

I. Andere winstgevende activiteiten die niet elders worden genoemd, onder meer het fokken van dieren voor hun pels.

(1) PB L 185 van 15.7.1988, blz. 9.

(2) PB L 337 van 24.12.1994, blz. 11.

(3) PB L 142 van 2.6.1997, blz. 1.

(4) PB L 198 van 22.7.1991, blz. 1.

(5) PB L 202 van 30.7.1997, blz. 12.

(6) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(7) PB L 288 van 1.12.1995, blz. 35.

(8) PB L 218 van 6.8.1991, blz. 1.

(9) PB L 181 van 1.7.1992, blz. 12.

(10) PB L 38 van 16.2.1993, blz. 12.

(11) PB L 99 van 5.5.1970, blz. 20.

(12) PB L 84 van 27.3.1987, blz. 59.

BIJLAGE II

A. LIJST VAN LANDBOUWPRODUCTEN(1)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

B. LIJST VAN UITGESLOTEN PRODUCTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(1) Deze lijst is gebaseerd op het bijvoegsel I-A "Lijst van activiteiten in de landbouwsector" uit "Handleiding land- en bosbouwrekeningen (herz.1)" (1977), Engelse versie.

BIJLAGE III

LIJST VAN DE OP DE LIJST VAN DEFINITIES TOEGELATEN UITZONDERINGEN

a) Denemarken

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

b) Duitsland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) Spanje

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

d) Frankrijk

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

e) Ierland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

f) Nederland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

g) Oostenrijk

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

h) Finland

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

i) Zweden

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

Lijst van de regio's en gebieden voor de landbouwstructuurenquêtes

De NUTS-code is gebaseerd op de NUTS-classificatie van 1998.

BELGIË/BELGIQUE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DANMARK

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEUTSCHLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ELLADA

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ESPAÑA

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

FRANCE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

IRELAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ITALIA

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

LUXEMBOURG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

NEDERLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ÖSTERREICH

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PORTUGAL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SUOMI/FINLAND

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

SVERIGE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

UNITED KINGDOM

>RUIMTE VOOR DE TABEL>